blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Wip Gianni

Poëzieavond Schrijversgroep '77

Op woensdag 27 januari 2016 houdt de Schrijversgroep ’77 haar eerste literaire avond in dit nieuwe jaar, een poëzieavond. read on…

15 jaar en in verwachting

Op woensdag 25 maart wordt in Tori Oso het nieuwste boek van Irene Welles gepresenteerd. Het boekje heet Ze heet Janet en de ondertitel luidt: 15 jaar en in verwachting. Een waar gebeurd verhaal. read on…

Kenneth Rellum – Dichters van Suriname ~ (voor Gianni Wip)

Dichters van Suriname
Zoals zij in de loomheid
Van saaie brede rivieren
En het ontoegankelijke
Van vijandige wijdse bossen
Het paradijselijke gewaren
In het hopeloos verdeelde
Het onderlinge wantrouwen
Van verschillende culturen
Een bloeiende samenleving
Een volk in wording zien
Dansend naar de toekomst
Op muziek van veeltaligheid

 

Gianni Wip

Gianni Wip. Beeld van Nicolaas Porter

Nieuw bestuur Schrijversgroep ’77

Op 28 mei 2014 is op een goed bezochte ledenvergadering bij acclamatie een nieuw S’77-bestuur gekozen. Robbie Parabirsing (Rappa) is de nieuwe voorzitter. Het bestuur bestaat verder uit Jeffrey Quartier, Andy Plak, Sylvana Dankerlui, Rosemarie Maître, Sylva Koemar en Gianni Wip. De laatste drie zijn nieuw als bestuurslid. read on…

Gianni Wip – Weekendgedicht No. 7

Open brief aan de roman

Dag,
Want je kan niet wat ik kan
Stomme roman
Jij alles volgens de regels schaapje
Met je veels te veel bladzijden
Terrorist der scholieren groot en klein
Hou het kort
Of hou je bek
Ik heb geen trek
In je woordenschat en zinsconstructies en plot en en en en en en en                                                     en
Je dwaalt altijd af
ECHTE mensen lezen je niet
Of wat dacht je?
Ik: koren
Jij: kaf
.
Mvg,
Gedicht
[9 mei 2013; van de site van Schrijversgroep ’77]

Ook dáár zijn de dichters gebleven!

 
door René Marcellino
Ik volg al enkele maanden regelmatig (en met gepast plezier, moet ik zeggen) de publicaties op de website van de Schrijversgroep ’77. Onlangs las ik de tekst van de ‘Lezing van Rappa (Robby Parabirsing) over hedendaagse dichters in Suriname’ (klik hier) en deze trok meteen mijn meer dan gewone aandacht. In de betreffende lezing neemt Rappa als uitgangspunt de vraag die Gianni Wip in zijn gelijknamig gedicht stelt: ‘Waar zijn de dichters gebleven?’ En, om maar gelijk met de deur in huis te vallen–– nou, bijvoorbeeld óók in Frans-Guyana! Ook dáár zijn de dichters gebleven!
‘Wel, das heel fijn…’, hoor ik u al zeggen en ‘… nog bedankt voor de informatie!’, maar uiteraard gaat het mij dáár niet werkelijk om. Wat mij vooral aan het denken zette, was een aantal lastige vragen die spontaan kwamen bovendrijven. Mag of moet ik ook mijzelf rekenen tot een exponent van de Surinaamse dichtersgemeenschap? Is wat ik schrijf Surinaamse dichtkunst? Is het überhaupt dichtkunst? En als ik al een Surinaamse dichterben, dan toch zeker niet een ‘hedendaagse dichter in Suriname’, zoals de lezing van Rappa op de website gepresenteerd wordt. Want tenslotte woon ik in Frans-Guyana!
Wellicht is mijn laatste opmerking een beetje flauw, maar soms moet men wat extra peper en zout toevoegen om de tongen los te krijgen. En overigens werd ‘t mij tijdens het lezen van Rappa’s voordracht al gauw duidelijk, dat de soep zeker niet zo heet gegeten wordt als ze met de gegeven titel lijkt te zijn opgediend. Het tegendeel zou immers betekend hebben dat (bijvoorbeeld) de dichter Shrinivási, die nu op Curaçao woont meen ik, niet zou zijn meegenomen in de lezing.
Maar goed, ik heb getracht zelf tot antwoorden te komen. Vooreerst heb ik de verschillende vragen naar de voor mij centrale kwestie teruggebracht: ben ik een Surinaamse dichter? Want als dat bevestigend wordt beantwoord, dan behoor ik automatisch tot de Surinaamse dichtersgemeenschapen is wat ik schrijf–– Surinaamse dichtkunst. Ja, toch? Nu zou men uiteraard kunnen betogen dat men niet speciaal Surinamer dient te zijn (maar bijvoorbeeld best ook Fransman) om Surinaamse dichtkunst te schrijven of dat net zo goed een Nederlander tot de Surinaamse dichtersgemeenschap kan behoren of alles juist precies andersom. Maar ook dáár gaat het mij niet om!
Waar het mij wel om gaat is of ik een Surinaamse dichter ben en dat, in de vanzelfsprekende, alledaagse, door een ieder begrepen, gevoelsmatige en onnodig nader uit te leggen betekenis. Om tot een antwoord te komen zal ik vooreerst mijn vraag opsplitsen in de twee deelvragen die haar vormen, te weten: ben ik Surinamer en ben ik dichter?

Om met het laatste te beginnen. Over de dichtkunst, poëzie, zijn er vele dikke boeken geschreven en het is niet mijn bedoeling dat nog eens dunnetjes over te gaan doen. Ook is het helder dat de discussie over deze, laten we simpelweg zeggen–– taalvorm, nog lang niet bevredigend is afgesloten (als dat überhaupt al mogelijk zal blijken te zijn). Ik geef u daarom maar mijn eigen definitie en voorlopig zullen u en ik, in ieder geval in het kader van mijn betoog, het daarmee moeten doen. Nu dan, de dichtkunst is ‘talige, vorminhoudelijke beeldspraak die zowel alledaags als formeel gebruik van linguïstische uitingen naar een “intuïtief niveau” transcendeert.’ Wat dan verder precies het oogmerk van de dichtkunst is, laat ik maar gemakshalve achterwege, want er zijn geloof ik evenveel doelen en bedoelingen als er dichters zijn.

U zult ondertussen al aangevoeld hebben, dat ik ook mijn eigen (dicht)werk onder deze persoonlijke definitie schaar en mijzelf daarmee eigenmachtig als dichterbestempel. En bovendien, tegenwoordig is het de mode om zichzelf nogal gemakkelijk en overdadig, terecht al dan niet onterecht, van titels te voorzien, dus waarom ook niet ik? Maar of anderen het met mij eens zijn en mij niet slechts als versjes-en-rijmpjes-bakker inschalen, valt natuurlijk nog te bezien.
 
Mijn “graad” van Surinaamsheid is een geheel andere zaak, en net als voor hen die met mij in hetzelfde schuitje zitten, al te lang een tot vervelends toe terugkerende gemoedsbelasting. Volgens de Surinaamse overheid ben ik van Surinaamse origine–– dat heet, ik ben geboren uit ‘ten minste één ouder die zelf in Suriname geboren is.’ Nochtans zag ik zelf in Oostenrijk het licht en bezit ik de Nederlandse nationaliteit–– zo gezien ben ik dus officieel Nederlander en geen Surinamer.
Nu woonde ik van juli 1972 tot eind december 1982 (vanaf mijn 4e tot en met mijn 14elevensjaar) in Suriname. Ik groeide op in een achtereenvolgens koloniaal, postkoloniaal en dictatoriaal land. Een land, dat in mijn (toen nog onschuldige) kinderogen in nauwelijks tien jaar tijd van ‘vanzelfsprekend paradijs’ tot ‘onbegrepen hel’ werd “omgekolonialiseerd”. Dat proces heeft op zijn zachtst gezegd, “diepe indruk” op mij gemaakt en is tot op heden een slecht geheelde wond. Maar hoe het ook zij, het feit is dat ik daardoor en niet te vergeten, ook vanwege familiebanden, een (be)nauw(end)e relatie met Suriname heb.
  
Maar voel ik mij Surinamer? Is dat misschien de betere vraag? Ik weet het niet. In mijn “Nederlandse jaren” had ik daar geen twijfels over (daar zorgde de Nederlandse maatschappij wel voor), maar tegenwoordig in Suriname zelf, voel ik dat niet meer (daar zorgen Suriname en ikzelf wel voor). Maar ik beschouw mijzelf ook zeker geen Nederlander (ook dáár zorgde Nederland voor). Ook ben ik geen “Wereldburger”, daar is de wereld lijkt mij veels te groot voor, maar in de afgelopen jaren ben ik me wel steeds meer mens gaan voelen. En hoewel mijn “Heimat-pingpong” mij tegenwoordig niet meer tot in de kern raakt, blijft het ergens toch nog wel kriebelen. Niettemin heb ik besloten het maar aan anderen over te laten om definitief uitkomst te bieden. Immers, wat maar lang genoeg door velen herhaald wordt, wordt als vanzelf “de Waarheid”! Zo is het toch?
U ziet, zo eenvoudig is het allemaal niet. Surinamer? Dichter? Surinaamse dichter? Nederlandse Surinamer of Surinaamse Nederlander? De tijd zal het leren! En bovendien doet zich in deze een interessant fenomeen voor: wordt ik namelijk nog eens tot “groot dichter” gerekend (je weet ‘t maar nooit), dan zal ik ongetwijfeld door Oostenrijk als Oostenrijker, door Nederland als Nederlander en door Suriname als Surinamer worden opgeëist. En wie dan het hardst schreeuwt, is waarschijnlijk spekkoper!
Toch zal mijn eventuele “promotie” tot Surinaams, Oostenrijks of Nederlands staatsdichter nog danig worden gehinderd door de taal waarin ik doorgaans schrijf. Het Engels is namelijk in geen van genoemde landen een officiële- of voertaal. U moet zich daarbij zoiets voorstellen als een Chinees die enkel in het Duits publiceert–– nogal lastig om deze in China als Chinese dichter toe te eigenen, ziet u niet? Nu schrijf ik niet in het Engels om internationaal “door te breken” of om te integreren in de CARICOM, maar simpelweg omdat ik met het Engels de meest geëigende taal gevonden heb om mij in uit te drukken. Ik houd van het Engels, ik vind haar niet alleen fraai klinken, maar ik vind haar ook buitengewoon krachtig in het kort en bondig kunnen neerzetten van feiten, ideeën en emoties. 
Maar misschien heeft mijn voorkeur inderdaad ook te maken met het feit dat ik het Nederlands niet als een “emotionele taal” ervaar, zoals Ismene Krishnadath in haar publicatie ‘Het literair bedrijf in Suriname, beperkingen en mogelijkheden’ aangeeft. Ik moet toegeven dat mijn overwegend negatieve ervaringen met Nederland en het “Nederlandse systeem”, een bij mij ingebakken afkeer hebben gecreëerd van het gebruik van het Nederlands als emotie-beschrijvende-taal. In mijn infantiel onbewuste beleving is het waarschijnlijk de “taal van de onderdrukker”–– of zoiets dergelijks.
 
Maar voorlopig genoeg over mijn eventueel dichterschap en mijn “mate van Surinaamsheid”. Het is tijd om wat te zeggen over de Surinaamse dichter en de Surinaamse dichtkunst in het algemeen. In zijn lezing geeft Rappa namelijk aan, dat Gianni Wip vindt dat ‘de Surinaamse poëzie teveel wordt gebruikt als een hamer om mee te slaan’ en ook, dat Gianni probeert ‘niet tegen, maar vóór iets te zijn.’ Nu is er geloof ik in elk land meer dan genoeg om tegen aan te schoppen en Suriname vormt daarop geen uitzondering. Bovendien heeft Suriname toch echt wel de nodige extra’s in huis om wat grondiger “op te hameren”. Er is helemaal niets mis met “vooruit kijken”, maar de jongere generatie (dichters) kan zich niet zondermeer “losbabbelen” van wat nou eenmaal “harde gegevens” in de Surinaamse maatschappij zijn. Feiten ridiculiseren, negeren of verdringen brengt uiteindelijk enkel schizofrenie voort en daar is niemand en geen enkel land mee gediend. Dat echter de gevestigde orde ook de jongere generatie moet proberen te begrijpen én steunen, is, lijkt mij, net zo normaal als een ouder die zijn kind helpt opgroeien. Het valt niet te loochenen dat we in Suriname een nieuwe generatie dienen te onderkennen, eentje die zich wil los(k)weken van “de knellende banden van het verleden”, die zich zelfstandig wil ontplooien, die “iets nieuws, iets anders wil bereiken” en die simpelweg–– gelukkig wil zijn. Trouwens, net zoals wij, de “ouderen”, dat óók willen zijn.
In “Surinaams (post)koloniaal geschiedkundig licht” gezien, is het niet vreemd dat poëzie vaak als “hamer” gebruikt wordt. Dat het dan soms meer op proza dan op poëzie lijkt (zie ook sommige kritiek op het werk van Alphons Levens), is in feite niet meer dan logisch. Ik heb daar persoonlijk geen moeite mee (er bestaat immers ook proza met een poëtisch karakter), zolang er maar sprake is van “dichterlijke kwaliteit” (wat dat dan ook moge zijn). Overigens is prozaïsche poëzie een wereldwijde trend in de dichtkunst (die haar vind ik niet ontkracht of verdringt, maar juist verrijkt) en zelf noem ik haar maar gekscherend–– “protest poëzie” of proëzie. Ik maak mij daar trouwens ook zelf wel “schuldig” aan (en vandaar dat ik haar waarschijnlijk ook fervent verdedig).
 
Misschien menen we met proëzie veiliger onze kritiek te kunnen uiten, vooral in of over samenlevingen waarin niet alleen de suiker, maar soms ook kritiek duur betaald wordt. Dat betekent niet dat we daarmee ‘de grote menselijke emoties’ uit de weg gaan of ‘onvoldoende plek’ geven, zoals Karin Lachmising volgens Rappa’s lezing meent. Integendeel, thema’s als zelfbeschikking, zelfrealisatie en vrijheid, zijn vaak juist rauwer ingebed (via het concreet uitdrukking geven aan en overwinnen van reële angst, ongelijkheid en onderdrukking) in de dagelijkse levensrealiteit. En niet zoals zo vaak in hoog- en doorontwikkelde landen, nog slechts aanwezig als gesublimeerde geraamten van verroeste idealen. Nochtans is het, wanneer het om de verwerking van trauma’s gaat niet ‘… eerst het losworstelen van die knellende banden en dan het naar binnen kijken’, maar mijns inziens juist andersom: éérst naar binnen kijken en dáár zien wat er nog precies los-te-worstelen valt. Dit zeg ik niet slechts om vervelend te doen, maar vanwege het feit dat innerlijke (psychologische) problematiek te vaak onterecht geëxternaliseerd wordt–– het zondeboksyndroom, met alle nare gevolgen van dien.
Ik onderken dat we tegenwoordig in een wereld leven waar concepten als zelfbeschikking, zelfontplooiing en individualiteit hoog staan aangeschreven en soms zelfs als ultieme ideaal gepredikt worden. Het zijn mondiale concepten die doorsijpelen in alle (sociale) lagen van nationale bevolkingen en ze worden gaandeweg tot dé allesbepalende levens- en motivatiefactor. We zien dit proces weerspiegeld in zowel aard als vorm van producten en diensten, film, muziek en theater, beeldende kunst, proza en ook ––poëzie. Het echec van de “grote solidariteitsidealen” zoals wereldvrede, wereldwijde vooruitgang en welvaart, gelijkheid en broederschap, rechtvaardigheid, rechtschapenheid en gerechtigheid en dus in de breedste zin–– het echec van onze (beoogde) humaniteit, is daar natuurlijk grotendeels debet aan.
Ik meen echter op te merken, dat de “jongere generatie” (pakweg de groep tussen de 15 en 40 jaar, wereldwijd en niet alleen in Suriname) zich op haar beurt versterkt dreigt schuldig te maken aan apathie en lethargie, egoïsme en egocentrisme, populisme en opportunisme, uit de klauwen groeiend materialisme en angstaanjagende natuur- en (leef)milieuverkwanseling. Ik bespeur een soort van “extraverte introversie”, vergezeld gaand van het haast openlijk gepredikte motto: ‘Ikke, Nike, pakke, pikke en de rest kan stikke!’ Ik geef toe dat veel hiervan simpelweg is afgekeken van “ons ouderen”, maar eindverantwoordelijkheid afschuiven op voorgangers en zelf op oude voet doorgaan (weliswaar in een nieuw zelfontplooiingsjasje gestoken), is niet alleen ridicuul, maar vooral bedroevend. Het betekent namelijk dat de gehele mensheid niet(s) leert van haar fouten. En weliswaar zijn er steeds vaker kritische geluiden te bespeuren, in het bijzonder in geïndustrialiseerde, postmoderne samenlevingen, maar ik heb helaas het gevoel gekregen dat het er te weinig zijn of op z’n best gezien, dat zij pas om vijf-voor-twaalf hun stem laten horen. Of ik daarmee dan ook “de hoop” heb opgegeven is een andere kwestie.
In elk geval roep ik onze jonge Surinaamse dichters (en eigenlijk alle jonge Surinamers) op tot evenwichtigheid. Want als de huidige wereld al ergens behoefte aan heeft, dan is dat aan evenwichtigemensen––aan extremen hebben we immers onze handen (en buik) al meer dan vol. Wil men dan liever niet achteruit kijken, dan toch op zijn minst rondom ons heen en de jonge dichter mag daarom de dichtershand best ook in de boezem van de eigen generatie steken. Ik vind overigens, dat Gianni Wip (al dan niet bewust) daar zelf al een voorbeeld van geeft met zijn gedicht ‘Waar zijn de dichters gebleven?’ Of men dat nou ‘dingens uit dingens trekken’ of ‘een hamer om mee te slaan’ noemt, lijkt me meer een geval van een andere invalshoek kiezen dan een werkelijk substantieel verschil.
En ten slot. Inderdaad. Waar zijn dan de dichters gebleven? Over het eventueel gemis aan een nieuwe generatie kan ik niet veel zeggen; ik weet te weinig van de huidige jeugd van Suriname en de factoren die haar ontwikkeling bepalen. Ik ben daar denk ik te lang voor weggeweest en ik laat daarom een gepast antwoord graag over aan de jonge dichters zelf. Maar over de oudere generatie kan ik wel wat roepen: sommigen zijn (soms tegen wil en dank) in Suriname gebleven en anderen zijn (vaak tegen wil en dank) in den vreemde getrokken, sommigen zijn (hoopvol) teruggekeerd en anderen zijn gauw weer vertrokken, nog weer sommigen komen en gaan en komen opnieuw om weer te gaan. En ook zijn er (zoals ikzelf), die dankzij het Internet enkel virtueel zijn teruggekomen. En ten laatste zijn er Surinaamse zielen die ‘nergens niks’ meer van willen weten.
Laten wij vooral niet vergeten dat een omvangrijke groep Surinamers met “ernstig verstoorde” levensomstandigheden is opgezadeld. Dat heeft menigeen een fikse vertrouwensbreuk bezorgd. Bij de Surinaamse diaspora is daar (naast het moeten opbouwen van een nieuw leven) dikwijls ook een identiteit- en cultuurcrisis aan toegevoegd. Het zijn zaken waar men vaak tot op de dag van vandaag mee worstelt en doorgaans is dan het laatste waar men nog aan denkt–– poëzie schrijven. Velen zijn daar te lang en te hard voor door elkaar geschud.
Wellicht vindt u mij nu “een beetje dom”, maar zie, ik heb er vertrouwen in dat het ‘toch nog allemaal goed komt’. Ik geloof (ik moet geloven, wil ik niet krankzinnig raken) dat er een Universele Wet van Evenwicht geldt, eentje die vroeger of later openstaande rekeningen vereffent en de balans herstelt. Voor sommigen onder ons is het dan wellicht reeds te laat, voor anderen komt het misschien nog net op tijd, maar vanuit een “Universeel Plan” gezien geldt nóch tijd, nóch plaats. En misschien ‘… spreek ik nu nog in raadselen, maar niets is verborgen dat niet openbaar zal worden gemaakt en er zal geen jota of tittel vergaan vooreer alles geschied is.’ En ik zou er haast ‘Amen’ aan willen toevoegen, ware het niet dat mijn “eredienst” nu niet Onze Lieve Heer, maar de Surinaamse dichter en dichtkunst is. Ik gebruik daarom deze gelegenheid om in dichterlijke stijl en met gepast “Wipiaans” eerbetoon af te sluiten:
Dáár!!
Zijn de dichters gebleven
Ook daar!
Wordt de suiker duur betaald
Maar waar!
De suiker nog smaakt
Niet mierenzoet is
Waar men niet braakt
Ja daar, zijn ze gebleven
Waar!
Om rustig te leven
Zie daar!
Cayenne, 1 februari 2013
Blog en contact: www.renemarcellino.wordpress.com
 
 

Gianni Wip

Portret van de Surinaamse dichter Gianni Wip, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 148 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. Voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Gianni Wip – Gedicht

Hoorzitter:
Mevr. Krishnadath (Of wie het dit deze avond wezen mag)
Dichter:
VOZ
Frederick Rust in Vrede straat
Paramaribo, 27 juni 2012
Betreft: WAN WORTU VOOR DIE WOORD
Geachte Hoorzitter
Nu alle leden lid, lid ervan!
Want ik laat het niet langer zitten!
De toekomst van morgen heeft gebeld-gezegd:
Ik kom pas overmorgen
Maar ik nu al zorgen, dus…
Eens…
Heel heel kort geleden
Tijdens veldbezoek  op hoek
Iets gebeurde me
Want ze kwamkomt daar
Esther Polyester
Met haar Nooit in de war
Polyester Haar
Met  woorden geROmantiseerd
Zei ik…
Dat als zij wist wat zij weten moet
Zei moest weten dat…
Mijn mond vol tanden niets te maken had
met het feit dat ik een beugel moet
EN Dat zij Fijn Fonkeleerde
Meer dan Vissenschubbehuid in de VelleN zon
Maar ik dwaal af
Leid af met mijn …. (zucht) uniek romantiek repertoire
Oh ja, dit nog, DIT eigenlijk belangrijk:
Ik deed dit alles in wel!… in het SURINAAMS…
“Probleem!” zei-zij
Probleem…  waarmee? ik zei
“Je spreekt in plantagetaal… vandaar mijn repliek-tong die jou bezeert”
Hoe verkeerd?
“Ik  geleerd… Al-les Plantage is verkeerd”
Maar ik niet zo sterk in Duits-Strand-Taal…
“Kan mij worst wezen!
Ga leren… hou in ieder geval op met je neger kabaal”
“Want je spreekt TOEKOMST!
TOEKOMST! samen met mij, zij aan zij
Huisje, boompje, beestje,  kip en ei
Maar hoe komt het dat jij…  in JE SU-RI-NAAMS
Nooit TOEKOMST zegt…zeggen Kan…?”
Dus  Hoorzitter NU… via U aan De Zaal…  die dat beter moet weten kunnen:
Is er wel een WORTU VOOR DIE WOORD?
Kan ik TOEKOMST…
In die TONGO?
Groetjes,
VOZ
P.S. Zo ja…. Waarom weet ik toekomst van morgen het dan niet?

Waar zijn de dichters gebleven?

door Rappa

[Op woensdag 27 juni 2012 hield Rappa [ps. van Robby Parabirsing], neerlandicus, schrijver, voordrachtskunstenaar, uitgever en bibliotheekhouderin het kader van het Jaar van de Poëzie tijdens de reguliere laatste-woensdag-van-de-maandavond van de Schrijversgroep ’77 in Tori Oso (deze avond in samenwerking met de Henry Frans de Zielstichting en het Directoraat Cultuur), een inleiding over nieuwe ontwikkelingen in de Surinaamse dichtkunst. Hieronder de volledige tekst, die bij het uitspreken enigszins was bekort.]

Waar zijn de dichters gebleven? Dit vraagt een van onze jonge dichters, Gianni Wip, zich af. Een stukje uit zijn gelijknamig gedicht:

         […]
Waar!! Zijn de dichters gebleven
Want de schrijvers, die schrijven
Jij weet het, ik weet het, iedereen Weet…
Hoe duur…de…suiker…is

En daar is iets mis mee
Misschien niets mis mee
Punt is
Ik voel een gemis
En dat gemis….
Het maakt me ziek
Waar??
Waar?!
 
Waar!! Zijn de dichters gebleven…

Gianni Wip is 24 jaar, is studerende en is in zijn gedichten meestal op zoek naar paradigma’s oftewel het gemeenschappelijke gedachtegoed van de samenleving. Hij vindt dat de Surinaamse poëzie teveel wordt gebruikt als een hamer om mee te slaan. Met een hamer kan je ook ‘dingens uit dingens’ trekken; hij probeert niet tegen, maar vóór iets te zijn. Gianni deed mee aan de Schrijfwedstrijd van Write Now, waaraan Suriname dit jaar voor het eerst  meedeed, en eindigde tijdens de voorronde in Paramaribo op de vierde plaats met een minibundeltje, getiteld Panodrama.

Ja, waar zijn die dichters gebleven? Na de poëtische opleving in de zestiger jaren tot de climax rond onze staatkundige onafhankelijkheid, onze srefidensi (een woordvinding van onze grote dichter Trefossa) leek het inderdaad dat onze dichters verdwenen waren. Zie de indrukwekkende rij van poëten in de klassiek geworden bloemlezing samengesteld door Shrinivasi Wortoe d’e tan abra waarin gedichten vanaf 1957 tot 1973 (bij de verruimde derde druk) zijn verzameld. 

Dichters uit de ‘Wortoe-groep’ zijn o.a. Trefossa (Henri de Ziel), Eugène Rellum, Corly Verlooghen (Rudy Bedacht), Ashantenu Sangodare (Michael Slory), Bhai (James Ramlall), Bernardo Ashetu (H.G. van Ommeren), Johanna Schouten-Elsenhout, Shrinivasi (Martinus Lutchman), R. Dobru (Robin Ewald Raveles), Jozef Slagveer, Frits Wols (Eugène Wong Loi Sing), Orlando Emanuels, Edgar Cairo, Kwame Dandilo (George -Pieter- Polanen), Trudi Guda, Zamani (Astrid Roemer), Paul  Marlee (Paul Nijbroek), Thea Doelwijt, Glenn Sluisdom, Gerrit Barron en Afanti (John Doornkamp)1). De dichters uit de ‘Wortoe-groep’ debuteerden voor het merendeel aan het eind van de jaren ’50 en aan het begin van de jaren ’60, publiceerden vooral tussen 1965 en 1974 in Suriname, in Nederland en op de Nederlandse Antillen in bladen als Tongoni, Soela en Moeteteen hadden bijdragen in het (Surinaams-) Nederlands, het Sranan en het Sarnami.

Toen kwam de onafhankelijkheid en daarmee ook het scheiden van de markt. Om met Hans Breeveld mee te zingen:”Wie gaat weg en wie blijft hier, dat is de vraag van de kruidenier…” Vijf jaar na de staatkundige onafhankelijkheid volgde de militaire machtsovername, de coup. Beide gebeurtenissen inspireerden een grote groep dichtenden, maar konden hun producten, vaak zeer tijdgebonden, wel allemaal tot poëzie gerekend worden? Wat valt überhaupt nou wel of niet onder poëzie? Vallen daar ook de rijmpjes en gedichtjes uit onze kleuter- en lagere schooltijd onder die zó een belangrijk deel van onze taalverwerving vormen dat we die tot op hoge leeftijd foutloos kunnen opzeggen of zingen?
Het is wel opvallend dat de dichter dankzij die beroemde ‘dichterlijke vrijheid’ in feite alles op papier kan zetten en het predikaat ‘gedicht’ kan meegeven. Dat moet de schrijver, de prozaïst, maar eens durven! Is het misschien daarom dat vele creatief schrijvenden in ons land zich eerder tot de poëzie wenden als uitingsvorm (want daar mag toch alles), dan dat zij proza produceren, want daar moet je je aan allerlei conventies (spelling, zinsbouw, woordbetekenissen, perspectief, plot, thematiek, verhaaldraad, tijdstructuur, karakteruitbeelding, enz.) houden. Maar in de praktijk blijkt maar al te vaak dat dichters echt zo vrij niet zijn. Zij worden publiekelijk maar al te vaak aangesproken als zij zich niet houden aan bepaalde conventies. Zie bijvoorbeeld een aantal van 41 reacties die loskwamen naar aanleiding van het gedicht van Alphons Levens, getiteld Recreëren te Domburg. [Zie deze blogspot, 25 november 2010.]2 Zijn gedichten ‘…zouden meer lijken op proza, hij moest zich toch wat meer inspannen om in dichterlijke taal te schrijven en minder aan de oppervlakte te blijven. Poëzie gaat toch graag de diepte in, kent gevoel en noopt vaak tot nadenken?’ Een aantal van de reacties was gestoeld op de schoolse zienswijze op poëzie, maar er waren ook nuttige wenken, eigen ervaringen en zeer bruikbare achtergrondinformatie bij. 

   
Alphons Levens publiceerde zijn eerste bundel (Bezinning en strijd) in 1971 in Nederland en is vanaf toen een van onze productiefste dichters. In 1996 verscheen de bundel Mogelijk, in 1998 …want nooit wordt alles gezegd en in 2002 Wee het volk dat niet meer denkt. Regelmatig staan er gedichten van hem in de Ware Tijd (zie het bericht hieronder). In zijn werken staat de Mens (met hoofdletter) altijd centraal; niet alleen de Surinaamse mens, maar ook die totale mens, die bewoner van de planeet Aarde. Alphons Levens probeert zijn lezers aan het denken te zetten, aan het dóórdenken.

De vraag is nu: komt de beperking van die dichterlijke vrijheid, of misschien beter: wordt de aanmoediging dat dichters zich toch aan bepaalde conventies houden misschien niet door het traditionele poëzie-onderwijs veroorzaakt, dan wel sterk beïnvloed? Gelukkig is in de literatuurmethode voor het VWO Fa yu e tron leisibakru uit 19983) (volgens Surinaamse leerboekennormen nog vrij nieuw) wat meer ruimte aan de dichterlijke vrijheid en de typisch Surinaamse poëzievormen gegeven. Want poëzie moet toch in de eerste plaats een herkenbare gemoedsuitstorting zijn, al of niet rekening houdend met vormaspecten? Poëzie is toch niet eerst vorm dan inhoud, of spelen vorm en inhoud zowat gelijktijdig een rol bij het produceren van poëzie? De vraag is nu of er, gezien het huidige, zeer terechte streven van het MINOV om vooral de VOJ- en VOS-leermethoden voor de exacte vakken en leervakken te vernieuwen, ook een herziene tweede druk van Leisibakru komt, of als men weer overgaat op een poëzie- of literatuurmethode uit Nederland.

Maar om op dat poëzie-onderwijs terug te komen: in de leerfase waar die vernieuwing het hardst nodig is, op het VOJ (voorheen het MULO), worden poëziestencils uit de jaren zestig uit de hoofdakteperiode van de toentertijdse leerkrachten vaak nog steeds braaf ongewijzigd gekopieerd, waardoor vele leerlingen juist op dit aanvankelijk niveau een verouderd en achterhaald beeld van poëzie voorgeschoteld krijgen. De eigen creativiteit wordt daarbij nauwelijks geprikkeld. Is het dan geen wonder dat vele VOJ-jongeren vaak afkicken op de literatuurlessen poëzie? Terwijl zij juist met dit uitingsmiddel hun gevoelens beter kunnen uiten; iets waar velen in deze leeftijdsgroep hard behoefte aan hebben. En poëzie is tegenwoordig juist weer springlevend, mede als gevolg van de opmars van de raps. In hoeverre zijn raps erkend en opgenomen in vooral het aanvankelijk poëzie-onderwijs? 

Hoe dan ook, we kunnen er niet onderuit: ondanks die dichterlijke vrijheid gelden in de poëzie toch zeker conventies, denk maar bijvoorbeeld aan het rijm, de beeldspraak en de strofe-indeling. Zie ook de strenge eisen waaraan een sonnet moet voldoen. Trefossa heeft getoond dat hij in het Sranan ook sonnetten kon schrijven. Maar heeft hij op dit punt navolging gehad? Zo nee, waarom niet? Is het omdat deze vorm van poëzie bij de onzen niet als iets eigens wordt ervaren? Of is er hier sprake van gemakzucht, ‘het is wer’ede’, teveel gekunsteld, dus dan maar niet?

Terug naar de vraag van Gianni: Waar zijn de dichters gebleven? In 1983 verschijnt de eerste aflevering van het literaire tijdschrift Bro4), waarin ook poëziebijdragen van eigen bodem en van overzee zijn opgenomen. Uit de “Wortoe-groep” zien we terug in Bro: Dobru, Orlando Emanuels, Gerrit Barron en S. Sombra (Stanley Slijngard). Het tweede en laatste nummer van Bro verschijnt in 1990. Gerrit en S. Sombra komen terug en we zien een paar nieuwe namen zoals Dorothee Wong Loi Sing en Hans Breeveld5). Dan wordt het wat stil; van 1990 tot zeker 2000 maken we de periode van hyperinflatie mee en dat is een hoogst ongunstig klimaat voor de productie en verkoop van gedichtenbundels, die normaliter al moeilijk verkopen.

In het nieuwe millennium gaan we richting Caricom: deden we sinds de jaren ‘70 al mee met de Carifesta’s met onze Dobru als voortrekker en zijn  gedicht Wan als ons boegbeeld, nu worden we volwaardig lid van de Caricom. Voor schrijvers en dichters is dat een nieuwe uitdaging, namelijk: publiceren in het Engels om een markt binnen de Caricom te veroveren. Dit heeft zeker meegespeeld bij de verschijning van de bundel Considerations6)  in 2003, volledig in het Engels, waaraan deelnamen Brigitte Brown, Arlette Codfried, Farah-L (Lorraine Gallant), Andy Fernandes, Roway James (Roué Hupsel) en Deborah Pinas als nieuwe namen en als gevestigden Alphons Levens en Albert Mungroo. Uit deze bundel blijkt ook de opmars van de vrouwelijk dichters: Waren dat in de Wortoe-groep 4 van de 28, in de Bro-groep 8 van de 27; in Considerations waren dat 4 van de 8, dus 50%. Deze opmars bleek ook uit het feit dat Brigitte, Arlette en Lorraine deel uitmaakten van het bestuur van de Schrijversgroep ’77 dat in 2003 onder voorzitterschap van Ismene Krishnadath aantrad. Daar zijn de dichters gebleven! 

Dan breekt de periode van de internationale literaire festivals in Suriname aan; de rij wordt in 1997 geopend met de Conferentie Schrijverschap 2000, nationaal of internationaal die in Ons Erf werd gehouden, maar waar proza en geen poëzie aan de orde kwam. Het eerste internationaal literair festival waarbij poëzie ook aan de orde komt, vindt eind 2002 plaats in Paramaribo en in Nieuw-Nickerie onder de naam Woud der Verwachting. De gevestigde dichters Shrinivasi en Michael Slory doen hieraan mee; nog geen nieuwe poëten van eigen bodem. In 2004 volgt het festival 1001 Identiteiten en opvallend is het dat 5 van de 8 leden van de Considerations-groep hieraan meedoen, namelijk Arlette, Brigitte, Alphons, Lorraine en Albert. Van de gevestigde dichters zien we terug S. Sombra en Frits Wols en als nieuwelingen: Annemarie Sanches (vooral bekend om haar zaterdagochtend radioprogramma The Happy Family Show7a)) en Mireille Pinas.  

Tijdens het Literair festival Werelden in Ontmoeting in 2006 komt er een nieuwe poëet naar voren, namelijk Jeffery Quartier. In 2003 deed Jeffrey Quartier mee aan een internationale gedichten-conventie van the International Society of Poets in Washington. Zijn gedichten verschenen in The Colours of Life en in een bloemlezing van IAERN. Intussen heeft hij twee gedichtenbundels in eigen beheer uitgebracht en dit jaar doet hij voor de derde keer mee aan het Suripop-componistenfestival, deze keer met de songtekst Hor’ pasensi (Heb geduld). (De tekst van deze compositie is hieronder als afzonderlijk bericht te lezen.) In zijn  gedichten laat Quartier zich vrijwel door alles en iedereen om zich heen inspireren. Hij dicht vooral in het Engels, maar ook in het Nederlands en Sranan over de liefde, de politiek, over uitdagingen en hij filosofeert graag. Hij ervaart de samenleving als zorgwekkend en hoopvol tegelijkertijd. Zorgwekkend vanwege de steeds grotere verzakelijking en het steeds weer inleveren van principes binnen die samenleving. Hoopvol, omdat er nog velen zijn die zich daartegen verzetten en hoopvol vanwege de toenemende mogelijkheden die de technologie ons biedt.

Tijdens het literair festival Diversity is Power, dat van 1 tot en met 9 augustus 2007 in Paramaribo werd gehouden, zien we dat naast de gevestigde dichters (Sombra, Dorus Vrede, Shrinivasi, Frits Wols en Alphons Levens)  de nieuwe poëten (zoals Jeff Quartier en Arlette Codfried) hun activiteiten uitbouwen. Enkele nieuwe poëten die in de bundel Diversity is power opduiken, zijn Kurt Nahar (beeldend kunstenaar), Tolin Alexander (podiumkunstenaar) en Soecy Gummels (ook schrijfster van romantisch proza in het Engels)7b) . Enkele schrijvers en poëten uit de Diversity-1 groep besluiten met anderen met Surinaamse roots uit Nederland mee te doen aan de publicatie8) rond het tegenbezoek aan Zuid-Afrika in het kader van uitwisselingsprogramma Writers in Exchange. Nieuwe poëten in deze bundel zijn Sherida Asinga die in 2006 als dichter debuteerde en in haar gedichten vooral zichzelf zoekt, en Karin Lachmising.

Karin, van huis uit communicatie-deskundige, stelt dat poëzie het vinden van de vorm is om het pure te vervatten, om de kern uit de werkelijkheid te halen, die los te weken en zichtbaar te maken en die de vrijheid te geven. Karin dicht over de echte dingen in het leven, ontdaan van alle labels en vooroordelen. Ze vindt dat er nog te weinig Surinaamse dichters zijn die de grote menselijke emoties duidelijk een plek geven, maar dat is een proces: eerst het losworstelen van die knellende banden en dan het naar binnen kijken. Zij produceerde ook de documentaire van ons bezoek aan Zuid-Afrika in 2008. [Zie haar gedicht ‘Gekunsteld’ op deze blogspot, op 6 augustus 2012.]

Tijdens het internationaal literair confest Zoveel zinnen, zoveel talen; wan tru powema na wan skreki sani , dat van 1 – 5 november 2010 in ons land werd gehouden doen behalve de gevestigde dichters zoals Dorus Vrede, Alphons Levens en S. Sombra, ook Arlette, Jeff, Karin en Tolin Alexander mee. Het gedicht van Tolin, opgenomen in de publicatie9)  rond dit confest, valt op door de meertaligheid. 

En tot slot: onder de inzendingen van de eerder dit jaar gehouden schrijfwedstrijd Write now! zijn zeker twee jonge dichters opgevallen: de eerder genoemde Gianni Wip en de nummer twee Rose-Marie Maître, die in Haïti is geboren en op tweejarige leeftijd naar Suriname kwam. Ze is bezig haar journalistieke opleiding af te ronden. In haar gedichten verwerkt ze graag zaken die niet zo goed te begrijpen zijn, zoals bepaalde gedragingen en gevoelens bij mensen om haar heen of bij zichzelf. Schrijven, dichten is voor haar ontdekken en doen ontdekken. Ze ziet onze samenleving als vrij tolerant en vriendelijk, maar nog in een ontwikkelingsproces naar volwassenheid: bepaalde zaken moeten nog bediscussieerd en geaccepteerd worden.10)

Aan het eind wil ik een lofwoord uitbrengen aan de dichters Alphons Levens en S. Sombra, die onverdroten aan de weg timmeren en zeer zeker op poëziegebied tot onze rolmodellen mogen worden gerekend, vooral brada S. Sombra die er vanaf de Wortoegroep en het begin van de Schrijversgroep bij is en nog steeds zijn bijdragen op velerlei gebied levert. Mag ik besluiten met zijn  typische zelftypering, afgedrukt op de achterflap van zijn jongste uitgave 11):

                                 Hij is de prins van Totness,
                                 Keizer van Friendship
                                 Beheerder van Coronie en
                                 Allochtoon in Paramaribo.

Ik dank u voor uw aandacht.                                                                                       

[In de discussie die na bovenstaande voordracht volgde, werd vooral ingegaan op de noodzaak en wens van de dichters om zich meer te kunnen exposen. Een literair televisieprogramma werd als een goede mogelijkheid genoemd. Verder wenste men ook ondersteuning van de overheid voor scholenbezoeken. De avond werd opgeluisterd door poëtische voordrachten van Alphons Levens, Karin Lachmising, Jeffrey Quartier, S. Sombra, Rose-Marie Maitre, Evelien Brown, Arlette Codfried, Kadi Kartokromo en Ismene Krishnadath en een creatieve samenvatting van Hilde Neus over het gepresenteerde. Gianni Wip kon vanwege college niet aanwezig zijn. Hij diende op de valreep wel een gedicht voor de avond in dat hieronder als bijlage 3) is opgenomen.]

1) Shrinivasi [ps. van M. Lutchman](samenst.) Wortoe d’e tan abra; bloemlezing uit  de Surinaamse poëzie vanaf 1957, Paramaribo, Bureau Volkslectuur, 3euitgebr. dr. 1974; 120 blz. Het is hoog tijd dat Wortoe… een vierde, aangevulde druk ingaat, waarbij tot zeker 2010 kan worden gegaan. Of is hier geen geld en deskundigheid voor, zoals vaak vanuit de beleidsmakers als dooddoener wordt gebruikt?

2) Rappa [ps. van R. Parabirsing] (samenst.) 41 spontane reacties op het gedicht “Recreëren te Domburg, Paramaribo, 2011; Ralicon, 71 blz.Zie Caraïbisch Uitzicht van 25 november 2010.

3) Moor, E., J. Vaseur-Rellum en J. Brunings. Fa yu e tron leisibakru; literatuurmethode voor het Voortgezet Onderwijs op Seniorenniveau; 1e dr. Paramaribo. MINOV/OC en W, 1998. 204 blz. afbn.

Uit de discussie na bovenstaande inleiding bleek dat het niet in de bedoeling lag deze goed bruikbare eigen literatuurmethode na eventuele aanpassingen te herdrukken. Moet dan weer overgestapt worden naar een of andere oubollige Nederlandse poëziemethode, vol met theorie en voorbeeldgedichten die onze jongeren niet aanspreken, zoals een aantal jaren terug een verlopen taalmethode uit Nederland, bedoeld voor allochtone kindertjes aldaar, hier werd gedumpt, omdat dat goedkoper en sneller zou zijn, dan om een eigen taalmethode voor het VOJ samen te stellen. Daar zouden geen financiële middelen en eigen deskundigen voor zijn. Over gemakzucht, miskenning van het eigene en over neo-koloniale tendensen gesproken…

4) Bro; tijdschrift voor literatuur; onder redactie van  G. Barron en C. Lont. Paramaribo, Sorava, 1983, jrg. 1. no 1, 79 blz. afbn. Helaas was Bro na het tweede nummer hetzelfde lot beschoren als al onze literaire bladen daarvoor. Het zou een onderzoek waard zijn om na te gaan waarom dit lot onze literaire bladen (zoals Moetete) tot nu toe beschoren is.

5) Dit was niet Hans’ debuut. Zijn eerste publicatie was Overwinnen ondanks donkere wolken uit 1990, gevolgd door Meneer de voorzitter … mag het volk ook wat zeggen (1990), Wissele Mammie … (1992), Sap (1993) en Voorzitter, ik heb geen keus (1996), waarin gedichten afgewisseld met essays, vaak geïnspireerd op de actualiteit van dat moment.

6) Brown, B., A. Codfried en Farah-L (ps. van L. Gallant) e.a. Considerations; poems and short stories from Suriname.

Paramaribo, The Authors, 2003, 72 blz. Arlettes debuut als dichter was niet in Considerations, maar in de bundel Overpeinzingen, waarin ook verhalen zijn gepubliceerd. Een gedicht uit deze bundel vindt u op deze blogspot, 7 augustus 2012. De vraag is of naast de buitenlandse gedichten in het Engels, gedichten uit Considerations vooral op VOJ-niveau bij het vak Engels worden gebruikt. De kans is groot dat vele vakdocenten niet eens van het bestaan van deze bundel op de hoogte zijn. Moeten wij hiervoor misschien niet de hand in eigen boezem (Arlette Codfried maakte ervan:…in eigen bobi) steken? Aan de andere kant weet Alphons Levens te vertellen dat een bibjuf van een middelbare school Considerations niet bij hem wilde kopen voor de schoolbib, omdat een paar docenten haar dit hadden afgeraden. Het zou erg interessant zijn om na te gaan op grond van welke criteria dit advies is gegeven. Ook zou het verhelderend kunnen werken om na te gaan hoeveel titels van Surinaamse schrijvers en dichters in de schoolbibliotheken  (tegenwoordig is het mode om van mediatheken te spreken, misschien omdat er een computer in de ruimte staat en een paar plaatjes aan de muur hangen en waarbij de het boek en de leesbevordering vaak niet meer centraal staan) te vinden zijn en langs welke lijnen en op grond van welke criteria de inkoop geschiedt.

7a) Van juni 2011 biedt Anne-Marie (naast Sriefman taki, het reguliere radioprogramma van de Schrijversgroep ’77 via de SRS) op regelmatige basis onze eigen schrijvers en dichters een dankbaar podium in haar dichtbeluisterd programma op radio Apintie, waarlijk een lichtend voorbeeld voor presentatoren van andere media.

7b) Neus, H. (editor/samenst.), Diversity is power. Anthology of Poetry, Short Stories, Columns en Works of Art published to commemorate the 5thInternational Literature Festival Suriname.

1e dr. Paramaribo, Schrijversgroep ’77, 2007. 131 blz. Bevat kleurenfoto’s. Nagegaan mag worden of deze unieke literaire uitgave met prachtige kleurenfoto’s gebruikt wordt bij de literatuurlessen Engels op VOS-niveau. Gelukkig beginnen enkele VOJ-leerkrachten Engelse werken van Soecy Gummels op de literatuurlijsten toe te staan. Over het waarderen en uitdragen, ook binnen de Caricom, van de eigen cultuuruitingen gesproken… Waar is die gebleven?

8) Dido, EKM (editor), Diversity is Power. 1e dr. z.pl., Writers in Exchange, 2008. 300 blz.

9) Neus, H. (red.) en I. Krishnadath (samenst.), Zoveel zinnen zoveel talen; meertaligheid, bekeken vanuit de optiek van schrijvers, bijeen tijdens het confest WAN TRU POEWEMA NA WAN SKREKI SANI/TAAL EN LEVEN, 1-5 november 2010. 1edr. Paramaribo, Schrijversgroep ’77, 2011. 58 blz. Bevat kleurenfoto’s. Het valt op dat gaandeweg de jaren steeds meer poëten (en ook schrijvers) van eigen bodem (ook) in het Engels publiceren, zoals Arlette Codfried, Jeffery Quartier, Soecy Gummels, Ismene Krishnadath, Karin Lachmising en Gianni Wip.

10) Het gedicht dat Rosemarie Maître die avond voordroeg, is op deze blogspot op 8 augustus 2012 geplaatst.

11) S. Sombra [ps. van Stanley Slijngard]. Boskopuspikri Boodschappenspiegel; gedichten in het Sranan met Nederlandse vertaling. 1e dr. Paramaribo, Slijngard, 2009. 44 blz. Sombra vroeg zich tijdens de discussie af, waarom Surinaamse schrijvers en dichters niet vanwege het MINOV langs de scholen kunnen gaan om voor te dragen. Zij moeten dat op eigen initiatief doen, uit eigen zak bekostigen en op en neer lopen voor allerlei toestemmingsbriefjes. Hij noemde een hooggeplaatste MINOV-functionaris (nu gepensioneerd) die hem ronduit had gezegd het nut van poëzie als vak op de scholen niet in te zien.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter