blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Wayana

Een verdwenen stad in het Surinaamse regenwoud

door Renzo S. Duin

Recent archeologisch onderzoek toont aan dat het Amazonewoud niet zo ongerept is als het lijkt, maar ook dat de ‘verloren steden in het Amazonegebied’ anders zijn dan Hiram Binghams Machu Picchu in Peru of kolonel Percy Fawcetts ‘Stad Z’ in Brazilië (Heckenberger 2009). Cheryl Ngwenyama, die tegenwoordig publiceert onder de naam Cheryl White, onthult in haar proefschrift, Material Beginnings of the Saramaka Maroons; An Archaeological Investigation, dat er ook in het oerwoud van Suriname overblijfselen gevonden zijn van een verloren stad. Een artikel dat haar proefschrift samenvat werd in 2010 gepubliceerd in Antiquity. Deze verloren stad is Kumako, de eerste nederzetting die de Saramaka Marrons, een gemeenschap van gevluchte slaven en hun nakomelingen, opbouwden in het binnenland van Suriname. Op zoek naar deze stad verrichtte een onderzoeksteam samengesteld uit Marrons, student-vrijwilligers en academici archeologische opgravingen in het kader van het Maroon Heritage Research Project, dat werd opgezet door Dr. Kofi Agorsah van de University of the West Indies en momenteel onder leiding staat van Dr. White. Wat overigens opvalt is dat de samenstelling van dit team duidelijk maakt dat de archeologie in Suriname niet langer het monopolie is van de bakra, de blanke man uit Nederland. Het archeologisch onderzoek naar de materiële oorsprong van de Saramaka is tegenwoordig een echt gemeenschappelijk archeologisch project.

Cheryl White is geboren in Kingston, Jamaica, en opgegroeid in New York waar ze een bachelor antropologie/archeologie deed. Haar master en Ph.D. werden verkregen bij de University of Florida in Gainesville, Florida, in de Verenigde Staten. De University of Florida is een van de laatste universiteiten met de zogenaamde ‘Four-Field’-benadering. Haar Ph.D.-begeleider, Dr. Peter Schmidt, is bekend om zijn historische archeologie en etno-archeologisch werk onder de Buhaya van Oost-Afrika. White past deze combinatie van historische archeologie en etno-archeologie toe op de Afrikaanse diasporagemeenschappen van Zuid-Amerika, en dan in het bijzonder op de Surinaamse Saramakaanse Marrons. In tegenstelling tot Jamaica en andere Marronenclaves in het Caribische gebied, zijn de Surinaamse Marrons behoudender in plaatsen en praktijken. Overigens zullen de welingelichte lezers ontdekken dat dit boek geen enkele verwijzing telt naar het werk van Silvia de Groot, die destijds aan de wieg stond van het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek. De Groot was dan ook gefocust op de Ndjuka en Boni, twee andere Marrongroepen in Suriname, en haar werk werd meestal gepubliceerd in het Nederlands. Wel refereert deze dissertatie systematisch naar het werk van Richard en Sally Price. Terwijl Richard en Sally Price sinds het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw historisch-antropologisch onderzoek hebben uitgevoerd naar de Saramaka en andere Marronpopulaties in Suriname en Frans Guyana, is dit de eerste keer dat er op de locatie van Kumako archeologische opgravingen zijn gedaan.

Het doel van dit onderzoek was niet zozeer om de achttiende-eeuwse Marronnederzetting van Kumako nader te lokaliseren in de buurt van de bron van de Pikien Saramakarivier, maar om te reconstrueren hoe deze plek als een punt van samenkomst functioneerde in de eerste tijd dat de Saramaka in de binnenlanden van Suriname leefden. Uit het huidige historisch en etno-archeologisch onderzoek is duidelijk geworden wat het karakter was van zo’n vroege nederzetting bestaande uit gemeenschappen van weggelopen slaven en hun nakomelingen. Algemeen werd aangenomen dat historische Marrondorpen een kort bestaan kenden en gelegen waren in afgelegen gebieden. Dat maakte het moeilijk om definitieve conclusies te trekken. Maar deze keer zijn er verschillende objecten aangetroffen, waaronder voorwerpen van aardewerk en fragmenten van stenen bijlen. Ook waren er enkele radiokoolstofmonsters genomen om de vindplaats te dateren. Bovendien werden te Kumako elementen gevonden die duiden op traditioneel Inheems landgebruik, het gebruik van een vorm van technologie en een eigen materiële cultuur. Een 123 pagina’s tellende appendix bevat een overzicht van de wetten die in Suriname ten aanzien van de Marrons zijn uitgevaardigd, opgegraven vondsten, en radiokoolstofrapporten.

Archeologisch onderzoek toont bijna altijd aan dat de lokale historie afwijkt van de veronderstelde geschiedenis. Dat is ook in het geval bij de opgravingen te Kumako. Ten eerste bleek de vindplaats, anders dan vermeld in de orale tradities, te liggen op een ronde heuvel van ongeveer 270 bij 180 meter – een oppervlakte van in totaal ongeveer 3,8 hectare – met steile hellingen van ongeveer twee meter hoog. Hierbij moet worden opgemerkt dat de afbeeldingen en tekeningen in het boek niet van de hoogste kwaliteit zijn en soms zelfs vervormd zijn. In de omringende greppel werden vier uitsparingen voor wegen waargenomen. Een uitholling van ongeveer drie meter in doorsnee werd aangetroffen ten noorden van de heuvel. Fragmenten van aardewerk, gevonden in de buurt van een opgravingsput, werden door Saramakaanse teamleden geïdentificeerd als ahgbang-kommen. Ahgbang of bungu (afb. rechts( zijn grote aardewerken kommen, die oorspronkelijk verkregen werden van Inheemsen (p. 194), maar vervolgens door de Marrons gebruikt werden – en tot op vandaag gebruikt worden – voor rituele baden met gekookte geneeskrachtige planten en andere krachtige kruiden. Dit laat zien hoe lokale teamleden kunnen helpen bij de interpretatie van een archeologische vindplaats. In de tweede plaats roept archeologisch onderzoek meestal meer vragen op dan het beantwoordt. Dat is ook het geval met de koolstofmonsters uit de omliggende greppel. Zij resulteerden in een datering vóór 1620. Deze vroege datering kan een gevolg zijn van natuurlijke bosbranden of van eerdere bewoning door de Inheemse bevolking. Een derde koolstofmonster, verkregen ten noorden van de heuvel, resulteerde in een mogelijke datering uit de vijftiende tot de twintigste eeuw. Deze cirkelvormige heuvel met wegen naar de vier hoofdwindrichtingen, de radiokoolstofdateringen en de aardewerkfragmenten maken gezamenlijk duidelijk dat de geschiedenis van Kumako zeer complex is geweest. Het is mogelijk dat de bewoners zich op deze plaats van voorwerpen voorzagen die oorspronkelijk van Inheemsen afkomstig zijn. Overigens was dit laatste heel gangbaar in andere Marrongemeenschappen, zowel in Suriname zelf als elders in de Guyana’s en het Caribische gebied. Dit proefschrift beschrijft overigens niet enkel het materiële begin van de Saramaka Marrons, maar roept tevens vragen op over de onderlinge relaties tussen de Marrons en de Inheemse volkeren.

Hoewel Kumako in de mondelinge overlevering van de Saramaka een vaste plaats heeft gekregen, lijkt de cirkelvormige heuvel met een greppel, soms onderbroken voor wegen naar de vier windrichtingen, op de zogenaamde montagne couronnée van Yaou nabij Maripasoula (Frans Guyana). Die meet ongeveer 304 bij 154 meter – een oppervlakte van in totaal ongeveer 3,7 hectare – en heeft steile hellingen van ongeveer twee meter hoog (Mestre in voorbereiding; Petitjean-Roget 1991). In 1999 vertelden Wayana-Inheemsen van de Boven-Marowijne mij de lokale Wayana-naam voor dergelijke ronde heuvels met greppels: ïpï ëtonam toponpï (een heuvel om te verbergen van lang geleden). Volgens de huidige Wayana, waren dit versterkt heuveltoppen waar in het verleden mensen hun toevlucht konden zoeken. Mogelijk waren dit plaatsen waar Inheemsen zich schuilhielden tijdens de invallen die de Taira (Cariben van de kust) eventueel in samenwerking met Marrons deden om zogenaamde ‘rode slaven’ te verkrijgen. De datering van de montagne couronnée van Yaou komt overeen met die van de monsters 1 en 2 (cal. AD 80 – 390 en cal. AD 260 tot 560) van Kumako en duidt daarmee op een oudere voorgeschiedenis van deze ‘verloren stad’ in het oerwoud van Suriname.

Kortom, archeologisch onderzoek, en dan vooral de historische archeologie in de binnenlanden van Suriname, is nog grotendeels terra incognita. De mondelinge overlevering van de Marrons en de Inheemsen wijken af van de algemeen aanvaarde geschiedenis die spreekt van kleine gemeenschappen die proberen te overleven in het ongerepte oerwoud. Het lijkt erop dat de Marrons bezit genomen hebben van een (verlaten) nederzetting van de Inheemse bevolking, maar tegelijkertijd hun nieuwe stad versterkten met wat hen ter beschikking stond vanuit hun eigen erfenis aan middelen tot genezing en zuivering van een bepaald gebied. Een dergelijke dynamische onderlinge relatie tussen Marrons en Inheemsen is zeer in overeenstemming met wat bekend is van Afrikaanse diasporagemeenschappen elders in de regio, zoals in Cuba en Brazilië. Bovendien tonen hedendaags historisch onderzoek en archeologische opgravingen aan dat de tijdelijkheid van dergelijke betwiste gebieden veel complexer is dan tot nu toe wordt aangenomen. Het tegenwoordige multidisciplinaire onderzoek is een combinatie van archeologie, geschiedenis, orale traditie en etnografie, in samenwerking met lokale Marrons en Inheemsen, met als doel om meer inzicht te krijgen in de geschiedenis van de binnenlanden van Suriname en de andere landen in de regio. Material Beginnings of the Saramaka Maroons toont aan wat voor potentieel een gezamenlijk onderzoeksprogramma bezit om inzicht te krijgen in hoe een zelfbewuste gemeenschap als de Saramaka bereid is om het beste te maken van de natuurlijke en culturele omgeving.

Cheryl N. Ngwenyama, Material Beginnings of the Saramaka Maroons; An Archaeological Investigation. Gainesville: University of Florida, 2007. 432 p., ISBN 978 05 4945 683 4. [http://etd.fcla.edu/UF/UFE0020093]

Literatuur

Heckenberger, Michael J., 2009

‘Lost Cities of the Amazon; The Amazon tropical forest is not as wild as it looks.’ Scientific American 301(4): 44-51.

Mestre, Michaël, in voorbereiding

Montagnes couronnées en Guyane.

Petitjean-Roget, Hugues, 1991

‘50 sites de montagnes en Guyane française: contribution à l’inventaire des sites archéologiques d’Emile Abonnenc.’ Actes du 12ième congrès de l’A.I.A.C., 241-257.

White, Cheryl, 2010

‘Kumako; a place of convergence for Maroons and Amerindians in Suriname, SA’, Antiquity 84: 467-479.

White, Cheryl, 2010

‘Maroon Archaeology Is Public Archaeology.’ Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress 6(3): 485-501.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Afscheid namens de koningin


De laatste vaarpatrouille

door Rihana Jamaludin

Met dank aan Rob de Leur voor het beschikbaar stellen van zijn verslagen.

Zonnebrandolie, liters zonnebrandolie, in 1974 een ´hot issue` bij de vaarpatrouille van dienstplichtig soldaat Rob de Leur. Srefidensi, de Onafhankelijkheidsdag van Suriname lag in het verschiet en het was tijd voor de TRIS (Nederlandse Troepenmacht in Suriname) om de biezen te pakken. De taken lagen dat jaar dan ook in het teken van afsluiting.

De TRIS
De TRIS was in Suriname actief van 1868 tot de Onafhankelijkheid in november 1975. Daarna nam de SKM (Surinaamse Krijgsmacht) het over. De TRIS werd weer deel van de Koninklijke Landmacht en ging op in het infanterieregiment Oranje Gelderland.
Officieren van de TRIS konden hun gezin meenemen naar Suriname. Het sociale leven van de meeste Nederlanders van de elite en de hogere rangen van de TRIS speelde zich tamelijk afgescheiden van de bevolking af. De elite had haar eigen verenigingen, scholen op Europese leest, clubs voor sport en zwembaden.
De vrouwen zetten zich vaak in voor liefdadig werk. Zo hielp de vrouw van kolonel Woerlee bij de verbetering van de situatie van kinderen in weeshuizen in Paramaribo.
De gewone dienstplichtigen verbleven meestentijds op de kazerne aan de Gemene Landsweg, toen nog Prins Bernhard Kampement geheten, en werden bij toerbeurt gedetacheerd op kazernes in Albina, Nickerie en Brownsweg.
Nederlandse soldaten genoten over het algemeen van hun diensttijd in Suriname en keerden huiswaarts beladen met souvenirs, foto´s en soms zelfs met dieren als papegaaien of aapjes.

Eén van de opdrachten van de TRIS was in 1974 namens de Nederlandse regering officieel afscheid te nemen van de granmans en opperhoofden in het binnenland. De band die was ontstaan in eeuwen van strijd, beloond met erkenning, zou tenslotte verbroken worden.


De laatste patrouille

Van 21 tot en met 30 mei 1974 voer de laatste patrouille van de TRIS, drie boten met elf militairen en elf burgers (tolk, gids, kulamans en bedieners van de buitenboordmotoren z.g. motoristen) van Albina via Drietabbetje naar Apetina en weer terug. Soldaat Rob de Leur, destijds 24 jaar oud en dienstplichtige, noteerde zijn ervaringen tijdens de tocht over de Marowijne- en de Tapanahonyrivier, naar de dorpen van de Paramakkaners, de Aucaners, en de Wayana´s.

Route en gezagsdragers
De historische tocht volgde de route:
Albina
Langatabbetje – kapitein Sepina verving de afwezige granman Forster van de Paramakkaners
Nason – kapitein Malango, kapitein Marius
Loka Loka – kapitein Asonle
Puketi – kapitein Amelisi, kapitein Wassiban
Karmel
Manlobi – kapitein Bonte
Drietabbetje – granman Gazon van de Aucaners
Godoholo
Granboridorp
Apetina kondre – grootopperhoofd Apetina van de Wayana´s
Granboridorp
Stoelmanseiland
en terug.

Van granman Aboné Lafanti van de Matuari en granman Aboikoni van de Saramaccaners, gezeteld in het Sipaliwini- en het Saramaccagebied, was door de TRIS reeds eerder afscheid genomen.


Routine

In de dorpen waar werd aangelegd, was de procedure min of meer dezelfde: de boot met de eerste luitenant Sandee voer vooruit om de komst van de patrouille officieel te melden. Met de boot van kapitein Brands voorop, kwam men dan binnenvaren terwijl de hoornblazer uit alle macht de groet blies. Voor de show werd er met de boten drie rondjes gedraaid alvorens aan te leggen, ondertussen bleef de hoornblazer dapper doorgaan.
Vlak voor het dorp werden met losse flodders saluutschoten gelost, wat met gejuich werd beantwoord en tevens met tegenvuur – niet met losse flodders maar gelukkig gericht naar de waterspiegel.
Eenmaal aan wal volgde de begroeting met de basya´s en onderkapiteins, waarna iedereen zich in processie naar het huis van de granman begaf. Voor de poort kwam de hoornblazer weer in actie, wat door de omstanders en de granman zeer gewaardeerd werd.
Het officiële gedeelte met welkomstwoord en toespraken vond plaats met hulp van de meereizende tolk Libretto. Ook werd er door de soldaten wel eens een excercitie ter demonstratie gehouden.

Daarna werd iedereen in het gastenverblijf ondergebracht, meestal het enige gebouwde huis in het dorp dat verder uit hutten bestond. De officieren kregen kamers, de soldaten sliepen in hun hangmatten.
Als radiotelegrafist zette Rob de Leur de antenne op, zocht contact via de radio en zond bericht naar het Prins Bernhard Kampement dat alles goed was verlopen.
´s Avonds moest er om de beurt wacht worden gelopen, om diefstal van spullen uit de bagage te voorkomen. Wachtlopen benadrukte bovendien het militaire aspect van het bezoek.


Dansi en geschenken

Als de regen geen roet in het eten gooide, werden de militairen door het dorp getrakteerd op een dansi. Hoe dieper in het binnenland, hoe oorspronkelijker de dansen. Bij dorpen die reeds veel contact met zendelingen hadden gehad en gekerstend waren, had dit merkbaar sporen nagelaten in de dansen, die nu veel meer ingetogen waren.
Aanvankelijk zongen de Hollandse soldaten uit volle borst mee met de door de vrouwen gezongen liederen en jodelden erop los. Maar dat viel bij de dorpelingen niet in goede aarde. Waarom, bleek later toen de soldaten vernamen dat de liedteksten expliciet over de vrouwelijke seksualiteit verhaalden, zoals over de afwezigheid van de echtgenoot en bijkomende perikelen.

De door Nederland aangeboden geschenken waren niet om over naar huis te schrijven: lappen katoen, etenswaar, houwers en bijlen, gevechtstassen en kaki-pakken, kralen, kammen en spiegels. Vooral de drie laatstgenoemde artikelen in het rijtje brachten Rob de Leur danig in verlegenheid. Sinds de tijd van de vredescontracten eeuwen geleden, scheen de samenstelling van de geschenkenpakketten nauwelijks veranderd te zijn. De granmans en de dorpelingen namen de geschenken echter steeds met waardering in ontvangst.

Rivier en bootslui
Lange, hete en vermoeiende tochten over het water zijn de Hollandse soldaten bijgebleven. Maar de waardering voor de kundigheid van de kulamans en motoristen bleef groeien. Slechts één keer, bij de Wilhelminavallen, maakte een boot zoveel water dat de kookpannen en jerrycans de boot uit dreven. Het laveren tussen de rotsen van de stroomversnellingen vereiste speciale techniek in het hanteren van de kula´s en de motor. Rechtuit varen was dan onmogelijk door de vele onder het wateroppervlak aanwezige rotsen, die bovendien zorgden voor draaikolken en onverwachte stromingen. Met verbazing zagen de soldaten hoe de bootsman telkens naar de kleinste en moeilijkste doorgang tussen de rotsen stuurde, maar steeds bleek weer, dat deze dan ook de enige mogelijkheid was om erdoor te komen.

De stuurmanskunst hield soms in dat de boot 180 graden gekeerd moest worden, de motor stilgelegd moest worden of juist brullend met volle kracht vooruit gejaagd. Soms moest er met de stroom mee en dan weer tegen de stroom in gevaren worden, ondertussen schreeuwden de bootslui aanwijzingen en waarschuwingen naar elkaar.
De marrons konden tot twee meter diep in het troebele en spiegelende water kijken en speuren naar verborgen rotsen of drijfhout, iets wat de militairen vergeefs hebben geprobeerd na te doen. Ook verbaasden zij zich over het ontwikkelde reukvermogen van de marrons, die midden op de rivier een bosvarken konden ruiken dat ergens achter de dichtbegroeide oever aan het scharrelen was. En dat terwijl de bootslui de gewoonte hadden om het bruine water op te snuiven waarin tabak geweekt was en wat dus flink moest branden in de neusgaten.

Granboridorp
Bij aankomst op Granboridorp stond de hele bevolking de patrouille op te wachten. De meeste patrouilles gingen niet verder dan Drietabbetje en voor de dorpen verder langs de rivier was het de eerste keer in tien jaar dat ze hier militairen zagen. De kapitein van Granbori bleek reeds op de hoogte van de komst van de militairen, wat heel merkwaardig leek, gezien het feit dat de boten sneller konden reizen dan iemand het nieuws had kunnen brengen. (*Maar mogelijk hadden de bewoners de motoren en de stemmen reeds van verre gehoord, voor getrainde oren zijn dat immers ongewone geluiden in de jungle.)

De ontvangst was zeer hartelijk en als welkomstgebaar bood de kapitein aan dat de boten door zijn mensen uitgeladen zouden worden, waartegen de soldaten geen bezwaar hadden. Maar even later stonden ze toch wel gegeneerd te kijken toen ook kinderen en vrouwen de bagage langs droegen. Toch waren er vrouwen die het leuk vonden om extra zware dingen uit te zoeken en die dan op het hoofd naar boven te dragen. Na deze gastvrije geste lag alle bagage verspreid over het gras en kostte het enige moeite een en ander weer terug te vinden.

In dit verafgelegen dorp waren de beschilderingen op de hutten talrijker dan in reeds gekerstende gebieden. De soldaten kwam ondanks vele vragen niet erachter wat de betekenis van de schilderingen was, noch wat de bouwseltjes van stokken, lappen en flessen, die iets van heiligdommen hadden, nu precies waren. Ook de rituelen van plengoffers door de bootslui bleven duister, iedereen hield zich echter wel aan de gewoonte om de naam van een sula niet te noemen tot men er voorbij was, en zo de watergeesten niet boos te maken.

Opvallend waren de verkiezingsposters van de NPK van Arron, die overal in het dorp aangeplakt waren, en de schimpende leuzen op de tegenpartij, die van de hindostanen, de VHP van Lachmon. Zelf scheen het de bezoekers toe dat verandering van regering op deze afgelegen plek nauwelijks merkbaar moest zijn.
Die avond werden de soldaten op een dansi dansi getrakteerd die in dit heidense dorp veel meer authentiek was dan in het christelijke Drietabbetje. Er werd voornamelijk door vrouwen gedanst, in een kring tegen de klok in. Meezingen mochten de soldaten niet, maar dansen wel en dat deden ze fanatiek, al stak hun houterigheid af bij het twisten en alle variaties en nieuwe bewegingen die de danseressen wisten te bedenken.
De volgende morgen moest voor het vertrek alle bagage zelf weer ingeladen worden, maar gelukkig ging het bergafwaarts.


Indianen en anderen

In Apetina verbood de militaire leiding de soldaten tijdens hun verblijf alcohol te drinken of te verstrekken. Aan alcohol waren al veel indianen bezweken. (*Waarschijnlijk omdat zij net als bijv. hindostanen, het enzym ontberen dat alcohol afbreekt, waardoor ze veel sneller dronken worden en ook snel verslaafd kunnen raken)
Indianen waren de TRISsers al eerder tegengekomen onderweg op de rivier, waar ze de bootslui hadden geholpen om de korjalen over een sula heen te krijgen. Slechts twee indianen waren toen nodig geweest om een boot van een ton te verslepen over de sula, lichaamskracht waar de militairen en zelfs de marron bootslui (die hun hand niet omdraaiden voor het tillen van een zware buitenboordmotor), niet aan konden tippen.
Het viel soldaat de Leur op dat de indianen over de sula konden lopen alsof er helemaal geen stroming was, zo vertrouwd waren ze met dit ´pad`.

Gedurende hun tocht kwamen de TRISsers andere ´uitheemsen` tegen: Nederlandse verpleegsters, artsen en priesters, Amerikaanse zendelingen, en Surinaamse leerkrachten die enigszins aan hun lot overgelaten, tijdens hun verlof niet naar huis (Paramaribo) konden door gebrek aan vervoer. Gelukkig konden zij met de TRIS-boten mee naar de stad.
Een Amerikaans zendelingen echtpaar, de Johners, werkte in Apetina en leerde de Wayana´s lezen en schrijven in hun eigen taal. De zendelingen en hun voorgangers gebruikten een kaartsysteem om alle nieuwe woorden die ze van de taal leerden vast te leggen. Als er meer mankracht was geweest zouden er boeken over bijv. motoren en andere voor de Wayana´s belangrijke zaken vertaald kunnen worden, maar voorlopig hield men het bij een vertaling van de Bijbel.

Bakroes
De schoonheid van het oerwoud was vanaf het water goed te bewonderen, vooral op de vroege morgen. Later op de dag werd het zo heet dat zelfs de kulamans konden verbranden. Zonnebrandolie was bij de Nederlandse bemanning erg in trek, marrons en indianen hielden het op lichaamsbedekkende kleding om geen zonnebrand op te lopen.
Als de avond gevallen was, kreeg het woud een grimmiger gezicht. Op wachtlopen was niemand happig, niet slechts vanwege het gebrek aan slaap, maar omdat in het duister de ´spoken` opdoken. Geen van de nuchtere Hollandse soldaten ontkwam aan de ervaring dat er iets in de bossen rondspookte dat daar niet thuis hoorde.

Wachtlopen hield in dat de dienstdoende soldaat om de 10 minuten in het duister naar de oever moest afdalen om de boten te inspecteren. Batterijen voor de zaklampen waren door het vele wachtlopen al lang op en dus moest het zwakke schijnsel van een olielamp voor verlichting zorgen. Het schijnsel had een bereik van 3 meter in de omtrek en belichtte vooral de wachtloper, wat niet de bedoeling was. Dieven op heterdaad betrappen was sowieso onmogelijk, want om de beklemming van de eenzame nachtelijke wandeling weg te nemen, werd de route lustig fluitend gelopen.
Ter plekke aangekomen kon de ijverige waker de lamp doven en in een boot op dieven gaan wachten. De spullen uit de bagage waren immers zeer gewild.
Maar eenmaal alleen in volslagen duisternis, de oren gespitst op naderende voetstappen, werd de waker allerlei mysterieuze geluiden gewaar. Het klotsende water werkte op de zenuwen, versluierd maanlicht en beweging van de wind zorgden voor vreemde effecten. Als dan onverwachts een afschuwelijke onmenselijke kreet door de nacht scheurde, joeg heftige schrik het hart op hol. Hoe zakelijk beredeneerd ook, niemand voelde zich op wacht op zijn gemak, zelfs niet met de wetenschap dat de akelige geluiden van brulapen afkomstig waren.


Milieu en de TRIS

Een aantal malen trakteerde de TRIS de bevolking op het z.g. ´vis schieten` waarbij een blok trotyl (TNT) in het water tot ontploffing werd gebracht en de dode vissen vervolgens opgeschept konden worden. Over de gevolgen voor het milieu werd toen nog niet nagedacht. (*Kort na de militaire coup in 1980 werd er nogal slordig met munitie omgegaan en raakte het ´vis schieten` met handgranaten in zwang. Ook daar weer geen oog voor het milieu.)

De TRIS werd in het binnenland gevraagd of de Genie en de Technische Dienst niet konden helpen bij het egaliseren van het vliegveld bij Apetina. Het terrein was door grote rotsblokken oneffen en dat kon niet met handkracht opgelost worden. Door de obstakels op de landingsbaan was al menig vliegtuig gecrasht.
De TRIS wilde zelf wel zoals Franse collega´s deden, ingezet worden bij wegenbouw en dergelijke projecten en had dit zelfs al vaker aan de regering laten weten. Maar de Surinaamse overheid vond dit toen niet nodig.

Vertrek en terugkeer
Soldaat de Leur, later korporaal, vertrok vijf maanden na de laatste patrouille, uit Suriname om samen met een dienstmaat een rondreis door Zuid Amerika te maken. Vanwege de aankomende nationalisering van het nieuwe leger in Suriname, werden er geen Nederlandse dienstplichtigen meer overzee gestuurd.

Veel oud-TRISsers droegen door hun ervaringen Suriname een warm hart toe en keerden later als toerist weer terug. Ook steunen velen nu scholen en bibliotheken in het binnenland.

Sinds 2007 reist Rob de Leur met zijn vrouw regelmatig naar Suriname om de plekken van vroeger te bezoeken. Binnenkort vertrekken zij weer voor een tocht naar Sipaliwini.
Filmpje
Bekijk voor wat nostalgie, de voorlichtingsfilm ´Soldaat in Suriname` uit 1974, bedoeld voor jonge Nederlandse dienstplichtigen die bij de TRIS zouden gaan dienen. Klik aan: Link Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Bronnen: verslagen Rob de Leur, TRIS Online, Teeifuka.nl, M. van Kempen

Kwikverontreining in reggae van Wayana’s

De verontreiniging van de Marowijnerivier – de grensrivier van Suriname en Frans Guyana – als gevolg van het gebruik van kwik (le mercure) bij de goudwinning, is een ernstige bedreiging voor het woongebied van de Wayana-inheemsen. De problemen in Oost-Suriname bezongen door de Wayana Boys, Mercury Reggae, op Youtube.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter