blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Verweel Paul

Ter herinnering aan Paul Verweel

door Paula Kibbelaar

Jaren geleden als piepjonge student Culturele Antropologie aan de Universiteit Utrecht hoorde ik van het nieuwe Centrum Beleid en Bestuur opgericht door een aantal actieve UU (organisatie)antropologiedocenten, namelijk Paul Verweel, Wim Koot en Arie de Ruijter. Ik herinner me ook nog dat ze contacten hadden op de Antillen en vaak Curaçao aandeden en samenwerkten met de UNA, en omdat mijn ouders daar weer woonden, was ik elke vakantie vanaf 1985 wel ‘thuis’ en hoorde ik viavia van enkele projecten. read on…

Paul Verweel overleden

Antropoloog Paul Verweel is op dinsdag 24 april 2018 in Utrecht overleden. Verweel was hoogleraar Bestuur- en Organisatiewetenschap aan de Universiteit Utrecht. Van 2007 tot 2013 bekleedde hij de Richard Krajicek leerstoel. Hij onderzocht onder meer hoe sport kan bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen in achterstandswijken. Hij publiceerde met regelmaat over de voormalige Nederlandse Antillen. Verweel was al enige tijd ziek. Hij werd 66 jaar. read on…

Composities van een uitgesteld leven (18)

door Willem van Lit

In deze 18e aflevering van dit hoofdstuk een aantal kanttekeningen over patronage en het rechtvaardigheidsprincipe in een collectivistische wijze van samenleven met sporen naar effecten op persoonlijke verhoudingen.
Corruptie, fraude en begunstiging

Een Antilliaanse jurist vertelt over een aantal achtergronden van fraude en corruptie in het Nederlands Caribisch deel [1]. In de relaties tussen Nederland en de Antillen en Aruba komen onderwerpen als corruptie, fraude en het voeren van behoorlijk bestuur naar voren. Deze jurist zegt dat het vaak om geruchten gaat. In gevallen waarin corruptie en fraude daadwerkelijk zijn vastgesteld, worden de desbetreffende daders ook veroordeeld. Hij geeft onder andere voorbeelden van Claude Whatey (St. Maarten, 1993), Godett, Chong en Monte  (Curaçao, 2003) en Eman (Aruba, 2008). Hij bespreekt ook een aantal achterliggende oorzaken van deze bestuurlijke wanpraktijken en waarom het zo moeilijk uit te roeien lijkt. Hij kijkt hiervoor naar de “lange geschiedenis van het kolonialisme”.  Hij maakt daarbij direct de stap naar de mogelijke invloed van het slavernijverleden met verwijzing naar Marcha en Verweel (De cultuur van de angst)“Elementen in de huidige arbeidscultuur zoals wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, zijn terug te voeren tot de meester-slaafverhouding”, zoals hij zegt. Daarnaast noemt hij het overdreven ontzag voor de chef, directeur, commissaris of politiek leider”, waardoor mensen geneigd zijn hun mond te houden en zij hun meerdere niet om rekenschap durven te vragen. Vervolgens noemt hij ook een “diepgeworteld wantrouwen en minderwaardigheidsgevoel”. Het doen van (bestuurlijke) controle wordt dan ook uitgelegd als wantrouwen in de persoon waar het om gaat. Hiernaast noemt hij dan ook nog het ver doorgevoerd patronagesysteem in de politiek, waarbij politieke partijen meer rechtstreeks gebonden zijn aan hun kiezers (voor wat hoort wat) en belangengroepen, die voortdurend hun invloed willen doen gelden. Dit zorgt er onder andere voor dat na verkiezingen soms een aanzienlijk deel van ambtenaren wordt vervangen door anderen waaraan de winnende partij beloften verschuldigd zijn. Hierbij gaan betrekkingen vóór competenties.

Gabriël Metsu – De keukenmeid
Dat het slavernijverleden zijn uitwerking heeft op het functioneren van de actuele samenleving, is door velen beargumenteerd en in meer of mindere mate aangetoond. De studies van Marcha en Verweel verwijzen hier onder andere naar, hoewel zijzelf ook zeggen dat veel zaken nog moeten worden uitgezocht. Oostindie zet, zoals we in hoofdstuk 4 zagen, een aantal kanttekeningen bij veel veronderstellingen in deze relatie. De elementen die deze jurist hiervoor noemt – wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, overdreven ontzag voor de chef of leider, diepgeworteld minderwaardigheidsgevoel en het patronagesysteem in de politiek – zouden ook de weerklank kunnen zijn van ándere stemmen uit het verleden, namelijk de restanten van een collectivistische manier van samenleven; en dat is ook een Afrikaanse erfenis. In de Afro-Caribische wereld treft men de vermenging aan van deze erfenis, de invloed van de slavernij, de werking van het insularisme én de elementen uit de “modernistische” westerse samenlevingsverbanden. De vraag is hoe die mix er dan precies uitziet. Uit de zaken die deze jurist noemt, hoor ik wel de geluiden die ook Signer noemt voor Afrika.
In de collectivistische samenleving kun je geen individualist zijn: alles staat ten dienste van de stam of clan. Dit hebben we al eerder besproken. (Daar komt bij dat in kleinschalige samenlevingsverbanden, zoals eilanden zijn, iedereen ook iedereen kent en hier speelt de mechaniek van het insularisme ook een rol). Signer noemt in dit verband de verplichting tot liefhebben en het verbod tot afwijzing van de ander [2]. Dit heeft een aantal belangrijke consequenties. In dit type samenleving bestaat een conservatieve hiërarchie; men zou het ook archaïsch kunnen noemen [3]. Gezag komt niet voort uit de functie of formele positie van iemand, maar uit de persoon zelf, zoals we zagen. Hierdoor is elk conflict dan ook direct persoonlijk van aard. De conservatieve hiërarchie heeft onder andere als functie de bestaande orde te bestendigen; er mag geen verandering in verhoudingen toegelaten worden. Elke verandering kan negatief uitpakken op de persoonsgebonden relatie, de positie van de chef of directeur en daardoor de stabiliteit van de samenleving zelf. Deze archaïsche relaties zijn een manier om onderhuidse spanningen en conflicten te beheersen, waardoor de samenhang van samenleving gegarandeerd blijft.
Doordat de minderen in dit systeem voor hun welzijn volledig afhankelijk zijn van de hoger geplaatsten, zullen die minderen hun chef ook niet snel afvallen. Sterker nog: de minderen gaan er zonder aarzeling vanuit dat hun chefs ook direct en bij alles verantwoordelijk zijn voor hun welzijn en ontwikkeling. De chef zal zijn ondergeschikten ook bescherming bieden tegen het kwade, de nijd en afgunst van anderen en elkaar.  Beide partijen zijn aan elkaar gebonden, van elkaar afhankelijk door de specifieke persoonlijke relatie van enerzijds het feit dat de minderen hun positie persoonlijk hebben te danken aan de chef en anderzijds dat de meerdere zijn eigen positie gewaarborgd weet door het feit dat hij dit (als gift) heeft verleend. De chef moet royaal en vrijgevig zijn, dat verwacht men van hem en hij (de chef) moet in alle opzichten aan dat beeld voldoen omdat hij ook de anderen moet vrezen – hun afgunst of boosheid, waardoor zijn positie in gevaar komt. Hij moet anderen tevreden houden en de enige manier waarop dat mogelijk is, is door te blijven geven en in positie te blijven. De ondergeschikten blijven passief zolang zij zich verzekerd weten van de bescherming en onbekrompenheid van de chef [4]. Dit zijn centrale kenmerken van het organische karakter van de collectivistische samenleving.
Rembrandt – De geslachte os
Het bovenstaande bestendigt de hiërarchie en dit mechanisme is tevens de grondslag van het rechtvaardigheidsprincipe in de collectivistische structuur: rechtvaardigheid is geen individueel gegeven; het heeft alles te maken met hetgeen goed is voor de gemeenschap en dus met de instandhouding van de onderlinge gebondenheid en afhankelijkheid binnen het totaal. Ook rechtvaardigheid heeft een totalitair karakter. Rechtvaardigheid is dan ook geen principiële kwestie, maar een sociale: dat wat goed is voor de gemeenschap, is goed voor de enkeling. Zijn positie past hem naar de plek in het organisme van de gemeenschap.
Onderhoud van de persoonlijke relaties. Bestendiging van de hiërarchie en de orde (met een impliciete verwijzing naar de “natuurlijke ordening”, de werking van het organisme van de clan, de stam).
Met dit in gedachte lees ik Signer: “Einem Älteren oder Vorgesetzteren widerspricht man nicht, auch wenn man besser informiert bzw. im Recht ist. (…) Die (Macht-)Beziehung geht der Sache vor oder: Die Sache ist eine Funktion der Beziehung. Das führt, vor allem in der modernen Arbeitswelt, oft zu Entscheidungskonflikten: Soll man sich sach- oder personengerecht verhalten? Die Lösung besteht dann häufig darin, dass man sich gar nicht entscheidet, sondern wurstelt und mauschelt. Man sagt weder ja noch nein (neinsagen ist ja schon ein Affront, den man tunlichst vermeidet), man vertröstet auf morgen, man lässt in der Schwebe, man flüchtet sich in Allgemeinheiten (Sprichwörter sind in solchen Momenten, wo Unverbindlichkeit, Verwischen und Aufweichen gefragt sind, sehr hilfreich, zum Beispiel: ‘Dieu est grand’ oder ‘L’homme propose, Dieu dispose’)“. [5] „(Iemand die ouder is of boven je gesteld spreekt men niet tegen ook al ben je beter geïnformeerd of sta je in je recht. (…). De (machts)relatie gaat vóór de zaak zelf: de zaak is een functie van de relatie. Dat leidt – vooral in de moderne arbeidsverhoudingen – dikwijls tot conflicten bij beslissingen: de vraag of men zich op de zaak of de persoon moet richten? De oplossing bestaat er dan doorgaans in dat men helemaal niets beslist, men rommelt aan. Men zegt geen ja en geen nee. (Nee zeggen is sowieso een affront, die je maar liefst vermijdt). Men troost zich maar met morgen, het blijft hangen en men vlucht in algemeenheden (Spreekwoorden zijn op zulke momenten waarop men de verbinding niet kan leggen altijd bij de hand, bijvoorbeeld ‘God is groot’ of “de mens wikt, God beschikt’)”.

Willem Claesz Heda – Stilleven met bokaal

 

Hierin hoort men toch de echo van de gevleugelde uitspraak in het Papiaments: “Ku dios ke” (als God het wil), de verzuchting over de stagnatie, de onmacht, de vertraging en de dreigende teloorgang. In de drang de relatie goed te houden en conflicten te vermijden of geen boosheid over zich af te roepen, worden beslissingen uitgesteld of voorlopig niet genomen: het zijn de composities voor een uitgesteld leven.
[wordt vervolgd]
[1] De naam van de jurist en de bron van dit verhaal is bekend bij mij.
[2] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 375.
[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, pag. 376 – 377.
[4] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 392 – 393.
[5] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Pag. 428.

Vreemdelingen in het paradijs (8)

door Willem van Lit

Dit is het 8e deel van het vierde hoofdstuk van mijn nieuwe boek over de Nederlands Caribische eilanden. Ironie. Spot. Dat is ook een mechanisme voor de poging afstand te nemen van de tragedie van de herinnering, het verleden waar men maar niet van los kan komen.

De tragedie van de herinnering (vervolg)

Marcha en Verweel vinden – oh, ironie – op één van de aspecten van de apathie toch nog een positief punt en dit is – wat zij zelf noemen – de paradox van het zwijgen. Dit – het zwijgen – is een vorm van protest. Het zwijgen wordt gebruikt als “wapen tegen de veroorzakers van angst” .1) Ze beschrijven dit als een manier van afstand nemen zodat ze als het ware boven de dingen van de dagelijkse ellende staan; het is een poging onaanraakbaar te worden, onaantastbaar. Zo houdt de Curaçaoënaar zijn eigenheid en trots, waardoor hij in staat is de dingen op zijn eigen manier te doen. Het is volgens de schrijvers een bron van vitaliteit; de Curaçaoënaar kan zichzelf zo handhaven, sterker nog: uitgroeien tot een persoonlijkheid. En dit is – zoals Sloterdijk opmerkt – de positieve kant van de thymos, de energie die de puls tot leven op gang houdt, de andere kant van de destructieve woede.2) Bij dat afstand kunnen nemen komt ook onmiddellijk de kracht van de ironie naar voren. Marcha zegt: “Een eiland waar men met gevoel voor zelfspot zegt dat men kampioen is in het ten onder gaan”. 3)

Ironie als middel om van mensen zelfdenkers te maken. Zoals Socrates dat bedoeld heeft schreef Kierkegaard, waarbij men zichzelf leert kennen. Niet alleen de zwaar-op-de-hand-liggende-dreiging, de afschrikking in het priemend vragen stellen, maar juist ook de luchtige spot is het middel om de ellende op het voetstuk te laten bewegen, de ernst die onder de aandacht is, te laten verschuiven op het plateau. Juist degenen die in zuur gedrenkt blijven zitten en die niet in staat zijn zichzelf en hun eigen opvattingen te relativeren, zijn verdacht. Ook als we anderen in hun overtuigingen en positie onder elke omstandigheid ernstig nemen, zijn we niet in staat helder en klaar naar hun verrichtingen te kijken. Spot is een oefening in zelfrelativering, zoals Kierkegaard heeft opgemerkt (zie mijn hoofdstuk 3). Men zal niet vreemd opkijken dat ironie ook gevonden wordt bij het Antilliaanse en Curaçaose onbehagen; de tragedie wordt op zijn kant gezet. Hij wordt anders niet meer hanteerbaar. Dit vinden we regelmatig terug in de kranten. Zo staat in de Antilliaanse krant Amigoe regelmatig een stuk van Vaders, die in ernstige verwijzingen nogal eens de spot drijft met de gang van zaken. Ook Reinoud van den Berkhof legt in zijn columns in het Antilliaans Dagblad of bij Radio Nederland Wereldomroep veelal lichte ironie in zijn commentaar. Het tilt de zwaarte van de Antilliaanse dagelijksheden even over hun ernst heen.

“De zonen van het Noorderstrand leven vanuit een schuldcultuur; wij vanuit de schaamtecultuur. Niet wat we doen of laten is goed of slecht, maar wat anderen van ons te weten komen maakt iets goed of slecht. Het woord ‘alibi’ betekent ‘ergens anders’. De kunst is nu om altijd een alibi te hebben, en ergens anders te zijn geweest. Bij de dokter en niet in Campo Alegre, bij de apotheker en niet in Hotel Venezuela, bij je zieke moeder en niet in je bootje aan de blauwe rand”. 4)

Boeli van Leeuwen noemt zijn Curaçaoënaars geniale anarchisten. In dit stukje doet hij dat op humoristische wijze uit de doeken. Hij zegt dat je je pas hoeft te schamen als je betrapt wordt; eerder niet. Niet dát je iets verkeerd doet, is goed of fout. Je moet ervoor zorgen dat het niet bekend wordt. Je moet de schaamte te lijf gaan bij heterdaad. Hij schrijft dat de Curaçaoënaar een “strategische retraite als nobele onderneming” ziet, “die tot de Schone Kunsten gerekend dient te worden”. Hij noemt een aantal excuses:

“’Ze hebben mijn houten been gestolen’.

‘Mijn grootmoeder heeft een speelgoedtrein, waar ze op zat te sabbelen, ingeslikt’”. 5)

Maar het kan ook inktzwart zijn. Ironie die tot walging drijft en waarbij mensen in hun extreme spot geen grens meer lijken te kennen en het ijzingwekkend cynisme aan het oppervlak komt. Nadat Paul Rosenmüller en Cees Maas in september 2011 een kort onderzoek naar integriteit van bewindspersonen op Curaçao hadden afgesloten, werd op Facebook een aantal gemanipuleerde foto’s van o.a. Rosenmüller, minister Donner en de PVV-politicus Wilders geplaatst in Wehrmacht- of SS-uniformen of afgebeeld als nazibons. 6) In het Antilliaans Dagblad verscheen hierover een artikel met bijbehorende foto’s. De verwijzing en de boodschap zijn duidelijk. Zelfs Rosenmüller, die in Nederland zo ongeveer als de verpersoonlijking wordt gezien van politiek correct gedrag, is als nazi en racist afgebeeld. Onontkoombaar en ongenaakbaar brandmerkt men hem op een ontluisterende manier met de grote R van racist. Het is gitzwarte ironie, gemaakt door zelfgenoegzame nihilisten, die geen grens meer kennen. Men drijft de beschaming door tot troebele verwijzing tot het niveau van persoonlijk geweld.

We kunnen de redenering ook omdraaien. In de sfeer van het multicultureel samenleven zijn we in het Europese deel van het koninkrijk kennelijk iets vergeten: dat er ergens in de Caribische zee nog zo’n zes eilanden liggen die tot dit rijk behoren. Misschien hebben we iets over het hoofd gezien toen we aan de Noordzeekant druk waren met vechten voor gelijkwaardigheid en tegen racisme en discriminatie, anders zouden de huidige verhoudingen minder zwaar belast zijn met ruzies, waarbij een deel van onze rijksgenoten aan de overkant verwijzen naar (neo)kolonialisme, geschiedvervalsing, slavernij, onderdrukking en minachting. Een hele serie Nederlandse politici van toch onbesproken correct gedrag (zoals Roger van Boxtel, Thom de Graaf, Alexander Pechtold en Ank Bijleveld) heeft in hun verantwoordelijk voor koninkrijkszaken (een portefeuille zonder groot prestige zoals Miriam Sluis terloops wel eens opgemerkt heeft) mogelijk niet altijd overtuigend kunnen zijn in goede bedoelingen.

[vervolg klik hier]

1) Marcha en Verweel, De cultuur van de angst, pag. 117.

2) In hoofdstuk 1 van dit boek wordt dit door mij vermeld. Het komt uit Woede en Tijd van Sloterdijk, pag. 19.

3) V. Marcha, Emancipatie, beeldvorming en etniciteit, Nieuw leven op oude ruïnes, pag.

4) Boeli van Leeuwen, Geniale anarchie, pag. 78.

5) Boeli van Leeuwen, Geniale anarchie, pag. 79.

6) Rosenmüller, Maas en Hillebrink, Doe het zelf, rapport van de Commissie Onderzoek Curaçao, ingesteld bij Koninklijk Besluit van 8 augustus 2011, 30 september 2011.

Klik hier voor deel 1 , 2, 3, 4, 5, 6 en deel 7.

Vreemdelingen in het paradijs (7)

door Willem van Lit

Dit is het 7e deel van hoofdstuk vier van mijn boek over de Nederlands Caribische eilanden. De fataliteit van de niet te bergen herinnering waarbij men zichzelf en de samenleving in gijzeling houdt: de kern van de pathetische verstrengeling.

De tragedie van de herinnering

Ik blijf even staan bij de gedachte dat de tragedie van Amerika niet zozeer de slavernij is, maar juist de combinatie van de slavernij (die van voorbijgaande aard is) én de blijvende herinnering eraan door het kenmerk van de huidskleur, waardoor de belofte van de vrijmaking (voor de Nederlandse Antillen en Suriname in 1863) niet wordt ingelost: de fataliteit die niet doorbroken wordt. Juist de herinnering eraan door de huidskleur maakt het zichtbaar en duidelijk: het ras blijft van zijn waardigheid beroofd. De belofte van vrijheid – de analogie met het verhaal van Genesis blijft frappant – wordt niet ingelost. De nakomeling van de slaaf blijft verbonden aan de tragedie en moet hiermee klaar komen.

Valdemar Marcha zegt het vanuit een sociaal-cultureel oogpunt: “De zwarte slaaf, verstrikt in een door de blanke overheersers gesponnen net van vernedering, uitbuiting en miskenning van menselijke waardigheden ontwikkelde ook een eigen stereotiepe beeldvorming van de schepping gebaseerd op zijn eigen alledaagse realiteit. Voor vele slaven behuisde deze stereotiepe beeldvorming haat, vrees alsmede een obstinaat stil protest, terwijl voor een groot deel de verinnerlijking van de hen door de blanke toebedachte waarden plaatsvond. Ik ben een mens en dus wil ik mijn menselijke waardigheid terug en aan de andere kant: ‘inderdaad, ik ben niks, ik weet niks en ik ben lelijk’. Voor deze laatste groep geldt dan het panopticum van Foucault. Deze Franse theoreticus heeft laten zien dat een onderdrukkingssysteem pas perfect werkt, als de onderdrukte het systeem heeft verinnerlijkt, zodat van fysieke of ideologische dwang geen sprake meer hoeft te zijn. Men is de gevangene van zichzelf.” 1)

Marcha heeft het over de slaaf, maar hij bedoelt hier zeker ook de nakomelingen van de slaven. Hij heeft het bij de bespreking van deze situatie over stereotypering waarbij de stigmatisering en de onderdrukking als structuur en systeem in feite nog steeds voortduurt. Hij breidt het probleem uit naar het politieke terrein waarbij hij de verhouding schetst tussen Curaçao en Nederland. Curaçao staat in deze redenering omwille van de eenvoud voor de zwarte kolonie tegenover het (machtiger) blanke Nederland. Het slavenras staat tegenover het ras van de meesters, waar volgens Marcha structureel gezien nog steeds het volgende speelt: “In bestuurlijke kring op Curaçao is er irritatie over de Nederlanders en in bestuurlijke kring in Nederland is er irritatie over de politici op Curaçao. Over en weer spelen daarbij beelden die men over elkaar heeft een rol. Curaçaose bestuurders roepen het beeld op van bemoeizucht en paternalisme. De Nederlandse ambtenaren en politici weten het altijd beter of erger, gedragen zich nog steeds als kolonialen. De politici van Curaçao zijn niet serieus (te nemen) en het ambtelijke apparaat is de molensteen om de nek van het eiland, is het beeld van de Nederlanders”. 2) Bij deze bespreking verwijst Marcha onder andere naar Roger van Boxtel die een tijd lang als minister voor Koninkrijkszaken verantwoordelijk was en die – zoals Marcha het eigenlijk zegt – op momenten gefrustreerd en schouderophalend met het dossier heeft geworsteld.

Hij plaatst het beeld van de Curaçaoënaar als gevangene van zichzelf één op één over op de bestuurlijke verhoudingen tussen Nederland en Curaçao, waarbij hij tegelijkertijd de stap maakt dat alle Curaçaose politici ook zwarte afstammelingen zijn van slaven en op deze manier is de fataliteit van het ras overgezet naar het actueel breed bestuurlijke verband. Zoals Finkielkraut de tragedie schetst als waren de nakomeling en vrijgemaakte slaaf niet meer de baas over zijn eigen leven, maar in onderworpenheid óf opstandigheid blijvend de slaaf van zijn kleur, zo beschrijft Marcha dat de Afro-Caribische mens in een hoedanigheid van haat, obstinaat en stil protest verkeert dat gepaard gaat met verinnerlijking van de hen door de blanke toebedachte (on)waarden: achterlijk, dom en lelijk. Hij zegt verder dat deze verinnerlijking niet alleen de slaaf betreft, maar ook de vrije zwarten en de gekleurde mensen in deze verhoudingen, die “als levensdrang en –aspiraties” zoveel mogelijk blank willen zijn. Dat laatste is het grote streven. Marcha besluit dat dit negatieve zelfbeeld het de blanke (overheerser) niet al te moeilijk heeft gemaakt. De zwarte of gekleurde mens wil zichzelf in zoveel mogelijk opzichten kopiëren in het blanke ideaalbeeld. En dit somatische zelfbeeld zoals het ook genoemd wordt, werkt door tot in het heden. Ook wat dit betreft lijkt de herinnering in graniet uitgehouwen.

Het is de vraag of je deze fataliteit één op één en op dezelfde manier kan overzetten op de bestuurlijke situatie in het koninkrijk. Los hiervan kan men wel constateren dat ook Marcha deze situatie die als wrange herinnering in de geesten woedt, als een systematisch gestructureerde menselijke tragedie ziet. En dat een dergelijk zelfbeeld het de blanke overheerser niet al te moeilijk heeft gemaakt, lost de tragedie niet op. De problemen die dit met zich meebrengt, overstijgen deze constatering die men als simpel kan betitelen en waarbij ook Marcha zich niet helemaal kan weerhouden verwijtend en bungelend in (zelf)beschaming te formuleren. Men zou kleurloos willen zijn – ook als blanke in dit geval, zoals Coleman Silk in het verhaal van Roth, maar het blijkt dat ook dit geen garantie is te ontsnappen aan die menselijke smet, die trekken vertoont van de erfzonde. De tragedie is een wegwijzer naar het moeras van beschaming, geweld en verstarring. Deze blijft ons ook dringend die kant op wijzen onder de laffe druk van zogeheten tolerantie in het politiek correcte gepraat. Finkielkraut laat zien dat dit inderdaad onvermijdelijk en onoplosbaar lijkt en dat de geschiedenis voor de blanke wat dit betreft ook niet voorbij is, hoewel deze laatste de herinnering eraan allang kwijt lijkt te zijn. De R van Racist is als een brandmerk onuitwisbaar, net zoals de S van Slaaf. En hierin houden we elkaar gevangen in de pathetische omhelzing, de wederzijdse verwurging; het is de schijn van vrijheid.

Valdemar Marcha en Paul Verweel hebben dit thema ook uitgewerkt.3) Zowel de gelatenheid en passiviteit als het protest (in verschillende vormen) komen terug. Het draait om angst, een structureel gevolg van langdurige beschaming, de fataliteit van de niet te bergen herinnering. Met deze tragedie houdt men zichzelf, elkaar en een hele samenleving in gijzeling. Zij constateren ook dat dit mechanisme in de loop van de jaren zeker niet minder is geworden; integendeel, het lijkt zich eerder te verhevigen.4) De vroegere patronen van onderdrukking door de blanke meesters zet men nu verder door, maar dan met elkaar. Marcha en Verweel citeren in dit verband de politieman die ze voor hun onderzoek hebben geïnterviewd:

“Als een onderdrukte aan de macht komt, wordt hij nog erger dan zijn vroegere onderdrukker. Hij wil het beter doen. (…) Als iemand ons mannetje is, dan betekent dat dat hij moet doen wat wij zeggen. Zo niet, dan zal hij het wel merken! We hebben een manier van omgaan met elkaar die angst kweekt, door onzekerheid te creëren. We doen dat in machtsrelaties”. 5)

Een dergelijk patroon merkt men verder in de manier waarop personeel in formele instituties (bij publieke en particuliere organisaties zoals het gemeentehuis, het postkantoor, energiebedrijf, telefoonbedrijf e.d.) zich gedraagt tegenover het publiek: men behandelt de klant als ondergeschikte; deze voelt zich steeds geschoffeerd door loketbediendes of caissières. Maar het betreft ook instituties als de school, het gezin en de verhoudingen op het werk. In deze situatie komen dezelfde patronen in relaties voor; zo wordt het ervaren: geregeerd door angst. De tragiek van de beschaming en de nooit ingeloste belofte van vrijheid grijpen diep in bij het dagelijks functioneren van mensen en het maatschappelijk verkeer. De fataliteit strekt zich uit over alle levenssferen en is aanwezig in elk haarvaatje van menselijke relaties en bedoeningen.

“Men moet zelfs tot de conclusie komen, dat door de nieuwe sociaal-culturele verhoudingen de ketenen en de cultuur van de angst op scholen, in de opvoeding en de sociale en gezondheidszorg eerder versterkt zijn, dan dat deze verhoudingen bevrijding hebben gebracht van de cultuur van de angst. Sterker nog, er heerst een zekere heimwee en drang naar het oude Nederlandse regiem. Niet omdat het beter was en vrijer, maar omdat het een zekerheid en veiligheid bracht in een aantal opzichten, zoals de handhaving van regels en aan het eind van die periode, een zeker respect en een zekere inspraak, hoewel dat feitelijk niet veel om het lijf had”. 6)

In deze passage zeggen de schrijvers duidelijk dat vrijheid een illusie blijft, dat men elkaar geketend houdt.

[wordt vervolgd, klik hier]

1) V. Marcha, “Emancipatie, beeldvorming en etniciteit, Nieuw leven op oude ruines” in het boek Emancipatie en acceptatie, Curaçao en de Curaçaoënaars, red. R.A. Allen, C. Heijes. V. Marcha, uitg. SWP 2003.

2) Idem, pag. …

3) Valdemar Marcha en Paul Verweel, De cultuur van de angst, Paradoxale ketenen van angst en zwijgen op Curaçao, 2003, 2009 uitg. SWP, Amsterdam.

4) Marcha en Verweel, De cultuur van de angst, pag. 116.

5) Marcha en Verweel, De cultuur van de angst, pag. 116.

6) Marcha en Verweel, De cultuur van de angst, pag. 119–120.

Klik hier voor deel 1 , deel 2, deel 3, deel 4, deel 5 en deel 6.

Vreemdelingen in het paradijs (6)

door Willem van Lit

[Dit is het 6e vervolg van het hoofdstuk 4 van mijn boek over de Nederlands Caribische eilanden. Twee andere hoofdstukken zijn integraal terug te vinden in de Knipselkrant Curaçao.]

Toen ik mijn dozen en boekenrek doorspitte op deze gedachten, noteerde ik: ras, racisme, historicisme, volk, identiteit, voedingswortel van de geschiedenis, kolonialisme, angst, zwijgen, slavernij, slachtofferisme en ook vitaliteit, bewustzijn, trots, ontwikkeling, emancipatie, verwaarlozing. Is het dat? Wil men het hier niet over hebben? Wie niet? Er is schaamte over de schaamte. Ook dat hebben we eerder geconstateerd. Er is angst óm de angst. Zwijgen over het zwijgen zelf. Wie zwijgt? Ook naar de motieven van dat zwijgen, moeten we raden. Natuurlijk, er zijn misschien altijd formele redenen, zoals afspraken over wie wat mag of kan zeggen, enz. Dan nog… er zijn even zoveel mogelijkheden om wel wat te zeggen. En redenen? Beweegredenen? Waarom zouden we er iets over willen zeggen? Er is geen mogelijkheid dit in een of twee alinea’s samen te vatten. De enige mogelijkheid is confrontatie. Er is veel geschreven ook óver die confrontatie, die pathetische omhelzing, zoals ik het noem. Er is echter nooit écht onderzoek naar gedaan, zoals anderen zeggen. Ik verwijs hier onder andere naar Marcha en Verweel, maar ook naar Rose Mary Allen; hun beschouwingen zijn steeds vanuit de (eenzijdige) Curaçaose – Afro-Caribische – invalshoek gedaan. Zij hebben om begrijpelijke redenen de intentie de problematische positie van de zwarte bevolking te tonen: hun schaamtepositie. Ook wordt Hoetink heel veel geciteerd. Deze socioloog is vooral bekend geworden om zijn theorie over het somatische ideaalbeeld en de segmentering van de oude Curaçaose samenleving. Onder- en bovenschikking langs de scheidslijn van huidskleur staan hier centraal. Daarnaast is er de laatste jaren heel veel gepubliceerd over bijvoorbeeld de geschiedenis, het kolonialisme, de herkomst en afstamming, enz.

In het najaar van 2011 heeft de NTR een serie over de slavernij uitgezonden op de televisie waarbij voor het Nederlandse publiek een uitgebreid beeld werd geschetst van die geschiedenis. In de toelichting over deze serie vertelde een historica dat het erom ging de Nederlanders kennis te laten maken met de minder fraaie kant van het roemrijke verleden. Geschiedenis wordt veelal uitgelegd vanuit perspectieven die men (collectief) wil zien, waarbij de lastiger delen van het verleden niet gemakkelijk in beeld en ter oor komen.

Maar ook met deze hernieuwde aandacht en focus komen de gesprekken over de kern van de omknelling niet op gang. De stilte blijft, hoewel er veel geschreeuwd wordt.

Om meer inzicht te krijgen in de aard en de ruimte die het zwijgen inneemt, gaan we kijken wat anderen hiervan zeggen. Ik heb in dit boek al eerder de Franse filosoof Finkielkraut te hulp geroepen. Hij vraagt zich af hoe romans ons kunnen helpen bij het gewone leven om hierbij onszelf meer richting te geven. Hij bespreekt het boek van Philip Roth De menselijke smet 1) . Hierin komt dit zwijgen op een andere manier naar voren. Coleman Silk is in dit boek een decaan aan een hogere school in de VS. Hij is een zwarte Amerikaan, maar hij heeft een blanke huid. Hierdoor ziet iedereen hem als blanke. Hij draagt dit als een geheim met zich mee. Op een dag wordt hij beschuldigd van racisme doordat hij twee zwarte studenten (die hij nooit eerder heeft gezien en waarvan hij niet eens weet dat het zwarte studenten zijn) zou hebben beledigd om hun huidskleur. Het incident is een misverstand, maar Coleman wordt vervolgd. Hij neemt ontslag en hij neemt een besluit: hij zal voortaan zelf als “kleurloze” door het leven gaan. Dit zal hem niet helpen.Finkielkraut haalt Alexis de Tocqueville aan die in zijn De la démocratie en Amérique over de Amerikaanse tragedie zegt dat dit niet zozeer de slavernij betreft als wel “de combinatie van ‘het immateriële en blijvende feit van het ras’. Daarin zit een fataliteit die door de vrijmaking onvoldoende doorbroken wordt, want ‘de herinnering aan de slavernij berooft het ras van zijn eer en het ras handhaaft de herinnering aan de slavernij’. Een afstammeling van slaven kan op die situatie reageren door zich uitdagend, onverstoorbaar waardig of overdreven slaafs te gedragen 2) . Maar hij moet wel een begin met een antwoord maken. Hij is ertoe veroordeeld te reageren en te reageren als lid van een gemeenschap. Hij is altijd al het initiatief en de onafhankelijkheid kwijtgeraakt. Hij is niet meer de baas over zijn leven, maar, in onderworpenheid of opstandigheid, de slaaf van zijn kleur”. 3)

En – vervolgt Finkielkraut – omdat hij als slaaf van zijn kleur aan die fataliteit verbonden bleef – het was een “essentie” – kon hij ook geen deel uitmaken van de genesis van de mens. Het wegzenden uit het paradijs door God omdat Adam tot weten was gekomen (of tot besef), houdt tevens de belofte in van vrijheid: de mens moet voortaan zélf bepalen – naar eigen vrije wil – hoe hij zijn leven inricht. Zoals ik in het vorige hoofdstuk zei, is het het lot van de mens te weten in vrijheid, maar dat op straffe van verlies van het paradijs. Door de gebondenheid aan de huidskleur als herinnering en hét kenmerk van het slaaf-zijn, kán die Adam niet zwart zijn: “…, de zichtbaarheid van de zwarten bepaalt (…) op tirannieke wijze hun identiteit en hun eigennaam blijft aan hun soortnaam geketend. Zwart zijn blijft onvergetelijk, terwijl de blanken vrij om al dan niet belang aan hun huidskleur te hechten. Een zwart gezicht is zwart en daarna pas gezicht. Een bleek gezicht is in de eerste plaats gezicht” 4) .

En dus besluit Coleman kleurloos te worden, zodat hem die belofte van vrijheid ten deel kan vallen. Hij wordt niet blank en ook niet zwart. Hij wil ontsnappen aan het “ons”, zoals Finkielkraut dat noemt en hij wordt op die manier de pionier van het “ik”. Hij had echter geen rekening gehouden met een ander “wij” 5) .

“Dat wij stond verdekt opgesteld op hem te wachten en liet hem struikelen door hem van racisme te betichten, hem, wiens hele leven protest tegen de racistische stigmatisering en ontindividualisering was”. En racist ben je niet zomaar van de ene dag op de andere. Je bent racist vanaf dag één van je geboorte. Finkielkraut noemt dit een genadeloos determinisme, waaraan hij – Coleman Silk – niet kon ontsnappen. “De R van ‘Racist’ is zijn ingebrande letter en die letter is onuitwisbaar”. Het is de omkering van het kenmerk als de gebrandmerkte slaaf in vroeger dagen. Dit is de smet, de menselijke smet die op hem rust. En de veroordelaars die dat onvoorwaardelijke en absolute merk hebben uitgedeeld, zoeken hun toevlucht en bescherming in het omhulsel van een “collectieve identiteit”. Ze lopen weg voor hun vrijheid en verantwoordelijkheid doordat ze niet op basis van hun verdienste of prestatie handelen, maar op basis van hun verleden, voedingswortel of huidskleur. En – zoals Finkielkraut verder opmerkt – bestaat er uiteraard geen rechtvaardiger zaak dan die der gelijkwaardigheid van de mensen en de strijd tegen rassendiscriminatie is meer dan gerechtvaardigd, maar “achter goede bedoelingen gaat soms ressentiment schuil”. En de antiracistische geest die – dikwijls gevoed door politieke correctheid – in veel streken heerst, “verdrijft de geest van vervolging niet maar blaast hem nieuwe krachten in. Het beest is geveld; dat wat de tijdgeest niettemin zo moeilijk verteerbaar maakt, is de gelijkenis tussen het zegevierende correcte denken en de als schandelijk gehekelde slechte gedachten”.6)

Hieronder vormt zich de trilling van het zwijgen, de angst van de schaamte waar we niet aan blootgesteld willen worden en in de stilte broeit het verwijt … de zinderende dreiging dat iedereen weet.

[wordt vervolgd, klik hier]

1) A. Finkielkraut, Een intelligent hart, Hoe romans je helpen in het leven, vert. F de Haan, uitgeverij Contact 2010, pag 170 – 213.

2) Bij deze passage moet ik denken aan een situatie in de serie over de slavernij van de NTR. Roué Verveer is een van de presentatoren. Hij is van Surinaamse afkomst en gaat op zoek naar zijn voorouders. Het blijkt dat een van zijn voorouders als slaaf heeft gewerkt op de plantage Barbados. Hij weet ook de afstammeling van de (blanke) plantagehouder van desbetreffende plantage uit die tijd te achterhalen en gaat bij hem op bezoek. Deze laatste blijkt zelf ook voorouders te hebben die zwart waren. Verveer vraagt hem of hij ook niet trots is op deze (ook zwarte) afkomst. De man antwoordt hem dat het niet aangaat trots te zijn op afkomst; het is geen verdienste van jezelf. Over afstamming heb je niets te zeggen gehad en daar kan je niet prat op gaan. (Verveer zelf heeft via een DNA-onderzoek achterhaald dat hij afkomstig moet zijn van mensen die zijn afgevoerd uit Ghana. Hij zou afstammeling zijn van het “trotse” Ashantivolk en dat straalt ook op hem af, zo laat hij blijken).

3) Finkielkraut, Een intelligent hart, pag 182 – 183.

4) Finkielkraut, Een intelligent hart, pag 183 – 184.

5) Finkielkraut, Een intelligent hart, pag 188

6) Finkielkraut, Een intelligent hart, pag 189 – 191. Coleman Silk wordt na deze affaire nogmaals op de slachtbank gelegd en dan op die van de seksuele moraal, waarbij hem verweten wordt een veel jongere vrouw dan hijzelf seksueel uit te buiten “een door seks bepaalde verschijningsvorm van ongelijkheid tussen man en vrouw”. Dit wordt Coleman duidelijk gemaakt door een briefje dat hij krijgt van een vrouwelijke collega en dat luidt als volgt: “Iedereen weet dat jij een half zo oude, mishandelde analfabete seksueel uitbuit”. Dat “iedereen weet”. Het is, zoals Finkielkraut schrijft, het sinistere refrein van de “de menselijke smet”. Iedereen weet: “het gewicht van het cliché stort neer op het werkelijke leven. Iedereen weet: een gezichtsloze verteller formatteert de menselijke wereld. Iedereen weet: de mensen die zich van de traditie hebben vrijgemaakt worden afhankelijk van de publieke opinie; de leegte die de zichtbare macht van de gemeenschap heeft achtergelaten, wordt opgevuld door een anonieme sociale macht.”

Klik hier voor deel 1 , deel 2, deel 3, deel 4 en deel 5.

Promovenda: de Curaçaose identiteit bestaat

Caraïbisch Uitzicht ontgaat niet veel, maar een promotie van het afgelopen jaar is toch aan onze aandacht ontglipt. De 56-jarige Natasha van der Dijs promoveerde op dinsdagmiddag 29 maart 2011 bij prof. Paul verweel en prof. Valdemar Marcha aan de Universiteit Utrecht op het proefschrift The nature of ethnic identity among the people of Curaçao. “Jazeker bestaat die”, zegt Natasha van der Dijs op de vraag of DE Curaçaoënaar bestaat. Ze deed dat in aanwezigheid van haar man Leo Floridas, overgevlogen van Curaçao, en van veel familie die in Nederland woont, onder wie haar twee zussen. In haar proefschrift toont ze aan dat diepgewortelde mentale problemen, veroorzaakt door het slavernijverleden, nog steeds voortbestaan binnen de Curaçaose samenleving. Etniciteit speelt een grote rol.

Mengsel
Voor haar onderzoek ondervroeg zij 182 mensen, mannen en vrouwen, afkomstig uit de vijftien etnische groeperingen op het eiland. Zelf heeft ze een groot aantal etnische achtergronden: “Dat is een compleet mengsel.” Maar aan haar Curaçaose identiteit twijfelt ze geen moment: “Ik ben Curaçaose.”

De discussie over de Curaçaose identiteit is actueel geworden sinds het eiland in oktober een autonoom land is geworden. “Dat is normaal, dat er dan een extra druk komt om te formuleren wie je bent.” Maar alle groepen noemen zichzelf Curaçaos, is de duidelijke conclusie van Van der Dijs. Het mooie van de Curaçaose samenleving vindt ze dat de afkomst geen rol meer speelt: “Je bent een mens.”

Slavernij
Het slavernijverleden heeft ook invloed op de identiteit van de Curaçaoënaar. Gevoelens, denkwijzen en gedragspatronen zijn in die tijd aangeleerd en daarna overgedragen op volgende generaties. Zo bleken veel mensen een gebrek aan verantwoordelijkheid te zien op Curaçao. En dat is aan de slavernij toe te schrijven. Mannen werden weggehaald bij hun kinderen en droeg dus ook geen verantwoordelijkheid voor hun nageslacht: “Je kreeg er de kans niet toe.”

[RNW, 29 maart 2011]

De cultuur van angst

Wie de Curaçaose samenleving wil begrijpen, moet naast de vitaliteit, die zo kenmerkend is voor die samenleving en de mensen, ook aandacht hebben voor wat de Curaçaoënaar zelf de ‘wall of friendliness’ noemt.Waar zwijgen eeuwenlang een wapen was om de eigen identiteit te beschermen tegen de invloed en inmenging van Nederlandse overheersers, lijkt dit wapen zich nu tegen de mensen zelf te keren en de Curaçaoënaar te belemmeren vrij te zijn in eigen land. De Curaçaoënaar houdt zijn mening voor zich uit angst voor represailles, levert kritiek als de ander buiten gehoorafstand is en regelt zaken liever via een omweg. Omdat deze cultuur van angst nauwelijks onderzocht is, besloten Valdemar Marcha en Paul Verweel tot een verkenning van het begrip. Naast theoretische studie, spraken zij met een diversiteit aan mensen over hun ervaringen met en hun denkbeelden over de aanwezigheid van een cultuur van angst op Curaçao. Dit levert een beeld op van een eiland vol tegenstellingen, van kracht en kwetsbaarheid, humor en somberheid, hoop en wanhoop.

De cultuur van angst

De paradoxale culturele ketenen van angst en zwijgen
Valdemar Marcha & Paul Verweel
SWP Uitgeverij, Amsterdam
ISBN: 978 90 8850 079 4
128 pagina’s
3e druk, 2009
Prijs: € 15.40

Het tweede bed

Waarom beperkt de man uit het kille noorden zich tot één vrouw en lijkt de Curaçaose man, die toch dezelfde juridische regels kent als zijn Nederlandse sexegenoot, zich daar niet aan te houden? De algemene beeldvorming van de sociale werkelijkheid van de Curaçaoënaar is dat hij regelmatig naast zijn vrouw of vriendin een tweede of derde vrouw heeft. Of dat klopt en hoe dat zo komt, bespreken de auteurs Valdemar Marcha, Paul Verweel en Jacqueline Werkman in Het tweede bed, een nieuwe titel van Carib Publishing.

De auteurs gaan in dit boek in op de vraag hoe dit zo is gekomen en wat het aandeel is van man én vrouw. Het resultaat is een fascinerende blik op Caribische trouw. Er is een gemeenschap ontstaan waarin trouw een breed begrip is en wat meer de betekenis heeft van goed voor je vrouw zorgen dan dat je als man het bij één vrouw houdt. De situatie wordt door de gemeenschap geaccepteerd en het is een nieuwe norm geworden. ‘De man is nu eenmaal zo’ is langzaamaan als een heersende mythe in de Curaçaose cultuur verankerd.

Het tweede bed; Trouw en tolerantie op Curaçao

Valdemar Marcha, Paul Verweel & Jacqueline Werkman
ISBN 978 90 8850 193 7
120 pagina’s,
€ 14,90
Caribpublishing is een imprint van Uitgeverij SWP
www.swpbook.com/1410
[overgenomen van Caribe Magazine]

Vrouwen over de Curaçaose man

De Curaçaose man is aantrekkelijk, charmant, sexy, daar zijn de kenners het wel over eens. Maar als het om zijn gezin en zijn echtgenote gaat, geeft hij dikwijls niet thuis. Hij is er eigenlijk overwegend niet. Hoe dat komt, daarover doen vele vrouwen van Curaçao in De Curaçaose man van Valdemar Marcha en Paul Verweel hun verhaal.

read on…

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter