blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Vernooij Joop

‘donjuan’ in Suriname

door Joop Vernooij

In het Nationaal Archief in Den Haag-Nederland is enige tijd geleden het verslag van Pieter Groen van zijn reis naar de West-Indies, inclusief Suriname en Paramaribo, gevonden. Zijn tekst van 2.300 woorden is niet lang, maar wel interessant, niet zozeer om welke landen hij aandeed, maar om wat er in die tijd te beleven was. We lezen over leefwijze en cultuur van die tijd in onze regio, met name over het plantageleven. Het verhaal is interessant omdat het van een jongeman van negentien jaar is.
Jacco Hogeweg van het Nationaal Archief heeft de uitgave verzorgd, maar ook zijn eigen uitgebreid verhaal ter verduidelijking toegevoegd. Zijn verhaal geeft een prima inleiding en aan het eind behandelt hij ook het verdere verloop van het leven van Pieter Groen, een koopmanszoon uit Amsterdam. De schriften van Pieter Groen hebben eigenlijk als titel Journaal van een reis naar de West-Indien, van 1792 tot 1794, genummerd 1, 2 et cetera, tot 7. Jacco Hogeweg heeft het geheel de titel Een donjuan in de Westgegeven, daarmee Pieter Groen tekenend naar aanleiding van zijn relationele leven ten aanzien van vrouwen.
Pieter Groen ging jong op reis. Hij moest aanleren hoe zaken te doen in die koloniale tijd. Juist aan het begin van zijn reis overleed zijn vader. De familie bleek genoeg geld te hebben om Pieter te veld te sturen en hij keek dan ook als een beginnende zakenman. Hij was niet van alles op de hoogte maar vond in de West-Indies toch wel het een en ander. Hij had genoeg geld bij zich om twee jaar onderweg te zijn. Het eerste deeltje heeft als titel Journaal van een reis naar West-Indiëen het tweede Journaal van een reis door West-Indië. Het derde deeltje heet Journaal door het Hollandse West-Indië. Daar komt Paramaribo aan bod, evenals de plantage Courtvligt, plantage Halle en Saxen (in 1863 met 98 slaven, eigenaar Wilhelm Rühmann), plantage Cuylenborg (in 1863 9 slaven, eigenaar W. Rühmann), en dan gaat hij naar Guyana. Hij vervolgt met het 4de Journaal over de kolonies en rivieren Essequibo en Pommeroon, de Arabisker Kust en Orinoco en de levenswijze van de indianen. Groen is geen rasechte antropoloog of socioloog en schrijft voor zich uit met de nodige vooroordelen zoals toen gebruikelijk. En het is ook helemaal niet zijn bedoeling volledig te zijn. Niettemin is hij een van de eersten die iets over de oorspronkelijke bevolking meldt, zoals over hun ‘huizen’ (kampen), over hun wijze van planten en oogsten, over hun huwelijk en visvangst. Het 5de deel heeft de titel Journaal van een reis van Demerara naar Berbice en mijn verblijf in de kolonie. Deze kolonies waren Nederlands, evenals Essequibo en Pommeroon, maar vormden later in 1830 het grootste deel van het huidige Guyana. Het 6de deel bericht ons over de terugreis, Journaal van een reis naar Rotterdam met het schip The Non Pareil van kapitein Edward Barker. Ik denk dat menigeen, zoals ikzelf, vanuit Suriname de Atlantische reis heeft gemaakt. Toen was het vooral bij gelegenheid van het West-Indisch verlof en tegenwoordig heet het de Caribbean Cruise.
Voor Jacco Hogeweg is het 7de deeltje het basisboek door de eigenaardige titel. Het heet Een apart journaal over Engels en Hollands West-Indië, 1792-1794. Opmerkingen te vinden in het samengevatte journaal van mijn reizen in Europa en door de West. Hierin gaat Groen min of meer uitgebreid in op zijn amoureuze activiteiten met vrouwen in de West, wel of geen slavin, wel of niet wit. Hij is openhartig en wil als jongeman wat opscheppen over zijn relaties, kort of lang, vrij of met dwang en als het allemaal lukt, gebruikt hij de uitdrukking ‘Constantinopol werd belegerd’. Hoe hij daarop komt, is een raadsel. Verbazend dat hij in die tijd erover praat en het aan vrienden en familie bekendmaakt. In het algemeen is het een geseculariseerd verhaal. God wordt niet overal bij gehaald. Groen, die katholiek schijnt te zijn, heeft het niet over kerken, predikanten en priesters en is wat geloof betreft, uiterst sober. Misschien een relict van de Verlichting en de Franse Revolutie. Pieter Groen had eerst in het klad over zijn belevenissen geschreven en heeft in 1794 alles in het net uitgewerkt.
Zoals gezegd was het niet de bedoeling een verhandeling over slavernij, plantage-economie of Europese expansie te schrijven. Het is een reisjournaal, inbegrepen de windrichting (en windstilte), de graden en minuten van de scheepvaart. Dus historisch of literair niet zo interessant.
Maar toch: het is een tijdsbeeld en een logistieke verkenning. Dit boek is wel interessant vanwege de illustraties. Hogeweg heeft kaarten en plattegronden gevonden, die min of meer origineel zijn en ons verder brengen wat de West-Indies betreft. De kaart van pagina 6-7 geeft een aantal plantagenamen van Essequibo-Demerara, van Berbice en van Suriname. Zeer verhelderend. De uitgave bevat ook een lijstje woorden van het Berbice-Nederlands die Groen heeft opgetekend en wellicht heeft gebruikt (pp. 128-129).
Hogeweg geeft ook het verdere verhaal van Pieter Groen, die in 1830 in Beverwijk is overleden. Hij voegt er een stamboom van Groen aan toe. Met een literatuurlijst en een effectieve index. Er zijn wel moeilijke of vreemde woorden zoals bezaar, bramstagen en bramra’s.
Deze publicatie is informatief vanwege de in- en uitleiding van Jacco Hogeweg en geeft een beeld van een zwierbol, een pierewaaier of op z’n Sranan, een boroman.
Jacco Hogeweg: Een donjuan in de West. Het reisverslag (1792-1794) van koopmanszoon Pieter Groen, 175 pp. met illustraties. Uitgeverij Balans, 2013

Creolen, ontwaakt en ontwikkelt u!

Joop Vernooij: Creolenkerk en creools geloof

door Jerry Dewnarain
Zijn bijdrage is het langste artikel (34 pagina’s) in Ontwaakt en ontwikkelt u…. Hij opent met te stellen dat het algemene beeld in Suriname is dat de creolen christen zijn. Een prachtige openingszin, die mij nieuwsgierig maakte. Lange essays lees ik in het algemeen niet graag, want vaak genoeg slaagt de essayist er niet in helder en concreet te formuleren. Geen probleem bij Vernooij. Het is een informatief en verhelderend artikel, omdat de auteur gebruik maakt van veel cijfermateriaal (tabellen). Al in de inleiding legt de theoloog uit dat in Suriname niet alleen creolen christen zijn. Na deze etnische groep is er onder de hindostanen een grote groep christenen. De onderwerpen ‘creolenkerk en creools geloof’ zijn overigens complexe objecten volgens de schrijver. Wat Vernooij met zijn artikel doet: hij legt de wortels bloot van wat tot op heden door- en meespeelt in het christendom van de creolen. Hij doet dit door eerst het begrip creolenkerk uit te leggen dat rond 1900 in gebruik werd genomen door de broedergemeente, toen de Aziatische contractarbeiders ook christen werden. Deze materie wordt historisch behandeld en er wordt verwezen naar andere christelijke kerken in Suriname. Daarnaast legt hij uit dat voor veel creolen het creools geloof vaak van levensbelang is, wat te maken heeft met hun etnische identiteit. Vernooij behandelt voorafgaand de begrippen geloof, religie en kerk die vaak door elkaar worden gebruikt. Hij zegt dat in het Sranan er geen aparte begrippen zijn voor geloof (individuele intuïtie), religie (de vormgeving en beleving van geloof) en kerk (de sociale dimensie van geloof en religie). De auteur stelt verder dat zelfs het begrip ‘bribi’ (in ’t Engels belief) een leenwoord is. Voor religie is geen woord en kerki is ook een leenwoord. Vervolgens geeft hij een schets van het kerkelijk leven op basis van de ‘Koloniale Verslagen’ en verslagen van de ebg en de rooms-katholieke kerk in Suriname. Daarna wordt ingegaan op de geschiedenis van de creolenkerk, met name van de ebg en elementen van het religieus erfgoed der creolen. Verrassend vind ik het gegeven dat een karakteristiek der christelijke kerken stamt uit de koloniale tijd en dat deze kerken erg verdeeld waren. Ik wist wel dat er een verdeeldheid was tussen protestanten en rooms-katholieken, maar niet dat de hervormden en luthersen tegen de ebg waren. Wist u ook dat de christelijke kerken tegen de vrijmetselarij en andere instituties zoals de loge Concordia van de vrijmetselaars, waren? Of tegen de foresters en mechanics, terwijl het bij al die instituten voornamelijk creolen betrof? Wat de creolen meebrachten als religieuze bagage uit West-Afrika leefde voort op de plantages en onder de mensen in Paramaribo. De volksopera’s, de doe-spelen zijn enkele voorbeelden. Evenwel was de expressie verboden. Dat leidde tot de strategie van de-voorkamer-met-de-bijbel en de-achterkamer-voor-de-eigen-zaken: de voorzaal- en de bakadyari-strategie. Deze situatie werd ook wel kruis en kalebas genoemd naar een gedicht van Trefossa die christendom (kruis) en het eigen religieus erfgoed (kalebas) bijeenbrengt. Het gedicht verwijst naar de nauwe verbondenheid tussen christendom en winti. Die verbinding werkte goed en de mensen raakten eraan gewend. De slaven en ex-slaven hadden moeite met het christendom en hebben pogingen tot creolisering van het christendom gedaan. Dit is mijns inziens niet vreemd. Vernooij legt dit op pagina 159 duidelijk uit. Hij schrijft, dat in de wereld van de creool er plaats is voor vele zichtbare en vooral onzichtbare entiteiten, krachten, bewegingen en intuïties. Alles was nabij en dichtbij, dus niet zoals bij de christenen, waarbij alles geconcentreerd was (is) rond het kerkgebouw en een nieuwe samenhang – gemeente – van mensen. Het leven is van vroeg tot laat, van geboorte tot dood, geritualiseerd. Daar voorzag het christendom niet goed in. Vandaar dat het rooms-katholicisme met zijn sacramenten, ceremonies en heiligen de creolen aanspreekt. Het is daarom inderdaad verbazingwekkend, zoals Vernooij dat zelf aangeeft in zijn conclusie, dat de leiding van de christelijke kerken niet veel van de ondergrondse bewegingen in de bevolkingsgroepen oppikte, maar doorging met hun traditionele geest van rivaliteit en vooroordelen. Al met al, pater Joop Vernooij levert een grote bijdrage met zijn essay dat goed aansluit bij de titel van het boek.
Lila Gobardhan-Rambocus: Creolen en onderwijs
Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke vooruitgang. Een taal- en onderwijsgeschiedenis van Suriname, 1651-1975 (Zutphen: Walburg Pers, 2001) is het proefschrift waarop Lila Gobardhan-Rambocus promoveerde. Een belangrijk werk vol informatie over de geschiedenis van ons onderwijs. Logisch dat zij in Ontwaakt en ontwikkelt u… het essay over creolen en onderwijs heeft geschreven. Het is een artikel met veel gegevens uit haar proefschrift, en niet altijd hebben die alleen betrekking op de creoolse bevolkingsgroep. Ze schetst in haar artikel een duidelijk beeld van de sociaaleconomische ontwikkeling van de creolen middels het onderwijs. Onderwijs had voor deze groep een grote betekenis, vooral na het ‘Staatstoezicht’ in 1873. De basis voor deze ontwikkeling werd al in de slaventijd gelegd. Godsdienstonderwijs was in de 17de en 18de eeuw belangrijk, vooral lezen en schrijven van bijbelteksten. De voertaal was Negerengels. Slaven mochten het Nederlands niet leren. Deze teksten werden uit het hoofd geleerd. Gebeurt het van buiten leren van bijbelteksten op bepaalde schooltypen niet nog steeds? Rekenen werd in de zeventiende eeuw en tot ongeveer 1750 niet gegeven op de scholen, althans niet aan slaven. In 1760 kwam de eerste school voor vrije mulatten en negers. Het betekent dat al in de achttiende eeuw deze groep tot welstand kwam. Het onderwijspeil was echter laag. Zeelieden, avonturiers, dansmeesters waren de onderwijzers toentertijd. Geen bevoegde leerkrachten dus. Het was de ebg die in 1754 probeerde onderwijs te geven aan slavenkinderen. Het hoofddoel was bekering der negerslaven en hun ‘beschaving’ bijbrengen. Missie en zending hebben een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van ons onderwijs. De zending begon rond 1831 en in 1844 mocht de ebg officieel scholen openen. Het doel was om jonge slaven op te leiden tot hulponderwijzer. Aan de slavenkinderen werden lezen, schrijven, bijbelkennis en godsdienstige beginselen onderwezen. De slaven werden in hun eigen taal opgeleid en ze mochten op hun plantage scholen openen, die de zending van tijd tot tijd inspecteerde. Vanaf 1854 kwam er een betere aanpak: de zusters van Roosendaal kwamen naar Suriname, speciaal voor het verzorgen van onderwijs. De voertaal was Nederlands. Na 1873 – de opheffing van het staatstoezicht – gingen mensen naar Paramaribo om zich daar te vestigen, maar velen hadden geen werk. Kinderen zwierven rond en veroorzaakten overlast. Om deze groep van de straat te houden werd vanuit de overheid in 1876 de leerplicht ingesteld. Als de ex-slaven niet massaal naar Paramaribo waren gekomen, was de leerplicht misschien nooit ingesteld of veel later, zoals dat onlangs op Aruba is gebeurd, pas in 2012. Gobardhan geeft in het artikel duidelijk de ontwikkeling van het onderwijs weer. De invloed die missie en zending erop hebben gehad wordt ook belicht, evenals de rol of bijdrage die de ebg heeft geleverd. Rond 1940 kende Paramaribo vier muloscholen en 26 lagere scholen. De scholen in de districten waren voor beperkt lager onderwijs en de scholen in het binnenland waren van het type blo en werden geëxploiteerd door de zending (15) en de missie (18). De voertaal was het Nederlands, maar op bijna alle scholen in het binnenland was de onderwijstaal het Negerengels. Hoewel er lang sprake is geweest van een negatieve beeldvorming, zegt Gobardhan in haar conclusie dat veel creolen het heft in eigen handen hebben genomen en hun eigen emancipatie hebben bewerkstelligd. Aanvankelijk vooral door het onderwijs.
Jack Menke: De wisselende betekenis van creool in Suriname

door Tessa Leuwsha

Dat het begrip creool rekbaar is toont socioloog Jack Menke aan in zijn bijdrage. Het onderwerp is boeiend en beslist interessant voor een breed publiek. Jammer dat het wetenschappelijke taalgebruik en de soms storende herhalingen dit bemoeilijken.

Het woord creool duikt aan het begin van het kolonialisme op voor een in de kolonie geboren blanke ter onderscheiding van de ‘zuivere’ blanke in Europa. Ook op vee was de term van toepassing. In de 19de eeuw kwam in Europa het wetenschappelijk racisme in zwang. Grondlegger Linnaeus plaatste al in 1735 het blanke ras bovenaan zijn hiërarchische rassenladder. Onder ras vallen uiterlijke en erfelijk bepaalde eigenschappen, met huidskleur als meest zichtbare indicator. Huidskleur werd dan ook synoniem aan ras. Toebedachte rassenverschillen in temperament en intelligentie dienden vooral een sociale constructie. In Brazilië bijvoorbeeld keurden de koloniale machthebbers de ideologie van vermenging (‘mestiçagem’) van blank en zwart af. Een grote groep kleurlingen zou een bedreiging voor de raciale hiërarchie kunnen betekenen.
Etniciteit benadrukt de verbondenheid van een groep in cultuur, taal en historie. Bij volkstellingen in Suriname zijn ras- en etniciteitgegevens belangrijke peilinstrumenten gebleken. Vraagstelling en formulering rond deze kenmerken wisselden echter nogal. Tussen 1921 en 2004 vonden er zeven algemene volkstellingen plaats. Ras – ook aangeduid als landaard – vormde in 1921 en 1950 nog een basiskenmerk, in de jaren zestig verdween het begrip ten gunste van etniciteit. Onder sociale en politieke invloeden verbreedde de aanduiding creool met de opname van de groep gemengden. Hindostanen groeiden in aantal, wat een bedreiging vormde voor de positie van creolen in de ambtenarij en in de politiek. In ieder geval op papier diende de demografische balans in evenwicht te blijven. Gevraagd naar het doel van etniciteitgegevens in volkstellingen reageerde het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS) in 1972 als volgt: ‘Steeds weer wordt de vraag opgeworpen waarom wij bij elke volkstelling de bevolking naar landaard (…) onderscheiden. Naar ons gevoelen verschillen wij in etnisch opzicht zo zeer van elkaar (…) dat zonder meer voorbijgaan aan dit aspect van onze samenleving zou neerkomen op het miskennen van de aanwezigheid van een wezenlijk spanningsveld in onze gemeenschap.’ Tegenwoordig wint binnen de eigen groep de term Afro-Surinamer het van creool.
Eric Jagdew en Martina Amoksi: De marrons in Suriname in de post-emancipatieperiode
Dit artikel van twee historici over de inburgering van marrons in de plantagesamenleving staat nogal los van de andere bijdragen in de bundel. Marrons hadden zichzelf al langere tijd van slavernij bevrijd, wat hun positie aanzienlijk van die van creolen deed verschillen. Meerwaarde van het artikel is de heldere beschrijving van de eerste zakelijke contacten tussen stadsbewoners en marrons, en van de beeldvorming ten aanzien van marrons. Na de afschaffing van de slavernij richtte de koloniale politiek zich op de voortzetting van de Surinaamse plantagelandbouw. Van de overgebleven plantages verbeterde de productie, hoewel dat ook in andere koloniën gold. Onverkoopbaarheid en ziekten gaven de grootschalige landbouw uiteindelijk de nekslag.
De integratie met marrons bestond in de 18de eeuw uit vredesverdragen, maar met de naleving van bepalingen liep het niet altijd even soepel: bosbewoners leverden niet graag weggelopen slaven uit. Na de periode van het staatstoezicht in 1873 beschouwde het gouvernement de marrons als een noodzakelijk arbeidsreservoir. Pogingen hen te werven liepen echter spaak: in geregeld werk zagen marrons een verkapte vorm van slavernij. Naast houtkap boden zij hun diensten aan als gidsen en vrachtvaarders in de opkomende goud- en balata-industrie. Hiermee viel een hoger dagloon te verdienen dan dat van de plantage- of stadsarbeiders. Niet zelden ontstonden er vanwege de hoge prijzen conflicten met houtopkopers of met klanten. In een poging tot beïnvloeding van de marrons stemde het gouvernement in met missie en zending in hun leefgebied. Rond 1900 kwamen bovendien contacten tot stand met leden van wetenschappelijke expedities die de marrons maar lui en onwillig vonden. Omgekeerd bleek uit een koloniaal verslag van 1904 dat marrons blanken als gierig en kwaadaardig beschouwden. Ook stadsbewoners hadden zo hun mening over marrons. De antikolonialist Anton de Kom schreef: ‘Wij, als kinderen keken naar hen op met een zekere angstige nieuwsgierigheid, als naar wilden (…)’. Marrons op hun beurt voelden zich helden boven de creolen die de slavernij op de plantages hadden uitgezeten. Negatieve beeldvorming over en weer bestond toen. En nu nog!
Jerome Egger (redactie): Ontwaakt en ontwikkelt U: Creolen na de afschaffing van de slavernij, 1863-1940. Paramaribo: IMwO, 2013. ISBN 987- 99914- 7-185- 3

Nieuw boek documenteert historie zwarten

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Het vastleggen van de Surinaamse geschiedenis wordt met Ontwaakt en ontwikkelt u, nog meer vervolmaakt. Dit nieuwe boek, uitgegeven door het Instituut voor Maatschappij en Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO), wordt vanavond uitgegeven. Onder redactie van Jerome Egger hebben zeven wetenschappers vanuit hun discipline de verschillende aspecten van creoolse nakomelingen laten optekenen in het boekwerk Ontwaakt en ontwikkelt u: creolen na de afschaffing van de slavernij 1863-1940.
 
 
 
Creool

Het boek komt voort uit een samenwerking tussen het IMWO van de Anton de Kom Universiteit en het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) in Amsterdam. “Het eerste plan om de geschiedenis van de Afro-Surinamers te onderzoeken en vast te leggen, is in 2008 opgevat”, herinnert Egger zich. Na een seminar in 2010 over de vastlegging van de geschiedenis van nazaten van de slavernij, is besloten om in artikelvorm onderzoek te doen naar het onderwerp. In het eerste artikel wijdt Jack Menke uitgebreid uit over het ontstaan van het woord creool en de wisselende betekenis ervan. “Spaanse veroveraars noemden alle nakomelingen van Europa, creool. Dit gold voor blanken, niet blanken en zelfs dieren”, weet Egger. Ook voor Suriname heeft het woord een bepaalde betekenis gehad. “Menke heeft voor het onderzoek gebruik gemaakt van de volkstelling statistieken vanaf 1921 tot de jaren zeventig, waarover hij vanavond een inleiding zal geven.”

Economisch actief
In het artikel ‘Langzaam ontwaken’ geeft Egger een overzichtvan een aantal sociaal-economische ontwikkelingen die plaatsvonden bij de creolen vanaf 1873. “Na het Staatstoezicht is er een duidelijk beeld gegeven in welke branches de creolen economisch actief waren. Van landbouw, goud, balata tot de ambtenarij en onderwijs in de twintigste eeuw.” De vijf andere onderzoekers zijn Lila Gobardhan-Rambocus over creolen en onderwijs, Joop Vernooij onderzocht creolen in de kerk en het creoolse geloof. Alex van Stipriaan onderzocht Paranen tussen stad en bos, een complexe Afro-Surinaamse ontwikkeling. Eric Jagdew en Martina Amoksi onderzochten de Marrons in Suriname in de post-Surinaamse periode; de moeizame integratie in de plantage-samenleving.

Stimulans
“Dit boek moet een stimulans zijn voor andere groepen om hun eigen geschiedenis vast te leggen”, zegt Egger. Op den duur zal er van alle losse stukjes van de geschiedenis één geheel gevormd kunnen worden. Het boek telt 280 bladzijden en zal volgend week in de boekhandels verkrijgbaar zijn. Tijdens de presentatie die gehouden wordt in het IGRS-gebouw op het universiteitsterrein, zal het boek voor een gereduceerd tarief worden aangeboden.

[uit de Ware Tijd, 21/06/2013]

Liber Amicorum Els Moor

Ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag heeft Els Moor een vriendenboek gekregen. Het werd haar officieel aangeboden op zondag 22 juli van het afgelopen jaar ten huize van Hilde Neus, die samen met Jan Bongers de redactie voerde van het boek. De titel is Uitlandig. In het nawoord zeggen de samenstellers: Ze is van hier, hoewel ze voor sommigen altijd een uitlandige blijft.
Els Moor betekent veel voor de literatuur in Suriname. Het is dan ook een bundel over en met literatuur in 22 nieuwe bijdragen, allen zeer passend in de Surinaamse context. De bijdragen zijn geschreven door Jannus H. Mulder, Lila Gobardhan-Rambocus, Marja Themen-Sliggers, Joop Vernooij, Thea Doelwijt & Marijke van Geest, Ed van den Boogaard, Ismene Krishnadath, Michiel van Kempen, Cynthia Mc Leod, Wim Rutgers, Robertine Romeny, Jerry Egger, Hilde Neus, Cobi Pengel, Jerry Dewnarain, Anne Huits, Guus Rekers, Ellen Ombre, Christine F. Samsom, Anne Marie Uhlenbeck, Marieke Visser en Jabón. Het omslag is van Nicolaas Porter.
 Els Moor was er erg blij mee.
Voor meer informatie over de artikelen en de bundel: Hilde Neus: heneus@sr.net
ISBN 978-99914-7-186-0

Geschiedenis vrijmetselarij Suriname te boek gesteld

door Joop Vernooij
In november 2011 bestond de vrijmetselaarsloge Concordia, de oudste van Suriname, 250 jaar. De oorsprong van de vrijmetselarij in het algemeen ligt in de late middeleeuwen toen gildes, verenigingen van vakgenoten, ontstonden. De bouwvakkers gebruikten hun werkgereedschap als symbolen voor hun vereniging die zich rond 1717 – 1720 vormde en inmiddels is uitgegroeid tot een wereldbroederschap. Met een vakvereniging heeft de vrijmetselarij nu niets meer van doen.
De loge is het pand waar de bijeenkomsten worden gehouden. Er wordt aparte kleding gedragen en er vinden allerlei rituelen plaats. De orde maakt veel gebruik van symboliek, zoals getallen en tijdsaanduidingen, maar ook van symbolen van de oude vakvereniging zoals de passer en winkelhaak. Zij is alleen toegankelijk voor leden, wat haar enigszins exclusief en geheimzinnig maakt.
Het bestuur van Loge Concordia heeft de journalisten Marieke Visser en Chandra van Binnendijk gevraagd een gedenkboek samen te stellen op basis van haar 250-jarig jubileum. De keuze voor deze auteurs is opvallend, omdat de vrijmetselarij een mannenaangelegenheid is en wil blijven. De jubilerende Loge Concordia wil met dit boek de Surinaamse gemeenschap inzage geven in haar doen en laten, omdat er veel geheimzinnigheid heerst en onwaarheid over haar de ronde doet. Soms is er zelfs sprake van grove vooroordelen van niet-ingewijde tegenstanders. De vrijmetselarij in Suriname heeft bovendien te maken met de krimp van haar ledental. Met een informatieve publicatie zouden jongeren geïnteresseerd kunnen raken.
Behalve in de literatuur vonden de auteurs informatie bij het Cultureel Maçonniek Centrum in Den Haag en hebben zij een mooi aantal interviews afgenomen. Bovendien hebben ze interessante illustraties op de kop weten te tikken. Het resultaat is een zeer fraai en vakkundig uitgegeven boekwerk met mooie foto’s en afbeeldingen. De kaft toont op de voorkant de klopper van de hoofddeur van loge Concordia en op de achterkant een afdruk van het schilderij Alziend Oog van Arend Veninga. Op het wapen van Loge Concordia staat de Latijnse tekst Concordia creat felicitatem, eenheid van hart schept geluk. De datum van uitgave staat volgens de tijdrekening van de vrijmetselaars vermeld: ‘de 17e dag van de 9e maand in het jaar 6011 A.L’. Provinciaal Grootmeester Hans Hanenberg heeft het voorwoord geschreven (pp. 7-9).
Tijdens de bijeenkomsten in de loge wordt gediscussieerd en worden lezingen gehouden. Mannen kunnen het lidmaatschap aanvragen en ondergaan vervolgens een introductietijd. Er zijn allerlei taken of ambten te vervullen zoals een provinciaal grootmeester, provinciaal groot-secretaris, thesaurier of meester van eer. De loge is een plaats voor groei in wijsheid, een plaats van dienstbaarheid en biedt een weg naar persoonlijke volmaaktheid. Bij de vrijmetselarij is sprake van een ontwikkeling van eigen, humane spiritualiteit, waarin religie een plaats heeft en gerespecteerd wordt. Het gaat om de groei van het geestelijk leven en de orde heeft daarentegen niets van doen met haat, bestrijding van andere groepen of het uitschakelen van mensen. De broederschap is universeel: logistiek en spiritueel.
Loge Concordia is in 1761 gesticht door toenmalige Nederlanders in de kolonie Suriname. Notaris Samuel Nassy, in 1684 als zodanig door gouverneur Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck benoemd, had in zijn zegel duidelijke symbolen van de vrijmetselarij, zodat men kan aannemen dat hij een van de eerste vrijmetselaars in Suriname is geweest. De loge kon dankzij het contact met het hoofdbestuur in Nederland worden opgericht. De activiteiten waren wisselend en soms op een laag pitje. Een interessant detail is dat de katholieke missie in de tweede helft van de negentiende eeuw het gebouw van Loge Concordia in de Saramaccastraat voor f. 7.000.- kocht en er de Rosakerk van maakte.
Behalve Loge Concordia bestaan er in Suriname de Loges De Stanfaste nr. 238, De Gouden Driehoek nr. 245 en De Provinciale Grootloge Suriname; ze zijn allemaal tussen 1964 en 1970 opgericht. Bovendien bestaat sinds 1917 in Suriname het instituut van Gedelegeerde van het Hoofdbestuur.
De loges bestonden lange tijd alleen uit witte mensen. Frank Essed en Jules Sedney waren de eerste Surinaamse kleurlingen die lid werden. De strikte organisatie, de vervulling van de ambten en de behoefte aan geestelijke groei maken dat de loges het goed doen, maar graag versterking nodig hebben. Loge Concordia heeft veertig leden.
De auteurs hebben in het bijzonder aandacht voor de ontwikkelingen in de negentiende en twintigste eeuw en voor de meest recente historie. Ze laten zien dat de ontwikkelingen rustig en waardig zijn verlopen, zonder zwakke perioden of feiten. De interviews springen er letterlijk uit door de grijze kleur van het papier. De pas negentig jaar geworden Jules Sedney spreekt over zijn leven als vrijmetselaar. Hij merkt op dat de rituelen wellicht meer protestanten dan katholieken trekken. Volgens hem is de vrijmetselarij een verrijking in de samenleving die op zoek moet naar haar geestelijke groei; dat zou verloedering tegengaan. Natuurlijk kan, zo stelt hij, de samenleving zonder religie en vrijmetselarij, maar zij maken de samenleving geestelijk rijper en rijker. Regie Kort geeft eveneens zijn visie op zijn persoonlijke groeien, en ook zijn vrouw Cornelie Kort, John Tjon a Meeuw, Terry Rustwijk, Rob Buth, Hetty Fazal Ali Khan, Fred Watson, Bram Brandon, Agnes de Miranda, Glenn Sedney, Tim van Ommeren en Charles de Back komen aan het woord. Verder is er enige aandacht voor de overleden leden: Julius Dennert (1898-1963), dominee Christoffel Paap (1909-1999), Frank Essed (1919-1988), Pretap Radhakishun (1934-2001), Frits Tjong-Ayong (1912-1993), John Thijm (1916-2006), Baltus Lochem (1924-2010) en John de Miranda (1931-2010). De leden stralen een sereen en zelfbewust karakter uit. Hun keuzes dwingen respect af. Opvallend is dat Rob Butt, actief in de katholieke gemeente, aan het woord komt om te bewijzen dat de eeuwenlange weerstand van de katholieke kerk voorbij is.
De auteurs hebben een lijst met de belangrijke data (pp. 114-115) opgenomen en een lijst met de voorzittende meesters, de provinciaal grootmeesters en gedelegeerden (pp. 116-117). Deze uitgave is naar vorm en inhoud een aanwinst. Er blijven ook vragen, want hoe dachten de vrijmetselaars over slavernij en hoe zij stonden tegenover de afschaffing daarvan? Hoe zag de vrijmetselarij het koloniaal bewind en wat vond zij van de positie van contractarbeiders uit Azië? Die vragen kunnen andere onderzoekers gaan natrekken.
Marieke Visser & Chandra van Binnendijk, Bouwstenen voor een betere wereld; 250 jaar vrijmetselarij in Suriname. Paramaribo: Leo Victor, 2011. 120 p., isbn 978 99914 7 139 6.
[uit Oso 2012.1]

Het Suriname van Joop Vernooij

door Karel Steenbrink

In Nijmegen (klooster-verzamelhuis Catharijnehof, Rosa de Limastraat) hield Dr. Joop Vernooij zijn nieuwste boek ten doop op vrijdag 18 oktober j.l.

Joop Vernooij werkte van 1969-2001 in het bisdom Paramaribo, was daarna nog een vijftal jaren docent bij de theologische faculteit in Nijmegen voor wereldchristendom.
In 1998 publiceerde hij al een voorganger voor dit boek: De Rooms-katholieke gemeente in Suriname. Handboek van de geschiedenis van de Rooms-Katholieke Kerk in Suriname, in eigen beheer uitgegeven. Dat was een boek van 280 bladzijden. Het grootste verschil tussen dat boek en het nieuwe is de moderne tijd: die kreeg in het oude boek 50 bladzijden, in het nieuwe bijna 70, maar in een veel persoonlijker, uitgewerkter en gedetailleerder stijl. Kennelijk heeft de auteur enige afstand genomen van zijn eigen werkterrein. De stijl van het Nederlands is ook heel wat prettiger geworden.
Wij kennen Joop Vernooij al lang, maar natuurlijk vooral door de reis van 15 dagen die wij zelf in 1999 maakten. Daarbij was hij een meer dan fantastische gastheer. Toen had Paule juist het jaar daarvoor gewerkt aan het bijschaven van het Nederlands van dat boek dat in 1998 uitkwam: in Suriname bleek ons hoe de talen daar dooreen lopen, zodat zelfs tijdens een preek Vernooij schijnbaar moeiteloos binnen een zin kon overstappen van Nederlands naar Sranan. De tien jaar Nederland hebben in het nieuwe boek duidelijke sporen achtergelaten.
Bij eerste lezing van deze kerkgeschiedenis valt meteen op hoe dichtbij de auteur op zijn onderwerp zit, maar er tevens enige afstand van wilde nemen. Dat is bijvoorbeeld het geval bij het thema politiek: Vernooij zelf heeft nooit in het openbaar kritiek op Bouterse willen geven: dat moest de bisschop maar doen, die immers een Surinamer is. Als Van Zichem dat al zou willen doen. Vernooij vond dat hij als Nederlander duidelijk een buitenstaander was. Bovendien als priester de pastoor voor alle katholieken, of die nu de ene of de andere kant kozen. Ook nu deze voorzichtigheid, al komen de aspecten wel her en der ter sprake. Op blz. 156 hekelt hij het dat de katholieke kerk wel extra aandacht had voor de cultuur van de javanen, chinezen en hindoestanen, maar eigenlijk niet voor de creolen, die toch de oudste bevolkingsgroep waren (na de Indianen). Zit hier ook zijn voorzichtigheid met kritiek op Bouterse bij: dat moeten de creolen zelf maar oplossen? Wel wordt uitvoerig vermeld hoe de Oblaat priester Martien Noordermeer in Augustus het land werd uitgezet vanwege ‘actie tegen het militair bewind’. Het is bij een aantal passages aardig om beide versies naast elkaar te lezen. In 1998 staat er bij dat Bisschop Van Zichem in het buitenland was tijdens de uitzetting en zijn latere reactie na terugkeer was ‘dat hij niet tegen de hantering van artikel 13 kon inbrengen, maar liet wel een protest horen tegen deze wijze van uitwijzing.’ Nu staat er in 2012 uitdrukkelijk bij dat dit protest pas een jaar na de uitwijzing plaats vond. In 1998 wordt het dilemma van de priesters meer expliciet besproken: kritiek geven betekent uitzetting en haalt dus niets uit. Moet je dan maar zwijgen? Leuke aanvullingen van de twee versies.
Ik heb het boek ook bekeken vanuit het idee: hoe schrijf je een kerkgeschiedenis over een bepaald gebied? Ik ben immers zelf bezig met het derde deel van een geschiedenis van Katholiek Indonesië. Allereerst viel mij op de hoofdindeling voor beide oud-koloniën hetzelfde zijn: het eerste deel gaat over de (her)start na de lange periode van verbood voor katholieke publieke en organisatorische aanwezigheid tot 1800. Het tweede deel bespreekt de periode 1866-1958. Dit deel begint met de komst van de ‘hoge boorden’, de Redemptoristenpriesters, snel versterkt met leden van de Fraters van Tilburg, Zusters van Roosendaal, Tilburg en Oudenbosch. Zij maakten er een gebied van dat zeer royaal door de geestelijkheid werd bediend: op blz. 105 staat een mooie foto van zo’n 50 zusters van Roosendaal ca 1920.
Het derde deel bespreekt de periode 1958-nu. (In de editie van 1998 was de breuklijn verdeeld in 1945-75 en de periode daarna). Dat was duidelijk een periode van ‘dramatische teruggang van het aantal religieuzen’, die zien op een statistiek blz. 132. De procedure en debatten rond de benoeming van de zeer jonge bisschop (36 jaar) Aloysius van Zichem komt uitvoerig aan bod. Heel bijzonder vond ik het ‘wapenschild’  van Bisschop van Zichem: niet langer een militaristische schild, maar een rond wapen op een kruis met drie fayalobi (= vurige liefde, symbool-bloem van Suriname). Ook zijn opvolger heeft dit idee overgenomen (141 en 180).  De periode van de ontwikkelingshulp komt ook ter sprake: ‘het bleef echter hulp met een Nederlands accent’ (169).

Hoop en tegelijk besef van zwakheid van het gedane werk speelt wellicht mee in het gedicht dat de slotbeschouwing afsluit: (Cándani, ps van Asha van den Bosch):

toen God verdween
bouwden wij kerken
en begonnen hem op te roepen
uit de muren

te laat kwam hij
de slavernij heeft hij gemist
ook van de immigratie weet hij niets

en weer had hij haast
het bloedbad laat hem koud

Daar  moeten we het even mee doen! Daarom toch nog even een suggestie voor een derde versie van dit verhaal, bij een volledige nieuwe editie, ooit nog eens: een paar regels van Shrinivasi, hier alvast 2 keuzes:

Maar zie ik blijf bij U
wanneer de wolken 
rood aanlopen.
Vergeet dit niet.

Gedenk mij
wanneer de nacht hierna
eenzaam speelt
met de rivier.

(Uit de editie van Geert Koefoed, Een weinig van het andere..,blz. 55. Het volgende blz. 110)

Voor die dit vol
zo vaal, ze wreed frustreerden

In haar ogen
zie ik de Vader
de Zoon en de Heilige Geest. 

[van de weblog van Karel Steenbrink]

Vier Goyse paters even ‘thuis’

t Goy – Vier van oorsprong Goyse paters op leeftijd kwamen afgelopen zondag samen in de katholieke kerk Paus Johannes XXIII in ‘t Goy. Allen zijn opgegroeid in ‘t Goy en werkten na hun opleiding aan het seminarie over de hele wereld. read on…

Gwasi siki: Levensverhalen van Surinaamse mensen die lepra hebben gehad

door Joop Vernooij

De Brabantse dagbladjournalist Paul Spapens heeft samen met beroepsfotograaf Jan Stads een mooi tekst- en fotoboek uitgegeven onder de titel Gwasi siki. Levensverhalen van Surinaamse mensen die lepra hebben gehad.
Spapens koos voor de naam Gwasi siki om de specifieke waarde en het specifiek karakter van het woord in Suriname te erkennen, boven de wat vreemde woorden ‘melaatsheid’ en ‘lepra’. Gwasi siki heeft een paar honderd jaar mede de Surinaamse geschiedenis getekend.
Aanleiding

Spapens was als Tilburger betrokken bij fondsenwerving voor de restauratie van de kathedraal in Paramaribo en bij de opbloeiende verering voor de zalige Petrus Donders, geboren in Tilburg. In 2009 maakte de Tilburgse journalist Loet Donders een documentaire over Petrus Donders. Daarvoor werden opnames in Suriname gemaakt, onder andere interviews met twee mensen van de Esther Stichting. Dat maakte grote indruk op Spapens. Spapens was aanwezig bij de heropening van de kathedraal in 2010, bezocht de Ester Stichting en besloot een boek te maken over het leven van de ex-Hansen. Hij contactte Jan Stads en ze gingen aan de slag.

Verhaal

De body van het boek bestaat uit de teksten van de interviews met mensen die graag medewerking wilden verlenen. Het betreft de hoogbejaarde Trees Rado, Gionny Sopinie, het echtpaar Hillegonda Lynch en Eduard Barsatie (mij zeer bekend!), Rudi Narain, Hortence Olymph, Tina van Kanten, James Codrington, Jane Mijnals, Kariojsemito Misman, Paultje Vrede, Rudiwald Druiventak en Norina Sijpenhof – die trouwens zelf een biografie schreef welke gepubliceerd zal worden. Ook komt zuster Antoinette Heidweiler, lid van de congregatie der Franciscanessen van Oudenbosch, in beeld. Zij was woonachtig in het tehuis Gerardus Majella, gaf daar les, en trad na genezen-verklaring in het klooster. Ze ging werken in Kenya en daar is een standbeeld voor haar opgericht. De kern van de interviews is de leefsituatie van degenen die geïsoleerd moesten worden. Afgesneden van familie en vrienden, getekend door het stigma van de melaatsheid, lijdend onder het taboe van de ziekte in Suriname. Allen moesten opnieuw met het leven in het reine komen. Dat lukte want de interviews zijn ook verhalen van standvastigheid, moed en doorzettingsvermogen met een ongelooflijke kracht om te overleven en een eigen leven op te bouwen. Maar ook met verhalen over discriminatie (tot heden) en uitsluiting. Het taboe leeft voort en blijkt moeilijk te doorbreken.

ABC

Trees Rado heeft een alfabet van de ziekte gemaakt: bijzonder indrukwekkend en alles omvattend. We willen enkele letters noemen: ‘A is de aandoening die ontwaar je met vlekken; C is de commissie die je melaats verklaart; D is de droefheid die je nimmer verlaat; E is het einde van je schone dromen; J zijn de jaren die op eeuwen gelijken; N is het negeren dat je steeds nederdrukt; W zijn de wonden die voortdurend branden; IJ is de ijselijkheid, waardoor ieder je verstoot en Z is de zalige rust, die je krijgt na de dood’ (p. 47). Dit abc heeft eeuwenlang Suriname beheerst.

Spapens en ook Stads waren emotioneel bij de mensen betrokken en tekst en foto tonen dat ook aan, met alle respect van dien. Maar er wordt ook info gegeven over de historie van Batavia, Bethesda en Groot-Chatillon, en over de huidige toestand waar dokter Lesley Sabajo, hoofd van de Dermatologische Dienst, aan het woord komt (ik mis de naam van dokter John Sadal in dit verband). Zo komt Arthur Sibelo aan het woord die jarenlang op Bethesda werkte en Nelis Terborg op Groot-Chatillon. Deze inkadering doet goed aan en geeft het geheel een fundament. Er zijn wel meer publicaties met interviews van mensen van de Esther Stichting, onder andere met de bekende Humbert Willens (die gelukkig een archief heeft nagelaten).

Deze publicatie is van historische waarde omdat gwasi ski onder controle is en mensen effectief te genezen zijn. We hebben te maken met mensen die als het ware als de laatsten der Mohikanen hun verhaal van de drie eeuwen van de ziekte in Suriname hebben gedaan.
Aanbieding

Het eerste exemplaar van dit boek werd op 14 april 2012 onder grote belangstelling in Tilburg in het Petrus Donders Centrum aangeboden aan de gepensioneerde Surinaamse dermatoloog Henk Menke, die voornamelijk in Rotterdam werkzaam is geweest. In zijn dankwoord onderstreepte hij dat het aantal lepragevallen per jaar afneemt, maar dat lepra nu in Suriname wordt geïmporteerd, met name door de Braziliaanse goudzoekers/sters. Verder maakte hij melding van zijn droom om in Suriname een lepramuseum op te richten. Het is een vurige wens van Menke die momenteel veel tijd besteedt aan de studie van de historie van de lepra in Suriname.

Het hele project, gesponsord door de Nederlandse Lepra Stichting, de Nationale Postcode Loterij en de Lionsclub Hart van Brabant is een Nederlandse zaak, niettemin rond Suriname. Aan de publicatie is in het Petrus Donders Paviljoen de expo Lepra anno nu. In de voetsporen van Peerke Donders verbonden. Illustratief en informatief. Die expo loopt van 14 april tot 21 oktober 2012.

Paul Spapens, Jan Stads: Gwasi siki. Levensverhalen van Surinaamse mensen die lepra hebben gehad, 188 pp., in kleur geïllustreerd. Tilburg: Pix4Profs Uitgeverij, 2012. ISBN 978 94 6032 016 3

Een uiteenzetting van de winti-leer

door Joop Vernooij  

Juliën Zaalman heeft zes boeken geschreven over Surinaamse winti, voornamelijk in romanvorm of als biografie. In zijn nieuwe boek, A Nyame, pakt hij het anders aan. Hij geeft ‘Een uiteenzetting van de Winti-leer’, min of meer formeel, logisch en systematisch.   Zaalman presenteert een uitgebreide proloog onder de titel ‘Er was geen leven en toen was er leven’. Het is een verhaal over het begin van het leven in ‘Nengre-kondre’. Daarin wordt de wereld van dit boek symbolisch voorgesteld.    

A Nyame is, volgens Zaalman, Eeuwige Levenskracht, Eeuwige Geest, Eeuwige Macht, Volmaker en Volbrenger, Bestaan en Leven. Die eeuwige kracht van A Nyame uit zich op drie manieren in Het Zijn: als Nyamzangi (1), als Nyamkemponu (2) en als Odumankama (3). Ik ben deze begrippen in dit kader nog niet tegengekomen. Maar wellicht komen die uit het erfgoed van Zaalman. Daarmee tonen we tegelijk een kleine moeilijkheid voor Zaalman en voor ons. Hij hanteert overwegend Nederlands, een beetje Sranan en – laten we het zo noemen – winti-tongo. Hij leeft dus in drie werelden en dat moeten we ook doen om hem te kunnen begrijpen.   Dat Zaalman een poging doet de winti-leer uiteen te zetten voor een breder publiek is een grote verdienste. Zeker in het kader van de interreligieuze dialoog waarmee Suriname zoveel ervaring heeft en andere mensen kan voorgaan. Het is de winti-leer van Juliën Zaalman.    

Inhoud  

Het boek A Nyame is merkwaardig samengesteld. Na de inleiding volgt het eerste hoofdstuk en dat is alleen de spreuk ‘A / ben de / bifo, / bifo / Bende / ben de’ (p. 27). De volgende pagina geeft een uitleg van ‘Bende’, van het veband tussen het ontstaan en het bestaan.   In hoofdstuk 2 staat het ook op één pagina in de vorm van een gedicht en is wat langer: ‘A / Nyame / Na En ben de bifo, bifo / sani di de / ma / na En / na sani di de // Het was voor Het Zijn er was / en is Het / AL’.   Niet bijzonder spectaculair, maar toch. Zaalman legt uit wat hij verstaat onder A Nyame, de eeuwige geest, macht en levenskracht. In hoofdstuk 3 gaat het ook over A Nyame en worden de drie manieren van het zijn uitgelegd: Nyamzangi (scheppend vermogen), Nyamkemponu (vermogen van levensbesef) en Odumankama (het besef, de tegenstelling en het geweten). Je denkt: dat schiet goed op. Maar dan begint hij in hoofdstuk 4 (pp. 35-144, verdeeld in elf onderdelen, 4.1 tot en met 4.11) met ‘Het geestelijk concept van de mens’. Zaalman geeft uitleg over zijn leer, in 4.1 middels een serie alinea’s (a tot en met u), goed onderscheiden en overzichtelijk. Dat is zijn methode want het volgend onderdeel (4.2) heeft alinea’s van a tot en met w., enzovoort. In dit hoofdstuk komt Anana als de Kracht-Anana ter sprake, evenals de Nana.   Hoofdstuk 5 geeft ons een lied tot de Gran Yeye. A Nyame laat zich bezingen als een eeuwige geest (p. 144). Hoofdstuk 6 gaat in op ‘De geestelijke kracht’, terwijl hoofdsuk 7, met de titel ‘Nyamkemponu-Akara’, ‘De mens in Het Zijn’ en ‘De loop van het menselijk leven’ behandelt (pp. 170-211). Het 8ste hoofdstuk gaat over ‘Akara en Nyamzangi’ en sluit af met gedachten over ‘Asamankama – werking van de dood’.   Hoofdstuk 9 behandelt de zeven manieren om goed te leven (zeven manifestaties van Nyamkemponu-Akara, terwijl de naam van Akara de toegang van de Nana tot Nyamkemponu is).   Hoofdstuk 10 beslaat één pagina en gaat over ‘Bifo a ben de – Voor het er was’. De uiteenzetting eindigt met een reflectie op ‘Het nageslacht’ (hoofdstuk 11).   Het geheel samenvattend behandelt Zaalman het thema van wat winti-religie (iets anders dan winti-leer!) met het leven te maken heeft. In zes pagina’s doet hij dat middels een aantal korte stukjes. Dat is het systeem van het hele boek, best moeilijk en vaak nogal abstract, totaal bijna 400 pagina’s. Zaalman sluit af met gedachten over ‘De geestelijke huishouding’, met een ‘Begimofo’ en met ‘Waarin we geloof moeten hebben/ Ini san unu musu bribi’. Hij voegt een legenda toe en vermeldt enkele bronnen voor dit werk.    

Voorbeelden  

Ik wil enkele voorbeelden geven van gedachten uit de winti-leer om aan te tonen dat Zaalman geen gemakkelijk boek presenteert.  ‘Goed of kwaad wordt in het dagelijks leven gedragen door de Nana die dat ondervindt dankzij de invloed van Odumankama-Akara’ (p. 200). ‘In de vrije natuur kan de Nana voldoen aan wat zijn verbeeldingskracht aangeeft, wat te moeten doen om de zaken die hem treffen betekenisvol aan te pakken.’ (p. 246) ‘Doodgaan betekent voor de overledene alles verliezen en het grootste verlies is zijn leven, zijn akara. De Nana raakt de zin van leven met alle beslommeringen van de dag kwijt. Hij is niet meer in staat om zijn lichaam te voelen.’ (p. 286)   ‘Het leven kent vele herhalingen, van zaken die zich gisteren, eergisteren of eerder hebben voltrokken. Gebeurtenissen en daden die zich in het heden afspelen, vertonen over vrijwel de gehele linie overeenkomsten met gebeurtenissen en daden die zich in het verleden hebben voorgedaan.’ (p. 363)   Moeilijke teksten, iets voor meditatieboeken in welke richting dan ook. Het is een studieboek maar dan nog verwijzen vele accenten naar andere accenten in deze winti-leer.      

Bronnen  

Zaalman verwijst naar wat zijn bronnen zijn: het leven: dat is altijd een goede bron. Ook naar zijn eigen publicates en gesprekken met vele bonuman, en tata Tinsensi en tata Brofibrokama. Naar mijn mening zijn nog vele andere bronnen te gebruiken. Deze afscherming van de kennis van de Winti-leer is voor mij ondenkbaar.    

Karakter    

Deze studie heeft naar mijn idee het karakter van een filosofische benadering. Het gaat om de mens die zich een positie moet zien te verwerven, om wat de mens beweegt of zou moeten bewegen. Vaak heeft het betoog ook het karakter van een positieve zedenleer: hoe te handelen naar best vermogen. Kortom, een moksi. Het heeft ook wel iets weg van een ingewikkeld, onzichtbaar netwerk van maakbaarheidsmodellen van mensen, gedachten en werelden.  Juist op het moment van het maken van deze recensie ontving ik het boek van de dichter, literator en forensisch psychiater Antoine de Kom, dat als titel heeft Het Misdadige brein. Over het kwaad in onszelf (Querido, 2012). Daarin dus de presentatie van een heel ander soort denken over de mens zelf, dan Zaalman presenteert.  

Juliën A. Zaalman: A Nyame. Een uiteenzetting van de Winti-leer, 407 pp., omslagontwerp: Jennifer Shields, print en afwerking: Office World. Paramaribo: Stichting Tata Kwasi Ku Tata Tinsensi. ISBN 978-99914-7-164-8

Dialoogbijeenkomst over kerk, mandir en masdjid

Naar aanleiding van de verschijning van het boek van Jan Schalkwijk over de Hindostaanse zending (zie het bericht hieronder van vandaag) wordt er op zaterdag 16 april in Den Haag een dialoogbijeenkomst gehouden over kerk, mandir en masdjid. Daar komen vragen aan de orde als;

Hoe beleven Hindostaanse Christenen hun godsdienst in de Hindostaanse gemeenschap?
Hoe kijken Hindostaanse Christenen naar het Hindoeïsme en de Islam?
Hoe kijken Hindoes en Moslims naar het Christendom?
Hoe willen de verschillende geloofsgemeenschappen met elkaar omgaan. Welke uitgangspunten kunnen daarbij gehanteerd worden?

IISR, SIN en de EBG organiseren deze dialoogbijeenkomst over de relatie tussen Christendom, Hindoeisme en Islam naar aanleiding van het verschijnen van het boek van Jan Schalkwijk over de geschiedenis van de EBG, en met name de Hindostaanse christenen.

Op de bijeenkomst zal een panel ingaan op deze vragen.
Het panel van de dialoog-bijeenkomst bestaat uit:
– Erik-Jan Stam, predikant van de EBG onder de Hindostanen in Nederland.
– Pandit Attry Ramdhani, voorzitter van de Rammandir in Den Haag.
– Hikmat Mahawatkhan, oud-voorzitter van de Ahmadiyya moskee in Den Haag.
– Joop Vernooij, priester en theoloog.
De bijeenkomst begint met een presentatie van Prof. Dr. Marten Schalkwijk over de studie van zijn vader en van Usha Schalkwijk-Doerga over de persoon van Jan Schalkwijk. Beide sprekers nemen deel aan het panel.
Meer informatie over het boek en de bijeenkomst vindt u hier
De flyer voor de bijeenkomst kunt u hier downloaden.
U kunt zich hier aanmelden voor de bijeenkomst.

Datum: zaterdag 16 april
Aanvang: 19.00 uur (inloop 18.30)
Locatie: Theater Concordia
Adres: Hoge Zand 42, 2512 EM Den Haag
Informatie: 06-41.28.37.85

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter