blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: TRIS

Het geheime wapen: zesde roman van Janny de Heer

Is Het geheime wapen een vervolg op Buitenbeentjes (2017), het vorige boek met verhalen van ‘vluchtelingen’ uit Nederlands-Indië van Janny de Heer? Je zou het bijna denken, want in Buitenbeentjes wordt al gesproken over een geheim wapen: de humor. Het geheime wapen, de roman, benadert een diepere hartstocht: de liefde. Liefde die standhoudt in een gestoorde wereld. Nederlands koloniale verleden, voorspoed, oorlog en armoede vormen het lot van de generaties geboren tijdens de beginjaren van de vorige eeuw.

read on…

De troepenmacht in Suriname

Een deel van de Nederlandse militaire geschiedenis heeft zich afgespeeld in Suriname. Over de periode 1940 – 1975 is het boek De Troepenmacht in Suriname gepubliceerd door het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.

door Jan van den Berg read on…

Door het oog van Jantje

door Engel Weijs

In de toespraak van de compagniescommandant tijdens de ouderdag op de Isabellakazerne in Den Bosch wordt het al wel duidelijk: “Het komende jaar wordt een bijzonder jaar voor uw zonen. De kans is zeer groot dat in deze uitzendperiode Suriname onafhankelijk gaat worden… maar ze zijn goed opgeleid voor hun belangrijke taak en terdege voorbereid!” read on…

Boek Troepenmacht in Suriname overhandigd aan commandant landstrijdkrachten

Luitenant-generaal Mart de Kruif, commandant van de Nederlandse landmacht, kreeg donderdagmiddag het eerste exemplaar overhandigd van De Troepenmacht in Suriname, de Nederlandse defensie in een veranderende koloniale wereld 1940-1975. Dr. Ellen Klinkers schreef dit boek in opdracht van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. De presentatie vond plaats in de Kromhoutkazerne te Utrecht in aanwezigheid van een groot aantal oudgedienden van de TRIS, de Troepenmacht In Suriname. Mevrouw Klinkers is verbonden aan het Koninklijk Instituut voor Taal, Land- en Volkenkunde, KITLV, en schreef eerder over de Nederlandse politie in Suriname. read on…

De troepenmacht in Suriname

De Nederlandse defensie in een veranderende koloniale wereld 1940-1975

Op 5 november wordt in Utrecht gepresenteerd De troepenmacht in Suriname van de hand van cultureel antropologe/historica Ellen Klinkers. Het boek geeft een terugblik na 40 jaar onafhankelijkheid op de aanwezigheid van Nederlandse militairen in Suriname. read on…

Tris-monument prijkt fier ondanks flinke kritieken

door Donovan Mijnals
Paramaribo – “De plek van eerbetoon aan de gevallenen is er nu wel!” Generaal buiten dienst Peter van Uhm oogt trots bij de onthulling van het monument ter eren van de Troepenmacht In Suriname (Tris) in het Fort Zeelandia. Op de ongeveer drie meter hoge constructie zijn voor ‘eeuwig’ namen gegraveerd van 45 Tris-militairen die in de periode tot aan Surinames Onafhankelijkheid in 1975 het leven verloren.
Ook voor Defensie minister Lamoure Latour markeerde de onthulling gisteren een speciaal moment. Hij sprak de hoop uit dat jongeren zich door het nieuwe monument meer gaan verdiepen in dat deel van de Surinaamse geschiedenis waarbij een leger bestaande uit ongeveer 20.000 militairen van Surinaamse en Nederlandse afkomst centraal staat. Een leger waarin volgens Van Uhm geen onderscheid werd gemaakt tussen soldaten van Surinaamse afkomst en die in Nederland geboren.
Discriminatie of niet?
“Het feit dat we niet kunnen zeggen hoeveel van de 45 van Surinaamse afkomst zijn, zegt genoeg. Bovendien waren het toen allemaal Nederlanders.” Overigens deelt niet eenieder die zienswijze van de oud-commandant der Nederlandse Strijdkrachten. Voorzitter Marcel Oostburg van de toenmalige Overlegorganisatie van Surinaamse Dienstplichtige Militaire Troepenmacht ten Afscheid herinnert zich die periode heel anders. “De Surinamers werden wel gediscrimineerd”, werpt hij resoluut tegen.Apensoldaten
De bitterheid druipt van zijn relaas wanneer de oud-Trisser uit de doeken doet dat de discriminatie van zijn lichting zich niet beperkte tot het financiële. De Nederlanders ontvingen namelijk een salaris van 850 gulden tegenover slechts 142 gulden voor de Surinamers. “Er waren vaak gevechten tussen de Jantjes en de Surinamers, omdat ze zeiden dat we apensoldaten waren”, schetst hij. Vóór de onthulling had hij aangegeven dat door dit monument oude wonden worden opengereten. Overigens onderkent de oud-militair wel dat anderen mogelijk andere ervaringen hadden tijdens hun diensttijd.

Kritieken
Maar “het gaat vandaag over de overleden mannen zowel van Surinaamse als Nederlandse zijde. Dit monument staat er zodat wij hen niet vergeten”, benadrukt oud-Commandant Uhm in zijn speech. Vanaf 2008 heeft de Stichting Triskontakten alles in het werk gesteld opdat het monument er kwam. Kritiek kwam trouwens niet alleen van Oostburg. De Commissie Monumentenzorg uitte er eerder kritiek op dat monumenten geplaatst worden zonder, zoals bij wet bepaald, eerst advies van de Commissie ingewonnen wordt. Verder wordt de Stichting gebouwd Erfgoed van Suriname ermee geconfronteerd dat door die schijnbaar willekeurige plaatsing van nieuwe constructies, Suriname van de Werelderfgoedlijst verwijderd dreigt te worden.
Ondanks zijn kritiek zit Oostburg er ook bij de onthulling. “Ik heb ook deel uitgemaakt van de Tris, dus ik ben er”, verklaart hij bijna schouderophalend. Voor hem en zijn metgezellen is het nieuwe monument echter niet alleen een herinnering aan gevallen kameraden. Ook de ongelijkheid van toen is voor eeuwig in zijn ziel gegrift.

[uit de Ware Tijd, 28/11/2013]

Vergane glorie: Geschiedenis niet alleen littekens

De Surinaamse geschiedenis lijkt te bestaan uit een aantal grote gebeurtenissen waarbij mensen stilstaan bij bijvoorbeeld de afschaffing van de slavernij, de komst van de contractarbeiders, de coup en vooral de periode na de coup. De periode voor de coup is echter ook onderdeel van onze geschiedenis, evenals de periode voor de Surinaamse onafhankelijkheid in 1975, die wij over enkele weken groots zullen herdenken en vieren.      

Hollywoodster in Suriname

Veel mensen zouden het zich nauwelijks kunnen voorstellen maar er is bijvoorbeeld in 1962 een echte Hollywoodfilm opgenomen in Suriname. De destijds wereldberoemde acteur Rock Hudson was toen in Paramaribo om de film The Spiral Road op te nemen, naar het gelijknamige boek van de Nederlandse schrijver Jan de Hartog. Een klein groepje mensen weet het zelfs nog. “Er waren advertenties in de krant want ze zochten naar ratten. Je kon dan 25 cent per rat krijgen en die werden in een kooi bewaard op de filmset. Er waren mensen die wel veertig ratten hadden gevangen, ik had er 17!” aldus een in Nederland woonachtige Surinamer die na jaren terug is voor een korte vakantie. Hij wil niet met zijn naam in de krant maar vertelt dolgraag over die periode.    

TRIS-militairen als figurant

TRIS staat voor de Troepenmacht in Suriname en was onderdeel van de Koninklijke Landmacht en werd opgeheven bij de soevereiniteitsoverdracht in 1975. “Mijn vader was en TRIS-militair en die waren allemaal gevraagd om te figureren in die film. Zo heb ik als klein jongetje die beroemde acteur de hand kunnen schudden. Ik had het gevraagd aan mijn vader of ik mee mocht want ik wilde zo graag. Hij zei toen ‘ik ga iets voor je regelen’” Hij weet zelfs nog waar de filmploeg verbleef. “Daar waar nu de Congreshal is, daar stond vroeger een hotel. En daar verbleven ze, zodat ze op loopafstand van de rivier waren en zo op het bootje konden stappen richting Commewijne.” Daar was er een Sumatraans dorp nagebouwd waar de film werd opgenomen. Op YouTube zijn daar nog beelden van terug te vinden. Van de aankomst van Rock Hudson op Zanderij tot aan beelden van het nagebouwde dorp. Het was oorspronkelijk de bedoeling dat de film zou worden opgenomen in Indonesië maar daar was er weinig medewerking, waardoor werd uitgeweken naar de enige andere locatie in de Amerika’s met een Sumatraanse gemeenschap, die zelf het Minang-Kabau-dorp heeft nagebouwd voor de film.      

SML in Wageningen

Het plaatsje Wageningen was in de jaren ’60 ook een florerend dorpje, gericht op de rijstteelt. Er stond een echt ziekenhuis en een moderne sporthal waarvoor mensen vanuit de stad kwamen om er te kunnen sporten. Mw. Lakhin, zus van minister Lakhin, weet dat nog heel goed. Ze is er geboren en getogen. “Het was helemaal zelfvoorzienend. Er werd zelfs energie opgewekt. De SML had gezorgd voor vele faciliteiten voor de gemeenschap.” De SML was de Stichting Machinale Landbouw, opgezet in 1949 door de Nederlandse Landbouwhogeschool Wageningen. Het had als doel om Nederlandse boeren aan te zetten tot het verbouwen van rijst in Suriname. In 1975 kwam het in handen van de Surinaamse staat en draaide het nog goed tot de jaren ’80. Door politieke problemen en wanbeleid ging het praktisch over de kop in de jaren ’90 en werd het grootste gedeelte verkocht.      

Pietronella Ziekenhuis

Mw.Lakhin weet ook nog de verhalen over het grote streekziekenhuis dat nu is verschrompeld tot een RGD-kliniek. “Het was een goed ziekenhuis. En ik vind het erg dat men doet alsof er altijd een kliniek stond. Men wil dat nu gaan restaureren geloof ik maar ik vind het dan wel van belang dat mensen weten dat er daarvoor ook al een goed functionerend ziekenhuis stond.” Het Pietronella Ziekenhuis is destijds vernoemd naar het eerste kindje dat daar is geboren. “Zij moet nu rond de 60 zijn en ik ben benieuwd wat er met haar gebeurd is.” Ook de Grote Sporthal is aan het vervallen. “Men wil het nu ook herstellen maar nu ontstaan er discussies over van wie het nu is en of überhaupt de SML nog bestaat.” Het Pietronella Ziekenhuis is onderdeel van het LMSZN (Lachmipersad Mungra Streek Ziekenhuis Nickerie) en wordt momenteel verbouwd.  

Social Media

Via Facebook probeert de Stichting Gebouwd Erfgoed Suriname ook die periode van de geschiedenis van Suriname wat meer bekendheid te geven. Mensen kunnen de pagina ‘liken’ en elke dag een foto te zien krijgen waarbij er moet worden geraden welke straat of welk gebouw het is. Enkele weken geleden stond er een foto van het treinstation dat er ooit was aan de Heiligenweg. De reacties logen er niet om. Het publiek reageerde verbaasd op het feit dat er überhaupt ooit een treinstation heeft gestaan in Suriname, en nog verbaasder omdat er uit de foto op te maken was dat er werkende treinen af en aan gingen. Ook op YouTube is er, naast de beelden van Rock Hudson, nog divers beeldmateriaal terug te vinden over de jaren ’50, ’60 en ’70 in Suriname. Het betreft vooral archiefmateriaal van het Nederlandse journaal met unieke beelden van de Surinaamse gemeenschap destijds.

Leren van het verleden

Het is van belang te weten dat Suriname niet alleen een verleden heeft vol littekens. Alles heeft een keerzijde en de koloniale periode had zo haar voordelen. Wij hoeven absoluut niet terug in de tijd maar het is goed om te weten wat wij ooit hadden, en vooral alle facetten van wat wij hadden dus niet alleen de slavernij en de komst van de contractarbeiders, zodat we beter kunnen vaststellen waar we heen willen gaan. Het lijkt er soms op dat de focus alleen maar ligt op de grimmige jaren ’80 en ’90 van de vorige eeuw maar als wij navraag doen bij mensen van de oudere generatie, die de jaren daarvoor heeft meegemaakt, verschijnt er meestal een glimlach op hun gezicht. Over enkele weken zullen wij de Onafhankelijkheid van ons land vieren. Dat is een heuglijk feit, zeker nu we op de goede weg zijn een echt land te worden. Daarbij is het belang dat we niet onze kop in het zand steken wat betreft onderdelen van ons verleden maar leren van onze fouten om deze hopelijk niet weer te maken.  

[naar Dagblad Suriname, 7-11-2013]

Bikkel & Kagie: een stukje onverwerkt verleden temmen

door Walter Lotens

De jonge Nederlandse journalist Rudie Kagie vertrekt naar Suriname op een ogenblik dat geen enkele Nederlandse krant zit te wachten op een correspondent in de West. Dat was net voor de militaire coup van 25 februari 1980 waardoor 16 sergeanten onder leiding van een zekere Desi Bouterse de macht overnamen. Vanaf toen ging de aandacht van de wereld, en zeker van Nederland, uit naar dat landje waar nooit iets gebeurde en toch zeker geen staatsgreep. Kagie krijgt een opdracht van NRC-Handelsblad en beschrijft wat er gebeurt in dat gewezen wingewest van Nederland.
Een gewezen wingewest, Suriname voor en na de staatsgreep is ook de titel van het werk dat hij in 1980 schreef op basis van zijn dagbladreportages. Het is een goed geschreven boek van een journalist – hij bedankt de linkse Surinamer Sandew Hira voor zijn speurwerk en kritische zin – die niet onsympathiek stond ten aanzien van ‘onze jongens’ die op dat ogenblik van velen het voordeel van de twijfel kregen. Zijn verhouding met de militairen krijgt echter een heel andere wending wanneer hij verneemt dat Fred Ormskerk, een oud-militair van Surinaamse origine die net terug was in het land, in zeer verdachte omstandigheden om het leven was gekomen in de grootste kazerne van Paramaribo. Op een nacht in 1980 wordt hij onzacht van zijn bed geplukt en voor ondervraging overgebracht naar de Memre Boekoe-kazerne waar hij door leden van de Nationale Militaire Raad (Desi Bouterse, Chas Mijnals, Roy Horb en Stanley Joeman) aan een zeer hardhandig kruisverhoor wordt  onderworpen. De militairen verwijten hem een handlanger te zijn van het koloniale Nederland en verbieden hem, op gevaar van erger, om nog over het geval-Ormskerk te publiceren. Na die dreigementen pakt de Nederlandse journalist zijn koffer en verlaat via een sluipweg het land.

De dood van Fred Ormskerk werd afgedaan als een ‘incident’, ook door een voorzichtig Nederland dat het voordeel van de twijfel gaf aan de militairen. Door de Surinaamse ziekenhuisarts Albert Vrede die als patholoog-anatoom optrad werd een hersenoedeem als gevolg van inwerking van stomp geweld geconstateerd. Het stoffelijk overschot werd naar Nederland overgebracht, waar het op 19 mei 1980 opnieuw werd onderzocht, nu door dr. Jan Zeldenrust. Deze constateerde onderhuidse bloeduitstortingen en diverse versplinterde ribben. Ormskerk was Nederlands staatsburger, maar het toenmalige kabinet-Van Agt reageerde zeer omzichtig. In zijn antwoord op schriftelijke vragen van PvdA-kamerleden verzweeg minister van Justitie Job De Ruiter het door Vrede geconstateerde hersenoedeem en meldde hij slechts dat door Zeldenrust de doodsoorzaak niet definitief kon worden vastgesteld omdat deze nog op het sectierapport van Vrede wachtte, dat uiteindelijk slechts een zeer summier A4’tje bleek te zijn.

Als op 8 december 1982 vijftien prominente Surinamers worden doodgeschoten in het militaire cellencomplex van Fort Zeelandia, verliest het Bouterse-regime echter heel veel krediet en vervalt het voordeel van de twijfel ten aanzien van het militaire bewind in Suriname voor Nederland. ‘Op de vlucht neergeschoten,’ luidde het officieel en weinig vindingrijk. De toedracht van de zogenaamde decembermoorden werd gedurende vijf jaar diepgaand door de Surinaamse justitie onderzocht, maar nadat de hoofdverdachte Desi Bouterse Surinaams president is geworden, werd een  amnestiewet uitgevaardigd waardoor hij en de andere verdachten waarschijnlijk verder buiten schot zullen blijven. Ook de daders van de moord op Fred Ormskerk werden nooit opgespoord.
Daarom trekt Rudie Kagie, meer dan dertig jaar na de feiten en nu werkzaam voor Vrij Nederland – volop in het Bouterse-tijdperk -, opnieuw naar Suriname om meer te vernemen over wat hij in de ondertitel van zijn boek als de eerste politieke moord van het Bouterse-regime bestempeld.
Bikkel is het journalistieke onderzoek naar de dood van Fred Ormskerk, naar de omstandigheden van zijn overlijden, maar ook naar zijn drijfveren om in het Suriname na de militaire staatsgreep op te duiken en tevens naar de persoonlijkheid van deze bikkelharde militair, die vandaar de roepnaam ‘bikkel’ kreeg.
Ormskerk wordt omschreven als ijzervreter, driftkop, bloedfanatiek, streng maar rechtvaardig, keihard voor zichzelf (en zijn negen kinderen…), Spartaans, militair in het kwadraat en bovendien uitzonderlijk sterk. Iedereen, zo merkt Kagie op, sprak met veel respect over deze volbloed militair. Na het vertrek van de TRIS (Troepenmacht in Suriname) in 1975 treedt Ormskerk in dienst van de gloednieuwe Surinaamse KrijgsMacht (SKM), maar hij vindt dat de bevelhebber, kolonel Elstak, er een potje van maakt. En hij is niet de enige. Dat vinden Bouterse en zijn kompanen ook. Elstak wordt door velen een verwaande grappenmaker genoemd. De verhouding tussen Elstak en de (onder)officieren verslechtert al snel en is zeker een van de belangrijke redenen geweest die geleid hebben tot de militaire coup van 25 februari 1980. Op dat ogenblik was Ormskerk al uit dienst. Om persoonlijke redenen vertrekt hij in 1979 – hij is dan 56 jaar – met pensioen naar zijn gezin in Nederland. Maar deze militair-in-hart-en-nieren kan niet wennen in een keurige rijtjeswoning en zijn opvoedingsmethoden worden hem door zijn vrouw ook niet in dank afgenomen. Zij noemt hem ‘totaal verslaafd’ aan het leger en zó streng voor de kinderen dat die blij waren als hij er niet was (p. 54).

In Nederland hoort de gepensioneerde militair dat er een coup heeft plaatsgevonden in Suriname. Hij is in het geheel niet verbaasd, want al sinds 1979 circuleerden er verschillende initiatieven voor een staatsgreep. Ormskerk is integendeel zeer enthousiast. Zijn ‘jongens’ hebben het toch maar voor elkaar gekregen! En is hij niet een god voor die ‘jongens’? Hij belt met Suriname in de veronderstelling dat ze hem daar goed kunnen gebruiken, maar Bouterse zit niet op hem te wachten. Volgens auteur Kagie moet er toen iets in Ormskerk geknapt zijn en wordt hij van medestander tegenstander. Als hij na een aantal geheimzinnige besprekingen met andere tegenstanders van de NMR in Nederland plotseling zijn gezin meldt dat hij er even ‘tussenuit’ moet naar Parijs, is zijn vrouw blij. Ze heeft hem niet meer levend gezien. Een paar dagen later duikt hij op in Frans-Guyana, reist via Albina naar Paramaribo en wordt gearresteerd met al zijn coupplannen in zijn bagage.

Ormskerk wordt tijdens zijn verhoor op 1 mei geslagen en zodanig mishandeld dat hij overlijdt. De volgende ochtend wordt hij dood in zijn cel aangetroffen, waarna het militaire regime van Suriname meldde dat Ormskerk was omgekomen bij een vluchtpoging. Van een feitelijke couppoging is later niets gebleken.Rudie Kagie probeert aan de hand van zeer vele gesprekken met betrokkenen, zowel in Suriname als in Nederland, de gebeurtenissen van toen te reconstrueren – waarschijnlijk wilden de militairen hun vroegere instructeur niet doden en is de hardhandige ondervraging waaraan hij onderworpen werd uit de hand gelopen. De zwart-witte militaire logica waarvan Fred Ormskerk de vertolker was, is door zijn ‘jongens’ zeer goed toegepast en heeft hem zelf – o ironie – het leven gekost.

Rudie Kagie stond voor een zeer moeilijke opdracht. Hij geeft trouwens zeer eerlijk toe dat hij zich details van dertig jaar geleden niet goed meer herinnert. En er is niet alleen de slijtage van het geheugen, maar ook de ‘blinde muren’ waartegen je in Suriname als onderzoeker voortdurend aanbotst, zeker dan als je Nederlander bent. Het zou echter zeer onheus zijn om het werk van Kagie af te doen als het zoveelste betweterige boek van de zoveelste Nederlandse journalist die zijn licht laat schijnen over Suriname. Rudie Kagie is trouwens ook zeer kritisch voor het Nederlandse beleid dat om staatsredenen het vieze potje van de affaire-Ormskerk liever niet wilde openen. “Nederland had op zijn minst bij Suriname moeten aandringen op een grondiger onderzoek dan het simpele A4’tje waarmee de zaak werd afgedaan.” (p. 199)

Bikkel is een boeiend boek en tevens een uitzonderlijk document omdat in een land als Suriname onderzoeksjournalistiek nog steeds als een vies woord beschouwd. Het is een van de weinige publicaties over de zwarte bladzijden van de recente Surinaamse geschiedenis. “De zwartste bladzijden uit de geschiedenis zijn meestal de leerzaamste,” besluit Kagie. Kan een boek als Bikkel ook nu nog een maatschappelijk effect hebben, wetende dat de zaak uit 1980 is verjaard en dat het te laat is om de vermoedelijke daders nog voor het gerecht te slepen? In Nederland stelde het Kamerlid Harry van Bommel van de Socialistische Partij naar aanleiding van het boek schriftelijke vragen over onder andere de betrokkenheid van Hardjoprajitno. In Bikkel verklaren drie getuigen dat John Hardjoprajitno, één van de zestien onderofficieren van de militaire coup, betrokken was bij de dood op Ormskerk. Paul Bhagwandas en Roy Horb, allebei intussen overleden, zouden ook betrokken geweest zijn bij het verhoor dat Ormskerk fataal werd.En in Suriname onder president Bouterse? Hoe werd daar het boek onthaald? Kagie trok in april 2013 naar Paramaribo om het boek te promoten. Er verscheen onder meer een positieve bespreking in de toonaangevende krant de Ware Tijd en de auteur werd ook geïnterviewd door Apintie-televisie en gaf diezelfde avond ook een lezing in literair café Tori Oso. Een lezing over een van die zwarte bladzijden uit de Nederlandse geschiedenis waarbij de huidige president betrokken was. Zou ze indruk gemaakt hebben in het nieuwe Bouterse-tijdperk? Ik weet het niet, maar ik hoop dat het boek kringen maakt en dat het meer in Suriname dan in Nederland zal worden gelezen. “Alles gaat voorbij, behalve het verleden,” schreef de socioloog Luc Huyse in een boek over omgaan met een traumatisch verleden van geweld en burgeroorlog, zoals in Zuid-Afrika en Rwanda. “Het verleden temmen, daar gaat het steeds weer om. En, als het kan, rust brengen in het hoofd en hart van wie vandaag en morgen leeft. Maar wat voorbij lijkt, wijkt niet.” Dat gaat ook op voor Suriname, ook al probeert de huidige regering-Bouterse alle sporen van dat verleden uit te wissen.

Bikkel is de zeer lovenswaardige poging van een betrokken en zoekende einzelgänger om een stukje onverwerkt Surinaams verleden te helpen temmen en daarnaast is het ook nog een spannend boek geworden.
Rudie Kagie, Bikkel, Het verhaal van de eerste politieke moord van het Bouterse-regime, Bert Bakker, Amsterdam, 2012, 216 blz. ISBN 9789035137561

TRIS-museum opent binnenkort deuren

Als het even meezit wordt over een paar maanden het TRIS-museum in Zwijndrecht geopend. Van de bekende YP-truck tot een Surinaamse djogo(bier)fles. Allerlei spullen die de ‘Jantjes’ – de oud-leden van de Troepenmacht in Suriname – doen denken aan Suriname in de jaren voor de onafhankelijkheid.

Ad van Wingerden van de Stichting Triskontakten vertelt enthousiast over het project. De gerestaureerde voertuigen staan in een loods. Maar er was volop ruimte over. “Boven de voertuigen hebben we een vloer gemaakt voor een expositieruimte.” De oud-militairen denken graag terug aan hun tijd in Suriname; er staan boekenkasten met 300 boeken over het land.

“Als je eenmaal in Suriname geweest bent en je leert de bevolking kennen, dat laat je laat nooit meer los.” Ook de Surinaamse bevolkingsgroepen krijgen daarom een plek in het museum. Ook de geschiedenis van de club zelf krijgt er een plekje met bijvoorbeeld een oude Atari computer uit 1981, waarop het blad Triskontakten werd gemaakt en de administratie van de tweeduizend leden werd bijgehouden.

Djogo
De djogofles is voor Van Wingerden belangrijk: “Zonder djogo kunnen we niet leven. Ik drink hem het liefst in Suriname.” De fles heeft daarom een prominente plek op het bureau gekregen. Verder zijn er onder andere antieke kaarten, apinties, een kazernebed, een koloniale kamer, kotomisi’s, vlaggen, een korjaal en veel foto’s te zien. Bij de tegel van het laatste TRIS-detachement heeft Van Wingerden speciale gevoelens: “Een witte hand in een zwarte hand met daaronder een gebroken ketting.”

Van Wingerden vertelt graag over zijn tijd in Suriname, waar hij in november 1969 naartoe ging. “Een enorme ervaring. We waren nog nooit uit de klei en nog nooit op zee geweest.” Ook de schepen waarmee de militairen ‘naar den vreemde’ gingen worden op kaarten getoond. Zelfs een oude taxi, waarmee de TRIS-militairen uit gingen, staat in het museum.

Het TRIS-museum wil de deuren nog voor de zomer openen.

[naar RNW, 18 januari 2012]

Afscheid namens de koningin


De laatste vaarpatrouille

door Rihana Jamaludin

Met dank aan Rob de Leur voor het beschikbaar stellen van zijn verslagen.

Zonnebrandolie, liters zonnebrandolie, in 1974 een ´hot issue` bij de vaarpatrouille van dienstplichtig soldaat Rob de Leur. Srefidensi, de Onafhankelijkheidsdag van Suriname lag in het verschiet en het was tijd voor de TRIS (Nederlandse Troepenmacht in Suriname) om de biezen te pakken. De taken lagen dat jaar dan ook in het teken van afsluiting.

De TRIS
De TRIS was in Suriname actief van 1868 tot de Onafhankelijkheid in november 1975. Daarna nam de SKM (Surinaamse Krijgsmacht) het over. De TRIS werd weer deel van de Koninklijke Landmacht en ging op in het infanterieregiment Oranje Gelderland.
Officieren van de TRIS konden hun gezin meenemen naar Suriname. Het sociale leven van de meeste Nederlanders van de elite en de hogere rangen van de TRIS speelde zich tamelijk afgescheiden van de bevolking af. De elite had haar eigen verenigingen, scholen op Europese leest, clubs voor sport en zwembaden.
De vrouwen zetten zich vaak in voor liefdadig werk. Zo hielp de vrouw van kolonel Woerlee bij de verbetering van de situatie van kinderen in weeshuizen in Paramaribo.
De gewone dienstplichtigen verbleven meestentijds op de kazerne aan de Gemene Landsweg, toen nog Prins Bernhard Kampement geheten, en werden bij toerbeurt gedetacheerd op kazernes in Albina, Nickerie en Brownsweg.
Nederlandse soldaten genoten over het algemeen van hun diensttijd in Suriname en keerden huiswaarts beladen met souvenirs, foto´s en soms zelfs met dieren als papegaaien of aapjes.

Eén van de opdrachten van de TRIS was in 1974 namens de Nederlandse regering officieel afscheid te nemen van de granmans en opperhoofden in het binnenland. De band die was ontstaan in eeuwen van strijd, beloond met erkenning, zou tenslotte verbroken worden.


De laatste patrouille

Van 21 tot en met 30 mei 1974 voer de laatste patrouille van de TRIS, drie boten met elf militairen en elf burgers (tolk, gids, kulamans en bedieners van de buitenboordmotoren z.g. motoristen) van Albina via Drietabbetje naar Apetina en weer terug. Soldaat Rob de Leur, destijds 24 jaar oud en dienstplichtige, noteerde zijn ervaringen tijdens de tocht over de Marowijne- en de Tapanahonyrivier, naar de dorpen van de Paramakkaners, de Aucaners, en de Wayana´s.

Route en gezagsdragers
De historische tocht volgde de route:
Albina
Langatabbetje – kapitein Sepina verving de afwezige granman Forster van de Paramakkaners
Nason – kapitein Malango, kapitein Marius
Loka Loka – kapitein Asonle
Puketi – kapitein Amelisi, kapitein Wassiban
Karmel
Manlobi – kapitein Bonte
Drietabbetje – granman Gazon van de Aucaners
Godoholo
Granboridorp
Apetina kondre – grootopperhoofd Apetina van de Wayana´s
Granboridorp
Stoelmanseiland
en terug.

Van granman Aboné Lafanti van de Matuari en granman Aboikoni van de Saramaccaners, gezeteld in het Sipaliwini- en het Saramaccagebied, was door de TRIS reeds eerder afscheid genomen.


Routine

In de dorpen waar werd aangelegd, was de procedure min of meer dezelfde: de boot met de eerste luitenant Sandee voer vooruit om de komst van de patrouille officieel te melden. Met de boot van kapitein Brands voorop, kwam men dan binnenvaren terwijl de hoornblazer uit alle macht de groet blies. Voor de show werd er met de boten drie rondjes gedraaid alvorens aan te leggen, ondertussen bleef de hoornblazer dapper doorgaan.
Vlak voor het dorp werden met losse flodders saluutschoten gelost, wat met gejuich werd beantwoord en tevens met tegenvuur – niet met losse flodders maar gelukkig gericht naar de waterspiegel.
Eenmaal aan wal volgde de begroeting met de basya´s en onderkapiteins, waarna iedereen zich in processie naar het huis van de granman begaf. Voor de poort kwam de hoornblazer weer in actie, wat door de omstanders en de granman zeer gewaardeerd werd.
Het officiële gedeelte met welkomstwoord en toespraken vond plaats met hulp van de meereizende tolk Libretto. Ook werd er door de soldaten wel eens een excercitie ter demonstratie gehouden.

Daarna werd iedereen in het gastenverblijf ondergebracht, meestal het enige gebouwde huis in het dorp dat verder uit hutten bestond. De officieren kregen kamers, de soldaten sliepen in hun hangmatten.
Als radiotelegrafist zette Rob de Leur de antenne op, zocht contact via de radio en zond bericht naar het Prins Bernhard Kampement dat alles goed was verlopen.
´s Avonds moest er om de beurt wacht worden gelopen, om diefstal van spullen uit de bagage te voorkomen. Wachtlopen benadrukte bovendien het militaire aspect van het bezoek.


Dansi en geschenken

Als de regen geen roet in het eten gooide, werden de militairen door het dorp getrakteerd op een dansi. Hoe dieper in het binnenland, hoe oorspronkelijker de dansen. Bij dorpen die reeds veel contact met zendelingen hadden gehad en gekerstend waren, had dit merkbaar sporen nagelaten in de dansen, die nu veel meer ingetogen waren.
Aanvankelijk zongen de Hollandse soldaten uit volle borst mee met de door de vrouwen gezongen liederen en jodelden erop los. Maar dat viel bij de dorpelingen niet in goede aarde. Waarom, bleek later toen de soldaten vernamen dat de liedteksten expliciet over de vrouwelijke seksualiteit verhaalden, zoals over de afwezigheid van de echtgenoot en bijkomende perikelen.

De door Nederland aangeboden geschenken waren niet om over naar huis te schrijven: lappen katoen, etenswaar, houwers en bijlen, gevechtstassen en kaki-pakken, kralen, kammen en spiegels. Vooral de drie laatstgenoemde artikelen in het rijtje brachten Rob de Leur danig in verlegenheid. Sinds de tijd van de vredescontracten eeuwen geleden, scheen de samenstelling van de geschenkenpakketten nauwelijks veranderd te zijn. De granmans en de dorpelingen namen de geschenken echter steeds met waardering in ontvangst.

Rivier en bootslui
Lange, hete en vermoeiende tochten over het water zijn de Hollandse soldaten bijgebleven. Maar de waardering voor de kundigheid van de kulamans en motoristen bleef groeien. Slechts één keer, bij de Wilhelminavallen, maakte een boot zoveel water dat de kookpannen en jerrycans de boot uit dreven. Het laveren tussen de rotsen van de stroomversnellingen vereiste speciale techniek in het hanteren van de kula´s en de motor. Rechtuit varen was dan onmogelijk door de vele onder het wateroppervlak aanwezige rotsen, die bovendien zorgden voor draaikolken en onverwachte stromingen. Met verbazing zagen de soldaten hoe de bootsman telkens naar de kleinste en moeilijkste doorgang tussen de rotsen stuurde, maar steeds bleek weer, dat deze dan ook de enige mogelijkheid was om erdoor te komen.

De stuurmanskunst hield soms in dat de boot 180 graden gekeerd moest worden, de motor stilgelegd moest worden of juist brullend met volle kracht vooruit gejaagd. Soms moest er met de stroom mee en dan weer tegen de stroom in gevaren worden, ondertussen schreeuwden de bootslui aanwijzingen en waarschuwingen naar elkaar.
De marrons konden tot twee meter diep in het troebele en spiegelende water kijken en speuren naar verborgen rotsen of drijfhout, iets wat de militairen vergeefs hebben geprobeerd na te doen. Ook verbaasden zij zich over het ontwikkelde reukvermogen van de marrons, die midden op de rivier een bosvarken konden ruiken dat ergens achter de dichtbegroeide oever aan het scharrelen was. En dat terwijl de bootslui de gewoonte hadden om het bruine water op te snuiven waarin tabak geweekt was en wat dus flink moest branden in de neusgaten.

Granboridorp
Bij aankomst op Granboridorp stond de hele bevolking de patrouille op te wachten. De meeste patrouilles gingen niet verder dan Drietabbetje en voor de dorpen verder langs de rivier was het de eerste keer in tien jaar dat ze hier militairen zagen. De kapitein van Granbori bleek reeds op de hoogte van de komst van de militairen, wat heel merkwaardig leek, gezien het feit dat de boten sneller konden reizen dan iemand het nieuws had kunnen brengen. (*Maar mogelijk hadden de bewoners de motoren en de stemmen reeds van verre gehoord, voor getrainde oren zijn dat immers ongewone geluiden in de jungle.)

De ontvangst was zeer hartelijk en als welkomstgebaar bood de kapitein aan dat de boten door zijn mensen uitgeladen zouden worden, waartegen de soldaten geen bezwaar hadden. Maar even later stonden ze toch wel gegeneerd te kijken toen ook kinderen en vrouwen de bagage langs droegen. Toch waren er vrouwen die het leuk vonden om extra zware dingen uit te zoeken en die dan op het hoofd naar boven te dragen. Na deze gastvrije geste lag alle bagage verspreid over het gras en kostte het enige moeite een en ander weer terug te vinden.

In dit verafgelegen dorp waren de beschilderingen op de hutten talrijker dan in reeds gekerstende gebieden. De soldaten kwam ondanks vele vragen niet erachter wat de betekenis van de schilderingen was, noch wat de bouwseltjes van stokken, lappen en flessen, die iets van heiligdommen hadden, nu precies waren. Ook de rituelen van plengoffers door de bootslui bleven duister, iedereen hield zich echter wel aan de gewoonte om de naam van een sula niet te noemen tot men er voorbij was, en zo de watergeesten niet boos te maken.

Opvallend waren de verkiezingsposters van de NPK van Arron, die overal in het dorp aangeplakt waren, en de schimpende leuzen op de tegenpartij, die van de hindostanen, de VHP van Lachmon. Zelf scheen het de bezoekers toe dat verandering van regering op deze afgelegen plek nauwelijks merkbaar moest zijn.
Die avond werden de soldaten op een dansi dansi getrakteerd die in dit heidense dorp veel meer authentiek was dan in het christelijke Drietabbetje. Er werd voornamelijk door vrouwen gedanst, in een kring tegen de klok in. Meezingen mochten de soldaten niet, maar dansen wel en dat deden ze fanatiek, al stak hun houterigheid af bij het twisten en alle variaties en nieuwe bewegingen die de danseressen wisten te bedenken.
De volgende morgen moest voor het vertrek alle bagage zelf weer ingeladen worden, maar gelukkig ging het bergafwaarts.


Indianen en anderen

In Apetina verbood de militaire leiding de soldaten tijdens hun verblijf alcohol te drinken of te verstrekken. Aan alcohol waren al veel indianen bezweken. (*Waarschijnlijk omdat zij net als bijv. hindostanen, het enzym ontberen dat alcohol afbreekt, waardoor ze veel sneller dronken worden en ook snel verslaafd kunnen raken)
Indianen waren de TRISsers al eerder tegengekomen onderweg op de rivier, waar ze de bootslui hadden geholpen om de korjalen over een sula heen te krijgen. Slechts twee indianen waren toen nodig geweest om een boot van een ton te verslepen over de sula, lichaamskracht waar de militairen en zelfs de marron bootslui (die hun hand niet omdraaiden voor het tillen van een zware buitenboordmotor), niet aan konden tippen.
Het viel soldaat de Leur op dat de indianen over de sula konden lopen alsof er helemaal geen stroming was, zo vertrouwd waren ze met dit ´pad`.

Gedurende hun tocht kwamen de TRISsers andere ´uitheemsen` tegen: Nederlandse verpleegsters, artsen en priesters, Amerikaanse zendelingen, en Surinaamse leerkrachten die enigszins aan hun lot overgelaten, tijdens hun verlof niet naar huis (Paramaribo) konden door gebrek aan vervoer. Gelukkig konden zij met de TRIS-boten mee naar de stad.
Een Amerikaans zendelingen echtpaar, de Johners, werkte in Apetina en leerde de Wayana´s lezen en schrijven in hun eigen taal. De zendelingen en hun voorgangers gebruikten een kaartsysteem om alle nieuwe woorden die ze van de taal leerden vast te leggen. Als er meer mankracht was geweest zouden er boeken over bijv. motoren en andere voor de Wayana´s belangrijke zaken vertaald kunnen worden, maar voorlopig hield men het bij een vertaling van de Bijbel.

Bakroes
De schoonheid van het oerwoud was vanaf het water goed te bewonderen, vooral op de vroege morgen. Later op de dag werd het zo heet dat zelfs de kulamans konden verbranden. Zonnebrandolie was bij de Nederlandse bemanning erg in trek, marrons en indianen hielden het op lichaamsbedekkende kleding om geen zonnebrand op te lopen.
Als de avond gevallen was, kreeg het woud een grimmiger gezicht. Op wachtlopen was niemand happig, niet slechts vanwege het gebrek aan slaap, maar omdat in het duister de ´spoken` opdoken. Geen van de nuchtere Hollandse soldaten ontkwam aan de ervaring dat er iets in de bossen rondspookte dat daar niet thuis hoorde.

Wachtlopen hield in dat de dienstdoende soldaat om de 10 minuten in het duister naar de oever moest afdalen om de boten te inspecteren. Batterijen voor de zaklampen waren door het vele wachtlopen al lang op en dus moest het zwakke schijnsel van een olielamp voor verlichting zorgen. Het schijnsel had een bereik van 3 meter in de omtrek en belichtte vooral de wachtloper, wat niet de bedoeling was. Dieven op heterdaad betrappen was sowieso onmogelijk, want om de beklemming van de eenzame nachtelijke wandeling weg te nemen, werd de route lustig fluitend gelopen.
Ter plekke aangekomen kon de ijverige waker de lamp doven en in een boot op dieven gaan wachten. De spullen uit de bagage waren immers zeer gewild.
Maar eenmaal alleen in volslagen duisternis, de oren gespitst op naderende voetstappen, werd de waker allerlei mysterieuze geluiden gewaar. Het klotsende water werkte op de zenuwen, versluierd maanlicht en beweging van de wind zorgden voor vreemde effecten. Als dan onverwachts een afschuwelijke onmenselijke kreet door de nacht scheurde, joeg heftige schrik het hart op hol. Hoe zakelijk beredeneerd ook, niemand voelde zich op wacht op zijn gemak, zelfs niet met de wetenschap dat de akelige geluiden van brulapen afkomstig waren.


Milieu en de TRIS

Een aantal malen trakteerde de TRIS de bevolking op het z.g. ´vis schieten` waarbij een blok trotyl (TNT) in het water tot ontploffing werd gebracht en de dode vissen vervolgens opgeschept konden worden. Over de gevolgen voor het milieu werd toen nog niet nagedacht. (*Kort na de militaire coup in 1980 werd er nogal slordig met munitie omgegaan en raakte het ´vis schieten` met handgranaten in zwang. Ook daar weer geen oog voor het milieu.)

De TRIS werd in het binnenland gevraagd of de Genie en de Technische Dienst niet konden helpen bij het egaliseren van het vliegveld bij Apetina. Het terrein was door grote rotsblokken oneffen en dat kon niet met handkracht opgelost worden. Door de obstakels op de landingsbaan was al menig vliegtuig gecrasht.
De TRIS wilde zelf wel zoals Franse collega´s deden, ingezet worden bij wegenbouw en dergelijke projecten en had dit zelfs al vaker aan de regering laten weten. Maar de Surinaamse overheid vond dit toen niet nodig.

Vertrek en terugkeer
Soldaat de Leur, later korporaal, vertrok vijf maanden na de laatste patrouille, uit Suriname om samen met een dienstmaat een rondreis door Zuid Amerika te maken. Vanwege de aankomende nationalisering van het nieuwe leger in Suriname, werden er geen Nederlandse dienstplichtigen meer overzee gestuurd.

Veel oud-TRISsers droegen door hun ervaringen Suriname een warm hart toe en keerden later als toerist weer terug. Ook steunen velen nu scholen en bibliotheken in het binnenland.

Sinds 2007 reist Rob de Leur met zijn vrouw regelmatig naar Suriname om de plekken van vroeger te bezoeken. Binnenkort vertrekken zij weer voor een tocht naar Sipaliwini.
Filmpje
Bekijk voor wat nostalgie, de voorlichtingsfilm ´Soldaat in Suriname` uit 1974, bedoeld voor jonge Nederlandse dienstplichtigen die bij de TRIS zouden gaan dienen. Klik aan: Link Nederlands Instituut voor Militaire Historie

Bronnen: verslagen Rob de Leur, TRIS Online, Teeifuka.nl, M. van Kempen

Het oerwoud beangstigt mij

door Peter Douma

Miljoenen mensen houden een dagboek bij. Soms worden die boeken uitgegeven, bijvoorbeeld omdat de schrijver een bijzonder leven leidde, of omdat hij of zij goed kon schrijven. Het is de vraag of Het oerwoud beangstigt mij van oud-TRIS-soldaat Gerrit de Wilde aan die criteria voldoet.

Nederlander De Wilde vervulde begin jaren zestig van de vorige eeuw zijn dienstplicht in Suriname. In zijn dagboek moest hij rekening houden met de militaire censuur: de sergeant kon over zijn schouder meekijken. Deze informatie staat op de achterflap en is ook alles wat we, naast de tekst zelf, te weten komen. Een behoorlijke inleiding ontbreekt. En dat is jammer, want zeker lezers onder de vijftig willen graag weten wat dat Nederlandse leger in Suriname deed. En wat de Surinamers daarvan vonden, hoeveel Nederlandse militairen er in Suriname gelegerd waren, of de dienstplichtigen tegen hun zin kwamen. We krijgen het niet te horen.
In plaats daarvan doet De Wilde heel concreet verslag van zijn belevenissen. Het leven in de kazerne, een tochtje naar Colakreek, op patrouille naar Stoelmanseiland en de pelotonsfuif, waar hij de mooie Chinees-Javaanse Norma ontmoet. De soldaat is onder de indruk van het land, hoe kan het ook anders. Hij houdt van de natuur, de titel van het boek is dan ook geen citaat van hem, maar van een collega-soldaat die ook de Hollandse piepers mist. Toch blijft hij duidelijk een buitenstaander: de contacten met Surinamers zijn oppervlakkig, we horen veel meer over de gewoonten van zijn dienstmakkers.
De Wilde gaf het manuscript van zijn boek cadeau aan het Surinaams Museum. Dat is te loven, het staat vol details die voor historici van belang kunnen zijn. Voor de gewone lezer blijft het werkje een beetje een opsomming van dagmarsen, havermoutpap, gifslangen en avondpermissies. Alleen in de schaarse passages waarin hij Surinamers ontmoet, worden zijn ervaringen levendig.
De Wilde schijnt Norma door de publicatie van zijn dagboek weer gevonden te hebben. In Langatabbetje ontmoette hij destijds het jongetje Jozef Waïti. Als die zijn adres doorgeeft aan de redactie van Parbode, stuur ik hem mijn exemplaar van dit boek.

Het oerwoud beangstigt mij!, Gerrit de Wilde, 2009, Uitgeverij Trivium,
ISBN 978 90 79180 11 0, vanaf 12,50 euro

[eerder verschenen in Parbode]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter