Posts tagged with: Stedman John Gabriel
Tattoo-evenement met bloedstollende taferelen
door René Gompers
De jongen spreidt zijn armen als vleugels uit en het publiek begint te juichen. Aan een paar haken in de huid van zijn rug wordt hij omhoog gehesen. Het publiek juicht enthousiaster wanneer een meisje zich aan hem vastklampt en ze hem kust terwijl ze schommelen in de lucht. De ‘suspension’, het hangen aan haken in de huid, was het absolute hoogtepunt tijdens de derde ‘Tattoo Convention Suriname’ in de Congreshal. Het driedaags evenement is op zondag afgesloten. read on…
Stedman in Suriname
Een nieuwe uitgave
door Jerry Egger
Een van de bekendste boeken over Suriname werd in 1796 gepubliceerd. De auteur, John Gabriël Stedman, kwam in 1772 naar de kolonie. Hij was een huurling in het leger van Fourgeoud, die naar het land werd gehaald door de koloniale overheid om de strijd aan te binden tegen marrons die in het Cottica-gebied de wapens hadden opgenomen. Hij hield een dagboek bij dat vele jaren later in bewerkte vorm werd gepubliceerd in Engeland. Vrij kort daarna verschenen er Nederlandse (1799) en andere vertalingen. read on…
Nieuwe vertaling Stedmans Reize naar Surinamen
Dagboek van John Gabriël Stedman uit 1772-1777
Op 29 mei 2014 verscheen bij uitgeverij Walburg Pers te Zutphen Reize naar Surinamen. Dagboek van John Gabriël Stedman uit 1772-1777 in een moderne vertaling van Michaël Ietswaart. In dit boek beschrijft Stedman zijn lotgevallen in Suriname. Hij hield een dagboek bij en maakte prachtige tekeningen en aquarellen van planten, dieren en mensen die hij daar aantrof. Het werk van Stedman geeeft niet alleen een goede kijk op de strijd tegen weggelopen slaven, maar levert daarnaast een zeer boeiend beeld op van Suriname aan het einde van de achttiende eeuw. read on…
Hoera, weer een nieuwe Oso
door Christine F. Samsom
Het laatste nummer van OSO ligt op de redactietafel van de Ware Tijd Literair, een waardevol nummer met interessante artikelen over verschillende onderwerpen, elk voorzien van een literatuurlijst voor verdere kennisverdieping. Als het niet zo prijzig was, zouden veel meer mensen in Suriname zich wel willen abonneren op OSO, maar met deze bespreking kunnen potentiële lezers hun voordeel doen in bibliotheken. Er zijn zes hoofdartikelen en daarnaast een aantal recensies, signalementen en een lijst met recente publicaties. read on…
Judges, Masters, Diviners: Slaves’ Experience of Criminal Justice in Colonial Suriname
by Natalie Zemon Davis
“Two negroes hanged,” John Gabriel Stedman wrote in his Suriname journal for March 9, 1776, and then two days later, among his purchases of“soap, wine, tobacco, [and] rum” and his dinners with an elderly widow, he records, “A negro’s foot cut off.”
read on…
Three generations of slave mothers in Suriname: The making of Stedman’s Joanna
Lecture by Natalie Zemon Davis
Professor Natalie Zemon Davis will present findings from her ongoing researching into the family history of Joanna, a mixed race slave woman who married and had a son with John Gabriel
Stedman, the author of The Narrative of a Five Years Expedition against the Revolted Negroes of Surinam (1796). Stedman’s account, with its firsthand depictions of slavery and other aspects of colonization, became an important tool in the early abolitionist cause and has remained enormously influential. Davis’ research investigates the grandmother and the mother of Stedman’s Joanna, and focuses on Joanna herself so as to identify a family tradition or ethos informing their behavior and choices. The talk will also illustrate the challenges in finding evidence for the reconstruction of the lives and attitudes of individual slaves in the 18th century.
Natalie Zemon Davis is a leading historian of early modern Europe, a pioneer in feminist studies, and one of the first women to assume a senior position in North American academic life. Her research activity and publications have been in the social and cultural history of sixteenth-century France and in early modern Europe, where she has been especially concerned to get at the lives and values of peasants, artisans, and women, and to analyze their relation to other social groups and to power, property, and authority. Her current work is taking her outside Europe’s bounds to colonial Quebec and Suriname. She has written six books, co-authored one and co-edited two. She has also published over seventy articles.
Natalie Zemon Davis was educated at Smith College, Radcliffe College, and the University of Michigan (Ph.D. 1959). She has taught at Brown University, at the University of Toronto, at the University of California at Berkeley, at the Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales in Paris, and at Princeton University. Now Professor Emeritus from Princeton, she is affiliated with the University of Toronto.
Date: Tuesday 15 April 2014
Time: 15.30-17.00
Room 005, Lipsius building (across KITLV building),
Leiden University, Cleveringaplaats 1 , 2311 BD Leiden
Begrip Marron discriminerend? Raakt kant noch wal!
door Bert Eersteling
De heer Monhansingh heeft in het artikel met als kop,’Begrip Marron discriminerend, het zijn jagers’, op GFC Nieuws [zie bericht hieronder – red. CU] onomwonden gesteld dat de 6 stammen die in het Surinaamse binnenland voorkomen uit gevluchte slaven van één en dezelfde stam in West-Afrika gevormd zijn. Deze stelling raakt kant noch wal en verdient mijns inziens het predikaat van wilde verkeerde leer. Dat de trans-Atlantische slavenhandel zich merendeel vanuit West-Afrikaanse landen heeft voltrokken, is in diverse literatuur en archiefmaterialen alom bekend. Overigens is deze route economisch bekeken voor de slavenhandelaren voordeliger. In de diverse West-Afrikaanse landen kwamen en komen nog steeds per land verschillende stammen voor, die elk een eigen taal spreken. Het is waar dat enkele stammen, leden van andere stammen hebben verkocht aan de slavenhandelaar.
Maar de blanken hebben zelf met eigen legers Afrikaanse dorpen geplunderd en bewoners van die plaatsen gevangen genomen en getransporteerd naar de Amerika’s. Als er voldoende slaven volgens de twee methoden verzameld waren in een factorij, kon de verscheping plaatsvinden. De diverse etniciteiten werden willekeurig in de schepen geplaatst. Er werd niet gekeken naar de etnische komaf. Het zou mijns inziens onstrategisch zijn zijdens de slavenhandelaar om de verscheping op etnische basis uit te voeren. In de geschiedenis is bekend dat de slaven moeilijk met elkaar konden communiceren gedurende de oversteek van de Atlantische oceaan. Vele taferelen over de overtocht zijn vastgelegd in boeken en films. Een zeer belangrijke factorij van waaruit slaven vervoerd zijn door met name de Hollander naar de Amerika’s, is St. Georges del Mina. De Asantahene van het Koninklijke huis der Ashanti stam, heeft zich schuldig gemaakt aan het verruilen van gevangenen voor voedsel, spiegels etc. Maar zoals ik eerder gesteld heb, hebben de slavenhandelaren zelf Afrikanen gevangen genomen en getransporteerd naar de Amerika’s. Zo is ook bekend dat leden van het Koninklijke huis der Ashantie ook in de nieuwe wereld beland zijn.
In Suriname aangekomen, na eerst enkele andere havens te hebben aangedaan, waar ook slaven verkocht werden aan de plantage-eigenaren, werden de rest van de slaven verkocht aan diverse plantage-eigenaren. Deze eigenaren kwamen van Commewijnerivier, de Cotticarivier, de Surinamerivier, de Saramaccarivier. Deze kocht de slaven naar hun eigen keus. Vanwege het systeem dat gehanteerd werd bij de verkoop, was het vrij onmogelijk dat eventuele stamgenoten of familieleden die Suriname bereikten op dezelfde plantage konden belanden. Eerder heb ik gewezen op de manier van transport vanuit de factorijen in West-Afrika.
De vlucht naar de bossen
De slaven die naar de bossen gevlucht zijn komen van diverse plantages van de Cotticarivier tot de Coppenamerivier. Een stam bestaat uit diverse clan of lo. De clan of lo is de verzamelnaam van gevluchte slaven die van dezelfde plantage afkomstig zijn. Zij noemde zich zelf naar de plantage van afkomst of naar de plantage-eigenaar. Een voorbeeld ter illustratie. De mensen van het dorp Langatabiki aan de Marowijnerivier komen van de plantages Hazard en Entros. Deze mensen noemen zich zelf, tot vandaag ,de Asaiti-nengre (Hazard)en de Antosi (Entros) nengre. De mensen van het dorp Kajana aan de Granrio, noemen zich zelf de Kadosi-nengre, naar de plantage eigenaar Cardoso.
De mensen van het dorp Dan aan de Boven-Surinamerivier noemen zich zelf de Nasi-nengre, afgeleid van de Portugees -Joodse plantage eigenaar Samuel Nassy van Jodensavanna. De talen die gesproken worden namelijk het Aucaans, het Paramaccaans, het Kwinti, het Aloekoe, het Matawai en het Saramaccaans, zijn gevormd uit het Engels, Nederlands, diverse Afrikaanse talen en het Portugees. Het Saramaccaans heeft veel meer Portugese woorden, terwijl de overige talen meer Engels en Nederlandse woorden naast de diverse Afrikaanse woorden bevatten.
Het Aucaans en het Saramaccaans worden gezien als de twee meest gesproken talen. Het Aloekoe, het Paramaccaans zijn meer dialecten van het Aucaans, terwijl het Matawai als dialect van het Saramaccaans gezien kan worden. In de geschiedenis wordt ook gezegd en dat is het meest aannemelijke in de Surinaamse context, dat het woord marrons afgeleid is van het Spaanse woord Ci-Marron. Dit betekent wild vee, paard. Dit wild vee, paard kwamen voor op de bergen van Hispanola. Deze bracht veel schade aan de plantage op het eiland Hispaniola (Haïti en Dominicaanse republiek). Deze term werd gebruikt door de plantage-eigenaren tegen de gevluchte slaven, die steeds terugkwamen om andere slaven te bevrijden en het noodzakelijke (bijl, tjap, geweer en houwers) mee te nemen. Kennelijk raakten de plantage-eigenaren gefrustreerd van deze actie van de gevluchte slaven en uit hun frustratie hebben ze deze denigrerende naam gegeven aan deze moedige mensen. Hopelijk heb ik met deze korte samenvattende uitleg de verkeerde leer weerlegd. Dit is overigens met een positieve intentie.
[uit GFC Nieuws, 24 februari 2014]
Begrip Marrons discriminerend, het zijn jagers
door Robbie Mohansingh
Het begrip Marrons dat in Suriname sinds kort worden gehanteerd is een discriminerend begrip. Het begrip is afkomstig uit de Britse heerschappij, te weten: Marronage; het in opstand komen tegen en het vluchten uit.
Eigenlijk is de gemeenschap in Suriname die Marrons worden genoemd, uit West- Afrika. Het zou dus beter passen om het begrip West-Afrikaan te gebruiken. In Afrika komt de slavernij van oudsher voor, bepaalde stammen onderwierpen andere stammen om werkzaamheden uit te voeren voor de overheersende stam. Pas eeuwen later namen de Europeanen dit over om hun overzees kapitaal veilig te stellen.
In Amerika (de Nieuwe Wereld) bijvoorbeeld zijn de oorspronkelijke bewoners Indianen. Als er een nationale herdenkingsdag moet zijn dan is het de dag dat Indianen hun woon- en leefgebied hebben verloren. Alle andere dagen kunnen worden afgeschaft). Indianen waren echter niet bestand tegen ziekten die werden overgebracht door de Europeanen. Vandaar dat West- Afrikanen werden ingezet op de plantages.
Na de afschaffing van de slavernij werden contractarbeiders verworven. West -Afrikanen zijn eigenlijk van oudsher jagers en zijn geen landbouwers, terwijl de cultuur van de contractarbeiders al verder was ontwikkeld en dat naast jagen ook landbouw werd toegepast. Vergelijkbaar met de Aboriginals uit Australië, die ook jagers zijn.
Het belangrijkste verschil tussen contractarbeiders uit Indonesië en India met West -Afrikanen is dat laatstgenoemden door hun eigen volk werden verkocht aan Europeanen. Eigenlijk moeten de stammen die medeplichtig zijn hieraan worden gedagvaard voor een VN-tribunaal en schadevergoeding betalen aan de West -Afrikanen in Suriname. Terwijl contractarbeiders met mooie verhalen werden overgehaald om op de plantages te werken. De bewering dat de Marrongemeenschap uit verschillende stammen bestaat is in het geheel niet waar.
Tegenwoordig is het mogelijk door DNA -testen uit te voeren, vast te stellen waar iemand oorspronkelijk vandaan komt. West- Afrikanen uit Suriname kunnen dan hun voorouders opzoeken en eventueel kiezen om terug te keren.
Dus eigenlijk is het begrip Marron discriminerend, het zijn jagers afkomstig uit West- Afrika. Dit zit nog steeds in hun genen. Vandaar dat zij nog steeds jagen, maar nu op bezittingen van andere bewoners. Het zijn geen criminelen, maar zij weten het niet anders. Dit kan alleen worden doorbroken door hun met hun voorouders in contact te brengen. Bijkomend voordeel is dat zij dan hun originele naam kunnen hanteren in plaats van de naam dat door de Europeanen is gegeven. Door het begrip Marrons te vervangen in West- Afrikaan zou al een stap voorwaarts worden gezet naar de waarheid.
[van GFC Nieuws, 23 februari 2014]
Nederlands racisme reproduceert zichzelf
door Romeo Grot
De vraag of Nederland racistisch is, wordt door de Nederlander veelal negatief beantwoord. Hoewel jaren geleden er een juweeltje verscheen van de hand van Dr. Philomena Essed onder de titel Alledaagse racisme waarin zij alle vormen van racisme in de Nederlanden op een rijtje zette.
Taal als uiting van het collectief denken van mensen.
Opvallend in de Nederlandse taal is de betekenis die aan het woord zwart wordt gegeven. In geen enkele andere taal kom ik zulke negatieve uitdrukkingen tegen voor het woordje zwart. Denk maar aan uitdrukkingen als: zwart maken, zwarte markt, zwarte schaap, zwarte dag of iemand de zwarte piet toespelen. Vooral de afgelopen maanden, vanaf de val van het kabinet Rutte-I heb ik vaker moeten horen dat mensen, anderen al of niet de zwarte piet toespeelden. Hoe kan een taal op deze manier zichzelf in stand houden, terwijl mensen beweren niet racistisch te zijn.
Enkele maanden geleden toen de discussie over de rol van Johan Cruijff bij Ajax speelde werd ineens de racismekaart getrokken. Opvallend was hoe journalisten hiermee omgingen. Sommigen waren zo openlijk om te zeggen: over racisme wil ik mij niet uitlaten. Maar het vervelende was dat het hier ging om een nationaal icoon, die beschuldigd werd van racisme. De nationale pers wist duidelijk niet welke kant opgekeken moest worden. In een onderonsje met een goede vriend, maakte ik deze een compliment en vertelde dat ik voor hem mijn hand in het vuur durfde te steken, omdat ik bij hem wist dat hij voor en achter mij op dezelfde manier over Zwarten zou praten. Dit in tegenstelling tot menige Nederlander. Deze vriend die ik heel hoog acht, vertrouwde mij toe: ‘Jongen, ik zou een beetje dimmen als ik in jouw schoenen stond.’ En hij vertelde hoe hij als jonge medische student zichzelf voor zijn kop geslagen had omdat hij Martin Luther King jr. bij zijn bezoek aan Amsterdam in 1964 als student van de UvA een prijs moest uitreiken. Hij had op alle manieren zijn hand naderhand gewassen omdat hij een ‘Neger’ een hand moest schudden. Kon deze jongeman van toen nauwelijks 20 jaren oud, het kwalijk genomen worden dat hij zo dacht over iemand met een andere huidskleur? En natuurlijk de andere vraag: waar zou dit vandaan komen?
Ik heb me als kind van Surinaamse origine altijd vier dingen afgevraagd indien we kijken naar de Nederlandse slavernij-geschiedenis:
- Hoe komt het dat het boek van de Schot John Gabriel Stedman Narrative of a Five Years’ Expedition against the Revolted Negroes in Surinam in het Nederlands vertaald werd nadat verschillende andere Europese talen waren vooraf gegaan waren w.o. het Frans, Duits en Deens.
- Hoe komt het dat stukken van de klassieke Surinaamse componist J. Helstone in verschillende Europese steden w.o. Leipzig, Wenen, Parijs en Londen zijn opgevoerd, maar nooit in een stad in Nederland?
- Waar was de Nederlandse elite en vooral de schrijvende pers toen in Kongo zulke wreedheden door een bondgenoot (koning Leopold I) begaan werden, in de naam van beschaving bijbrengen? Waar was Nederland of waren exponenten van het Nederlands volk? Of kon het hun niets schelen omdat het hier om een rijk gepigmenteerd volk ging?
- Vanwaar komt het Surinaams spreekwoord dat een Nederlander is als een dubbelloops geweer? En hoe komt de Indiaan aan het gezegde dat witte man spreekt met een gespleten tong? Als kleine jongen dacht ik altijd dat de Europeaan net als een slang een gespleten tong had.
Dagelijkse praktijk
Enkele weken geleden stond er een artikel in Het Parool over de ervaringen van migrantenjongeren met de politie. Feit is dat dergelijke artikelen een herhaling zijn van praktijken die migranten dagelijks meemaken. Dan hebben we het nog niet gehad over de ervaringen van migranten die een leidinggevende functie bekleden in de Nederlandse samenleving. Het blijkt dat Nederlanders heel veel moeite hebben met het accepteren van leiding van een migrant, vooral Surinamers. Steeds zal men zoeken naar schriftelijke taalfouten van de leidinggevende. En o wee als deze leidinggevende ooit zo een fout in een schrijven maakt, het zal die nog lange tijd achtervolgen. Terwijl eenzelfde fout door een Hollander met de mantel der liefde bedekt wordt.
Twee zaken waar migranten ook mee moeten uitkijken in Nederland zijn seksualiteit en geld. Het lijkt erop dat men jou als leidinggevende altijd in de gaten houdt of je niet een paar centen achterover drukt. En owee als je het in jouw hoofd haalt een relatie met een collega aan te gaan.
Ik kijk uit naar de memoires van de gewezen korpschef Martin Sitalsing en zijn belevenissen als politieman en later als commandant van het korps in Groningen.
Media-ervaringen
Ik merk dat in tegenstelling tot de Britse BBC en het Franse TV5 er in Nederland weinig rijk gepigmenteerde mensen op de buis komen. Had J. Raymann de kans gehad om in Nederland door te breken indien hij zo rijk gepigmenteerd was als Clarence Seedorf? En zou de acteur die voor Bing speelt in GTST die rol ook gekregen hebben indien hij zo rijk gepigmenteerd was als Jandino?
Het valt op dat zwarte mensen op tv altijd in een rol gestopt worden die parallel loopt aan de rol van Piet tijdens het Sinterklaasfeest. Meestal zijn het de narren of Apuku’s die de boel aan het lachen moeten maken.
Oorsprong racisme
De vraag blijft staan, waar komt het Nederlands racisme vandaan? Waar vindt het zijn oorsprong? Vaak wordt betoogd dat slavernij in Nederlandse koloniën racisme heeft voortgebracht. Maar feit is dat het systeem van slavernij voor een belangrijk deel zich afspeelde in de koloniën, ver van het moederland. We zien ook dat de elite in het moederland er alles aan deed om het voetvolk in het moederland onwetend te houden van wat er allemaal in de kolonie gebeurde (Hoe moeten we anders de opmerking interpreteren die elke Surinamer in Nederland ooit hoorde: wat spreek jij goed Nederlands! Dit terwijl het koloniale onderwijssysteem er sinds het begin van de vorige eeuw op gericht was het kind in de tropen volledig wit te maken). De basis van het Nederlands racisme moet dus elders gezocht worden.
Sint en zijn pieten
Ik meen dat het Sinterklaasfeest een belangrijke bron is, voor het bestaan en de reproductie van racisme in de Nederlanden. In de eerste plaats valt op dat de figuur van Zwarte Piet in de viering opduikt op het moment dat in de Staten-Generaal de eerste discussies beginnen over de afschaffing van slavernij en de consequenties daarvan voor het moederland. Want ofschoon we in verschillende andere Europese culturen een op het Sinterklaas gelijkend feest tegenkomen w.o. Frankrijk, Noord-Duitsland en Denemarken, is het nergens zo dat men een Afrikaan erbij gehaald heeft om de goedheilig man te assisteren.
Opvoeding in contexten
We weten dat de opvoeding en daarmee de vorming van het kind gebeurt in verschillende contexten, w.o. het gezin als primaire context van opvoeding, de buurt en vrienden als secundaire context en tenslotte de grotere samenleving en de tijd waarin iemand opgroeit als de tertiaire (en zo u wilt quartaire) context. Een veelgehoorde tegenwerping van ouders indien gewezen wordt op het racistisch karakter van het Sinterklaasfeest, is dat Sinterklaas een Nederlandse traditie is die niets te maken heeft met racisme. Maar wat houden we het kind voor, indien het al op zeer jonge leeftijd een keer per jaar een zwart of bruin geschminkte persoon als een clown ziet rondhuppelen daarbij allerlei fratsen uithalend die moeten werken op jouw lachspieren? Wat gebeurt er met zo’n kind indien het later leiding zal moeten accepteren van iemand die in veel opzichten associaties oproept aan de clown van weleer?
Naar de toekomst kijkend
Indien wij werkelijk racisme in de Nederlanden willen bestrijden, dan vraagt het van ons volwassenen een andere benadering van het Sinterklaasfeest. We mogen het kind niet langer volstoppen met racistische stereotyperingen. Daarbij het kind allerlei leugens voorhouden die niets met de dagelijkse realiteit te maken hebben. Waar komen we nog anno 2012 schoorsteenpijpen tegen?
Tegen het argument dat het feest gebaseerd is op een Nederlandse traditie, zou ik willen tegenwerpen, waarom bemoeien we ons vanuit Europa met vrouwenbesnijdenis? Immers het systeem van besnijdenis van vrouwen is gebaseerd op een traditie bij verschillende culturen in Afrika waar de man regelmatig voor langere tijd buiten het gezin vertoeft.
De toekomst vraagt van ons dat we het kind iets anders voorhouden als volwassenen. Op de lange termijn komt het kind erachter dat al die tijd voor hem/haar gelogen is. M.a.w. volwassenen vertellen leugens om bestwil van deze of gene. Maar het mes snijdt aan twee kanten, aan de ene kant wordt het Europees kind opgezadeld met een superioriteitscomplex waar die nog lange tijd last van zal hebben. Anderzijds krijgt het kind met o.a. een Afrikaanse origine een minderwaardigheidscomplex die zijn/haar leven lang zich zal continueren.
Neen ouders, het moet anders.
[Tekst van de lezing die E. Romeo Grot hield op de Sinterklaasviering van de Werkgroep Caraïbische Letteren, 6 december 2012.]
Hoe duur was de suiker? Niet duur!
door Sandew Hira
Afgelopen week is de verfilming van het boek van Cynthia McLeod Hoe duur was de suiker? in première gegaan. Ik heb de film nog niet gezien. Maar ik heb het boek gelezen en dat is wel een bespreking waard, omdat het een bestseller is. De titel suggereert dat het boek gaat over het verhaal achter het product ‘suiker’ naar analogie van de uitdrukking ‘de vis wordt duur betaald’. Die uitspraak komt voor in het toneelstuk Op hoop van zegen van de Nederlandse schrijver Herman Heijermans uit 1900. Dat toneelstuk vertelt het verhaal van de ellende van het arbeiders- en vissersleven.
Maar het boek van McLeod gaat zijdelings over de ellende van slavernij. Die vormt slechts het decor voor een verhaal over witte slavenmakers tijdens slavernij. Twee zusjes Elza en Sarith wonen op een plantage in Suriname. Elza is een lieve meid uit een slavenmakersfamilie en haar zus Sarith is een mooi verwend kreng. De zwarte lezer(es) moet zich met deze witte slavenmakers identificeren via uitgebreide dialogen en bespiegelingen over wat in hun vrouwenziel omgaat: liefde, een leuke man en een leuk leven als slavenmaakster tijdens slavernij. Je denkt dat het verhaal gaat over slavernij, maar het gaat over liefde. Het beeld dat je krijgt is dat slavernij een en al liefde was. De witte vrouwen zijn verliefd op de witte mannen. De zwarte vrouwen zijn verliefd op de witte mannen. De witte mannen zijn verliefd op de zwarte en witte vrouwen. De zwarte vrouwen houden van de witte vrouwen. En waar een zwarte vrouw en een zwarte man verliefd zijn op elkaar, laat de zwarte man de zwarte vrouw in de steek voor een andere zwarte vrouw. Dat heb je met zwarte mannen in koloniale verhalen.
In de trailer zegt Mini-Mini die door de witte Sarith tot slaafgemaakt is: “Ik heb maar een doel in het leven: mijn misi gelukkig maken”. En dat is wat de zwarte vrouwen in het boek steeds voor ogen hebben: hun onderdrukker gelukkig maken.
Ik zie een Joodse schrijver al een roman schrijven over de werkkampen tijdens de Tweede Wereldoorlog waarin een Joodse vrouw slavenarbeid verricht voor de Nazi-officieren en de auteur haar laat vertellen: “Ik ben Anne Frank. Ik heb maar één doel in het leven en dat is Frau Himmler gelukkig maken.” In Israël zou men kotsen van verontwaardiging. In Nederland is zelfs Humberto Tan lyrisch over de film. Een andere zwarte man, John Leerdam, maakt er een toneelstuk van. Welke zwarte zanger(es) gaat straks een musical doen?
Enfin, terug naar het boek. Mini-Mini komt zijdelings aan de orde in het boek, met name als Sarith haar man bedriegt. Die wordt vervolgens verliefd op Mini-Mini. Het gaat bij de man niet om seks, maar om liefde zoals alle witte mannen in slavernij niet op zoek waren naar seks maar naar liefde van hun zwarte tot slaafgemaakte vrouwen. Hij koopt haar vrij, en dat is dan het bewijs van zijn goed karakter. Je vraagt je af: hoe zit het met de andere mannen en vrouwen die hij tot slaaf had gemaakt. Hebben die geen recht om als vrije mensen te leven? Hebben die geen recht op liefde? Maar die vragen worden natuurlijk door geen enkel personage in het boek aan de orde gesteld.
Om het decor van slavernij een beetje van historische feitjes te voorzien heeft de auteur ook slechte witte mensen opgevoerd. Tegen deze achtergrond steekt een witte man, Rutger de man van Elza, schril af. Hij is pas in de kolonie aangekomen en wordt opgevoerd als de man met een geweten. Hij stelt de kritische vragen over het systeem.
Het boek over de witte held: “‘Zou het dan niet beter zijn, als alle slavenbezitters voortaan hun slaven goed zouden behandelen?’, had Rutger gevraagd; ‘zonder die vreselijke straffen die nu worden toegepast. Is ‘t niet de vrees voor die gewelddaden, als ophangen aan een vleeshaak, hand of voet afhakken, Spaanse bok en levend verbranden, die maakt dat de slaven nu weglopen?’”
Rutger meent dat zwarte mensen zo denken: “Als jullie ons niet martelen en mishandelen, willen we best gratis voor jullie werken.” Maar niemand die hem erop attendeert dat zwarte mensen heel anders denken. En dat komt de lezer nooit te weten, omdat het boek steeds de gevoelens vertolkt van de witte personages.
De goedheid van Rutger wordt geïllustreerd aan de hand van zijn bezoek aan een plantage die in aanmerking komt voor een lening waarover hij moet besluiten. De gemene opzichter vraagt hem of hij voor de nacht een tot slaafgemaakte vrouw wil hebben om te verkrachten (in het boek en alle koloniale verhalen gaat het om ‘vrijwillige’ seks en wordt de term verkrachten niet gebruikt). Rutger wijst dat verontwaardigd van de hand. Maar dan verandert hij toch van gedachten.
Het boek: “Toen ze van tafel opstonden, zei Rutger tegen zijn gastheer, ‘Mijnheer Jeremiah, ik zou vanavond wel graag gebruik willen maken van uw aanbod van dat slavinnetje, weet u wel’. Mijnheer Jeremiah keek blij verrast.”
Wat doet die schoft van een Jeremiah? Hij stuurt een jong meisje van 13-14 jaar. Rutger reageert geschokt en wijst haar af. En de auteur beschrijft de scène op zodanige manier (Rutger gaat het meisje beschermen) dat je moet denken: wat een goede vent is die Rutger toch. Maar wat als het meisje 18 jaar was en verliefd was op een andere zwarte man. Wat als ze een moeder van één of meerdere kinderen was. Dus de witte man die geen pedofiel wil zijn maar een volwassen zwarte vrouw wil verkrachten is een goede witte man. Geen personage in het boek die deze vraag stelt, omdat de gevoelens van zwarte mensen niet in het boek worden vertolkt.
Soms zijn de dialogen ronduit hilarisch hoewel ze niet zo bedoeld zijn. Check dit stukje. Elza en Rutger zijn getrouwd. Elza vreest dat Rutger gaat veranderen als hij langer in de kolonie zal verblijven. Rutger vraagt Elza om geen jaloerse vrouw te zijn. Ze moet hem vertrouwen.
Het boek: “‘Ben je van plan om een bijzit te nemen Rutger?’, vroeg ze.
‘Van plan, nee zeker niet!’, riep Rutger nu. ‘O, nee, maar je weet nooit hoe ‘t in ‘t leven gaat, en ik wil dat je zeker weet dat ik je trouw zal blijven, zelfs al zou ik bijvoorbeeld een incidentje of een korte relatie met een andere vrouw hebben. Begrijp je dat? Beloof me, dat je dan niet boos zal zijn of denken dat jij dan wraak moet nemen met een andere man.’
‘Ja dat beloof ik’, zei Elza nu, ‘als, als,…’ ze aarzelde.
‘Als wat?’ vroeg Rutger nu.
‘Zo’n incident of die korte relatie, dat zal dan toch niet in mijn huis gebeuren?’
‘O, Elza toch!’ Rutger lachte. ‘Nee hoor, mijn lieveling, was je daarvoor bang?’”
Ha! Ha! Ha! “toch niet in mijn huis? Nee, was je daar bang voor”. Hilarisch, maar de auteur bedoelt het als een serieuze dialoog! Nou is deze roman geen wereldliteratuur, maar zo’n dialoog zou je niet eens in een keukenroman tegenkomen.
Waar wordt nou de titel van het verhaal “hoe duur wordt de suiker betaald?” behandeld? Op twee plekken. De hand van een totslaafgemaakte kwam terecht tussen de rollers van een suikermolen. Het was een ongeluk. In die tijd waren er twee mogelijkheden: of de man wordt met lichaam en al getrokken en vermalen of zijn hand wordt afgekapt. Hoe duur was de suiker is teruggebracht naar een ongeluk van een totslaafgemaakte man en wordt verteld in een paar alinea’s.
De tweede plek is het verhaal van de witte soldaat Jan die naar de kolonie kwam niet om te vechten maar om goud te zoeken. Er zijn twee grote hoofdstukken gewijd aan Jan (van de totslaafgemaakte die zijn hand verliest weten we niet eens zijn naam). Hij komt uit Amsterdam en bla-bla-bla. Hij ging op expeditie. In geuren en kleuren worden de kleinste details van de ontberingen van Jan beschreven. Hij komt oog in oog te staan met de Marrons. Die nemen hem gevangen nadat hij gewond geraakt was. Hij wordt goed verzorgd en na zes weken teruggestuurd, omdat hij pas in de kolonie was en niet schuldig kon zijn aan misdaden.
Hij gaat een tweede keer op expeditie. Hij moet door zwampen met kaaimannen. Ze overvallen een marrondorp en slachten de mensen af. Hij doet niet mee aan de slachtpartij. Daarom wordt hij gepest door de andere soldaten die roepen: “Jan, ben je bang?” (zo luidt ook de titel van het tweede hoofdstuk over Jan). In het oerwoud krijgt hij koorts en sterft.
Het boek: “En zo stierf Jan, een Hollandse jongen in het oerwoud van Suriname, niet vermoord door de Boni’s, de Aluku’s, die gevaarlijke bosnegers. Nee, gewoon vermoord door zijn landgenoten, die hebberige blanken die hem en nog 1500 andere soldaten opofferden, omdat zij slaven wilden hebben om voor hen te werken, slaven die op hun plantages moesten werken om te produceren koffie, cacao en suiker, vooral suiker!”
‘De suiker wordt duur betaald’ heeft geen betrekking op zwarten die slachtoffer zijn van een misdaad tegen de menselijkheid, maar op de witte Jan die het slachtoffer is van pesterijen en ziekte die via een kromme redenering worden gelinkt met suiker! De witte man betaalt de prijs voor de suiker. Hoe verzint ze dat? De suiker wordt dus helemaal niet zo duur betaald!
Hoe eindigt het boek? De twee zusjes die vijanden waren geworden, omdat Sarith de man van Elza had verleid, worden aan het eind weer vriendinnen. De kolonie werd geteisterd door ziekte. Veel familieleden stierven. Maar ze hebben het overleefd. En zo eindigt het verhaal.
Hoe zou men in Israël reageren als een Joodse auteur een verhaal vertelt over de nazi-werkkampen met als hoofdfiguren de sympathieke SS-officier en hun nazi-vrouwen waarbij de Joden zich moeten associëren met de liefdesperikelen van de nazi’s? En wat zouden ze denken als het boek eindigt met zo’n passage: “Het is toch nog goed gekomen. Kijk, Frau Himmler en haar zus lopen hand in hand samen weg naar de uitgang van het werkkamp. Ze hebben de Holocaust overleefd.” Zouden de Joodse lezers hun tranen wegvegen of zouden ze kotsen van woede?
Deze roman is de ultieme vorm van kolonisatie van de geest. Cynthia McLeod associeer ik met de uitspraak in de trailer, maar dan geparafraseerd: “Ik ben Cynthia McLeod. Ik heb maar één doel in mijn leven: al mijn misi’s en masra’s gelukkig maken.”
En dat is goed gelukt.
[uit Starnieuws, 30 september 2013]
Aandacht voor Arowakse taal
Het boekje Samen Schrijven in het Arowaks is het resultaat van een samenwerking en onderzoek van bijkans twee jaren tussen en met verschillende Lokono gemeenschappen en de taalkundige Konrad Rybka. Konrad heeft zich de afgelopen 4 jaren bezig gehouden met de Lokono taal en rondde zijn MA-Thesis over Arowakken in 2010 af. Hij kreeg een beurs aangeboden en een stage van 6 maanden bij de vereniging Kayeno in Frans Guyana. Gedurende die periode heeft Konrad gewerkt aan een schrijfwijze voor het Arowaks. Er werden orthografie (=spellingsleer) lessen verzorgd en een concept eenduidige schrijfwijze met alfabet geintroduceerd. Naar aanleiding hiervan is er een workshop van enkele dagen gehouden in Powakka waartoe verschillende Arowaks sprekenden uit de dorpen Cassipora, Powakka en Matta werden uitgenodigd. Tijdens deze workshop werd het voorwerk gepresenteerd en daarover gediscussieerd. Aan het eind van deze workshop werd een vereniging opgericht met de naam Wadian Bokotothi, letterlijk vertaald uit het Arowaks ‘Zij Die Onze Taal Zullen Beschermen’. Wadian Bokotothi bestaat uit Percy Martin (voorzitter), Nico Biswane en Ernest Biswane (uit Cassipora), Mavis Ebicilio en Deborah Sabajo (uit Powakka) en Rosita Aramaké (uit Matta).
Melvin Mackintosh is gevraagd om de organisatie te helpen opzetten en de communicatie te onderhouden. Op zijn Facebookpagina staan indrukken van de verschillende presentaties tijdens de dorpsvergaderingen in de Arowakse dorpen. Het boekje zal op 31 juli ook gepresenteerd worden tijdens de Tori Oso avond van S’77.
Hijn Bijnen: Ik eis mijn prijs!
Een hoogtijdag voor een journalist: de uitreiking van de jaarlijkse Journalistenprijs, ook als je die prijs met iemand anders moet delen. Zo voel ik dat althans. Al ben ik dan fotojournalist, het blijft de waardering voor de beste journalistieke productie van het jaar. Iets om trots op te zijn.
Raar is dat: je kijkt ‘s morgens op internet, leest dat jouw productie over de zoektocht naar fort Boekoe de beste was maar jouw naam wordt helemaal niet genoemd. Er was nog de avond tevoren een feestelijke uitreiking, maar ik wist van niets.
De Journalistenprijs is een prijs die jaarlijks wordt uitgereikt voor de beste publicatie of productie. Ik wist niet dat ons artikel was ingestuurd voor de prijs. Waardering is belangrijk, maar waarom
uitsluitend voor de schrijver van het artikel? Was ik daarvoor dagenlang, in de voetsporen van John Stedman door de zwamp getrokken, tot de schouders door de prut? Had ik mij daarvoor zo uitgeput dat uiteindelijk door dehydratie mijn bloed zo dik werd dat het ging klonteren en het hart niet goed meer functioneerde? Werden daarvoor alle instanties in de stad benaderd om de kosten voor vacuatie per helikopter te dragen? De Stichting Wetenschappelijke Informatie, de Nederlandse Ambassade en uiteindelijk het kabinet van de President dat zich garant stelde voor de kosten? (Iedereen alsnog nogmaals hartelijk bedankt.)
Ben ik daarvoor onder alle omstandigheden doorgegaan met fotograferen, in de zwamp, in het kampje met uitputtingsverschijnselen, vanuit de helikopter, in de ambulance, in het ziekenhuis
met zes cardiologen om het bed….? Ben ik daarvoor financieel als freelancer aan de grond geraakt en lichamelijk nog steeds niet de oude?
Ik ben mee geweest voor eigen rekening. Ik ben dol op dit soort avontuur. John Pel , de organisator vroeg me om mee te gaan om de expeditie en evt. resultaten daarvan fotografisch vast te leggen maar had geen budget daarvoor. Er ging ook een archaeoloog, prof.Menno Hoogland (what’s in a name?) mee. Mijn tegenprestatie naar de organisator van de expeditie was het kosteloos beschikbaar stellen van mijn foto’s voor wetenschappelijke doeleinden. Maar ook ik kan niet
van de wind leven: ik ging er wel van uit dat ik de foto’s nog wel op een andere manier te gelde kon maken.
Begrijp mij goed, ik zeg niet dat ik die prijs moet krijgen vanwege de ontberingen en de ellende, het is een prijs voor het resultaat dat het heeft opgeleverd, al staat het wel in schril contrast tot het
bureauwerk waartoe vaste kracht Tom van Moll zich heeft kunnen beperken. Tom heeft goed werk afgeleverd, waarvoor ik hem ook heb gefeliciteerd. Tom feliciteerde mij ook, vanuit het buitenland. Maar toen realiseerde hij zich misschien nog niet dat hem dat de helft van de geldprijs (SRD 7500,-) zou kunnen kosten.
Wat is nu eigenlijk het probleem? Parbode heeft het artikel ingestuurd met als maker Tom van Moll en mijn naam niet genoemd. Waarom? Hoofdredacteur Iwan Brave: ‘niet aan gedacht’, in de haast erdoor geslopen…. Iwan heeft via Facebook al zijn excuses naar mij gemaakt. Maar Iwan zijn handen zijn gebonden. Tom van Moll is ook om zijn mening gevraagd, toekomstig hoofdredacteur Armand Snijders ook en last but not least de nu in Nederland verblijvende eigenaar Jaap Hoogendam. En daar kwam de volgende jezuïtische renenering uit: Parbode had slechts de tekst ingediend, niet de hele publicatie. Alsof je van een televisieproductie alleen het geluid indient.
De vraag is: Wat heeft de jury beoordeeld? De tekst of de journalistieke productie?
Dan nog wat: Hoe moet dat met mijn medewerking aan Parbode? Ik leverde graag aan hen, want ik vind het best een goed blad. Vraag is of na dit verhaal eigenaar Jaap Hoogendam nog wel met mij in zee wil. Maar ik heb nog een ander probleem. Er kleeft namelijk een zware smet aan Parbode. Parbode heeft namelijk onlangs excuses aangeboden voor publicatie van een foto die zou tonen hoe scholieren zich zouden prostitueren voor smartphones. Mensen op die foto hebben zichzelf herkend en dit ontkend. Deze misleiding van de lezer is ernstig en tast de geloofwaardigheid van het blad, en daarmee van haar medewerkers aan. Ik zou zoiets nooit doen, omdat ik als fotojournalist mij gebonden acht aan dezelfde ethische normen als schrijvende journalisten. Voor ik bij Parbode verder ga zal er dan toch wel eerst een goed gesprek plaats moeten vinden.
Tot slot
Die prijs komt mij minstens voor de helft toe. De grani helemaal, want die hoef je niet te delen. Het is ook een smet op de Journalistenprijs als degeen die de prijs toekomt hem niet krijgt.
Hijn Bijnen, fotojournalist
Jaap Hoogendam, uitgever van de Parbode heeft gereageerd op dit persbericht:
Hijn Bijnen verdient zeker geen prijs
Dat is mijn conclusie na lezing van zijn Facebook- en persberichten, die niet netjes zijn en getuigen van slordig denken. Bijnen wil een prijs – voor omgangsvormen krijgt hij deze alvast niet. Als hij vindt dat hij ook recht heeft op de prijs van Tom vanMoll, dan had hij meteen contact moeten opnemen met de prijswinnaar, de redactie of de uitgever van Parbode om dat kenbaar te maken. Hij koos er echter voor eerst publiciteit te zoeken via Facebook en een persbericht, daarbij niet nalatend Parbode (-medewerkers) zwart te maken. Onze hoofdredacteur heeft de fotograaf vervolgens persoonlijk geschreven, zoals het hoort, maar een ontevreden Bijnen antwoordde met een persbericht. Zo ga je niet met collega’s om en het getuigt van ondoordacht en onvolwassen handelen. Dan weten de media nu dat je door deze fotograaf onder druk gezet wordt via Facebook als hem iets niet bevalt.
Geen prijs voor omgangsvormen en zeker geen prijs voor journalistiek, dat legt Bijnen in het laatste persbericht gelukkig haarfijn uit. Zeldzaam hoe iemand zijn eigen verhaal ondergraaft. Eerst rondbazuinen dat het prijswinnende artikel zijn coproductie met Parbode was, nu beschrijft hij uitvoerig dat het helemaal anders zat. Dat hij deze foto’s maakte in een coproductie met expeditieleider John Pel, met wie hij op pad was naar Fort Boekoe. Bijnen had een deal met Pel, niet met ons. Hij vervolgt onbekommerd dat hij daarna deze klus te gelde wilde maken door foto’s te koop te zetten. En zo ging het. Hij kwam langs en we kochten een paar, dat doen we elk nummer, van zoveel fotografen. Verder had Bijnen geen bemoeienis met, of invloed op, het artikel in Parbode. Een leverancier is nog geen producent.
Samengevat: de feiten worden door Bijnen zelf naar voren gebracht. Maar dan moet hij daaraan wel de juiste conclusies verbinden : hij was coproducent bij John Pel en ging de boer op met wat foto’s. Waar ik aan toevoeg: hij deed verder niets voor Parbode, maar hij wil desondanks ‘tenminste’ de helft van 7500 SRD. Inderdaad een jaloersmakend bedrag, maar laat die gevoelens niet zo blijken.
Het is bij ons wel een coproductie geweest, zoals altijd. Van de winnaar Tom van Moll, met de hoofdredacteur, de eindredacteur, de corrector, de opmaker en de kantoormanager. Een prachtig team, waarmee we straks een feestje vieren, als Tom terug is.
“Parbode, best een goed blad.” Dank voor het compliment, Bijnen.
Groeten, Jaap Hoogendam, uitgever