Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (1)
door Willem van Lit
Dit is deel 1 van het 6e hoofdstuk van het boek dat begin 2013 verschijnt onder de titel Cariben, laten we het onmogelijke vragen. Het is de voorzetting van de serie op deze blogspot voor de Werkgroep Caraïbische Letteren.
“Wie streeft naar het waarlijk goede, kan zich niet afwenden van het ongeluk van anderen. Bovendien zal een samenleving waarin waarheid en vrijheid niet worden gekend, op een gegeven moment ophouden te bestaan”.
read on…Caribbean Sovereignty, Development and Democracy in an Age of Globalization
Many of the nations of the Caribbean that have become independent states have maintained as a central, organizing, nationalist principle the importance in the beliefs of the ideals of sovereignty, democracy, and development. Yet in recent years, political instability, the relative size of these nations, and the increasing economic vulnerabilities of the region have generated much popular and policy discussions over the attainability of these goals. The geo-political significance of the region, its growing importance as a major transshipment gateway for illegal drugs coming from Latin America to the United States, issues of national security, vulnerability to corruption, and increases in the level of violence and social disorder have all raised serious questions not only about the notions of sovereignty, democracy, and development but also about the long-term viability of these nations.
This volume is intended to make a strategic intervention into the discourse on these important topics, but the importance of its contribution resides in its challenge to conventional wisdom on these matters, and the multidisciplinary approach it employs. Recognized experts in the field identify these concerns in the context of globalization, economic crises, and their impact on the Caribbean.
Caribbean Sovereignty, Development and Democracy in an Age of Globalization
Edited by Linden Lewis
Published December 13th 2012 by Routledge – 258 pages
Series: Routledge Advances in International Relations and Global Politics
Hardback: 978-0-415-53658-5: $130.00
eBook: 978-0-203-11031-7:
Composities van een uitgesteld leven (21 en slot)
door Willem van Lit
De laatste aflevering is een samenvattende beschouwing van wat in dit hoofdstuk 5 is beschreven.
De titels van mijn hoofdstukken zijn in een aantal gevallen spontaan ontstaan. Zoals bij dit hoofdstuk ook. Zonder nog exact te weten hoe het verhaal zich zal ontrollen onder het voortlopen van mijn penpunt, schrijf ik dan alvast een combinatie van woorden op en verwacht intuïtief dat ik daar dan ook uitkom. Composities van een uitgesteld leven.
read on…Composities van een uitgesteld leven (19)
door Willem van Lit
Maduro’s Bank, Curaçao |
Jurriaan de Haan heeft in een van zijn columns in de krant Amigoe het zogeheten pokopokobeginsel besproken [2]. Pokopoko is de Papiamentstalige uitdrukking voor rustig aan of traag. De Haan zegt dat in een aantal zaken die voor de rechtbank is behandeld het pokopoko als beginsel naar voren is gehaald in het vonnis. Het ging hierbij steeds om zaken van bestuurlijke aard, waarbij burgers een conflict hadden met het openbaar bestuur. Door de traagheid van besluitvorming – bijvoorbeeld bij toewijzing van vergunningen – worden burgers rechtstreeks in hun belang getroffen. De rechter betrok in zijn vonnis het feit dat dergelijke beslissingen op Aruba of de Antillen altijd traag gaan. Burgers moeten hier in hun zaken doen rekening mee houden. Daarnaast geeft De Haan ook voorbeelden waarbij ambtenaren of voorlichters burgers beloften deden, die achteraf niet waargemaakt konden worden. Als de belanghebbenden dit voor de rechtbank aankaartten, zei de rechter in zijn vonnis dat burgers niet altijd mogen uitgaan van beloften van bestuursorganen of hun vertegenwoordigers, zoals ambtenaren.
Dit zijn twee rechtstreekse voorbeelden van de drang tot uitstel of afstel van beslissingen om de zaak niet te forceren en pogingen situaties in de hand te houden. Traditioneel stelt men hiervoor de bijna spreekwoordelijke trage ambtelijke molens en de lethargie of luiheid van ambtenaren verantwoordelijk. De oorzaak hiervoor heeft meer te maken met de impliciete angst voor het nemen van inhoudelijke beslissingen door de bestuurders zelf en de pogingen de bestaande verhoudingen en hiërarchie zo lang mogelijk te bestendigen. Elke inhoudelijke verandering is een risico voor de stabiliteit van verhoudingen. Trainerende bestuurders zijn in dit opzicht ook gebaat bij het imago van luiheid van ambtenaren. Het leidt de aandacht af van hun eigen functioneren.
Curaçao, Petroleumindustrie. Foto @ Bea Moedt |
Olieraffinaderij PDVSA Curaçao, live cam, 1 augustus 2011, 21 uur 46 |
Deadzone. @ Foto Nicolaas Porter |
Een echo hiervan horen we ook in de verhalen van Boeli van Leeuwen, zoals ik dat ook al in het vorige hoofdstuk heb besproken: de Curaçaoënaars als geniale anarchisten. Men betoont zich meesters in het naar voren brengen van excuses als men betrapt is op een misstap. Van Leeuwen noemde dit op humoristische toon “een strategische retraite als nobele onderneming, die tot de Schone Kunsten gerekend dient te worden”, zoals “ze hebben mijn houten been gestolen”. Het zit ook in bekende uitdrukkingen zoals: “het mes heeft mij gesneden”. Ikzelf heb mijn verwondering beschreven over de overtuiging dat problemen aan externe omstandigheden zijn toe te schrijven. Een politieagent, die was betrapt op het doorlaten van drugskoeriers beweerde bij hoog en bij laag dat dit hem was overkomen. Hij was niet tegen de lamp gelopen, maar “men” had hem tegen de lamp geduwd.
Deadzone64. Foto @ Nicolaas Porter |
Composities van een uitgesteld leven (18)
door Willem van Lit
Een Antilliaanse jurist vertelt over een aantal achtergronden van fraude en corruptie in het Nederlands Caribisch deel [1]. In de relaties tussen Nederland en de Antillen en Aruba komen onderwerpen als corruptie, fraude en het voeren van behoorlijk bestuur naar voren. Deze jurist zegt dat het vaak om geruchten gaat. In gevallen waarin corruptie en fraude daadwerkelijk zijn vastgesteld, worden de desbetreffende daders ook veroordeeld. Hij geeft onder andere voorbeelden van Claude Whatey (St. Maarten, 1993), Godett, Chong en Monte (Curaçao, 2003) en Eman (Aruba, 2008). Hij bespreekt ook een aantal achterliggende oorzaken van deze bestuurlijke wanpraktijken en waarom het zo moeilijk uit te roeien lijkt. Hij kijkt hiervoor naar de “lange geschiedenis van het kolonialisme”. Hij maakt daarbij direct de stap naar de mogelijke invloed van het slavernijverleden met verwijzing naar Marcha en Verweel (De cultuur van de angst). “Elementen in de huidige arbeidscultuur zoals wantrouwen, gebrek aan verantwoordelijkheid en initiatief, zijn terug te voeren tot de meester-slaafverhouding”, zoals hij zegt. Daarnaast noemt hij het overdreven ontzag voor de chef, directeur, commissaris of politiek leider”, waardoor mensen geneigd zijn hun mond te houden en zij hun meerdere niet om rekenschap durven te vragen. Vervolgens noemt hij ook een “diepgeworteld wantrouwen en minderwaardigheidsgevoel”. Het doen van (bestuurlijke) controle wordt dan ook uitgelegd als wantrouwen in de persoon waar het om gaat. Hiernaast noemt hij dan ook nog het ver doorgevoerd patronagesysteem in de politiek, waarbij politieke partijen meer rechtstreeks gebonden zijn aan hun kiezers (voor wat hoort wat) en belangengroepen, die voortdurend hun invloed willen doen gelden. Dit zorgt er onder andere voor dat na verkiezingen soms een aanzienlijk deel van ambtenaren wordt vervangen door anderen waaraan de winnende partij beloften verschuldigd zijn. Hierbij gaan betrekkingen vóór competenties.
Gabriël Metsu – De keukenmeid |
Willem Claesz Heda – Stilleven met bokaal |
Composities van een uitgesteld leven (17)
Kogelstoten tijdens Marine Kampioenschappen, kazerne Suffisant, Curaçao, 1964. Collectie N. Robbemont |
3) De Antilliaanse militie functioneert toch binnen de gerationaliseerde Nederlandse context. Het hogere management is in handen van Nederlanders en zij praten en handelen vanuit ideeën als proces/outputbenadering, resultaatgerichtheid, efficiënt handelen, ‘de platte organisatie’, procedures en transparantie, enz. De Antilliaanse context is anders. Ik schreef: “In het algemeen kunnen en willen zij (de Antillianen) ons niet volgen. Men heeft een compleet andere instelling, “mindset”. De samenleving is conservatief van aard; men ziet het motief van veranderen niet, is gebaat bij ‘coulissen’, wil sommige zaken niet uitgesproken hebben, schaamt zich (vooral Curaçao kent een schaamtecultuur); men moet kunnen rommelen, is in zichzelf gekeerd, enz. Dat is niet minder, maar anders. Soms denk ik wel eens, kon ik maar een beetje van die onbekommernis in coulissen overnemen, wonen in zo’n dorp. Het moet bij ons allemaal zo glashelder, stads en ‘rationeel’ zijn”.
Baretembleem van de Antilliaanse militie |
6) Bij leiderschap en management noteerde ik het volgende: “Als het gaat om leiderschap en management, zijn Nederlanders meer taakgericht (oog voor het onderwerp, kwaliteit van het werk, input – output, enz), de Antillianen meer mensgericht (relaties, humeuren, omgangsvormen). Men gebruikt ook wel de term “peoplemanager” en dit zowel in positieve zin (onderlinge verhoudingen koste wat het kost goed houden, beschermen) als in negatieve zin (afrekenen, ruziën, pesten)”.
Vechtende dronken Nederlandse mariniers in Willemstad |
Over het uiteindelijke resultaat van deze vorming dachten mensen die betrokken waren bij de Antilliaanse militie heel verschillend. Sommigen spraken van een redelijk succes; de meesten echter vonden het resultaat bedroevend. Een aantal jongeren vond een baan na hun periode van dienstplicht. De meesten kwamen terug in hun oude situatie en bleven in de achterstandspositie zitten. Voor zover ik weet is er nooit goed onderzoek gedaan naar de effecten van deze vorm van sociale dienstplicht. Zelf heb ik met een aantal collega’s een oud-officier van de militie een tijd lang begeleid met stage, werk en beroepsopleiding. Hierbij werden hem uitgebreide mogelijkheden geboden. Later, toen ik het contact met hem was verloren, is hij bij een aankomst in Nederland op Schiphol opgepakt voor smokkel van drugs.
Composities van een uitgesteld leven (16)
Curaçao |
Steelband van het Korps Mariniers in de Suffisantkazerne, Curaçao, 1969 |
Composities van een uitgesteld leven (15)
door Willem van Lit
Hekserij, echt of niet: ira en invidia.
Djaran kepang. Foto @ Nicolaas Porter |
Composities van een uitgesteld leven (14)
door Willem van Lit
In dit 14e deel gaat de zoektocht naar overlevering van sociale patronen uit het oude continent verder. Met Naipaul, Signer en Kapuscinsky.
De oude goden blijven in de buurt
“Ik had een romantisch idee over natuurgodsdiensten. Voor mijn gevoel voerden ze ons terug naar het begin, de filosofische oerknal, en daarom koesterde ik ze. Ik vond dat ze een zekere schoonheid bezaten. Maar hier leefde het verleden nog. Mensen als de aannemer stonden er dichterbij, en zijn woorden (met een echo die aan Shakespeare deed denken) leverden een nieuw idee op: de duistere afgrond van het heidendom. Anderen hadden het daar ook over, over hun eigen manier, en ik had de indruk dat de mensen die dicht bij de bodem waren en instinctiever op alles reageerden, het bangst waren. Die angst was echt, niet geveinsd, en ik geloofde dat die angst, in plaats van ideeën over schoonheid en geschiedenis en cultuur (zoals sommige mensen zeiden), het verleden en alle oude goden in de buurt hield”[1].
Bovenstaand citaat is van Naipaul. Hij heeft Afrika verschillende malen bezocht op zoek naar het authentieke van het continent. Deze passage komt uit een beschrijving van een bezoek uit Nigeria. Signer beschrijft het verschijnsel tovenarij en hekserij uitvoerig in zijn boek Die Ökonomie der Hexerei. Hij zegt dat dit als leefwijze in West-Afrika nog overduidelijk aanwezig is, sterker nog: het bepaalt er voor een groot deel het sociale leven. In veel landen zijn mensen officieel moslim, christen of aanhanger van een traditionele levensopvatting, maar het geloof in hekserij bestaat er náást alle andere overtuigingen. “Hexerei ist ein fait social total. Die sozialen, ökonomischen und zum Teil auch die politischen Aspekte lassen sich tagtäglich und überall beobachten” („Hekserij is een fait social total. Je kunt dit dag in dag uit overal waarnemen in sociale, economische en deels ook politieke zaken”) [2].
Hekserij is de oorzaak van stagnatie. Het ontneemt mensen de lust om tot initiatief te komen. Hekserij hangt samen met het complex van afgunst en boosheid om de voorspoed van anderen. Signer interviewt een jonge Afrikaan (Jean-Claude) die heeft gestudeerd[3]: “Hexerei ist eine Realität. Immer wenn jemand aufsteigt, Erfolg hat, überdurchschnittlich ist, riskiert er, verhext zu werden. Der Neid isst allgegenwärtig. Das führt zu Angst, Entmutigung, Lähmung jeder Initiative. Hexer essen am liebsten Erfolgreiche, Diplomierte, Studenten, junge hoffnungsvolle Talente. Und am liebsten einen aus der eigene Familie. Sie verteilen ihn in ihrer Gruppe, und das nächste Mal ist ein anderer dran, jemanden aus seiner Verwandtschaft zu offerieren. So geht dass immer weiter. Hast du einmal mitgegessen, stets du in ihrer Schuld. Opferst du dann nicht jemanden van den Deinen, geht’s dir selbst an den Kragen (…). Ich selbst war ein guter Schuler; bis zur Abschlussprüfung, da versagte ich. Ich weiß selbst nicht warum. Deshalb konnte ich nicht weitermachen mit der Schule. Mir bleibt nur noch, auf einen Erfolg in der Lotterie zu Hoffen”! (“Hekserij is een realiteit. Steeds als iemand succes heeft of boven het maaiveld uitsteekt, loopt hij het risico behekst te worden. De afgunst schuilt overal. Dat leidt tot angst, ontmoediging, verlamming van elk initiatief. Heksen eten het liefst succesvolle mensen, gediplomeerden, studenten, jonge hoopvolle talenten. En het allerliefst uit de eigen familie. Ze delen hen op in groepen en de volgende keer is iemand anders aan de beurt om iemand uit de groep van verwanten op te offeren. Zo gaat het steeds verder. Als je eenmaal meegegeten hebt, dan sta je bij hen in het krijt. Als je dan niet iemand uit je eigen kring opoffert, dan ga je er zelf aan. (…). Ik was zelf een goede scholier tot aan het eindexamen. Toen faalde ik. Ik weet zelf niet waarom. Daarom kon ik niet verder met de studies. Ik kan alleen nog hopen op succes in de loterij”!)
En verder: “Wie man aus meiner Frage heraushört, verstand ich Jean-Claudes Gedankengang, dass “Hexerei” entwicklungshemmend sei, weil es den Ehrgeiz einschüchtert”. (“Zoals u uit mijn vraag kunt opmaken, begreep ik Jean Claudes redenering, dat hekserij remmend werkt op de ontwikkeling omdat het ambitie intoomt”).
In deze regels hoor ik de echo van het gebruik van het begrip makamba pretu zoals dat onder andere op Curaçao wordt gebruikt. Dit begrip slaat op Antillianen die – meestal in het buitenland – gestudeerd en gewerkt hebben en die zich hebben kunnen opwerken, maar die, naar het idee van anderen die op het eiland zijn gebleven, de eigen afkomst en “geest” hebben verlaten. Letterlijk betekent dit begrip “zwarte blanke” en hierin schuilt al een misprijzend verwijt van verraad; het begrip werkt in die zin ook als bezwering. Het gebruik van een dergelijk begrip werkt schuchterheid in de hand en het is – naar mijn idee – onder andere de oorzaak ervan dat veel Antilliaanse jongeren na hun studie in het buitenland niet meer terugkeren naar de Antillen. Deze associatie staat los van de opvatting of er op de Antillen ook werkelijk sprake is van hekserij of tovenarij. Ikzelf denk niet dat dit zo is, in materiële zin, maar het gaat hier wel om de sociale implicatie van de boosheid of de geprojecteerde afgunst. Het gaat om de dwingende en dringende roep van de clan terug te keren naar de beschutting en geborgenheid van de gemeenschap, de stille collectivistische schreeuw. En dat schemert zeker wél door in het gebruik van dit begrip makamba pretu… met min of meer dezelfde effecten, zoals Jean Claude die vertelt. Ik kom later in dit hoofdstuk nog terug op de vraag of hekserij werkelijk bestaat.
De plicht en de dwang met anderen te delen, zo zegt Signer, leidt tot de onmogelijkheid te sparen. Dit is compleet, ja zelfs totalitair van aard. Daarom is het ook niet mogelijk kapitaal te verzamelen om investeringen te doen. Het is een verstorende kracht op de ontwikkeling van de samenleving in zijn geheel. Als je niet deelt, zal men je vinden en afstanden zijn hierbij geen probleem. Signer bericht zeer uitvoerig van zijn directe ervaring hierbij: hij is zelf een aantal jaren opgetrokken met medicijnmannen, heksen of tovenaars, die door mensen werden geraadpleegd en gevraagd voor het doen van voorspellingen, voor genezing óf het uitspreken van een vloek over anderen. L’enfer, c’est les autres, zoals al eerder gezegd. En ook Kapuscinski heeft het hier over. Hij vertelt onder andere wat er gebeurt bij soms plotselinge wisselingen van de (politieke) macht en daardoor ook fortuin en rijkdom[4]:
“Maar we zijn in Afrika en de gelukkige nouveau riche kan de oude clantradities niet negeren en een van de belangrijkste clanwetten luidt: deel alles wat je hebt met je broeder, met een ander lid van de clan, of, zoals men hier zegt, met je neef (in Europa is de band met een neef vrij zwak en ver, in Afrika is een neef van moeders kant belangrijker dan de echtgenoot. (…) Wie dat principe schendt, veroordeelt zichzelf tot een schervengericht, verbanning uit de clan, tot afgrijzen wekkende status van geïsoleerde enkeling. In Europa wordt individualisme gewaardeerd, in Amerika zelfs hoger dan alles; in Afrika is individualisme een synoniem voor ongeluk, een vloek. De Afrikaanse traditie is collectivistisch, omdat je alleen in een eensgezinde groep het hoofd kunt bieden aan de hindernissen die de natuur onophoudelijk opstapelt. (…).
Als iemand in plaats van een blanke minister is geworden (Kapuscinsky praat hier over een periode vlak na de onafhankelijkheid van een Afrikaans land. WvL) en zijn villa met tuin, zijn inkomen en auto’s heeft overgenomen, dan bereikt dat nieuws snel de plaats waar deze lieveling van het lot vandaan komt. Het bericht raakt bliksemsnel verspreid over de dorpjes in de buurt. De harten van zijn neven raken vervuld van vreugde en hoop. Het duurt niet lang voor de pelgrimstocht naar de hoofdstad begint. Daar sporen ze hun opgeklommen verre familielid zonder moeite op. Ze duiken op voor de deur van zijn huis, begroeten hem, besprenkelen de grond ritueel met jenever, om de voorouders te danken voor zo’n gelukkige wending van het lot, en vervolgens maken ze het zich gemakkelijk in de villa, op de plaats, in de tuin. (…).
Wie een meer mobiele bezigheid heeft, en minder respect voor de traditie, probeert zijn sporen uit te wissen. In Dodoma kwam ik een keer een verkoper van sinaasappels tegen (die bezigheid levert weinig op), die ik uit Dar es-Salaam kende. Ik was blij dat ik hem zag en vroeg hem wat hij hier deed, zo’n vijfhonderd kilometer van de hoofdstad. Hij moest voor zijn neven en nichten vluchten, legde hij uit. Hij had lange tijd alles met hen gedeeld, maar hij had er genoeg van gekregen en was hem gesmeerd. ‘Een tijdje zal ik geld hebben, ‘ zei hij, ‘tot ze me terugvinden’.
Uit het bovenstaande verhaal van Kapuscinski blijkt dat in de collectivistische clanstructuur geen ruimte is voor individuele ambities en dat er weinig ruimte is jezelf te ontplooien. Het blijkt ook uiterst moeilijk te zijn aan deze situatie te ontsnappen. Op maatschappelijk niveau leidt dit tot een complete stagnatie.
Curaçao, Vaersenbaai, 1976 |
Uit gesprekken met diverse mensen op Curaçao kwam het volgende geregeld naar voren: het is en blijft moeilijk een onderneming te starten samen met een compagnon van Afro-Caribische afkomst; zo’n compagnon laat familie toe in het bedrijf en die eet direct mee, zodat het moeilijk is geld over te houden voor investeringen. Je komt niet vooruit. Anderen zeiden weer dat als een zaak wordt overgenomen door Afro-Curaçaoënaars het heel moeilijk wordt de onderneming in stand te houden. Buiten het feit dat de stijl van leidinggeven in een dergelijke situatie sterk bepaald wordt door het sterke gerichtheid op mensen (“peoplemanagement”), waarbij persoonlijke benadering (afrekening en bevoordeling) dikwijls centraal staat en er daardoor sprake is van hoog personeelsverloop, haalt men vrienden en familie binnen die het bedrijf van binnenuit “opeten”. Hierna vertrekt men snel. Het zal natuurlijk niet strijk-en-zet voorkomen maar mensen die erover vertelden, waren steeds zeer stellig. Het weerhoudt mensen toch om op deze manier te gaan ondernemen. Men vond het moeilijk dit openlijk te vertellen uit angst in problemen te komen. Angst, dus. Voor allerlei problemen: angst de furie over zich uit te roepen met onder andere beschuldigingen van discriminatie en/of racisme, maar ook angst voor rechtstreekse bedreiging en tomeloze ruzies.
Arme landbouwer, Aruba |
In een van mijn weekboekafleveringen [5] heb ik beschreven hoe het mij heeft verwonderd dat zaken die kennelijk goed draaien en die veelbelovend waren in bedrijfseconomisch opzicht zo plotseling konden verdwijnen. Ik had daar een gesprek over met een Curaçaoënaar die ons als gids begeleidde bij wandelingen. Hij had er ook geen goede verklaring voor. Hij verwees wat halfslachtig naar het slavernijverleden, waardoor mensen een hekel zouden hebben gekregen aan gewoon dienstbetoon, ook al is dat zakelijk van aard. Ik schreef dat het soms op een natuurwet leek. Hij zei ook nog op een half geheimzinnige toon dat “sommigen er geen belang bij hebben dat het goed gaat met Curaçao”. Een dergelijk antwoord intrigeert, maar je komt er niet achter wat hij precies bedoelt. Ik haalde ook John de Pool nog aan, een bekende publicist die in het begin van de 20e eeuw diverse opstellen over Curaçao schreef onder de titel Zo was Curaçao. In een van die stukken schreef hij onder ander het volgende: “…dat het op Curaçao geheel en al ontbreekt aan een geest van samenwerking en belangstelling voor industrie. Ons economisch leven kent twee kanten: kopen en verkopen en niet: associatie en productie. Ons ontbreekt de drang om te scheppen, te maken, te produceren. Onze geest is tevreden met schommeloefeningen die zich bewegen tussen koopprijs en verkoopprijs. Daarom zijn alle belangrijk ondernemingen in handen van buitenlanders”. Dat is heden ten dage niet veel anders. Wat zijn de ‘geheimzinnige krachten’ die toch steeds de groei tegenhouden, die de stagnatie in stand houden?
(wordt vervolgd)
[1] Naipaul, V.S. Het masker van Afrika, impressies van Afrikaans geloof, Uitg. Atlas – Amsterdam/Antwerpen. vert. Paula Kok, 2011. Pag. 95
[2] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt, Pag. 14.
[3] Signer, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt”, Pag. 11.
[4] Kapuscinski, R. Ebbenhout, pag. 39 – 40.
[5] Van Lit, Atlantisch rendez-vous, pag. 249
Composities van een uitgesteld leven (13)
Als het aan publicisten als Girigori ligt – zie mijn verhandeling over zijn heimwee naar de leefwijze die hij tambú noemt eerder in dit hoofdstuk – moeten we terug naar het collectivistische Afro-originele paradijs, waar mensen nog een grote verbondenheid met de natuur konden ervaren. Denkt Girigori.
David Signer is een Zwitserse antropoloog die gedurende een aantal jaren onderzoek heeft gedaan in West-Afrika. Van hem is het volgende verhaal dat ik hieronder in het kort weergeef [1]. Abou is een jongeman die ergens in de buurt van een stad in West-Afrika een telefoonhuisje uitbaat. Bij hem kan men komen bellen en hij verkoopt ook spullen voor de telefoon. Abou is ijverig en toegewijd. Hij werkt hard, maar hij geeft aan dat hij nooit vooruit zal komen. Hij zegt dat het beter is niet te werken dan wel; het schiet allemaal niet op. Abou wordt dagelijks belaagd door allerlei mensen, die zelf niets bezitten en die hem constant onder druk zetten hen geld te lenen of gratis te laten bellen. Velen noemen zich zijn broertje of neefje. Ze hangen de godganse dag rond zijn cabine en Abou kan hen niet weerstaan. Ze blijven aandringen. Het is doodvermoeiend hen van zijn lijf te houden. Signer vertelt dat Abou twee spreuken aan de wand van zijn cabine heeft hangen: “L’enfer c’est les autres” (“De hel dat is de anderen”) en “L’homme n’est rien sans l’homme” (“De mens is niets zonder de mens”). Het geeft precies de kwelling in zijn dilemma aan. Op de vraag wat er zou gebeuren als hij niet zou toegeven, antwoordt Abou: “’On va trop me fatiguer’, sagt er selbst. ‘Man wird mich ermüden, fertig machen’. Das is buchstäblich zu nehmen. All die selbst ernannten petits-frères würden den lieben lange Tag in seiner Kabine sitzen und ihn mit ihrem Gejammer an den Rand des Nervenzusammenbruchs treiben. Er kann ja nicht weg, er ist ihnen ausgeliefert! ‘On va gâter mon nom’, sagt er auch. ‘Man wird meinen Namen in den Schmutz ziehen’. Das hieße, die Kunden blieben aus”.
Men zou mij uitputten, zegt Abou, helemaal ruïneren. Dat is letterlijk te nemen. Al die zelfbenoemde ‘broertjes’ zouden de godganse dag in zijn cabine hangen en ze zouden hem met hun gejammer aan de rand van een zenuwinstorting brengen. Hij kan ook met geen mogelijkheid weg en hij zegt verder dat ze zijn naam door de modder gaan halen als hij niet toegeeft. Hierdoor zouden ook zijn reguliere klanten (die wel betalen voor de diensten) weg blijven. Abou zegt dat je altijd vriendelijk moet blijven, vooral tegen degenen die zich tot je familie rekenen. Vóór alles speelt bij hem de angst behekst te worden. Die allesoverheersende angst is in Afrika nog zeer pregnant aanwezig, zegt Signer. Het is zelfs die angst, die in feite alle sociaaleconomische relaties en daardoor de maatschappelijke verhoudingen volkomen beheerst. Signer vertelt met verbaasde en op betrokken toon over Abou. Je ziet hem daar direct naast hem staan; hij heeft zijn vertrouwen kunnen winnen en hij moedigt Abou aan zijn verhaal te vertellen. Abou doet dat en zonder opsmuk.
Onze Vlag, Redmondstraat, Paramaribo, 1965 |
Abou zegt: “Immer will jemand etwas von dir, und wenn du es ausschlägst, machen sie dir das leben zur Hölle”. (“Altijd wil iemand wel iets van je en als je dat afslaat, dan maken ze je het leven tot een hel”). Hij zegt verder dat heel veel jongeren naar de steden komen, de dorpen verlaten. De familie die achterblijft, verwacht dat degene die is vertrokken, hen wel zal blijven onderhouden. Zo niet, dan is de kans groot dat iemand uit jouw familie of clan jou iets aandoet, dat wil zeggen op afstand behekst. Het is zowat onmogelijk je daartegen te verzetten.
Man with hat. Foto @ Nicolaas Porter |
Op internet is een filmpje te zien van een interview met een Curaçaose jongeman, Orlando. Bijna elke dag is Orlando te vinden bij het kruispunt op Biesheuvel op het eiland. Het is een punt waar veel auto’s dagelijks passeren bij verkeerslichten. Orlando verkoopt kauwgum (van het merk PK) aan automobilisten die wachten voor de verkeerslichten. Hij is volhoudend en hij heeft door zijn optreden en doorzettingsvermogen in de loop van de jaren al veel aandacht getrokken. Ikzelf passeerde daar ook dikwijls en hij heeft mij ook wel eens wat verkocht (hoewel ik die kauwgum niet bijster lekker vind). Ik heb me vaak afgevraagd wat deze jonge vent, die op mij als knap, energiek en kien overkomt, bezielt om dit elke dag weer te doen. Het verkopen van alleen maar kauwgum op deze intensieve manier lijkt me niet al te veel op te brengen. Het is ook geen manier van werken, waar uitdaging aan zit en waar je veel van opsteekt. Het lijkt mij in feite tijdrovend niets, terwijl ik Orlando in zijn voorkomen en werklust beter schat voor een heel ander leven dan dit.
Ik vraag me af waarom ik bij het lezen van het verhaal over Abou automatisch moest denken aan die Curaçaose jongeman op het kruispunt bij Biesheuvel. Ik zag een aantal gelijkenissen: beiden zijn jong en ze werken hard genoeg. Ze zijn intensief bezig, maar het lijkt me ook dat Orlando niet rijk zal worden van zijn handeltje. Ze zijn beiden gedoemd dit te blijven doen en arm te blijven. Abou lijkt niet te kunnen ontsnappen aan zijn situatie, Orlando lijkt het niet te wíllen. Er zit wel verschil in beide situaties: Abou wordt dagelijks omringd door uitvreters en dat is de hoofdreden van zijn stilstand. Orlando werkt alleen; bij hem zie je geen anderen die aan hem hangen. Dat is althans niet zichtbaar.
Rinaldo Klas – Een beetje goud |
Orlando lijkt alleen te willen opereren; door zijn manier van werken wil hij anderen niet om zich heen hebben. Zijn manier van werken is niet aantrekkelijk; het heeft geen enkel aanzien en geen status en het wekt niet op tot navolging. Hij blijft op afstand van anderen. Men weet dat er bij hem weinig te halen valt; hij zal wel een armoedzaaier zijn. Abou wil wel van zijn “petits-frères” af, maar dat lukt hem niet. Zijn handel trekt anderen aan; zijn klanten zijn niet mobiel (zoals de automobilisten van Orlando); het is gemakkelijk voor hen bij zijn cabine rond te hangen, terwijl dat bij Orlando (op een druk kruispunt zonder beschutting tegen felle zon of regen) veel minder aantrekkelijk is.
Het zijn beiden wél doorzetters ondanks dat het werk relatief gezien weinig opbrengt. Abou zegt dat werken of niet werken in feite weinig verschil uitmaakt. Toch moeten beiden hun motivatie om ermee bezig te blijven, wel ergens vandaan halen en dat op zich wekt al bewondering. Het is niet duidelijk waar beiden op praktisch niveau hun motivatie aan ontlenen. En dat komt vreemd over. Beiden hebben niet voor niets de aandacht getrokken; anders was er geen verhaal over hen geweest.
|
Voor Abou geldt waarschijnlijk dat hij zich verplicht voelt ten opzichte van zijn familie. Die houdt hem onder druk om zijn opbrengsten te delen. Orlando zegt in het interview dat hij positief wil blijven en zelf in zijn onderhoud wil voorzien op een eerlijke manier. Hij is rasta en zegt gemotiveerd te zijn vanuit zijn geloof. De interviewer suggereert Orlando dat hij ook drugs had kunnen gaan verkopen; dat brengt waarschijnlijk meer op. Dat is geen optie voor hem omdat hij op dit punt ook door zijn God wordt gestuurd, zegt Orlando. De vraag blijft of hij buiten kauwgum misschien ook ander snoep of lekkernijen zou kunnen verkopen. Dat zou zijn mogelijkheden misschien vergroten. Die vraag werd niet gesteld.
Het gaat hier in beide gevallen om het arm en behoeftig blijven. Beiden zullen wel vooruit willen en niet blijven hangen in hun behoeftige staat, maar beiden kunnen of willen geen keuzes maken zich verder te ontwikkelen naar een ander niveau van welvaart of uitdaging. In materieel opzicht falen beiden indien men het bekijkt vanuit de gangbare en dus dominante opvatting van het sociaaleconomisch functioneren: winstmaximalisatie door ondernemerschap. Zowel Abou als Orlando lijkt niet verder te komen.
En deze vraag is bij mij al vaker opgekomen: wat is er precies aan de hand met de kauwgumverkoper bij de verkeerslichten op Biesheuvel? Volgens mij is het een jongeman die veel meer in zijn mars heeft. Maar in feite is de reikwijdte van de vraag groter: dergelijke gedachten ontstaan ook bij veel andere gelegenheden. Stagnatie. En hoe moeten we dit kunnen vatten?
[wordt vervolgd]
[1] Signer, David, Die Ökonomie der Hexerei, oder Warum es in Afrika keine Wolkenkratzer gibt. Peter Hammer Verlag GmbH, Wuppertal 2004, pag. 12–14.
Composities van een uitgesteld leven (12)
door Willem van Lit
In deze 12e aflevering bespreek ik in een vervolg patronen van familieverbanden en gezinsstrukturen met de (Afrikaans) collectivistische achtergrond, de sporen tot op heden.
In dit kader past nog een andere opmerking. Sommigen zeggen dat men het de man niet kwalijk kan nemen dat hij zijn verantwoordelijkheid niet neemt. Zijn gedrag is een overblijfsel uit de periode van de slavernij, waar hij door zijn meesters als willekeurig fokstier is gebruikt en hij heeft nooit geleerd verantwoordelijkheid te nemen. Als dit al waar is, dan is dit niet de enige waarheid. Er zijn – zoals we zagen – meer redenen en oorzaken voor de problemen van ongehuwde jonge moeders. De oorzaak ligt niet alleen bij de mannen; het zit in het complex van overgedragen sociale structuren, waarbij de eeuwenoude collectivistische vorm – die betrekking heeft op het geheel van verhoudingen, gedragspatronen, verbondenheid, mentale gerichtheid, machtsposities en sociaaleconomische verbanden binnen grote familieverbanden – langzaamaan uiteen is gevallen. En hierin is zeker ook een Afrikaanse erfenis te bespeuren. In hoofdstuk vier liet ik Gert Oostindie al iets zeggen over de matrifocaliteit in de (Afro-)Antilliaanse gemeenschap. Ook hij gelooft niet in de stelling dat dit één op één te maken heeft met het slavernijverleden. Een dergelijke sociale mechaniek kan niet uit de slavernij worden verklaard.
Composities van een uitgesteld leven (11)
door Willem van Lit
In deze aflevering volg ik verder de sporen en de stemmingen van de Afrikaanse overlevering in sociale patronen, waarbij ik onder andere stil sta bij samenleven in familieverband. Hierbij passeren onder andere Dowden, Kapuscinsky en Herskovitz.
Stemmingen
Er zijn meer lijnen die evenwijdig lopen. Richard Dowden introduceert Afrika (de tweede alinea van zijn boek) [1]als volgt: “Slechts weinigen gaan erheen. Afrika heeft een reputatie van armoede, ziekte en oorlog. Maar wanneer buitenstaanders toch gaan, worden ze vaak verrast door het welkom dat hun ten deel valt en zijn ze eerder betoverd dan beangstigd. In Afrika worden bezoekers verwelkomd en verzorgd. Wie erheen gaat, zal merken dat de meeste Afrikanen vriendelijk, voorkomend en buitengewoon beleefd zijn. De Afrikaanse gulheid stemt de bezoeker keer op keer tot bescheidenheid. Wat wij sociale vaardigheden noemen, bezitten Afrikanen in overvloed. Maar het zijn geen vaardigheden die formeel worden aangeleerd of onderwezen. Afrika kent de gemaakte glimlach van ’een fijne dag verder’ niet. Afrikanen ontmoeten en begroeten anderen open, kijken de ander aan als ze praten, pakken handen vast, omhelzen en geven en ontvangen zonder zich nerveus op gelaten te voelen. Dat alles is even natuurlijk als de muziek op het hele continent”.
Dit kén ik, dacht ik toen ik het las. Buiten het feit dat het Caribische gebied (inclusief) Suriname minder met oorlog te maken heeft, waren onze ontmoetingen met mensen daar net zoals Dowden beschrijft. Soms dacht ik dat het een toneeltje was, maar ik heb steeds ervaren dat de hartelijkheid wel degelijk echt is. Het treft je steeds als een verkwikkende bries. Mensen willen ook snel vertrouwd met je raken. Ook dit is iets wat Herskovitz[2] constateert, maar ook Kapuscinski[3]. Dergelijke opgewektheid gaat samen met een soms onverwoestbaar optimisme, zoals Dowden sterk opmerkt als hij de situatie in Sierra Leone typeert tijdens en vlak na de verwoestende burgeroorlog in de jaren van de twintigste eeuw. Tegen alle wanhoop van het verwoeste leven in blijven mensen muziek maken, klappen en zingen. Dowden is diep onder de indruk. “Afrikaanse muziek geeft uitdrukking aan vitaliteit, een diepgaand talent voor het leven, voor het genieten van de goede tijden en het overleven van de slechte. De paradox is perfect in evenwicht: vreselijke tijden brengen enorme kracht voort, het verdriet versterkt de vreugde en de dood intensiveert het leven”[4].
Deze stemming, deze uitbundigheid kom je ook tegen bij de Afro-Caribische bevolking in hun feesten, ondanks de soms grote armoede. De viering van carnaval op veel eilanden is wereldbefaamd, maar ook andere feesten worden met volle overgave, muziek en dans in alle overtuiging gevierd. Men grijpt elke gelegenheid aan om volop over te lopen van vrolijkheid en optimisme. Feesten zijn niet ingetogen; juist extravagant, bruisend, kleurig en vol herrie. Het Caribisch gebied is rijk aan muzieksoorten, dansen en gezang. Dat staat wereldwijd in hoog aanzien. De analogie van het Caribische gebied met Afrika heeft Dowden verwoord doordat hij een Caribische schrijver (Jamaica Kincaid) laat zeggen dat zwarte mensen liever ontkennen dat ze beter dan wie dan ook dansmuziek kunnen maken, dat ze betere feesten geven dan wie dan ook en dat ze heel spontaan kunnen dansen. Hij snapt niet dat ze dit liever ontkennen [5].
Zorg voor verhoudingen
Twee jaar geleden bezocht ik een congres dat over Antilliaanse tienermoeders ging. Op deze bijeenkomst konden jonge vrouwen zelf vertellen over hun ervaringen. Het patroon van hun verhalen was eigenlijk eender. Ze raakten op jonge leeftijd zwanger; de vader is vertrokken en die laat zich niet meer zien. Hij bekommert zich niet meer om moeder en kind. De meisjes moesten van school en werk gaan zoeken. Ze raakten sociaal en financieel in de versukkeling. Zij werden op de bijeenkomst geprezen om hun moed hun verhaal te willen vertellen voor het publiek. Zij stonden centraal en in de analyse kwam het er op neer dat de rol van de vader versteviging behoeft: hij moet zijn verantwoordelijkheid nemen.
Het ging hier om jonge vrouwen in een Nederlandse stad [6]. De vrouwen zeiden de mannen – en zeker zij die hen zwanger hadden achtergelaten – niet meer te vertrouwen. In de meeste gevallen duldden ze niet meer dat die mannen nog contact zouden hebben met hun kinderen. Dat is begrijpelijk. Sommigen waren meerdere keren in dezelfde situatie geraakt; een enkele vrouw had drie tot vier kinderen, waarvan de mannen zich niet meer met de zaak bemoeiden. De gemeente had dit congres speciaal georganiseerd voor het probleem van Antilliaanse meisjes omdat deze groep juist tot probleemgroep wordt gerekend. Uit dergelijke situaties groeien – en dat is voorspelbaar – maatschappelijke problemen die in specifieke wijken ook tot (kleine) criminaliteit kunnen leiden. Daarnaast is het risico voor de kinderen door verwaarlozing of mishandeling zeer groot. (Ook bij andere groepen komen dergelijke problemen voor, maar kennelijk niet in die mate als bij Antilliaanse vrouwen).
Herskovits onderzocht de familiestructuren van de Afro-Amerikanen en keek of er parallellen zijn met het continent van afkomst[7]. Hij keek hierbij ook naar de positie van de moeder. Een aantal van zijn bevindingen laat zien dat er op de Caribische eilanden en in Noord-Amerika zeker patronen zijn die overeenkomen met de Afrikaanse. Een belangrijke constatering in dit verband is dat er in zekere zin sprake is van matrifocale structuren. Hoewel de lijn van afstamming formeel over de mannelijke kant verloopt, hebben vrouwen doorgaans een sterke bindende functie in de familie of de clan. De mannen kunnen meerdere vrouwen hebben, maar ook vrouwen hebben bindingen met meerdere mannen. Er is wel sprake van huwelijken, maar deze verbintenissen berusten dikwijls meer op afspraken tussen families dan dat ze op formele wijze (voor de wet of kerk) zijn vastgelegd. Families en gezinnen zijn groot (“extended”) door verschillende vrouwen en het groot aantal kinderen. De vader in grote families is een soort manager op afstand en hij heeft doorgaans geen diepe affectieve band met de kinderen, zeker als het om verschillende vrouwen gaat. De directe zorg voor de kinderen berust bij de moeder. Zij heeft wel die sterke affectieve band en zorgende houding. Hierdoor voelen de kinderen zich meer verbonden met de moeder dan met de vader. De moeder heeft de zorg over de huishouding en daardoor ook een sterke economische positie en functie binnen het clanverband; zij voorziet het gezin van de middelen voor onderhoud. Juist deze economische positie verschaft haar in zekere mate een onafhankelijke rol. Daardoor is zij in staat belangrijke keuzes te maken in het gezin. Bij samengestelde families is het vaak de grootmoeder die een sterke besturende invloed heeft in samenwerking met de moeders. Het gaat hier vaak om ingewikkelde verbanden waarbij formele structuren er niet zo toe doen. Dit is dan de zogeheten matrifocale gezins- of familiestructuur. Het begrip buitenechtelijke of onechte kinderen is niet strikt gedefinieerd. Echte of onechte afkomst, het loopt door elkaar heen. Daarnaast komt ook adoptie geregeld voor. Het is niet strikt afgebakend. Formeel gezien is er een patriarchale lijn, maar door de sterke emotionele, affectieve, economische en zorgende functies van de vrouwen (moeders en grootmoeders) is de lijn in materiële zin eerder van matriarchale aard.
Herskovits heeft dit soort verbanden en vormen ook in het Caribische gebied gezien en opgetekend. “The ‘competent self-sufficient women’ who wish to have no husbands are of especial interest”. [8], zegt Herskovits. Hierin hoor ik een verre echo van de jonge tienermoeders die ook hun onafhankelijkheid (willen) bewaren ten opzichte van de mannen die hen zwanger maakten. De meisjes en vrouwen in huidige tijden en omstandigheden ontberen echter de grootse en brede collectivistische structuur van de uitgebreide familie of de clan, een structuur die in feite gebaseerd is op een dorps niveau. En daarbij bestaan huishoudens uit veel moeders, tantes, kinderen, neven en nichten, die elkaar als een organisme aanvullen en die gezamenlijk voorzieningen genereren. Deze eeuwenoude sociale patronen van collectivistische aard ontbreken in de moderne samenleving. De moderne leefwijzen bieden meer vrijheid, maar eisen ook een groot zelfvoorzienend individualistisch vermogen. En hieruit ontstaan de problemen voor de vaak jonge moeders die – zoals dat in de voormalige context wél mogelijk was – hun sterke en onafhankelijke positie binnen de contouren van de uitgebreide familie. In de oude collectivistische structuren hadden de vrouwen in de gezamenlijke vorm wel de economische sleutel in handen voor een sterk huishouden: zij konden inhoudelijk een matriarchale structuur bouwen en onderhouden [9].
(wordt vervolgd)
[1] Dowden, R. De staat van Afrika, uitg. Omniboek, Kampen, 2010, pag. 11.
[2] Herskovits, The Myth of the Negro Past, pag. 150 – 153.
[3] Kapuscinski, Ryszard, Ebbenhout, Rainbow Pockets, uitg Muntinga bv. Amsterdam is.m. de Arbeiderspers, 2000. “Niets verbindt de mensen in Afrika zo met elkaar als gemeenschappelijk lachen om iets wat werkelijk leuk is, bijvoorbeeld een blanke die de lucht in springt vanwege zo’n kleinigheid als een injectie. Later begon ik dan ook mee te doen aan dat spel en ook al kronkelde mijn lichaam van de pijn die door Edu met een onstuimige vaart ingeboorde naald veroorzaakte, ik brulde met hem samen met hem van het lachen”. Pag. 68
[4] Dowden, R. De staat van Afrika, pag. 289.
[5] Dowden, R. De staat van Afrika, pag. 288.
[6] Dergelijke situaties leiden dikwijls tot excessen, die kunnen neerkomen op grover verwaarlozing of mishandeling van kinderen. Het komt voor dat meisjes in verwachting raken van familieleden, zoals de eigen vader. John Baselmans heeft voor Curaçao schrijnende situatie beschreven in zijn boek Geboren voor één cent; in hoofdstuk drie van dit boek heb ik hier al bij stil gestaan.
[7] Herskovits, pag. 167 – 187.
[8] Herskovits, pag. 172.
[9] A.F. Marks betoogt in een uitgebreid opstel over kenmerkende gezinsvormen en de gezinscultuur op Curaçao dat er van de Afrikaanse erfenis van polygamie en het zogeheten “kria”-systeem (het opnemen van adoptiekinderen in het gezin) niets of weinig is overgebleven. Dit heeft verschillende oorzaken, onder andere de invloed van de specifieke vorm van het slavernijsysteem en de kleinschaligheid van het eiland, die het heeft verhinderd de Afrikaanse traditie op dit punt te continueren. Toch is er op Curaçao wel sprake van een matrifocale gezinsstructuur, waarbij de man echter op grotere afstand van het gezin is geplaatst. Marks zegt dat dit voortkomt uit de voorbeeldwerking van de sociale toplaag in de periode van de slavernij en daarna. “Deze groepen kenden weliswaar het monogame huwelijk als normatief maar volgde daarbij het patroon van de dubbele moraal. Man en vrouw waren monogaam gehuwd, maar de man bezat het exclusieve ‘recht’ om bijvrouwen te hebben”. Deze blanke heren onderhielden (seksuele) relaties met doorgaan Afro-Caribische vrouwen (bijvrouwen of ‘kombles’ genoemd) uit de lagere bevolkingsgroepen. Marks zegt voorts dat dit “wellicht onder invloed van Portugese Joden en Latijnse overwal een Latijns tintje kreeg, (…) “.Het is echter geen polygamie zoals dat in de Afrikaanse omgeving gewoonte was, maar het had wel tot gevolg dat de vrouw spil bleef van het gezinsleven.