blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Slagveer Jozef

Jozef Slagveer: Tranen van een journalist

“Huil niet wanneer de zon schijnt, opdat je de sterren niet ziet.”

Toen men mij vroeg of ik genegen zou zijn een boek te schrijven over het leven van de journalist Jozef Slagveer, realiseerde ik mij terdege, dat het gewoon geen eenvoudige taak is een dergelijk moeilijk onderwerp op boeiende wijze te behandelen. Maar deze beklemming verdween spoedig toen ik overdacht wat ik in zijn dagboek zou kunnen opnemen. Het was of er in mijn geest een luikje openging, waaruit een stroom van herinneringen te voorschijn kwam. Het geeft het verhaal van een dichterschrijver-journalist, dat te snel – of misschien te laat opgroeide, de beschrijving van een leven dat veel tragedie bevatte, niet alleen voor hem – maar ook voor velen die hem dierbaar waren. Ik heb het niet gemakkelijk gevonden de deuren van het verleden te openen en dingen te vertellen die de meeste mensen zelfs aan vrienden niet zouden willen openbaren, of schrijven, om door vreemden te worden gelezen.

Waarom schrijf ik deze korte biografie. Er zijn verschillende redenen. Om te beginnen geloof ik dat het schrijven mij zal helpen mezelf klaarheid te verschaffen aangaande mijn houding tot de wereld om mij heen. Ik geloof dat het ertoe zal bijdragen mijn rechtschapenheid in eigen ogen te herstellen. Maar ook dat het anderen zal helpen. En dit rechtvaardigt naar ik meen, het openen van de deuren van een verleden, dat mij, die het doorleeft heeft, soms – wanneer ik er op terugzie, volkomen ongelooflijk onbestaanbaar voorkomt.

Ik heb lang nagedacht over de manier hoe het levensverhaal van de journalist Jozef Slagveer te beginnen. Ik zou kunnen aanvangen op het ogenblik van hilariteit, toen hij in 1968 debuut maakte met zijn novelle De verpletterde droomIk zou dan ook kunnen beginnen op het afschuwelijke moment, toen hij voor een open venster stond met tijden van verschrikking en vernedering. Misschien is de juiste manier om het te vertellen zoals het gebeurde. Jozef heeft nooit zijn eigen leven geleefd; het werd bepaald voor hij geboren was.

Zijn ouders waren hopeloos verzot op de kerk. Zijn moeder die positieve denkbeelden had over invloeden voor de geboorte, bracht zoveel tijd in de kerk door als ze maar kon. Ze wenste dat Jozef naar het klooster ging – en omdat zij het heilig beeld van Sint Jozef in de kerk tot vereren toe bewonderde, werd hij naar hem genoemd toen hij eindelijk op 25 januari 1940 ter wereld kwam: Jozef Hubertus Maria. Zijn vader had hem een andere toekomst bedacht. Zijn droom was hem als een grote dichter-schrijver te zien. Jozef heeft vaak getracht de oorsprong van de sterke liefde van zijn ouders voor de dichtkunst op te sporen. Misschien was dat het gevolg van onvervulde dromen, waarvan hij als kind nooit iets geweten heeft. Zijn vader, een man met een sterke wil en toch een gemoedsmens, voelde dat schrijvers degenen zijn met werkelijk talent. Hoe dan ook, zover als mijn herinnering teruggaat was de dichtkunst zijn leven.

Wat Jozef in zijn kinderjaren het meest voor voelde was angst en eenzaamheid. Hij was bang zijn ouders te ontstemmen. Hoewel ze veeleisend waren en veel van hem hielden. Hun toewijding aan zijn loopbaan was voor hen steeds de wonderpoort. Zijn gevoel van eenzaamheid was moeilijk te verklaren. Hij was eenzaam, waarom wist hij niet. Hij voelde zich altijd ontoereikend, en hield nooit van de jongen die hij was. Op de Sint Antonius-school te Mary’s Hope, een basisschool, die hij in zijn jeugdjaren bezocht, werd hij altijd Hubert genoemd. In zijn geboorteplaats Totness, stond hij bekend als Hubertus. Als ik in de tijd terug kijk, weet ik dat hij reeds op zijn vijftiende kon dichten. Het eerste gedicht in zijn jonge jaren was:

Totness

hier ben ik geboren
tussen de erebogen
van de kokospalmen
uit de schoot
van een negerin
hier klonken
de eerste vreugde‑
kreten van mijn vader
en de vroedvrouw
terwijl mijn huilen
moeders hijgen
eenzaam begeleidde
hier wil ik sterven
met erebogen
van kokospalmen
dit is mijn land
mijn eigen land
niemand die me
dit ontnemen kan

Jozef heeft een grote liefde gehad voor Totness. Na de basisschool vertrok hij naar Paramaribo om de Mulo-school te bezoeken. Op de Sint Paulusschool had Jozef nog de dromen van zijn moeder om het priesterambt te bekleden. Na zijn middelbare school (AMS) vertrok hij naar Nederland, met de bedoeling het kloosterleven in te gaan. Maar in Nederland ontdekte hij al gauw dat het niet zijn roeping was. Voor Jozef was het dan ontzettend moeilijk zich zelf te ontvluchten. Hij liet zich toen inschrijven op de Academie en Werkcentrum voor Expressie en ontving een journalistenopleiding aan de Vrije Universiteit in Amsterdam.

Na zijn opleiding in de journalistiek ging hij werken bij verschillende dag- en weekbladen en hij debuteerde als dichter in 1959 in de dichtershoek van het Algemeen Handelsblad in Nederland. Ook studeerde hij M.O.-Nederlands en schreef schetsen voor het dagblad Trouw. Hij was tevens hoofdredacteur van Djogo, orgaan van het Surinaams Verbond.

Jozef Slagveer keerde in 1967 terug naar Suriname en werkte op de Hoofdafdeling Pers- en Voorlichting van het ministerie van Onderwijs. Tijdens zijn loopbaan als pers- en voorlichtingsman aan dit ministerie, is hij zich gaan wijden aan het theaterleven. In de jaren 1967 en 1969 schreef hij verschillende toneelstukken die hij heeft laten opvoeren. Enkele van zijn stukken werden in zijn geboortedistrict opgevoerd.

Zijn trots verzette zich er tegen ooit zijn gevoelens te laten blijken. Hij leerde zijn angst en afkeer maskeren met voorgewende onverschilligheid en een manier van doen als sprak eigenlijk alles vanzelf. Hij zocht het avontuur nimmer, maar was er zich van bewust, dat het altijd op de loer lag om hem te overrompelen. De meest alledaagse dingen eindigden bij hem dikwijls in hevige gebeurtenissen. Hij werd voorzichtig en trachtte vooraf te peilen of er in een bepaalde daad mogelijkheden voor emotionele belevenissen verborgen zaten. Het had echter geen zin dit te doen, want op de een of andere manier wist het avontuur hem toch weer te vangen. Zijn vader was opgetogen en zijn moeder bezorgd, hij zelf in het begin gealarmeerd, later berustend. Zo kreeg hij de roep nergens voor terug te deinzen, hoewel hij in werkelijkheid gevecht op gevecht met zichzelf moest leveren om de situatie de baas te blijven.

Eerste persbureau in Suriname
Na zijn ontslag als Pers- en Voorlichtingsman aan het Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling, begon hij met een nieuwsagentschap. Het was het eerste Algemeen Persbureau in Suriname. Het persbureau Informa werd in 1971 een feit. Het was de eerste keer in zijn leven, dat hij bewust toegaf aan iets, waarvan hij vooraf wist, dat het loerende avontuur een kans zou krijgen. Aan de Heerenstraat waar hij met zijn persbureau begon, publiceerde hij het Informa-bulletin en het weekblad Aktueel. Daarnaast verzorgde hij een informatief radioprogramma, onder dezelfde naam van het weekblad Aktueel.  [Aanvulling redactie CU: na de militaire coup van 1980 werd Slagveer perswoordvoerder voor de militairen. Hij werd door hen vermoord bij de decembermoorden van 1982.]

De beste journalist in Suriname
Jozef was een van de beste journalisten in Suriname. Hij was een journalist met een open blik. Hij was altijd als eerste bij het nieuws. Jozef heeft tijdens de regeerperiode van NPK-2, waar Henck Arron de leiding had, een financieel schandaal aan de grote klok gehangen. Willy Soemita, toen minister van Landbouw, belandde in de gevangenis. Het Soemita-dossier Smeergelden affaire die de journalist Jozef Slagveer publiceerde, viel als een slag bij de toenmalige NPK-regering. Jozef was radicaal en schreef de dingen zoals ze zijn. Hij werd daardoor niet overal met een glimlach ontvangen. Hij ging vaak uit op de achtergrond van het nieuws en wist zich nooit uit het veld te slaan.

Zijn publicaties
Jozefs eerste gedichtenbundel was een ode aan zijn geboorte district Coronie. Kosoe dron verscheen in 1969. Hierna verschenen de volgende publicaties:
De verpletterde droom
Sibi busi
Cocaïne doodt Paramaribo
Een vrouw zoals ik
De nacht van de revolutie enz.

8 december 1982
Een zwarte bladzijde in de geschiedenis van Suriname. Jozef die het toenmalige militairbewind kompleet ondersteunde, werd samen met 14 andere burgers op barbaarse wijze vermoord door de militaire machthebbers. Zijn dood is een schok geweest voor de journalistiek in Suriname, niet alleen maar ook voor de Coronianen. Na zijn dood, was de persvrijheid in Suriname opgehouden te bestaan, en werd pas in 1991 tijdelijk hersteld. Suriname heeft na de dood van deze bekende journalist nooit meer een persbureau gehad. Ook de jurist Riedewald, en Gonçalves, districtsgenoten, werden gerekend tot de slachtoffers van de decembermoorden.

[van Coronianen in beeld, website Coronie]

Horb is vermoord

door Theo Para

Roy Horb, de in ongenade gevallen tweede man van het toenmalige Militaire Gezag, is vermoord. De lezing van het militaire regime dat Horb zich op 2 februari 1983 in zijn cel in Fort Zeelandia ‘met het koord van zijn onderbroek aan een spijker’ had verhangen blijkt gelogen. Horb zou eerst met behulp van ‘een arts’ om het leven zijn gebracht, daarna hingen zijn moordenaars hem met een koord op aan een spijker in de muur van zijn cel.

De getuigenis van oud-politieofficier Herman Doorson liet er geen misverstand over bestaan. De voormalig politieman verscheen op 8 juli als getuige à décharge voor de Krijgsraad in het 8 december strafproces. Dat Doorson als ‘vriend van Bouterse’ deze onthullende verklaring aflegde draagt bij aan de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van zijn versie van de noodlottige epiloog van de decembermoorden van 1982.Bouterse en zijn groep wilden met de brandstichtingen, folteringen, decembermoorden, mediaverboden en afschaffing van verkiezingen niet alleen afrekenen met de democratische volksbeweging, zij wilden ook andersdenkenden binnen hun regime liquideren. In het boek Decembermoorden in Suriname. Verslag van een ooggetuige (1983) liet Horb zijn getuigenis optekenen door ex-minister Jan Sariman. Hij vertelt daarin dat hij door Bouterse ‘werd gedwongen’ mee te doen aan de moorden op 8 december 1982. De ‘Leider van de Revolutie’ wilde van hem af omdat hij zich niet kon vinden in de koers richting een ‘linkse’ totalitaire staat in Suriname. Om hem te compromitteren liet Bevel, Horb op de televisie met de aangeslagen journalist Jozef Slagveer verschijnen.

Slagveer las onder geweldsdreiging een valse zelfbeschuldigende verklaring voor waarin de gearresteerden van 8 december 1982 van een staatsgreep en samenzwering met buitenlandse machten werden beschuldigd. Ook André Kamperveen, een ander 8 decemberslachtoffer, moest zo een valse verklaring voorlezen. Hij verscheen niet op de televisie, slechts op de radio was zijn gebroken stem te horen. Pas veel later, in een zitting van het 8 december strafproces, zouden filmbeelden van zijn verklaring worden vertoond. Op die beelden, die op 8 december 1982 in het Fort Zeelandia waren geschoten, was ook zijn verhoorder te zien: Desi Bouterse. Voor de goede verstaander was daarmee de hoofdverdachte op heterdaad betrapt, hij was wel in het Fort tijdens de folteringen en moorden. Toen de VN rapporteur voor de mensenrechten mr. Amos Wako verhaal kwam halen bij de legerleiding was het duidelijk in welke schoenen de schuld zou worden geschoven. Sgt. Majoor Zeeuw, toenmalig ondercommandant van de Militaire Politie en vertrouweling van Bouterse, vertelde volgens de rapportage van Wako het volstrekt ongeloofwaardige verhaal dat ‘een soldaat’ met een ‘Bren gun’ plots begon te schieten op de ‘gevangenen’, omdat hij ‘waarschijnlijk ten onrechte dacht dat ze zouden vluchten’. Op de vraag wie de soldaat dan wel niet was, zei hij dat het een ‘dienstplichtig soldaat’ betrof ‘die alleen majoor Horb kende’. Zowel naar verklaringen van Zeeuw, kapt. Graanoogst, als lt. Gorré was alleen (!) Horb in Fort Zeelandia. En Horb was er niet meer. Maar Horb was voorzienig en liet deze getuigenis optekenen: ‘Als ik mocht doodgaan bij een verkeersongeluk, door verdrinking of wat dan ook, weet één ding: ik ben vermoord. Vermoord door Desi en zijn bende.’

Meineed als ‘geheugenverlies’

Irwin Kanhai, advocaat van de hoofdverdachte, was als PALU-kaderlid in 1982 militant van de ‘revolutie’, lees de militaire dictatuur. Hij verdedigt met de hoofdverdachte ook zijn eigen politieke biografie. De ethische gedragscode van advocaten vraagt om onafhankelijkheid van de advocaat in relatie tot zijn cliënt en diens belangen. Bij Kanhai lijkt die onafhankelijkheid zoek, niet alleen vanwege zijn politieke affiliatie met de hoofdverdachte, maar ook vanwege zijn meer politiek-ideologische, dan juridische strategie in de rechtszaal. Kanhai tracht met juridische middelen de desinformatie en lastercampagne van het toenmalige militaire regime tegen zijn slachtoffers en de laffe, valse alibiverhalen van de hoofdverdachte legitimiteit te verschaffen. Hij tracht de leugen dat de decembermoorden het antwoord waren op een dreigende invasie en staatsgreep, waaraan de slachtoffers zouden hebben deelgenomen, kredietwaardigheid te verschaffen. Maar de decembermoorden waren geen antwoord op een dreigende invasie, zij waren als volkenrechtelijk misdrijf tegen de menselijkheid juist aanleiding tot overwegen van een buitenlandse humanitaire interventie. Kanhai poogt slachtoffers en daders met elkaar te verwarren. Maar het is zoals de OAS in haar rapport over de decembermoorden stelde: ook al waren de slachtoffers voornemens een staatsgreep te plegen, dan nog rechtvaardigt niets het martelen en zonder vorm van proces executeren van ongewapende mensen. Soerendre Rambocus en Jiwan Sheombar werden zelfs uit hun gevangeniscellen in Santo Boma gehaald om hen op Bastion Veere dood te schieten. Wat Kanhai tracht te verhullen is dat de decembermoorden onderdeel waren van een totalitaire machtsgreep, waarvan hij en zijn politieke partij ruimschoots hebben geprofiteerd. Uit de kruitdampen van 8 december 1982 verscheen splinterpartij PALU in de totalitaire regering van 1983 als partij met de meeste ministersposten en het premierschap.Met Doorson trachtte onze politieke advocaat weer het invasiefabeltje iets van geloofwaardigheid te verschaffen. Hij had daarbij, ongetwijfeld tot zijn ergernis, niet alles in de hand. Want naast de ontboezeming over de moord op Horb, verklaarde deze ‘vriend van Bouterse’ ook nog dat oud vakbondsleider Fred Derby, anders dan Bouterse beweerde, geen ‘mol’ van het militaire bewind was en dat het ‘op de vlucht neergeschoten’ verhaal van bevelhebber Bouterse niet waar was. Deze toenmalige politieofficier was gedetacheerd bij Procureur Generaal R.Reeder, die hem na de decembermoorden vroeg gegevens te verzamelen omdat mogelijk strafbare daden waren gepleegd. Er werden geen mensen verhoord. Bovendien kreeg hij na de dood van Horb van de PG te horen dat hij ook met dat gegevens-verzamelen moest stoppen. Doorson zei nadrukkelijk dat het niet om een onderzoek en zeker geen strafrechtelijk onderzoek ging. De bewering van Bouterse, veel later, dat er onder zijn bewind na 8 december 1982 onderzoek was verricht, maar dat het was kwijtgeraakt, was dus de zoveelste leugen. Ook in het rapport (1985) van Wako vinden we daarvan de bevestiging. De VN rapporteur schreef dat ‘Lt.Kol. Bouterse’ tegenover hem had verklaard dat ‘er geen poging is ondernomen om een onderzoek naar de gebeurtenissen in te stellen.’ Doorson maakte van zijn verzamelde gegevens een dossier in drievoud. Twee exemplaren bewaarde hij op het kantoor van de PG en een gaf hij vertrouwelijk – ‘een vriendendienst’ – via toenmalig directeur Jozef Brahim in bewaring bij De Surinaamsche Bank. Ter zitting bleek dat alle drie exemplaren waren verdwenen. ‘Een groot raadsel’ zei getuige Jozef Brahim, die vertelde dat in 1993, toen hij met pensioen ging, het bankexemplaar er nog was. Toen de rechters aan getuige Doorson vroegen wat hij zich kon herinneren van zijn gegevens, zei hij dat hij zich had aangeleerd na een ‘zware zaak’ de gegevens uit zijn geheugen ‘te wissen’, want ‘anders word je gek’. Voor een ieder met enige kennis van de werking van het menselijke geheugen is die bewering lariekoek. De hersenen zijn geen computer. Treffend gebruikte auditeur-militair Roy Elgin het begrip ‘delete’ voor de ongeloofwaardige pretentie van de getuige. Maar het delete-knopje van Doorson werkte selectief. Want hij wist wel zich te herinneren dat in het dossier ‘90% harde informatie was dat Nederland Suriname zou binnenvallen’. Derby zou dat aan Horb gezegd hebben. Nee, hij herinnerde zich geen details, ook wist hij geen namen, geen gebeurtenissen, geen feiten, alleen van-horen-zeggen. Horb en Derby zijn er niet meer, het dossier is foetsie, we moeten het dus alleen doen met het delete-geheugen van de ‘vriend van Bouterse’. Dat deze getuige buiten zijn rol ging van vertolker onder ede van wat hij heeft waargenomen, bleek uit zijn verdachtmaking (www.caribiana.nl) dat het exemplaar uit de kluis van de bank mogelijk is weggehaald door de Nederlandse ambassade of door Ilse Labadie, voorzitster van de Organisatie voor Gerechtigheid en Vrede, die toen bij de bank werkte. Zowel Nederland als de nabestaandenzouden er baat bij hebben dat informatie over de ‘invasieplannen’ niet naar buiten zouden komen. De getuige verraadde hiermee niet alleen zijn partijdigheid, hij laadde ook de verdenking op zich de dief te zijn die roept ‘houdt de dief’. Want behalve Jozef Brahim en Herman Doorson wist niemand anders van het exemplaar in de bankkluis en de afspraak was dat alleen als de laatste erom vroeg het uit de kluis zou worden gehaald. En waarom heeft Doorson, toen midden jaren negentig bleek dat het exemplaar uit de bankkluis was verdwenen, geen onderzoek naar de verdwijning laten instellen?! In 1997 werd hij door het regime Bouterse-Wijdenbosch benoemd tot hoofd van de Centrale Inlichtingen Dienst (CID). Zijn ‘vriend’ en naar het unanieme verhaal van alle ooggetuigen de opdrachtgever van de decembermoorden, had alle belang bij de verdwijning van het dossier en waarom zou de gecompromitteerde Doorson zijn Baas daarbij niet van dienst zijn?! Als het gaat om zijn getuigenissen à décharge marcheert Doorson in de parade van pro-Bouterse-getuigen die meineed vermommen als ‘geheugenverlies’. Maar ook om andere reden is Doorson- die terloops, in lijn met de leugens van Bouterse en Kanhai, alle schuld in de schoenen van de nu overleden Paul Bhagwandas tracht te schuiven – als getuige à décharge onbetrouwbaar. Het NRC Handelsblad van 17 mei 1997 citeerde uit een vertrouwelijk proces-verbaal van de Haagse regionale criminele inlichtingendienst dat ‘H.C.E. Doorson, die in het dagelijks leven bij het korps politie Suriname werkt als inspecteur een cocaïnelijn heeft opgezet. Doorson zou een koelvrieshuis hebben in het bedrijf NV Doroe in Suriname alwaar cocaïne geprepareerd zou worden in bevroren vis, bestemd voor Nederland. Doorson heeft zakelijke belangen met Lowes en Bouterse.’

Heropening onderzoek

De justitiële autoriteiten in Suriname moeten op straffe van verlies van geloofwaardigheid onmiddellijk het onderzoek naar de dood van Roy Horb heropenen. Doorson moet worden verhoord, terwijl ook de ‘arts’ die mogelijk op flagrante wijze zijn medische eed en de mensenrechten heeft geschonden flink aan de tand moet worden gevoeld. Gezien de huidige ongunstige politieke omstandigheden, waarbij de hoofdverdachte president is, is internationale betrokkenheid bij het onderzoek belangrijk voor borging van procedural justice en de geloofwaardigheid van de onderzoeksresultaten. De Surinaamse staat is deze inzet tot waarheidsvinding verplicht aan de Surinamers en de collega’s, vrienden en nabestaanden van Roy Horb.

10-07-2011

Coronie in de literatuur

door Els Moor

Coronie: wie Dromers Doemdenkers en Doorzetters bekijkt en leest, komt veel onderwerpen tegen die het goed zouden doen in gedichten en verhalen. Toch is er maar weinig literatuur over dit district, evenals over de andere districten en het binnenland. Hieronder volgt een overzicht van proza en poëzie over Coronie. Het is niet veel, maar zeker interessant om te lezen naast Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Suriname is niet alleen Paramaribo. Onze prachtige districten en het zo bijzondere binnenland krijgen beslist niet de aandacht die ze verdienen. In vele opzichten zijn de bewoners zwaar achtergesteld. Hoe verder weg, hoe erger het is!

‘De Fuik’
Het verhaal ‘De Fuik’ van Eddy Bruma (1925-2000) verscheen voor het eerst in 1952 als ‘De fuke’ in het Fries, in het Surinamenummer van De Tsjerne; vier jaar later in het Nederlands in de bloemlezing Meesters der negervertelkunst en in het Sranantongo als ‘Maswa’ in het tijdschrift Tongoni (1958). De Nederlandse versie is ook verschenen in Verhalen van Surinaamse schrijvers (1989) en in Mama Sranan (1999), beide samengesteld door Michiel van Kempen.
Het verhaal gaat over de urbanisatie die in die tijd het traditionele leven in de districten bedreigt. De centrale figuur in het verhaal is oom Safrie. Stadsbewoners die geen respect hebben voor de voorouders, komen grond kopen, maar Safrie jaagt hen weg. De enorme droogte dreigt echter funest te worden voor het landbouwersbestaan. Zelfs Joewan die door oom Safrie is grootgebracht alsof hij zijn eigen zoon was, vertrekt richting stad. Dat doet oom Safrie veel verdriet.
Eddy Bruma maakte in 1960, ter gelegenheid van de 1-juli-viering van de beweging Wie Eegie Sanie een toneelbewerking van het verhaal over de Coroniaanse vrijheidsheld Tata Colin.

Tata Colin
In 1982 verscheen het boek over Tata Colin van Ruud Mungroo (1938-2003). In 1989 werd het herdrukt. De schrijver deed voor zijn novelle onderzoek naar de gebeurtenissen die zich in de dertiger jaren van de 19de eeuw afspeelden rond de legendarische, charismatische figuur van Tata Colin. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in 1835, op plantage Leasowes. De slaven daar krijgen moed naar aanleiding van de berichten die uit Paramaribo doorsijpelen over de brand van 1832, aangestoken door Codjo, Mentor en Present en ze gaan zich onder leiding van Tata Colin inzetten voor vrijheid. Dit leidt tot grote ongerustheid onder de slavenmeesters.

Uiteraard zijn er ook verraders onder de slaven. Tata Colin krijgt een forse aframmeling en verliest zijn spraakvermogen. Pas na drie jaar begint hij weer te praten. Dan spreekt hij zijn medeslaven moed in vanuit het negerziekenhuis en voorspelt hij de naderende opstand, gevolgd door vrijheid. Hij en enkele medeslaven worden echter verraden en naar de stad gebracht voor berechting. Tata Colin krijgt de doodstraf. In Coronie zal hij opgehangen worden als afschrikwekkend voorbeeld. Voor hij echter vervoerd zal worden, is hij ‘ontsnapt’ vanuit zijn cel met gesloten deur … naar het water van de zee. Slaven die terugvliegen naar Afrika, het is een bekend motto uit de orale negerliteratuur. De zwarte Nobelprijswinnares uit Amerika, Toni Morrison, gebruikt het in haar roman De hemelvaart van Solomon (1974) en ook Tessa Leuwsha pakt het motief even op in haar roman Solo een liefde.

Solo een liefde
De tweede roman van Tessa Leuwsha, Solo een liefde, verscheen in 2009. De hoofdfiguur in deze roman, de jonge vrouw Solana, is sterk geworteld in Coronie. Ze is geboren op plantage ‘Paradise’, die een grote rol in haar leven blijft spelen. Het is een roman over een liefdesrelatie die ook, ingebed in het verhaal, veel informatie geeft over Coronie en de geschiedenis van het district. In de terugblikken naar Solana’s overgrootvader Riedewald Cummings, die na het vertrek van de plantage-eigenaar naar Nederland de verantwoordelijkheid voor de plantage Paradise heeft, zit veel informatie over de zware tijd wanneer de verzilting van de grond begint, de kokospalmen ziek worden en de katoenverkoop daalt. Hij verlaat de plantage en laat de verantwoordelijkheid aan een ander. Dat zie we steeds. Ook Solana’s moeder vertrekt en laat de verantwoordelijkheid voor de plantage aan haar jonge dochter. Solana zelf komt later met haar geliefde in Frimangron terecht, buurt voor ‘vrije negers’ in Paramaribo, maar Coronie laat haar niet los. Het is een boeiend geschreven roman vol diepte en informatie.

Dichters
Enkele bekende Surinaamse dichters zijn afkomstig uit Coronie. Michaël Slory (1935) is er een, die ‘Koronie kawina’ schreef, opgedragen aan kawinazanger Bigi Jones, een lang kawina-achtig gedicht in het Sranan en Nederlands. Iedere tweede regel luidt: ‘Mi ben dape, bato, gongote!’, ‘Ik was er ook bij, waarachtig wel!’ Dat geeft het gedicht een prachtig ritme.
Sombra (1939) dichter en voordrachtskunstenaar in het Sranan en bekende persoonlijkheid binnen de Schrijversgroep 77, heeft gedichten geschreven over zijn geboortedistrict en een verhaal ‘Futumarki fu grebi’ dat hij vaak vertelt, staat in vertaling van Michiel van Kempen onder de titel ‘Voetsporen naar het graf’ in de bundel Hoor die tori! (1990). Het is een echte ‘ondrofinitori’, ‘ondrofini poti mi na skoro/ Sabi so poti mi sidon na bangi.’zijn de laatste woorden in het verhaal van de jager die door ondervinding wijs wordt.
Trudi Guda (1940) is niet afkomstig uit Coronie, maar in haar prachtige bundel poëzie Vogel op het licht, staat wel het korte gedicht:

Strand bij Coronie

Dragen vogels de wind
koelt de zee het strand

Vrijen vogels de wind
zoent de zee het zand, het zand, het zand

En dan Jozef Slagveer (1940-1982): hij was journalist en dichtte ook. Hij was afkomstig van Coronie en hield van zijn district. De laatste strofe van zijn gedicht ‘Totness’ luidt:

[…] hier wil ik sterven
met erebogen
van kokospalmen
dit is mijn land
mijn eigen land
niemand die me
dit ontnemen kan

Hij stierf op 8 december 1982, niet in zijn land met erebogen van kokospalmen, maar vermoord in Fort Zeelandia.
De kindergedichten, resultaten van de workshops van Celestine Raalte in de verschillende scholen van Coronie, staan in het ‘Intermezzo’ van Dromers Doemdenkers en Doorzetters. Lees ze! Ze zijn prachtig. Zulke initiatieven maken de slapende literatuur wakker!

[ook in de Ware Tijd Literair, 12 maart 2011]

Het verhaal van Eddy Bruma, ‘De fuik’, is te vinden op de site van de DBNL, klik hier
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter