blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Sens Angelie

Een stap terug in de geschiedschrijving van de koloniën

door Angelie Sens  

Het kloeke boek Rijk aan de rand van de wereld; De geschiedenis van Nederland overzee 1600-1800  oogt in eerste instantie veelbelovend. De titel lijkt een regelrechte vondst. We kunnen het eerste woord namelijk op twee manieren opvatten: rijk als in imperium en rijk als in vermogend of kapitaalkrachtig. Waarschijnlijk zijn hier beide betekenissen bedoeld. Het vervolg van de titel – ‘aan de rand van wereld’ – is minder gelukkig gekozen. Immers, daarmee wordt Nederland op het eerste oog in het centrum van de wereld geplaatst; een uitgangspunt dat door veel historici niet (meer) als vanzelfsprekend wordt beschouwd. Maar ook voor Nederland geldt, aldus de auteurs, dat het zich aan de rand van, in dit geval, continentaal Europa bevond en dat het ‘vroegmoderne Nederlandse koloniale rijk een mondiaal randverschijnsel was’ (p. 11). Rijk aan de rand van de wereld hanteert onmiskenbaar een Nederland-centrisch perspectief.

Uw recensent is een groot voorstander van een integrale benadering die Nederland (en in breder verband Europa), Amerika, het Caraïbisch gebied, Afrika en Azië in samenhang en wisselwerking met elkaar behandelt zonder de diverse perspectieven te veronachtzamen. Dat is op zich een lastige klus en het vergt een grote kennis en souplesse van auteurs die een dergelijk ondernemen tot een goed einde willen brengen. Zelf zeggen Emmer (die de West voor zijn rekening neemt) en Gommans (die de delen over de Oost beschrijft) hierover dat ze getwijfeld hebben over het slagen van het in één boek bijeenbrengen van ‘de Nederlandse expansie in Oost en West’. Ze hebben het er toch maar op gewaagd (p. 7).  

Je zou verwachten dat de auteurs – de een oud-hoogleraar in de Geschiedenis van de Europese Expansie aan de Universiteit Leiden (Emmer) en de ander hoogleraar Koloniale Geschiedenis en Wereldgeschiedenis (Gommans) aan diezelfde universiteit – de bedoeling hebben gehad om een soortement synthese te schrijven van de geschiedenis van Nederland en de overzeese bezittingen in Oost en West in die belangrijke twee eeuwen tussen 1600 en 1800. Die verwachting komt helaas niet uit. Het boek is veeleer een aaneenrijging van – overigens vaak zeer informatieve – hoofdstukken en paragrafen.  

De indeling van Rijk aan de rand van de wereld laat niets aan duidelijkheid te wensen over. Het volgt allereerst een drieledig geografisch patroon en daarbinnen wordt een regionale en lokale onderverdeling gehanteerd. Eerst komt het perspectief van de Republiek aan bod en de wederwaardigheden van de Nederlandse VOC en WIC. In dit eerste deel worden ook culturele aspecten voor het voetlicht gehaald in een poging ‘het stemgeluid van de niet-Nederlandse “ander” dus steeds luider [te] doen klinken’ (p. 70). De aandacht gaat hier uit naar cartografie, schilderkunst en wetenschap – uitingen van High Culture dus – die kennelijk alleen in de betrekkingen tot Azië gevonden kunnen worden, zo klinkt de boodschap van de auteurs door. Vervolgens wordt de blik gericht op ‘De Atlantische wereld’ en de Nederlandse activiteiten in het Caraïbisch gebied, in Brazilië, in Noord-Amerika, in West-Afrika en in Zuid-Afrika. De Kaapkolonie viel trouwens onder het gezag van de VOC en hoorde formeel dus niet bij de West-Indische bezittingen.    

Het derde deel tenslotte, behandelt ‘Moesson-Azië’. Vele handelssteunpunten en koloniale nederzettingen passeren hier de revue: de Indonesische Archipel, Ceylon (Sri Lanka), de Indiase kustplaatsen en -stroken Malabar, Coromandel, Surat, Bengalen, en verder China, Taiwan, Japan en het vasteland van Zuidoost-Azië.   Aan de hand van ‘terugblikken’ aan het eind van elk der drie delen pogen de auteurs de veelal op zichzelf staande hoofdstukjes nog een zekere samenhang te verschaffen. Ondanks de korte vrijages met ‘cultuur’ en ‘mensen’ gaat Rijk aan de rand van de wereldhoofdzakelijk over economische, politieke, militaire en bestuurlijk-administratieve aspecten van de aanwezigheid van Nederlanders buiten Europa. Tegen die achtergrond moeten we dan ook één van de conclusies van de auteurs plaatsen: het is vanaf 1645 alleen maar geleidelijk bergafwaarts gegaan met de Nederlandse expansie en de positie en status van Nederland als koloniale mogendheid. Immers, in 1640-1645 was het Nederlandse koloniale rijk qua omvang op zijn hoogtepunt met de (kortstondige) veroveringen van Brazilië, gebieden in het Caraïbisch gebied, waaronder Suriname, en op de westkust van Afrika.

Laten we inzoomen op ‘de Atlantische wereld’. In ruim 130 pagina’s beschrijft Emmer twee eeuwen expansie in de beide Amerika’s en uiteraard het Caraïbisch gebied, met vanaf einde zeventiende eeuw Suriname en de Antillen als belangrijkste koloniën. Allereerst betoogt hij dat deze laatstgenoemde West-Indische vestigingen onvergelijkbaar zijn met die aan de andere kant van de wereld. Kort gezegd, aldus Emmer: het was grotendeels ‘leeg land’, en op die plaatsen waar mensen – ‘indianen’ – van oudsher woonden, was vrijwel geen sprake van landgebruik vergelijkbaar met dat in Europa of in Azië bijvoorbeeld. Daar komt bij dat het grootste deel van de bevolking in het Caraïbisch gebied in rap tempo uitgeroeid of gedecimeerd werd. De oorzaak van deze menselijke ramp zoekt Emmer vooral in de ziektes die Europeanen en later ook Afrikanen meebrachten naar de ‘Nieuwe Wereld’. In het gebied ontstond een voor Europeanen nieuw soort economie: de plantagelandbouw, hoofdzakelijk gericht op de export en de wereldmarkt. Deze kon alleen maar draaien op slavenarbeid, zo vervolgt de auteur zijn relaas.   Vervolgens gaat Emmer in op de demografische kwestie onder de titel ‘Het Caribisch raadsel’, op ‘De wereld die de slaven maakten’ en op hun ‘Verzet’ (pp. 173-189). De samenlevingen onder de plantagelandbouw kenden hoge sterftecijfers en lage geboortecijfers; er was nauwelijks sprake van ‘natuurlijke aanwas’. Emmer beweert dat hiernaar, ondanks de belangstelling voor dit fenomeen, nog onvoldoende (vergelijkend) onderzoek gepleegd is en dat de argumenten voor het ‘demografisch tekort’, zoals slechte voeding, de slechte behandeling en de rondwarende ziektes, slechts op hypotheses berusten. Immers, de plantage-eigenaren zorgden voor voedsel en slaven hadden daarnaast de beschikking over eigen tuinen, waarvan de opbrengsten zo overvloedig waren dat wat niet voor eigen gebruik nodig was op de markt verkocht werd. Over de behandeling merkt hij op dat het niet zoveel uitmaakte of slaven slecht, beter of goed behandeld werden, omdat zelfs een goede behandeling niet tot een verhoging van het geboortecijfer leidde. ‘Vooral zwangere slavinnen profiteerden van deze “lotsverbeteringspolitiek”. Zij kregen minder zwaar werk toegewezen, en zowel voor als na de zwangerschap werden ze van alle plantagewerk vrijgesteld. Bleef de baby in leven, dan ontving de moeder soms een premie in de vorm van extra kleding. Grote plantages schakelden artsen in om over de gezondheid van hun slaven te waken’, aldus Emmer (p. 175). Dit citaat is representatief voor de wijze waarop Emmer over dit en verwante onderwerpen schrijft.    

Er is op zich niets mis mee dat Emmer zijn eigen stokpaardjes berijdt. Kwalijker is het dat hij veel, vooral recentere, literatuur grotendeels links laat liggen. In een overzichtswerk, want die pretentie heeft Rijk aan de rand van de wereld, mogen mijns inziens de standpunten in het huidige academische debat en de daarbij horende literatuur niet ontbreken. Als Emmer het heeft over de these van Eric Williams (1944) dat er een direct verband zou bestaan tussen de winsten van de slavenhandel en slavernij enerzijds en de (vroege) industrialisatie van Engeland anderzijds of over de lange(re) termijn consequenties van slavenhandel en slavernij voor Afrika en Zuid-Amerika, merkt hij op: ‘Het is hier niet de plaats om al deze veronderstellingen te toetsen aan de resultaten van het recente historische onderzoek, want voor Nederland lijkt deze discussie nauwelijks van belang. Nederlands was een kleine speler in het Atlantisch gebied en de winsten uit slavenhandel en slavernij kunnen in ons land niet in verband gebracht worden met de industrialisatie.’(pp. 155-156)   Een laatste punt dat ik wil aansnijden is: voor wie is dit boek bedoeld? Welke doelgroepen hebben de auteurs voor ogen? Mij is dat niet duidelijk geworden. Zijn het (eerstejaars) studenten of wellicht de meer algemeen geïnteresseerde lezers, of toch ook de historische gemeenschap?    

Kortom, Rijk aan de rand van de wereld is verre van geslaagd als synthetiserend overzichtswerk. Daarnaast is het een onevenwichtig boek, waarin zelfs de op p. 7 geambieerde ‘polyfonie’ (gelijkwaardige meerstemmigheid) verre van waargemaakt wordt. Het is niet te hopen dat hoogleraren en universitair (hoofd)docenten het als handboek voor hun (eerstejaars) studenten zullen voorschrijven. Dat zou een stap terug betekenen.  

Piet Emmer & Jos Gommans, Rijk aan de rand van de wereld; De geschiedenis van Nederland overzee 1600-1800. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2012. 542 p., ISBN 978 90 351 3345 7, prijs € 29,95.  

[uit Oso 2013.1]

Indië voorbij: De culturele dekolonisatie van Indonesië

Toen Indonesië in 1945 de onafhankelijkheid uitriep, had het land een lange periode van Nederlandse overheersing achter de rug. De toekomst stond in het teken van indonesianisasi van de gehele samenleving. Ondanks de politieke breuk tussen Indonesië en Nederland werden contacten op intellectueel en cultureel terrein tussen de twee landen steeds intensiever. Nederlandse wetenschappers doceerden op Indonesische universiteiten; Indonesische schilders en schrijvers kwamen naar Nederland; en Nederlandse uitgevers waren buitengewoon belangrijk voor de verspreiding van kennis en studieboeken in het nieuwe Indonesië. Nederland en Nederlanders werden onderdeel van de Indonesische zoektocht naar het eigene. Op deze studiemiddag zullen sprekers aspecten van de postkoloniale uitwisseling tussen Indonesië en Nederland uitdiepen.

Programma
13.30 Ontvangst
14.00 Introductie: Paul van Hoeve

14.10 John Tholen: Woutertje Pieterse niet gewenst. Uitgeven in de jonge Indonesische republiek
14.30 Farabi Fakih: Dutch professors in Indonesian universities, 1950-­‐1962
14.50 Angelie Sens: Back to business as usual? Joop Wormser (1907-­‐1999), dagbladuitgever en drukker in Indonesië

15.10 Pauze

15.30 Helena Spanjaard: De kunstacademies van Bandung en Yogyakarta: westers modernisme en Indonesisch nationalisme
15.50 Marieke Bloembergen en Martijn Eickhof: Van steentijd tot nieuwe natie: archeologen tussen Indië en Indonesië
16.10 commentaar: Henk Schulte Nordholt
16.20 forumdiscussie o.l.v. Lisa Kuitert. Deelnemers: Marieke Bloembergen, Henk Schulte Nordholt, Angelie Sens, Helena Spanjaard, Remco Raben

17.00 Afsluiting en borrel

Angelie Sens verlaat Persmuseum

[uit interview in BladSpiegel, de nieuwe, digitale uitgave voor vrienden van het Persmuseum:]

Angelie Sens is van huis uit historica, gespecialiseerd in de achttiende eeuw – geen kunsthistorica dus. “Maar bij mijn onderzoek naar de achttiende eeuw kwam ik al regelmatig pershistorische onderwerpen tegen. De persgeschiedenis en de koloniën en slavernij, dat waren de zaken waar ik al het meest in geïnteresseerd was.”

Als onderzoeker bij het Instituut voor Nederlandse Geschiedenis kwam zij in 1998 op projectbasis bij het Persmuseum. Daar werd zij al snel de rechterhand van toenmalig directeur Mariëtte Wolf. Toen Wolf in 2002 opstapte, werd Sens gevraagd als interim haar plaats in te nemen; per 1 januari 2003 werd zij definitief directeur.

Geen plan

“Het was wel meteen een uitdagend begin,” weet Sens nog. “We zaten net in deze nieuwe vestiging in het IISG. Van een staf was nog geen sprake. Er was een medewerker voor educatie, maar die was ernstig ziek. Er was geen educatief programma en geen tentoonstellingsplan.

Ik moest daar iets van maken, met heel weinig financiële armslag.” “Maar we konden een nieuwe medewerker voor de collecties aantrekken, Niels Beugeling, en een voor educatie en publiciteit, Anouk Custers. Dat team heeft bijna tien jaar hard gewerkt om dit Persmuseum met prachtige programma’s en tentoonstellingen op te bouwen. Anouk is vorig jaar weggegaan, Niels is er nog steeds.” “Ja,” blikt Angelie Sens tevreden terug, “de naam van het Persmuseum vestigen, dat is wel gelukt.” Haar belangrijkste persoonlijk inbreng was het koppelen van de koloniale en slavernijgeschiedenis aan de persgeschiedenis – altijd haar hartstocht gebleven. Het documenteren van de Surinaamse pers was daar een belangrijk onderdeel van.

[Lees hier het hele interview.]

Het amusement in de koloniale pers

Op vrijdag 27 mei 2011 vindt in Leiden de presentatie plaats van Realisten en reactionairen; De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942 van Gerard Termorshuizen, met medewerking van Anneke Scholte. Aan die presentatie gaat een symposium vooraf, gewijd aan het amusement in de koloniale pers (Indië, Suriname, Antillen en Zuid-Afrika). Het symposium wordt georganiseerd door het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde, Leiden en de Werkgroep Indisch-Nederlandse Letterkunde, Leiden. Het programma is als volgt:

10.00 uur Ontvangst met koffie
10.30 uur Opening door Peter van Zonneveld
10.40 uur Gerard Termorshuizen: De Indischgast ‘zóó belust op schandaaltjes en personaliteiten’
11.00 uur René Vos: Hoezo tropenstijl, histoire intime en personaliteiten??? Verspreiding en receptie van Indisch krantennieuws in Nederland, ca. 1865-1930
11.20 uur Peter van Zonneveld: intermezzo
11.35 uur Harry Poeze: Veel ernst en weinig verstrooiing; Een Indonesische krant in Medan uit 1933
11.55 uur Huub de Jonge: Spot en provocatie. De strijd van het tijdschrift Aliran Baroe tegen misstanden in de Arabische gemeenschap in Indië
12.15 uur Thom Hoffman (acteur): intermezzo

12.45 uur Lunch

14.00 uur Olf Praamstra: ‘Kaatje Kekkelbek’, de Zuid-Afrikaanse pers en de literatuur
14.20 uur Wim Rutgers: Dicht en ondicht in en op de pers. Hoe Curaçaose periodieken hun lezers amuseerden

14.40 uur Theepauze

15.10 uur Michiel van Kempen: De Wirtenbergsche olyphant en het schriftje van Orlando. Amusement in tweeëneenhalve eeuw Surinaamse kranten
15.30 uur Angelie Sens: ‘Zonder Tom Poes zijn we onverkoopbaar!’ Getekende beelden in de Nederlandstalige Indische/Indonesische pers, ca. 1920-1957
16.00 uur Vragen en discussie
16.30 uur Sluiting

ca. 17.00 uur Presentatie Realisten en reactionairen; De geschiedenis van de Indisch-Nederlandse pers, 1905-1942. Sprekers o.a. Gert Oostindie en Vic van de Reijt

Plaats: Kamerlingh Onnes Gebouw (Lorentzzaal), Steenschuur 25. De Steenschuur (het verlengde van het Rapenburg) ligt op een kwartier loopafstand van het station. Parkeren is o.a. mogelijk op het parkeerterrein Haagweg. Daarvandaan rijdt een gratis busje naar de Steenschuur. De loopafstand is tien minuten.

Toegangsprijs voor symposium en presentatie: 25 euro inclusief lunch, koffie, thee en borrel. U kunt zich inschrijven op het bijgevoegde formulier.

De toegang tot de presentatie (omstreeks 17.00 uur), met afsluitende borrel, is gratis. Nadere informatie: tel. 0172-416272 (e-mail: secr.indletteren@12move.nl) of tel. 071-5272372 (e-mail: sitinjak@kitlv.nl)

De periodieke pers in (post)koloniale samenlevingen

Op vrijdag 21 mei 2010 organiseert de redactie van TS. Tijdschrift voor Tijdschriftstudies in Utrecht een symposium over (post)koloniale kranten en tijdschriften. Uit recente publicaties over de Indische en Surinaamse pers is gebleken dat de journalistiek in de Nederlandse koloniën een heel eigen dynamiek en problematiek kende. Kranten en tijdschriften vormen niet alleen een belangrijke bron van informatie over de koloniale geschiedenis; het medium van de (post)koloniale periodieke pers vormt in zichzelf een belangwekkend onderzoeksobject. Tijdens het symposium worden lezingen over de Nederlandse koloniën afgewisseld met bijdragen over andere (met name Franstalige) gebieden.

Programma:

* 9.30 uur: Registratie en welkom

* Sessie 1 (10.00-11:15 uur)
Keynote: Angelie Sens (directeur Persmuseum): ‘Tijdschriften van onder de Kankantri en Klapperboom. De periodieke pers in Suriname en Nederlands-Indië/Indonesië.’
Désirée Schyns (Hogeschool Gent): ‘Geschiedenis voor een groot publiek. De Algerijnse onafhankelijkheidsoorlog (1954-1962) in Historia Magazine (1971-1974)’

* Sessie 2 (11.30-12:30 uur)
Adrienne Zuiderweg (Universiteit van Amsterdam): ‘Nieuwsgaring in Batavia tijdens de VOC.’
Gerard Termorshuizen (KITLV): ‘”Indië is eigenlijk Europa geworden”; Over Indische kranten en tijdschriften (1900-1942).’

V.l.n.r. Pamela Pattynama, Inge Dharmowijono, Adrienne Zuiderweg

Lunchpauze

* Sessie 3 (13.30-14:45 uur)
Keynote: Ieme van der Poel (Universiteit van Amsterdam): ‘Op zoek naar 20.000 doden: de vergeten geschiedenis van de Congo-Océan (1921-1934) door de ogen van de Franse koloniale pers.’
Emmanuelle Radar (Universiteit Utrecht): ‘Louis Roubaud en Le Petit parisien: kritiek op het Franse kolonialisme begin jaren 1930.’

* Sessie 4 (15.00-16.00 uur)
Yasmina el Haddad (Universiteit van Amsterdam): ‘Het literaire tijdschrift Al-Môtamid: eenheid in verscheidenheid.’
Fouad Laroui (Universiteit van Amsterdam): ‘Souffles, een postkoloniaal tijdschrift met een grote blinde vlek.’

Plaats: Universiteit Utrecht, Drift 21, Sweelinckzaal.
Kosten voor deelname (i.v.m. lunch en koffie/thee) bedragen 10 euro, ter plaatse te betalen. Aanmelden kan tot 7 mei via redactie@tijdschriftstudies.nl.

Tijdschriften en kranten in koloniale samenlevingen

TS-symposium 2010: De periodieke pers in (post)koloniale samenlevingen

Op 21 mei 2010 organiseert TS. Tijdschrift voor Tijdschriftstudies een symposium over de (post)koloniale pers. Kranten en tijdschriften vormen niet alleen een belangrijke bron van informatie over de koloniale geschiedenis; het medium van de (post)koloniale periodieke pers vormt in zichzelf een belangwekkend onderzoeksobject, zoals blijkt uit recente publicaties over de Indische en Surinaamse pers.

Dr. Angelie Sens, directeur van het Persmuseum, zal tijdens het symposium een keynote lezing houden over de rol, ontwikkeling en impact van de Nederlandstalige koloniale pers. Zij zal onder meer ingaan op de specifieke vragen en problemen die het onderzoek naar dergelijke bronnen met zich meebrengt.

De organisatoren hopen dat ook onderzoekers die zich specialiseren in andere taalgebieden een bijdrage zullen leveren. Een deel van het symposium zal daarom een internationale en comparatische invalshoek krijgen.

Prof. dr. Ieme van der Poel (Universiteit van Amsterdam) heeft zich bereid verklaard de keynote lezing voor deze sessie te verzorgen.

De redactie van TS nodigt tijdschriftonderzoekers uit voorstellen in te dienen voor lezingen over de (post)koloniale pers in de breedste zin van het woord. Bijdragen hoeven zich niet te beperken tot het Nederlandse taalgebied en kunnen zich ook richten op Europese periodieken die zich mengen in (post)koloniale kwesties en debatten. Voorstellen kunnen nog tot 1 februari a.s. worden gemaild naar redactie@tijdschriftstudies.nl.

Het symposium zal plaatsvinden op vrijdag 21 mei in de Sweelinckzaal, Drift 21, Utrecht. Nadere informatie en het programma zullen worden bekendgemaakt via http://www.tijdschriftstudies.nl/.

De organisatie van het smposium is in handen van Arja Firet (Universiteit Utrecht) en Maaike Koffeman (Radboud Universiteit Nijmegen).

Wat is er eigenlijk mis met het woord neger?

door Anousha Nzume

Bijna elke keer als blanke mensen het over ‘negers’ hebben, raakt me dat. Het is de ontvanger die bepaalt of het gebruik van de term gepast is. Niet de zender.

read on…

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter