Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Brieven uit het paradijs en de hel
door Donovan Mijnals
Uit een frequente briefwisseling kan veel informatie over de omstandigheden in een afgebakend tijdsbestek gehaald worden. Daar kwam ook geschiedkundige Nettie Schwartz achter toen ze bijna letterlijk brieven indook die tussen de zeventiende en achttiende eeuw door Engeland waren buitgemaakt en nu pas beschikbaar zijn gesteld.
Een nog gedetailleerder beeld ontstaat wanneer iemand er ook nog een journaal op na hield, zoals het geval was bij één van de opvarenden van het fluitschip Aerdenburgh in 1671. Het schip ondernam in dat reisverslag de reis naar Suriname. Tijdens de lezing Sailing Letters bij het Nationaal Archief van Suriname deed Schwartz een boekje open over die correspondentie.
Al vanaf het begin van het schrijven kom je er onder meer achter hoezeer de scheepvaart beïnvloedbaar was door het weer. Zo ontstonden situaties waarbij schepen vaker een valse start maakten. Het journaal verhaalt hoe het fluitschip de Aerdenburgh de wind kort na vertrek letterlijk van voren kreeg toen het in zwaar weer terechtkwam. “Een dag later zijn wij genoodzaakt terug te keren”, laat de schrijver zich ontvallen.
Gelukkige drenkeling
Toch konden dergelijke taferelen ook uitermate voordelig uitpakken. Zo blijkt uit de brieven hoe een passagier al het papierwerk voor zijn reis in orde had gemaakt en zijn bagage aan boord had laten plaatsen. Zijn spullen begonnen de reis echter zonder hem. Bij de man zijn aankomst bij de kade, was het schip al vertrokken. Nu kon hij door de tegenvallende wind twee dagen daarna alsnog de trip aanvangen.
Ook toen de reis al goed op gang was gekomen lieten de weergoden weten dat de leiding strak in hun handen lag. Het was vaak genoeg helemaal windstil bij een zee die als haast spiegelglad wordt beschreven. Zo mak was de oceaan zelfs, dat een drenkeling even na zijn val weer aan boord getrokken kon worden. “Dat was een unieke situatie. In die tijd was het zo dat iemand die overboord viel ten dode opgeschreven was. Het was voor die schepen onmogelijk om terug te keren en bovendien konden zelfs de meeste zeelui niet zwemmen”, schetst Schwartz.
Gekaapte brieven
In het zeventiende-eeuwse Zeeland werd Suriname afgeschilderd als het ‘Aerds Paradijs’ om mensen te bewegen de oversteek te maken naar dat land. Daar aangekomen troffen de vroegste kolonisten uit de Republiek der Nederlanden echter vaak verre van paradijselijke situaties aan, onthult Schwartz. Het was gewoonte om meteen na aankomst brieven te sturen om familie en vrienden op de hoogte te stellen van een goede aankomst. Een boot stond in de meeste gevallen al klaar om naar Europa te vertrekken en de brieven mee te nemen. In het geval van de Aerdenburgh was dat de ‘Fort Zeelandia’, die echter nooit haar bestemming bereikte. Het schip werd door de Engelsen gekaapt en de brieven werden in beslag genomen. Daardoor wordt nu dus ook een facet uit de Surinaamse geschiedenis duidelijk dat voorheen ondoorgrondelijk leek.
Geluiden uit de hel
Een van de passagiers op het fluitschip naar Suriname was bij aankomst zo teleurgesteld dat hij zijn vrouw nadrukkelijk op het hart drukte hem niet achterna te reizen. “Het gaat zeer slecht, mensen sterven hier als afval”, liet hij zijn echtgenote weten. “Als ik hier niet al was, zou ik er ook nooit komen.” Een onderzoek naar degenen die in de Aerdenburgh de reis naar Suriname maakten, laat volgens Schwartz inderdaad zien dat het grootste deel niet meer in het land voorkwam. “Dat betekent dat ze gestorven of teruggegaan zijn naar Nederland.”
Toch waren anderen ook gedeeltelijk positief over de toenmalige Zeeuwse kolonie. “Het is hier gedurende de dag zo mooi”, schreef de vrouw van een planter, die haar man achterna was gereisd. “Maar ’s avonds komen hier de beesten naar buiten en hoor je geluiden alsof je in de hel bent.”.
[uit de Ware Tijd, 26/09/2012]