blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: schrijversportretten

Anil Ramdas, kleine professor uit Nickerie (6 en slot)

door Coen Verbraak 

White trash

De hoofdfiguur in Badal is van plan een essay te schrijven over de politieke verwording van Nederland, en de verwildersing van normen en waarden. Dat ging evenzeer op voor Ramdas. Op de Belgische website De Buren schreef hij in september 2010 een fel epistel tegen wat hij white trash noemde. ‘Kijk nu eens naar het Nederland van vandaag. Lees de reacties van lezers bij artikelen in De Telegraaf. Zie het aanbod op de Nederlandse televisie, die wordt gedomineerd door de commerciëlen. En zie de aanhang van de PVV, die almaar groeit, en nu al staat op meer dan twee miljoen. Die Hollanders die in eigen huizen wonen en een eigen auto hebben en met vakantie kunnen, zijn voor een groot deel white trash. Het zijn tokkies, het zijn families Flodder, met achterlijke ideeën en onbeschofte omgangsvormen. Wat kun je anders zeggen van de meesteTelegraaf-lezers, SBS-6- en RTL-kijkers en PVV-stemmers, dan dat ze boers, onbehouwen, ruw, plat, vulgair, ordinair en ongemanierd zijn?’

Vijf dagen later werd er op diezelfde site op het stuk gereageerd door Joost Zwagerman. ‘Anil Ramdas, die in de jaren negentig de gewoonte had achter iedere boom een fascist te ontwaren, bereikt in dit stuk nieuwe dieptepunten – zelfs voor zijn doen. Ramdas zet alle stemmers op Geert Wilders weg als “achterlijk” en inferieur. Natuurlijk. Dat zich links noemende intellectuelen de gemiddelde Jan Modaal als “achterlijk” wegzetten, gebeurt niet voor het eerst. Hoezo, opkomen voor de onderklasse? Maar zelden gebeurde het zo haatdragend als bij Ramdas. Wie maar lang genoeg door types als Ramdas voor achterlijk wordt uitgescholden, wendt zich uiteindelijk tot Wilders. Anil Ramdas is geen haar beter dan de man wiens ideeën hij wenst te bestrijden. Sterker: hij is erger. Verblind door withete haat jegens white trash meent hij dat anderen hem hierom vooruitstrevend zullen vinden. Die taxatiefout zal zelfs Wilders niet maken.’

Ramdas en Zwagerman hadden in 1997 al eens hard gebotst, nadat Ramdas in NRC Handelsblad kritiek uitte op de manier waarop Zwagerman in De Buitenvrouw een zwarte lerares neerzette: ‘Iemand met de mentaliteit, de denkwijze en het taalgebruik van een zwarte bediende of een zwarte hoer.’ ‘Een pijnlijk misverstand,’ aldus Joost Zwagerman. ‘De inzet van het boek was juist om de zelffelicitatie van mensen die beweren vrij te zijn van xenofobie aan de kaak te stellen. Ramdas stelde mij klakkeloos gelijk aan de hoofdpersoon. Alsof ík een racist zou zijn. Dat vond ik uitermate vervelend. Die white trash-column was in feite een herhaling van 1997. Ik vond het een zeer destructieve bijdrage aan een zinvolle discussie: hoe gaan we om met de PVV.’

Ramdas reageerde direct daarna: ‘Eerlijk gezegd had ik op Joost Zwagerman, een mastodont in kringen van White Trash, niet gerekend. Hij kwam als een geschenk uit de hemel.’ Zwagerman schreef het voorjaar daarop, na het verschijnen van Badal, een vlammend opiniestuk in de Volkskrant. ‘Badal is het hele boek lang nijver bezig aan “een belangrijk essay over white trash”. Alleen al dit voornemen tot het schrijven van “een belangrijk essay” maakt Badal tot een potsierlijke hoofdfiguur en Ramdas tot een schertsfiguur. Hij is hoe dan ook geen echte schrijver. Hij imitéért er hoogstens een.’

Zwagerman is achteraf bepaald niet trots op de polemiek. ‘Door wat er nadien is gebeurd, komt alles in een heel ander, tragisch licht te staan. Natuurlijk zit het me dwars. Als ik had geweten hoe zijn geestestoestand toen was, dan had ik het laten rusten. Hij was niet meer de man met dezelfde wapenuitrusting als voorheen. De ironie wil dat ik de polemiek voerde op het moment dat het ook met mij niet goed ging. Daar zit toch een verontrustende parallel in.’

Sjoerd de Jong van NRC Handelsblad: ‘Ik heb het altijd jammer gevonden dat deze twee generatiegenoten zo enorm met elkaar gebotst hebben. Als ik zijn columns las, dacht ik soms ook: kom, Anil, een beetje minder mag ook. We zitten toch nog niet helemáál in het land van de stampende laarzen. Hij leed aan de tijd, aan de keiharde polarisatie. Beschreef hij dat hij op de avond van de moord op Theo van Gogh op de Dam een klap van een omstander had gekregen, dan verscheen er meteen een stuk van Max Pam dat dat wel gelogen zou zijn. “Lompheid als morele deugd”, zoals Buruma dat noemde, was aan Anil niet besteed.’

En toch kan het belang dat Ramdas had voor jonge allochtonen nauwelijks overschat worden, vindt De Jong. ‘Voor veel Surinamers was Anil hét voorbeeld van een geslaagde landgenoot. Een man die iemand gewórden was.’Sheila Sitalsing: ‘Suriname is net een dorp; als een Surinamer elders in de wereld beroemd wordt, dan is dat een gebeurtenis. Maar er was ook inhoudelijke waardering voor zijn schrijverschap, voor het feit dat hij dingen zo goed kon verwoorden. Aan de andere kant kon Anil ook heel scherp zijn over Suriname. Hij wist feilloos bloot te leggen wat er allemaal niet aan het land deugde. Daar kunnen Surinamers niet zo goed tegen. Die directheid is vrij on-Surinaams. Dat leverde hem felle kritiek op. Maar hij bleef een grote zoon van het land, die het in het grote boze Nederland toch maar mooi had gemáákt.’’

Dat tinkelende

Ramdas’ gezondheidstoestand verergerde in het najaar van 2011. Hij was al meermalen gedotterd wegens hartklachten, en zijn conditie was nadien steeds verder verslechterd. De laatste keer dat Stephan Sanders hem zag, was op de begrafenis van Ramdas’ vader, in oktober 2011. Sanders schrok van het weerzien. ‘Anil zag er erg slecht uit: mager, ingevallen. De dag erna heb ik hem gebeld: “Je zag er zo verzenuwd uit. Was je soms dronken?’” Kort daarna belde hij op: “Stephan, we moeten Het blauwe licht weer gaan maken. Dan wordt het weer net als vroeger.” Een echte wanhoopskreet: laten we doen alsof er niets gebeurd is en teruggaan naar toen het nog goed was. Ik zei: “Nee, Anil, dat kan niet meer. Dat is geweest.”’

Zijn programma ZOZ werd ondertussen nog wel steeds uitgezonden. Ramdas schreef begin februari 2012 aan VPRO-directeur Karen de Bok dat hij zelfs nieuwe televisieplannen had: ‘Een prachtige brief, eigenlijk heel optimistisch. Ik had toen helemaal niet in de gaten dat het zo slecht met hem ging.’ Al vond ze het wel raar dat Ramdas de afspraak die ze met hem maakte om over het nieuwe programma te praten op het allerlaatste moment afzegde. Zijn moeder lag in het ziekenhuis. Vandaar. ‘Maar het werd pas echt vreemd toen ik hoorde dat hij op de redactie had verteld dat ík de afspraak had afgezegd, omdat míjn moeder ziek was.’

Suzanne Holtzer van De Bezige Bij zag wel dat Ramdas het moeilijk had. ‘Hij schreef me kort voor zijn dood hoe zwaar de opkomst van Wilders en de slechte ontvangst van zijn boek op hem drukten. Ik zag dat hij onthecht raakte. Dat tinkelende wat hij ooit had, was weg. Hij was een angstige man geworden. De emoties hadden zijn ratio overgenomen. Maar ik bleef hopen dat hij zichzelf kon herpakken.’ Holtzer maakte zich grote zorgen toen Ramdas begin februari 2012 op de nieuwjaarsreceptie van De Bezige Bij verstek liet gaan. Al hield ze met het allerergste toch geen rekening. ‘Dat einde van Badal die de zee inloopt en verdrinkt, vond ik juist nog zo prachtig. Ik heb werkelijk geen seconde gedacht dat hij dat ook zo zou doen.’

‘Wóédend. Ik was wóédend op hem,’ zegt Stephan Sanders, op een manier waarbij de ontzetting nog altijd voelbaar is. ‘Ik dacht: mijn God, Anil, hoe is het mogelijk dat jij, uitgerekend jij, een punt achter alles hebt gezet. Je wist zo goed wat de fuiken zijn voor de Hindoestaanse man. En je loopt er godverdómme zelf in. Ik had er verschrikkelijk last van. Hij spookte in mijn kop. Twee, drie maanden na zijn dood had ik zelfs het idee dat ik ’m hóórde: “broertje, broertje…” Als ik in de supermarkt een biefstuk kocht, hoorde ik Anil zeggen hoe ik ’m het beste klaar kon maken. Toen ben ik over hem gaan schrijven. Om het te bezweren.’ Inmiddels is de boosheid bij Sanders geweken. ‘Zijn dood leek alle mooie herinneringen bezoedeld te hebben. Nu is er vooral verdriet om het gemis. Inmiddels ben ik onze vriendschap weer aan het opdelven. Ik probeer me weer dat daverende begin te herinneren. Ik ben meer dan ooit doordrongen van het besef dat ik een heel, heel bijzondere man gekend heb.’

Anil Ramdas, kleine professor uit Nickerie (5)

door Coen Verbraak

Neurotische man

Pieter Hilhorst logeerde een paar weken bij Ramdas in Delhi. De herinneringen aan dat verblijf vindt hij dik tien jaar na dato nog steeds beklemmend. ‘Ik voelde daar zijn eenzaamheid zo enorm. Het ritme van zijn dag werd door het drinken bepaald. ’s Ochtends was hij chagrijnig omdat hij nog niet gedronken had. Dan gingen de flessen open en kwam hij ’s middags langzaam tot leven. Dan filosofeerde hij over de wereld, zoals ik hem kende. En later op de dag was hij voornamelijk onvoorspelbaar, vanwege de drank. Onze vriendschap is daar echt veranderd. Ik ging na afloop heel verdrietig naar huis.’

In India kwam Ramdas bovendien tot een pijnlijke vaststelling: hij hoorde daar niet thuis. Net zomin als in Nederland of in Suriname. Stephan Sanders: ‘Hij ging van Suriname via moederland Nederland naar het nog grotere moederland India. Daar ontdekte hij dat hij toch vooral Nederlander was. En in Nederland zagen ze hem juist weer als een Surinamer. Terwijl ze hem in Suriname als Nederlander zagen. De conclusie was dat hij nergens bij hoorde.’

‘Wat is de beste plek om te wonen?’ werd hem bij zijn terugkeer door HP/De Tijdgevraagd. Ramdas: ‘Niet op deze aarde. Ik ben zo’n beetje overal geweest en voel me nergens thuis.’

India is in retrospectief een kantelpunt in Ramdas’ leven. ‘Toen hij terugkwam, zag ik een andere man,’ omschrijft Stephan Sanders de verandering. ‘Dat jongetje met die aanstekelijke bravoure was verdwenen. Er was een aan zichzelf twijfelende neurotische man voor in de plaats gekomen.’

Terwijl Ramdas in India zat, veranderde in Nederland het politieke landschap drastisch. Na de moord op Pim Fortuyn was ‘links’ niet langer en vogue. ‘Politiek correct’ was een scheldwoord geworden. Maar waar de krantenlezer in Nederland langzaamaan wende aan de felle toon van het maatschappelijk debat, had Ramdas op dat vlak in Delhi een aanzienlijke informatie- en ervaringsachterstand opgebouwd. Bij terugkomst op Schiphol, in 2003, was Nederland onherkenbaar veranderd. Ze waren het hem alleen vergeten te vertellen.

De eerste dag na terugkomst uit India had Ramdas een ontmoeting met Suzanne Holtzer, zijn vaste redacteur bij De Bezige Bij. De jetlag hing nog als een klamme deken om hem heen, herinnert Holtzer zich. ‘Het was net alsof hij niet helemaal teruggekomen was, alsof hij ergens halverwege was blijven hangen tussen droom en werkelijkheid. Ik denk ook dat hij daar het meest thuis was. In zijn verbeelding was hij het dichtst bij zijn dromen.’

Diep gekrenktIn 2003 werd Ramdas directeur van De Balie in Amsterdam. Tot verbazing van de mensen om hem heen. ‘Anil hoorde daar op het podium te staan, maar was totaal geen man om er directeur te zijn.’ Het ging al snel mis. De Balie leed grote verliezen. Bovendien werd Ramdas’ drankprobleem ook voor de buitenwereld steeds meer zichtbaar. In december 2003 leidde Ramdas een debat met Edward Said. Sjoerd de Jong van NRC Handelsblad was erbij en zag met eigen ogen hoe de avond pijnlijk uit de hand liep. ‘De zaal was bomvol. Anil was duidelijk aangeschoten. Hij kwam het toneel op met flessen wijn, waar hij als enige van dronk. Je zág het fout gaan. Er bouwde zich in die zaal voelbare agressie op tegen Anil. Opeens sprong er een jongen op de vloer die riep: “Wie zijn geld terug wil, moet mij maar volgen naar de kassa.” Echt een rebellie tegen Ramdas. Er zat ook iets in van: “We zullen die modelallochtoon nu eens even goed aanpakken! We geven hem een koekje van eigen deeg.”’ Ramdas erkende achteraf schuldbewust zijn fout. Maar van terugbetaling van het entreegeld kon geen sprake zijn: ‘Het is hier geen no cure, no pay.’

Achteraf symboliseerde die avond schril dat Ramdas zijn publiek was kwijtgeraakt, denkt Sjoerd de Jong. ‘Hij was heel lang een intellectuele voorloper geweest. Maar Anil begreep Nederland niet meer. En Nederland begreep hém niet meer. Hij was in de ogen van anderen opeens een vertegenwoordiger van het ancien régime geworden, een achterhaalde politiek correcte betweter. Niet langer de progressieve denker, maar de aangenomen zoon van Ad Melkert.’De periode bij De Balie duurde amper twee jaar. Uiteindelijk richtten Felix Rottenberg, Chris Keulemans en Pieter Hilhorst een comité op om De Balie financieel te redden. Hilhorst denkt met afgrijzen terug aan die ochtend bij Felix Rottenberg thuis, waarop Ramdas werd meegedeeld dat hij zijn baan kwijt was. Hilhorst en de zijnen dachten nog dat ze een mooie oplossing hadden bedacht: Ramdas zou vertrekken, maar zou wel een opdracht meekrijgen. Hij mocht een groot essay schrijven, in combinatie met een thema-avond in De Balie. Maar Ramdas was geschokt. ‘Anil ontplófte. Hij was echt diep gekrenkt. We hebben het nadien wel bijgelegd, maar dat nam niet weg hoe pijnlijk het op dat moment was.’

Heel statusgevoelig

‘Na De Balie was wel duidelijk wat Demon Alcohol bij Anil aan het aanrichten was,’ constateert VPRO-regisseur Fred van Dijk, merkbaar aangedaan. ‘De gesprekken met Anil werden stroever. We kregen mot, over de kleinste dingen. De laatste keer dat ik hem thuis bezocht, was in 2006. We kregen een discussie over Arnon Grunberg. Hij vond Grunberg geweldig, ik niet. Uiteindelijk riep hij fel: “Ach man, wat weet jij er nou vanaf? Jij kunt helemaal niet lezen!” Toen ik in mineur naar huis reed, kon ik de hele weg alleen maar denken: hoe moet het nou toch verder met deze jongen? Vervolgens heb ik Stephan Sanders gebeld. Die zei: “Je kunt er maar beter verder geen energie meer in steken.” Het is inderdaad de laatste keer geweest dat Anil en ik elkaar gesproken hebben.’

Ramdas begon ondertussen steeds meer aan zichzelf te twijfelen. Hij was zijn baan kwijt, werkte niet meer voor de VPRO en had geen vaste column meer in NRC Handelsblad. Stephan Sanders: ‘Die bravoure van hem was altijd al schijn. Hij is de eerste jaren verbijsterd geweest over hoe goed het met hem ging. Altijd was er het gevoel dat hij balanceerde op ijsschotsen. Hij voelde continu de angst om ontmaskerd te worden. Wat zou er ontmaskerd kunnen worden? Hij kón heel veel. Maar ergens zeurde altijd die gedachte dat het succes hem eigenlijk niet toekwam. Tegelijk was Anil heel statusgevoelig. Toen hij niet meer voor de VPRO werkte en zijn NRC-columns onder druk stonden, ervoer hij dat als een ernstige aantasting van zijn eer en status. Dat-ie niet genoeg meer meetelde. Maar ja, je kunt niet je hele leven veelbelovend blijven.’
Fred van Dijk: ‘Hij was zich gaandeweg ook gaan afvragen of hij eigenlijk wel zijn eigen bron was. Alles wat hij te vertellen had, kwam altijd van anderen. Mijn vrouw en ik noemden hem “onze kleine professor” omdat hij ongelofelijk belezen was. Ik heb hem er altijd om bewonderd. Maar in die tijd vroeg hij zich af of hij vanuit zichzelf eigenlijk wel iets te melden had. Hij vreesde dat dit niet het geval was. We spraken er ooit over of hij niet eens een roman moest schrijven. Maar dat durfde hij niet. Die fundamentele onzekerheid begon steeds meer te knagen.’

Een keerpuntDie roman kwam er uiteindelijk toch. In 2011 publiceerde Ramdas Badal. Een verhaal over een ooit succesvolle essayist/ programmamaker die uiteindelijk teloorgaat door drank, angsten en depressies. Een man die zich maar niet kan neerleggen bij een politiek klimaat waarin de standpunten van iemand als Geert Wilders breed geaccepteerd zijn geraakt. ‘Hij droomde ervan om nog een aantal meesterwerken te schrijven,’ zegt Suzanne Holtzer. ‘Het liefst iets in de trant van Naipal of Rushdie.’ Ramdas nam het project uiterst serieus. Hij stopte met drinken en huurde een appartement in Zandvoort om in alle rust te kunnen schrijven. ‘Dat boek was voor hem een enorm belangrijke ambitie, hij hoopte dat het een keerpunt in zijn bestaan zou worden.’

Badal verscheen in het voorjaar van 2011. De recensies waren bijna over de hele linie negatief. ‘Meer ambitie dan talent,’ luidde de kop in NRC Handelsblad. Bovendien werd het verhaal van Badal in alle besprekingen één op één geprojecteerd op de schrijver zelf. ‘Met niets en vooral zichzelf niet ontziende eerlijkheid portretteert Ramdas in de persoon van Harry Badal vooral zijn eigen persoon,’ schreef John Jansen van Galen in De Groene Amsterdammer. ‘Rest de vraag wat hem bezielt om zo’n ontluisterend zelfbeeld te publiceren. Het is alleen te verklaren uit de neiging tot zelfdestructie die alcoholisten eigen is.’Suzanne Holtzer kan er nóg kwaad om worden. ‘Badal gaat over de neergang van iemand die ooit succesvol was. Dat werd uitgelegd als de neergang van Anil zelf. Dat is volgens mij echt de ziekte van deze tijd. Het boek werd niet gelezen als kunstwerk maar als de autobiografie van Anil Ramdas. Zeer ten onrechte. Want hoe kan iemand met wie het kennelijk net zo slecht gaat als met Badal anders zo’n sterk boek schrijven?’ Toch zijn de overeenkomsten tussen Badal en Ramdas treffend: Badal heeft óók een drankprobleem, heeft eveneens een Den Uyl-lezing gehouden, en is net als Ramdas ooit Zomergast geweest. Ramdas sprak de overeenkomsten in interviews ook niet tegen. ‘Alleen heb ik natuurlijk nooit zelfmoord gepleegd, zoals Badal.’
[wordt vervolgd]

Anil Ramdas, kleine professor uit Nickerie (4)

door Coen Verbraak

Ramdas ging voor de VPRO ook documentaires maken. Samen met regisseur Fred van Dijk reisde hij naar Suriname. Ze namen hun intrek in hotel Torarica, het duurste hotel van Paramaribo. Want reizen met Ramdas betekent per definitie: logeren in luxehotels. Van Dijk was er aanvankelijk stomverbaasd over. ‘Ik vroeg me af hoe hij dat toch voor elkaar kreeg. Maar hij zei gewoon tegen de VPRO: “Luister, dat is het enige hotel in Suriname waar ze altijd stroom hebben. Dus dáár gaan wij zitten.” Prinsjesgedrag was hem niet vreemd. Voor de research liet hij alle mensen die hij wilde spreken een voor een naar het terras van het hotel komen.’De tocht door Suriname resulteerde in de vierdelige documentaire Een Surinaamse ballade. Van Dijk: ‘In Nickerie filmden we een oud schoolvriendje van hem. Die man was boer geworden en leefde nog precies zoals dertig jaar daarvoor. Op dat moment realiseerde Anil zich hoe enorm hij zichzelf eigenlijk ontwikkeld had.’ Het mooiste moment was volgens Van Dijk een scène die hij draaide in een bibliotheek. Ramdas was er op dat moment even niet bij. Van Dijk filmde een jongetje dat boeken uitzocht. ‘Hij draaide zich heel even om, keek in de camera en ging weer verder. Toen ik dat in de montage aan Anil liet zien, raakte hij diep ontroerd. Hij herkende dertig jaar later exact de situatie. ‘Zo zat ik daar ook ooit. Je hebt eigenlijk mij gefilmd.’

  
 
Stevig alcoholgebruik

Tussen 1997 en 2000 maakte Ramdas met Stephan Sanders het mediaprogramma Het blauwe licht. De samenwerking tussen Sanders en Ramdas was ongewoon intens. ‘We leefden met elkaar, woonden met elkaar,’ zegt Sanders. ‘Onze vriendschap werd daar gesublimeerd. Alsof de televisie het hogepriesterschap van onze vriendschap was. We vierden ’m en offerden ’m.’ Dat ging na afloop van de uitzendingen gepaard met stevig alcoholgebruik. Met name Ramdas had al snel de naam dat hij op dat vlak mateloos was. Het liep soms zodanig uit de hand dat studio De Plantage het programma de toegang dreigde te ontzeggen.‘Die drank was ook onderdeel van hoe zij hun vriendschap beleefden,’ zegt Pieter Hilhorst, destijds redacteur van Het blauwe licht (en sinds kort wethouder in Amsterdam). ‘Alles was daar nou eenmaal heftig aan.’ Hilhorst bewaart ‘ongelofelijk goede herinneringen’ aan Het blauwe licht. ‘Anil en Stephan leerden je kijken naar de wereld. Op een heel persoonlijke manier analyseerden ze televisiebeelden, die daardoor nieuwe zeggingskracht kregen. Anil was gespreksleider, Stephan bracht de dingen in die we als redactie hadden bedacht. Dat was een ongekend goede combinatie. Ik was jaloers op hun vriendschap.’

Ellen Jens: ‘Die vriendschap was onvoorwaardelijk. Iets waar romans over geschreven worden. Ze hielden van elkaar, maar ze waren ook voortdurend in heftige competitie verwikkeld. Tijdens het afscheidsetentje na de laatste uitzending kregen ze slaande ruzie. Daarna hebben ze elkaar ook heel lang niet gezien.’

Een fuik van eenzaamheid

Na Het blauwe licht bood NRC Handelsblad Ramdas de baan aan waar hij altijd van had gedroomd: een correspondentschap in India. Hij vertrok in 2000 voor drie jaar naar New Delhi. Maar het verblijf in India viel hem niet mee. In 2003 zei hij in Vrij Nederland: ‘Ik dacht: als je eenmaal in India woont, heb je het land zo in je vingers. Vergeet het maar. Dat grote verhaal waarin ik even een allesomvattend oordeel zou vellen waar heel Nederland van achterover zou slaan, kwam maar niet. Toen ik over mijn eerste hyperventilerende opwinding heen was, realiseerde ik me: maar je bent ook geen Jan Romein of Huizinga. Pas na een half jaar ontdekte ik dat je ook zijdelings kunt kijken, via kleine dingen grote zaken aan kunt kaarten.’

‘Over de invulling van zijn correspondentschap werd op de redactie verschillend gedacht,’ zegt Juurd Eijsvoogel, destijds lid van de hoofdredactie van NRC. ‘Anil was niet primair op nieuws gericht. Een directe reportage, zonder extra laag, was niet aan hem besteed. Je moest hem echt porren om verslag te doen van eengewone aardbevingsramp. Uiteindelijk was hij meer essayist dan journalist.’

Dat jongetje met die aanstekelijke bravoure was verdwenen
Pieter Hilhorst: ‘Voor een deel betekent een correspondentschap: op dingen afgaan. Dat vond hij eigenlijk vreselijk. Daar kwam bij dat hij in India zijn vertrouwde omgeving miste. De erkenning die hij zo nodig had, kreeg hij in India veel minder. Hij had daar geen werkelijke aansluiting met anderen. Dat zorgde ervoor dat hij zich eenzaam begon te voelen.’

‘Ik zag India als een ontsnapping, maar verkeek me op de doem van totale onbekendheid,’ zei Ramdas in 2003 in Vrij Nederland. ‘Delhi bleek een fuik van eenzaamheid. Ik kreeg rare angsten die steeds groter werden, bijna veranderden in wat men levensangst noemt. Wakker worden met de gedachte: is alles wel veilig, waar is de dichtstbijzijnde dokter, waar is het ziekenhuis, zal mijn bankpasje het wel blijven doen? Mijn angsten werden steeds groter, en mijn alcoholisme ook.’

VPRO-regisseur Fred van Dijk bezocht hem in 2002 in India.Van Dijk schrok toen hij merkte hoe ernstig het drankprobleem van zijn vriend was geworden. ‘Als hij ’s morgens in zijn kamerjas rondliep, zei ik wel eens: “Man, als je uitademt en je doet er een fles omheen, dan heb je zo weer een fles whisky.”’

[wordt vervolgd]

Anil Ramdas, kleine professor uit Nickerie (3)

door Coen Verbraak
 .
De ster van Anil Ramdas raakte helemaal de randen van de hemel toen hij in 1992 Zomergast was bij de VPRO. De meeste kijkers hadden voordien nooit van hem gehoord, maar raakten onder de indruk van die tengere, welbespraakte Hindoestaanse jongeman van vierendertig. Wat was die man belezen, beschaafd en erudiet. Zo leuk konden ‘ze’ dus óók zijn! Na Zomergasten werd Ramdas als vanzelf door de linkse elite omarmd als favoriete modelallochtoon.
‘Ineens was hij een Bekende Nederlander geworden,’ zegt Stephan Sanders. ‘Dat was voor Anil enorm belangrijk. Vergeet niet: hij is opgegroeid in Nickerie. Een boerengemeenschap in Suriname waar he-le-maal niks te doen is. ’s Avonds gaan de barretjes open, en gaan de mannen zuipen en uiteindelijk op een vrouw liggen. En als het je op een dag te gortig wordt, dan neem je pesticide in. Als je daar vandaan komt, dan is Paramaribo al gigantisch. In Paramaribo zag hij voor het eerst in zijn leven een roltrap. Vervolgens kwam hij in Nederland, dat was nog weer twee stappen hoger. En om dan dáár omarmd te worden als een opvallende intellectueel… ja, dan gaat de hemel voor je open.’
Zijn tv-optreden werd ook onder Surinaamse Nederlanders als een openbaring beschouwd. Volkskrant-columniste Sheila Sitalsing was in die dagen nog student. Ze herinnert zich de opwinding nog goed. ‘We gingen elkaar opbellen: “Heb je het gezien? Er is een Surinamer op tv.” En niet omdat hij goed kon dansen of voetballen, maar omdat hij iets te vertéllen had. Dat was voor Surinamers iets heel groots. Kennelijk kon je dat als Surinamer bereiken. Anil werd daardoor een nieuw rolmodel.’

 

Xandra Schutte: ‘Na Zomergasten werd hij opeens ook een mooie man gevonden. Hij ging heel bewust modieuze witte hemden dragen. Anil genoot ontzettend van die ongelofelijke erkenning. Hij wás al zelfbewust, maar werd dat na Zomergasten nog veel sterker. Daardoor werd hij al snel te groot voor De Groene. De Groene werd “een van de bezigheden” van de BV Ramdas.’
Het duurste hotel
Zijn optreden in Zomergasten smaakte ook volgens Hilversum naar meer. VPRO-directeur Roelof Kiers vroeg aan regisseur Ellen Jens of zij eens met ‘die begaafde jongen’ wilde praten. Misschien had hij wel goede ideeën voor andere televisieprogramma’s. Daar hoefde Ramdas geen seconde over na te denken, merkte Jens. Hij wilde iets met ‘denkers’ doen. Het werd In mijn vaders huis, een serie interviews met onder anderen Stuart Hall en Edward Said. Jens raakte al snel van Ramdas onder de indruk. ‘Zijn enthousiasme was meeslepend. Die tomeloze drang om mensen te overtuigen van de talenten van anderen. Hij sprak over mannen waar ik nog nooit van gehoord had alsof het wereldwonderen waren. “O Ellen, als we díé toch kunnen krijgen…” Je kon zo veel van die jongen leren.’
De tegenkant was dat Ramdas wel erg overtuigd leek van zichzelf. Jens: ‘Hij had niet veel gevoel voor zelfrelativering. Hij kwam altijd met taxi’s. Afspraken maakte hij het liefst in het Amstel Hotel. Er zat iets in van: het duurste is niet goed genoeg voor mij. Al komt zoiets vaak voort uit onzekerheid.’
[wordt vervolgd]

Anil Ramdas, kleine professor uit Nickerie (2)

door Coen Verbraak

Anil Jaiprakash Sadaphal Ramdas werd geboren in 1958, in Suriname, als zoon van een onderwijzer. Anil was een vrolijke en leergierige jongen, herinnert zijn jongere zus Kawita zich. Voortdurend bezig om de wereld om hem heen te verkennen. ‘Hij heeft een keer enorm op zijn donder gekregen omdat hij de tulband van onze grootvader helemaal uiteen had gepulkt. Hij wilde als jongen van vijf graag weten hoe zo’n ding precies werd opgevouwen.’ Hij las veel, was vanaf zijn tiende bijna dagelijks in de bibliotheek te vinden. De Vijf, De Kameleon, De Scheepsjongens van Bontekoe… Anil verslond ze: ‘Die Scheepsjongens heeft hij later ook voorgelezen aan zijn zoon.’ Nederlandse kinderboeken, want Suriname was in die dagen nog volledig een dependance van Nederland. ‘Ik zie het nog zo voor me,’ schreef Ramdas later in De beroepsherinneraar en andere verhalen. ‘Al die magere Hindoestaanse kindertjes, op blote voeten, de bruine lijfjes weldadig ingevet met kokosolie, die luidkeels “Sinter klaas kapoentje, gooi wat in mijn schoentje” zongen.’

In 1970, Anil was twaalf, scheidden zijn ouders. Zijn vader verhuisde naar Nederland met Anils oudere broer en zus, Kawita en hij bleven bij hun moeder in Suriname. Een cruciaal moment in zijn bestaan, denkt zijn zus, omdat Anil vanaf dat moment de man in huis werd. ‘Anil werd de kruipolie binnen het gezin. Hij zorgde ervoor dat het huishouden draaide en dat mijn moeder zich staande hield.’

Ramdas was zich sterk bewust van zijn Hindoestaanse afkomst. Hij was geïnteresseerd in India, was gek op Bollywoodfilms en raakte vanaf zijn zestiende in de ban van Gandhi. Op zijn zeventiende vroeg hij zelfs een beurs aan om in India te kunnen studeren. Maar de ontmoeting met zijn buurmeisje Chandra veranderde zijn plannen: ‘India werd weggeconcurreerd door een beeldschoon meisje.’ Op de dag dat Suriname onafhankelijk werd, 25 november 1975, kregen ze een relatie. Na hun vertrek naar Nederland trouwden ze. Ze kregen een dochter, Nezjma (‘avondster’) en een zoon, Mrinal (‘stam van de lotusbloem’).

Ook bruin

In 1987 schreef hij zijn eerste stuk voor De Groene Amsterdammer, drie jaar later werd hij redacteur. Gelijktijdig met Xandra Schutte. Hoewel ze allebei nieuw waren, keek Schutte tegen Ramdas op. ‘Anil maakte veel meer indruk dan ik. Ik was verlegen, kon Martin van Amerongen maar nauwelijks verstaan. Anil was welbespraakt en kon het met iedereen goed vinden.’ Al was zijn verschijning weinig imponerend, herinnert Schutte zich. ‘Als hij binnenkwam, viel hij niet op. Hij was klein, droeg bepaald geen stadse kleren. Hij had in die tijd nog een vlassig snorretje. Er is een redactiefoto waarop hij er echt uitziet als een soort allochtoontje. Maar zodra hij sprák, viel hij wel op: zo welbespraakt en erudiet als Anil waren de meesten niet.’ En Ramdas maakte grote indruk met zijn stukken. Schutte: ‘Hij kon direct het hele kapitaal van zijn jeugd glorieus inzetten. De dingen die hij wist van muziek, van Bollywoodfilms, leidden tot prachtige verhalen over werelden die wij niet kenden.’

Bij De Groene werkte Ramdas samen met Stephan Sanders. Sanders was al jaren daarvoor door Ramdas benaderd. Rond 1987 ontving hij een dringende brief: ‘Ik lees je stukken altijd en ben het er heel vaak mee eens. Zou je mijn boek De dans en de dansers willen lezen?’ Sanders: ‘Daarna belde hij op: waarom ik maar niks van me liet horen. We spraken af in een café. Het eerste wat hij zei toen hij me ontmoette, was: “Hé, jij bent óók bruin!” We bleken er allebei gekleurd op te staan.’ De ontmoeting verliep allerhartelijkst. Sanders had niet eerder iemand ontmoet die zich zo in zijn werk had verdiept. ‘Hij had echt alles van me gelezen en kon bij elke zin kanttekeningen plaatsen. Het was een enorm warm bad. Bijna eng.’ Hij zocht Ramdas vervolgens thuis op, in de Bijlmer. ‘Terwijl ik eigenlijk niemand kende die in de Bijlmer woonde. Hij leefde in een totaal andere wereld. Hij was getrouwd, had al een kind. Hij liet me vervolgens met iedereen kennismaken. Vanaf dat moment maakte ik deel uit van de familie. Ik was zijn broertje. Hij dacht niet in vriendschap, maar in familie.’

Modelallochtoon

Ramdas’ stukken in De Groene vielen op. Juurd Eijsvoogel was begin jaren negentig plaatsvervangend chef opinie bij NRC Handelsblad. Hij zag in Ramdas een ideale toevoeging aan wat zijn krant te bieden had. ‘Toen er op het Museum plein een grote multiculturele demonstratie zou komen, heb ik Anil gevraagd of hij daar voor ons een reportage over wilde schrijven. Het mooie was, dat hij dan niet met een voorspelbaar “racisme is slecht en gemeen”-stuk terugkwam, maar met een verhaal waarin hij de demonstratie zélf hekelde. Die tegendraadsheid tekende hem.’

Eijsvoogel is nog steeds te spreken over de stukken die Ramdas voor zijn krant schreef. ‘Zijn blik was zo interessant, gekoppeld aan een goed gevoel voor taal. De NRC was bovendien bij uitstek een wit bolwerk. Anil kon ons een andere wereld binnenvoeren, die wij geen van allen kenden.’

[wordt vervolgd]

Anil Ramdas, kleine professor uit Nickerie (1)

Het verhaal van de man die nergens bij hoorde

 
door Coen Verbraak
Op woensdag 15 februari 2012 neemt Anil Ramdas een aflevering op van ZOZ, het televisieprogramma dat hij voor de migrantenomroep MTNL en de VPRO maakt. Zo op het oog is het een gewone uitzending. Goed, Ramdas oogt grauw en vermoeid, maar dat is eigenlijk het hele seizoen al het geval. Het gesprek met hiphopper Blaxtar, muzikant/acteur Akwasi Owusu Ansah en filmmaakster Neske Beks verloopt redelijk soepel. Aan het einde kondigt Ramdas de uitzending af. ‘Dit was ZOZ. Volgende week zijn we er weer. Graag tot dan.’ Hij is op dat moment de enige aan tafel die weet dat er geen ‘volgende week’ meer zal komen.
De dag daarna, 16 februari, is hij jarig. Maar hij kan op zijn verjaardag geen mensen ontvangen, zegt hij tegen een collega: ‘Morgen moet ik een goede vriend begraven.’ De volgende dag wordt hij gevonden, in de badkuip van zijn huis in Loenen aan de Vecht. Gestorven op zijn vierenvijftigste verjaardag.

Echt groot nieuws wordt zijn dood niet. Op de dag van de bekendmaking van zijn dood krijgt prins Friso een ski-ongeluk. Anil Ramdas wás al geen grote naam meer, maar nu raakt zelfs zijn dood nog ondergesneeuwd door de lawine van een ander.

Ingevet met kokosolie

Hij was hartelijk en zachtaardig, zeggen mensen die met hem te maken hadden. ‘Alles tinkelde aan hem,’ typeert Suzanne Holtzer van De Bezige Bij hem. Opvallend scherpzinnig en eloquent. ‘Hij kon op een prachtige manier westerse filosofie verbinden met dingen die wij niet kenden,’ zegt Xandra Schutte. ‘Daardoor werd hij omhelsd door iedereen. Hij was degene op wie iedereen gewacht had.’ Maar Ramdas was ook een mateloze man, verslaafd aan alcohol, die aan het eind van zijn leven steeds meer ten prooi viel aan angsten en uiteindelijk de grip op de tijd kwijtraakte.

[wordt vervolgd]
[uit Vrij Nederland, 18-2-2013]

Luis H. Daal: dynamische duizendpoot

door Henry Habibe

Luis Henrique Daal werd in 1919 op Curaçao geboren. Al vrij vroeg begon hij zich als schrijver te ontplooien. Na 1936 begon zijn naam onder artikelen te prijken in alle op Curaçao verschijnende kranten, zowel in Papiamentstalige als in Spaans- en Nederlandstalige bladen. Hij zat op de Sint Vincentiusschool en volgde meer uitgebreid onderwijs op het Sint Thomas College. Daarna volgde hij buitenlandse cursussen en verwierf veel kennis als een autodidact over allerlei onderwerpen. Hij schreef voor verschillende kranten (ook voor buitenlandse bladen) en bekleedde de positie van hoofdredacteur en directeur van La Prensa. Daal vertrok in 1950 naar Spanje en vestigde zich in Madrid waar hij een cursus journalistiek ging volgen. Hij legde in 1953 het examen tolk-vertaler af. Tijdens zijn verblijf in Madrid publiceerde hij in verschillende tijdschriften en bladen. read on…

Korte biografie van Luis H. Daal

Bij de overhandiging van het geschreven nalatenschap van Luis H. Daal aan museum Mongui Maduro (Curaçao) op 5 oktober 2013, werd onderstaande korte biografie van deze auteur voorgelezen door Jeroen Heuvel.

Biografia kòrtiku di Luis ‘Yei’ Henrique Plácido Daal

Luis a nase dia 5 di òktober 1919 na Kòrsou. Su mama Angélica ‘Leka’ Angelista a duna lus na seis yu. Luis tabata esun di kuater. Awe Luis lo a kumpli 94 aña.
Di 1939 te 1942 e tabata sectie-commandant Transport-colonne van het Rode Kruis, di 1942 te 1945 el a sirbi komo sergeant der infanterie den servisio militar.
Ora e yònkuman tabatin 22 aña el a drenta den servisio di Firma Troost, anto na 1946 el a bira hefe di e departamento ‘claims and forwarding’na S.E.L. Maduro & Sons.
Huntu ku su amigu Otrobandista Guillermo Rosario, Luis tabata redaktor di e mensual Edifiquemos, di e klup deportivo Independiente. E promé edishon a sali na novèmber 1941, e último seis luna despues na mei 1942. Esaki ta durante Di Dos Guera Mundial. Despues Daal a bira redaktor di e semanario Sportkoerier, ‘algemeen sportblad voor het gebiedsdeel Curaçao’, ku a sali pa promé biaha dia 5 di mei 1944. Daal a remplasá redaktor Otto H. Zalm dia 22 di yüli 1944. E último edishon tabata na komienso di 1945. Sportkoerier a publiká artíkulo na Hulandes, Papiamentu i Spañó.
Na 1947 el a bira redaktor deportivo na La Prensa, despues redaktor hefe di e diario na Spañó  akí i asta direktor komersial.
Na 1950 el a bai Spaña unda el a studia entre otro periodismo, filosofia i Spañó. Na 1962 el a bira lèktòr na Universidat di Madrit unda el a duna Nederlandse Taal en Letteren i Historia kultural di Hulanda i Bélgika.
Na 1968 el a muda pa Hulanda unda el a bira koordinadó di Centraal Bureau Toezicht Curaçaose Bursalen. Na 1975 el a bira Hefe di Departamento di Culturele Zaken van het Kabinet van de Gevolmachtigde Minister van de Nederlandse Antillen.
E ta konosí komo poeta di tomo manera Kosecha di Maloa (1963) i Sinfonia di Speransa (1975).
El a skirbi biografia di entre otro Carlos Manuel Piar (1970).
El a skirbi 13 edishon di e radionovela Lorna, mi yu ku mi, ku a pasa na Curom na aña 1961.
Ademas e tabata papiamentista te den su igra. Na 1961 el a ofresé gobièrnu un relato di e komishon ku el a enkabesá pa yega na un ortografia di papiamentu, titulá: ‘Fo’i hopi un so’.
E ta konosí komo traduktor literario na tres lenga. Na Papiamentu por ehèmpel A Christmas Carol (Charles Dickens), na Spañó entre otro Bekentenis in Toledo (Colá Debrot) i na Hulandes diferente buki, manera e piesa di teater brasileño As mâos de Eurídice(Pedro Bloch).
Banda di tur esaki e tabata kinólogo, i miembro di hurado na kompetensia di kachó di rasa. For di 1958 e ta publiká regularmente den e revista hulandes De Hondenwereld.
Na 1984 el a risibí e premio bienal di Fundashon Pierre Lauffer

Chapi di Plata.

El a risibí kondekorashon di Ridder in de Orde van Oranje Nassau, Cruz de Caballero de la Orden de Isabel la Católica (Spaña), Ridderkruis in de Kroonorde van België i Comendador en la Orden de Andrés Bello (Venezuela)
Póstumamente a otorgá Daal e premio Tapushi Heraclio Henriquez 1997. Na e aña ei Luis Daal lo a bin duna un kurso di periodismo na Kòrsou, den koperashon ku Instituto Kultural Independensha, di Joceline Clemencia (di felis memoria), pero 16 aña pasá Luis Daal a troka bida dia 15 di aprel 1997 na Den Haag, unda a krem’é.
Ma grásias na su obra skirbí, awendia ainda e ta sprinchi.

Frits Wols, schrijver-dichter uit Saramacca

door Jerry Dewnarain

Frits Wols (pseudoniem van Eugène Wilfried Wong Loi Sing) behoort tot de Surinaamse schrijvers en dichters die hun literaire debuut nog net in de jaren zestig maakten, maar zich na 1970 van hun productiefste kant laten zien.

read on…

Nicolaas Porter – De leestafel

De Caraïbische schrijverswereld van Suriname en de voormalige Nederlandse Antillen inspireerde Nicolaas Porter tot dit werk. Het is natuurlijk gebaseerd op een bekend Renaissance-tafereel. Wie weet welk werk dat was, en wie alle personen op dit werk van Porter herkent, ontvangt een Paasei. 

Bea Vianen, x-factor in de Surinaamse literatuur

door Jerry Dewnarain
Bea Vianen heeft gedurende haar schrijverschap in een periode van tien jaar vijf romans geschreven. Daarnaast zijn er van haar hand ook vijf gedichtenbundels. Haar debuutroman Sarnami, hai verscheen in 1969 en haar laatste roman Geen onderdelen in 1979. Daartussenin schreef zij Strafhok (1971), Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan (1972) en Het paradijs van Oranje (1973). De drie laatste boeken zijn na elkaar uitgegeven binnen een periode van drie jaar. Het opmerkelijke is dat Bea Vianen haar werk van meet af in Nederland heeft kunnen publiceren, iets wat lang niet alle Surinaamse schrijvers gegeven was in die periode. Om binnen te dringen als Surinaamse schrijver in de wereld van Nederlandse toonaangevende uitgeverijen moet je uit goed hout gesneden zijn en dat bewijst Vianen met haar schrijfkunst. Ed. Hoornik (dichter) werkte na de oorlog voor de Sticusa (Stichting voor culturele samenwerking met Indonesië, Suriname en de Nederlandse Antillen) en was lange tijd redacteur van De Gids. Hij hielp Bea Vianen onder andere met het redigeren van haar werk. De literatuur van het tijdvak 1957-1975 werd in sterke mate door het krachtenveld Suriname-Nederland bepaald. Overigens moet ook worden vastgesteld dat nooit eerder over zo een breed front een heroriëntatie gezocht werd op het eigene, en dat de eigen identiteit nooit eerder zo indringend object van literaire verbeelding is geweest.
Bea Vianen
Het schrijven voor Vianen begon doordat het in haar zat om bepaalde dingen niet te accepteren. Op het internaat waar zij als jong meisje van acht zat, was ze wars tegen alles in. Ze wilde niet dat er iemand aan haar kwam, ook lijfelijk niet. Vianen wou toen al niet dat men haar bestreed in haar vrijheid. Bea Vianen staat in haar schrijverspositie tamelijk alleen en daarom kan zij een pionier genoemd worden. Het is kenmerkend voor een pionier dat die voorop loopt en iets doet wat anderen daarvoor nog niet gedaan hebben, dat hij of zij eigen wegen zoekt. Dat is met de schrijfster Bea Vianen het geval. Er waren geen voorbeelden in eigen land. Zij is de eerste auteur die de bittere tegenstellingen in Suriname op het gebied van armoede, etniciteit (‘strafhok’), sociale status, sekse, seksuele geaardheid, godsdienst en interraciale verhoudingen aan de kaak stelt in haar romans. Zij is de eerste schrijver die haar vaderland Suriname ‘een wildernis’ noemt in haar eerste roman Sarnami, hai en in haar tweede roman een ‘strafhok’. Dit doet zij in een periode waarin het dekolonisatieproces van Suriname volop in gang is; een periode waarbij het nationalistische gevoel een grote rol speelt. Zij is echter ook de eerste schrijver die zowel het moederland Nederland als haar eigen mensen bekritiseert: ‘Klein achterlijk land. Laffe mensen. Onwetende mensen. Bange mensen. Mensen die nog altijd niet willen begrijpen dat voedsel een van de meest gewone dingen is in het leven en die daarom bang zijn voor de dag van morgen. Het land is achterlijk gebleven en de mensen bang, omdat er sinds de koloniale tijd en de tijd van de slavernij in wezen niets is veranderd.’ (Strafhok, p. 180)
De boeken van Bea Vianen zijn zo vaak gelezen omdat de literaire kracht ervan ontegenzeglijk groot is en omdat Bea Vianen zo zuiver het perspectief van een kritische generatie van Surinamers weet te verwoorden. Want Vianen bakt geen zoete bollen als het om Suriname gaat. Ze is ook een pionier op het gebied van de taal. Het taalgebruik in haar werk is een eigen creatie geweest. Het is niet het Algemeen Beschaafd Nederlands dat er wordt gesproken, maar een Nederlands dat herkenbaar is voor haar eigen landgenoten. Zij creëerde een nieuwe literaire geest met de verschijning van haar romans door Surinaams-Nederlandse woorden, Sarnámi en Surinaams-Javaanse woorden te gebruiken. Hierdoor heeft ze een duidelijke stem in de samenleving laten horen.
Bea Vianen is vooral een schrijver die is gebleven. Eind jaren zestig van de vorige eeuw verschijnen boeken die herkenbaar zijn voor Surinaamse jongeren. Thema’s als vrijheid en identiteit spelen rond deze jaren in Suriname – dat zelf ook op weg is naar het verwerven van zelfstandigheid – een enorme rol. Haar boeken worden nog steeds gelezen, want ze zijn algemeen menselijk en van alle tijden. Ze houden de lezer een spiegel voor, voor hen die denken dat Suriname ‘Switi Sranan’ is. Bea Vianen ontkleedt Mama Sranan genadeloos en laat zien dat haar kinderen met heel veel ‘hebi’ en ‘kunu’ zitten!
In Sarnami, haibetekent vrijheid het doorsnijden van alle banden en het aangaan van geen enkele verplichting. Degene die zich bindt aan allerlei ‘hebi’, wordt de gevangene van zijn omstandigheden. Individueel bereikt de hoofdfiguur Sita deze vrijheid, maar in het ruimere verband van de familiegeschiedenis is ze niet verder gekomen dan in een vicieuze cirkel. Vrijheid voor de een is gebondenheid voor de ander; en degene die zelf vrij wil zijn, is eenzaam, want die plaatst zich buiten de normale spelregels die in de Surinaamse maatschappij gelden. Deze spelregels zijn verstikkend voor Sita, doordat ze als dochter en als vrouw gedwongen wordt een positie van afhankelijkheid en ondergeschiktheid in te nemen, die ze alleen kan ontduiken door het land, die wildernis zoals ze het noemt, te verlaten.
De romans van Bea Vianen zijn nog altijd zeer leesbaar ondanks hun ouderdom. Vanwege de thematiek, die gebonden is aan plaats en tijd, maar tegelijkertijd algemeen menselijk is en van alle tijden. Sarnami, hai en vooral Strafhok lezen als een trein en zijn daardoor nog steeds populair. De eenvoudigste laag is die van jonge mensen die vechten voor hun geluk en door seksuele en andere relaties ontdekken hoe de wereld en het leven in elkaar zitten. Dat de meeste personages jong zijn en op hun manier ondernemend, maakt ook dat deze romans ondanks de uitzichtloosheid en saaiheid die hun milieus kenmerken, iets spannends en optimistisch hebben. De vele dialogen versterken dat. Zo is het eigenlijk ook met Ik eet, ik eet, tot ik niet meer kan. Tegen de stroom van armoede en onderdrukking van ouderen kiezen jongeren op hun eigen manier voor eigen leven. De auteur geeft de lezer de ruimte om die toekomst zelf in te vullen. Uit de cyclische structuur en de voortdurende cynische waarnemingen blijkt voor de ervaren lezer echter haar eigen pessimistische kijk. Er moeten nog veel sporen van kolonialisme en godsdienstige indoctrinatie uitgewist worden, lijkt Bea Vianen in al haar romans uit te schreeuwen, voor Suriname een paradijs kan worden. En is dat heden ten dage niet nog zo?
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter