blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Schalkwijk Marten

Domme aanval prof. Wekker op godsdienst in Suriname

door Marten Schalkwijk

 

Met stijgende verbazing heb ik het artikel van Gloria Wekker in Starnieuws van 31 december jl. [zie ook op CU] gelezen met als titel ‘Religie als opium van het volk’. Zij schrijft het artikel naar aanleiding van een lied ‘Bullet’ van King Koyeba. Het lied zegt blijkbaar minder fraaie dingen over homo’s. Daarover is al het nodige in de media verschenen, dus was mijn vraag wat de redactie van Starnieuws heeft bewogen om het artikel van mevrouw Wekker te plaatsen. Wat voor nieuws heeft de professor te melden? read on…

Jagdew, eerste gepromoveerde Faculteit der Humaniora

door Wilfred Leeuwin

De Anton de Kom Universiteit van Suriname (AdeKUS) heeft woensdagavond in de Centrumkerk haar eerste gepromoveerde afgeleverd van de Faculteit der Humaniora. Eric Jagdew verdedigde met succes zijn proefschrift, Vrede te midden van oorlog in Suriname. Inheemsen, Europeanen, Marrons en Vredesverdragen 1667-1863. Hij is de eerste wetenschapper in deze materie met een doctorale bul. read on…

Creool, Marron, Afro-Surinamer

door Nikki Mulder
In Guyana is het gemakkelijk: iedereen met Afrikaanse roots is African/Black of gemengd. In Suriname is de volkstelling echter aanleiding voor behoorlijk wat discussies over zwart, zwarter, zwartst. Stadscreool, plantageneger, busnengre: het zijn allemaal woorden die uiteindelijk op hetzelfde neerkomen. Of toch niet?
“Carl Breeveld en Ronnie Brunswijk zijn gewoon twee negers, ongeacht of de één nou beter geschoold is dan de ander of er bepaalde tradities op nahoudt.” In een ingezonden stuk inde Ware Tijd van 12 september stelt Irwin Maatrijk resoluut dat we moeten ophouden met het indelen van de Afro-Surinaamse bevolking. Volgens hem is het koloniaal om onderscheid te maken tussen Creolen en Marrons. Wat er toe doet, zijn je Afrikaanse wortels.
Zijn opiniestuk is een stevig pleidooi voor het aanpassen van een gedateerde administratie. Maar ‘Creool’ en ‘Marron’ zijn hoewel niet onbetwist ingeburgerde identiteiten. “Etniciteit geeft aan hoe personen zichzelf zien en hoe ze zich voelen”, zegt Iwan Sno, de directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS). Het heeft daarom minder te maken met vaststaande kenmerken en meer met cultuur, taal en de betekenis die je er zelf aan geeft. Dat maakt etniciteit veranderlijk en wankel, maar niet minder emotioneel beladen.
Blanke Creool
Sno herinnert zich bijvoorbeeld een voorval uit de vorige telling in 2004. “Een blanke man, een geboren en getogen Surinamer, gaf ‘creool’ op als etniciteit.” Niet zo gek met de woordenboekdefinitie van ‘creool’ in het achterhoofd: een afstammeling van Europeanen in Latijns-Amerika of het Caribisch Gebied. “Maar die veldwerker dacht waarschijnlijk: ‘Je bent niet goed snik’ en kruiste Kaukasisch/blank aan.” Dat schoot de man in het verkeerde keelgat; hij joeg de ABS-teller van zijn erf.
De Verenigde Naties schrijft het stellig in zijn richtlijnen voor volkstellingen: etnische identiteit is iets wat je zelf bepaalt. Overheden of veldwerkers mogen etniciteit dus niet opleggen. Dat zoiets niet altijd even gemakkelijk is in het etnisch meest diverse land van het Caribisch Gebied, weet Sno maar al te goed. Bij elke telling moet daarom kritisch gekeken worden naar de categorieën die het ABS gebruikt om de verschillende bevolkingsgroepen te benoemen. Ook is het nodig dat iedereen ongeveer hetzelfde verstaat onder die groepen. Vooral bij Afro-Surinamers leidt dat tot veel vragen en discussies.
Evenwicht
Creolen zijn historisch gezien een groep waarbinnen veel mensen in elk geval een beetje van gemengde afkomst zijn. Vroeger werd de ‘gemengde’ bevolkingsgroep door het ABS altijd samengevoegd met Creolen. Dat had een sociaal-politiek voordeel. Deed het ABS dat niet, dan sloeg de demografische balans over naar de Hindostanen. Op papier was er zo een evenwicht tussen de twee groepen. Socioloog Marten Schalkwijk roemt de samenstelling van de Surinaamse bevolking, van wie de grootste groep toch niet groter is dan dertig procent van het totaal. “Dat betekent dat geen enkele groep dominant is en je gedwongen bent om sámen te leven en oplossingen te vinden voor problemen.”
Dat administratieve evenwicht tussen Creolen en Hindostanen is er inmiddels niet meer. Sinds de vijfde volkstelling in 1980 constateert het statistiekbureau een dalende trend bij de Creoolse bevolkingsgroep. Eerst waren er nog 119.000 Creolen, daarna ongeveer 87.202 en dit jaar telde ABS er nog maar 84.933. In het rapport speculeert de organisatie over een oorzaak: “Hoogstwaarschijnlijk classificeren vele ‘Creolen’ zich thans als gemengd.”
Gemengd
Dat zou betekenen dat mensen die zichzelf eerst zagen als Creool, maar gemengde voorouders hadden, zich nu zien als ‘gemengd’. Hebben die twee etnische identiteiten dan een andere betekenis gekregen in de tussentijd? Volgens antropoloog Salomon Emanuels is dat niet waarschijnlijk. “Mensen zijn wat ze zijn. Ik denk niet dat er mensen zijn die afstand doen van hun Creoolse identiteit.”
Emanuels gelooft er “heilig” in dat de groep van gemengde afkomst alleen maar zal toenemen. “Jonge Surinamers hebben ontdekt dat het niet slecht is om met iemand van een andere groep een relatie te hebben.” Maar dat mensen zich opeens anders identificeren, dat denkt hij niet. De antropoloog ziet wel dat er heel veel mensen zijn die vragen hebben over hun identiteit, vanwege opa’s en oma’s met verschillende huidstinten, haarstijlen en oogkleuren. “Maar dat is niet zodanig dat het aantal Creolen zoveel vermindert”, concludeert hij.
Spectaculaire groei
Een andere beweging binnen de Afro-Surinaamse bevolking is de toename van het aantal Marrons, die het rapport zelfs “spectaculair” noemt. Die groei is volgens het ABS niet alleen te zoeken in de vele kinderen die Marronvrouwen krijgen. In 2004 bestond de grote groep mensen van wie de etniciteit niet bekend was omdat mensen dat niet hebben aangegeven vooral uit Marrons. Zij hebben bij de afgelopen telling hun etniciteit wel opgegeven.
Volgens parlementariër Marinus Bee komt dat andere doordat de negatieve bijklank van ‘Marron’ is afgezwakt. Veel Marrons zijn nu op een positieve manier zichtbaar zijn in onderwijs, sport en politiek. Dat zou betekenen dat de etnische identiteit ‘Marron’ is veranderd: van een gestigmatiseerde, onderontwikkelde groep naar een identiteit om trots op te zijn.
Wetenschappers wijzen echter ook op een rij andere verklaringen. Emanuels ziet de meest voor de hand liggende reden in de gewenning van boslandbewoners aan onderzoekers. “Vroeger wilde men niet graag meewerken uit achterdocht. Tegenwoordig zijn er zoveel organisaties uit de stad actief, dat Marrons minder wantrouwig zijn.” Dat de veldwerkers tegenwoordig niet allemaal alleen maar fotoman zijn, helpt volgens hem ook het cijfer omhoogduwen.
Emanuels gelooft wel dat de politieke participatie van Marrons een verschil maakt, maar op een andere wijze dan dat Bee aangeeft. Het is volgens hem ook zeer van invloed op het vertrouwen in de overheid: “Ze geloven nu dat de belangen overeenkomen. Help je de overheid, dan help je jezelf.”
Schalkwijk kijkt iets anders naar de groei van de groep. “Mensen zijn heel trots om Marron te zijn, dus het lijkt me sterk dat ze dat eerder niet wilden aangeven.” Als onderzoeker ervaart hij in het binnenland bovendien meer medewerking dan in de stad, waar het vaker voorkomt dat je de toegang tot een erf wordt geweigerd. De socioloog denkt dat het waarschijnlijk is dat men de vraag gewoon niet heeft begrepen in 2004. “Het is ook vreselijk duur om onderzoek te doen in het binnenland. Ik heb geen inzicht in de financiën van ABS, maar ik kan me voorstellen dat je niet drie keer teruggaat naar Kwamala als je budget dat niet toelaat.”
Wat de teller ziet
Eén manier om er zeker van te zijn dat mensen de ‘juiste’ etnische identiteit opgeven, is door de veldwerker te laten noteren wat hij of zij ziet. Schalkwijk noemt dat ‘dubbele identificatie’. “Het is niet ideaal, maar je hebt wel gegevens.” Hij erkent wel dat zoiets bij een ‘gewoon’ wetenschappelijk onderzoek gemakkelijker is dan bij een volkstelling. Je komt namelijk heel dicht bij het schenden van die heilige VN-regel: etniciteit leg je niet op.
Toch voelt ABS-directeur Sno wel iets voor zo’n controlemechanisme. “Iemand die er in alle opzichten uitziet als een Creool, maar een Chinese naam draagt, heeft natuurlijk het recht om te zeggen dat hij Chinees is. Maar wat ziet de enquêteur?” Het antwoord van de veldwerker zal niet opgenomen worden in de werkelijke telling, maar moet dienen als een test achteraf: hoeveel mensen lijken op de etnische groep die ze opgeven bij de census?
Afro-Surinamer
Een andere manier om de lastige invulling van etnische identiteit bij deze groepen op te vangen, is door hetzelfde te doen als Guyana. We nemen gewoon één overkoepelende categorie: Afro-Surinamers. Rudi Bottse, de voorzitter van de Stichting 1 juli Keti Koti, heeft bij het ABS gepleit voor deze paraplugroep. “Dat is de beste benaming voor iedereen van wie de voorouders uit Afrika kwamen. ‘Creool’ is een nietszeggend, achterhaald begrip”, stelt hij. De benaming moet volgens Bottse Afrikaans bewustzijn stimuleren. Wel zou hij graag zien dat er binnen de groep onderscheid gemaakt wordt tussen stads-, plantage- en boslandcreool.
Bottse kreeg zijn zin, maar niet helemaal hoe hij het voor ogen had. ‘Afro-Surinamer’ is als aparte categorie opgenomen in de volkstelling. “De bedoeling was, lijkt me, om de verschillen tussen Creolen en Marrons weg te werken”, zegt Sno, “maar nu is het gewoon een derde groep.” Socioloog Marten Schalkwijk noemt die beslissing “een beetje stom”. Zoals het nu is opgenomen, overlapt het met andere categorieën en snoept het aantallen van andere groepen.
Emanuels moet lachen om het initiatief. Hoewel hij ook de manier waarop het in het rapport is opgenomen in twijfel trekt, ziet hij er wel potentie in. “Voorstanders zeggen dat Creool en Marron eigenlijk hetzelfde zijn, met dezelfde Afrikaanse cultuur-historische achtergrond. Dat bewustzijn groeit, dus het zal me niet verbazen als deze groep bij de volgende telling zal groeien.”
De discussies over de namen van etnische groepen onderstrepen hoe uitdagend het is om in zo’n diverse samenleving te werken met statistische categorieën. Sno heeft echter het volste vertrouwen in de statistiek: “Het wordt pas een probleem wanneer de groep ‘overige/andere’ te groot wordt.” Intussen wacht hij op een aanvraag voor een nieuwe etnische categorie “wel met genoeg steun natuurlijk”: Surinamer.
[uit de Ware Tijd, 14/09/2013]

Eigen helden identificeren voor herschrijving geschiedenis

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Mindset is nodig om de eigen geschiedenis van een voormalig kolonie te herschrijven. Geschiedenis gaat niet alleen over het verleden. Zij gaat ook over de juiste informatie geven aan de volgende generatie. Dit gaven de inleiders Stephen Small en Sandew Hira het publiek mee bij de lezing ‘Public memory and indentured labour’, donderdagavond in het Lalla Rookh gebouw, waar het nieuwe museum over de geschiedenis van Hindostaanse contractarbeiders komt te staan.

read on…

Restant Verdragsmiddelen geslonken naar 700.000 euro

door Eric Mahabier

Paramaribo – Per 31 december 2012 was er nog 700.000 euro over uit de Verdragsmiddelen. Dat blijkt uit het evaluatierapport 2012 van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken. In april vorig jaar berichtte Buza-minister Frank Timmermans de Tweede Kamer nog dat er twintig miljoen euro aan resterende Verdragsmiddelen zou zijn.

read on…

9de Caribbean-Latin American Encounter

Caribbean Reality Studies Center (Aruba) o.l.v. Dr. Glenn Sankatsing, Stichting Wetenschappelijke Informatie (Suriname) o.l.v. Prof. Jack Menke en Institute for Graduate Studies & Research of the University of Suriname o.l.v. Prof. Marten Schalkwijk organiseren van 4-8 augustus in Brownsberg Suriname de negende Caribbean-Latin American Encounter. Intellectuelen en activisten uit verschillende landen komen in Browsberg bij elkaar om een kritisch alternatief te ontwikkelen voor de Eurocentrische benadering in de wetenschap. Uitgebreide informatie is hier te vinden.

Historie voor hem en voor haar: uitgave tweede editie van His/her Tori

door Cobi Pengel

Het Instituut voor Maatschappij Wetenschappelijk Onderzoek (IMWO) van de Anton de Kom Universiteit van Suriname heeft met de uitgave van het tweede nummer (juni 2011) van het op jaarbasis te verschijnen tijdschrift His/her Tori, tijdschrift voor Surinaamse geschiedenis en cultuur, opnieuw een belangrijke bijdrage geleverd aan de informatievoorziening op het gebied van de twee genoemde disciplines. De ‘prominente historicus’ die suggereerde dat ‘bij verschijning van slechts één nummer per jaar de lezers het tijdschrift misschien al vergeten zijn wanneer de volgende uitgave verschijnt’ (zie ‘Ten geleide’), krijgt ongelijk: een tijdschrift op dit niveau wordt uitsluitend gekocht door de werkelijk geïnteresseerden, die het na lezing zorgvuldig bewaren en uitzien naar het volgende nummer.

read on…

Hoe sterk was de koloniale staat tegenover de kolonisator?

door Marcel Leune

The Colonial state in the Caribbean, Structural analysis and changing elite networks in Suriname 1650-1920 van J. Marten W. Schalkwijk, uitgegeven in 2011, is geschreven als een dissertatie in 1992/1993. Dit betekent dat het hier niet handelt om een roman, maar om een wetenschappelijk geschrift. Verder is het geschreven en uitgegeven in het Engels. Marten Schalkwijk (foto rechts) behandelt de geschiedenis van de zogenaamde plantagesamenlevingen in het Caraïbisch gebied en doet dit aan de hand van een case study van Suriname. De manier waarop hij dit doet is echter niet alledaags. Ook beperkt hij de informatie in het boek niet tot Suriname, maar wijdt ook uit over andere koloniën. De focus blijft wel Suriname als goed voorbeeld van een plantagesamenleving.

Als eerste poneert hij de stelling dat er zoiets als een koloniale staat heeft bestaan, dat een kolonie niet zomaar klakkeloos de opdrachten vanuit de kolonisator opvolgde, maar haar eigen dynamiek en haar eigen structuren had die haar eigen ideeën had over de koers die de kolonie moest varen. Om van een koloniale staat te spreken moeten de structuren die een staat uitmaken, zoals onder andere bureaucratie, militaire macht en politieke instituties niet, of in ieder geval niet volledig, in handen van de kolonisator zijn geweest. Hoe meer de genoemde structuren in handen zijn van lokale groepen, hoe meer van een koloniale staat kan worden gesproken. Deze vragen worden geanalyseerd in het boek.

Nu komt de nieuwe aanpak van Schalkwijk naar voren. In het boek analyseert hij de elites van de Surinaamse samenleving op 5 momenten gedurende de koloniale overheersing: 1795, 1830, 1860, 1890 en 1920. De verklaring voor het kiezen van elites als focus is dat voor een groot deel van de tijd, in ieder geval gedurende de gekozen tijdsmomenten, de Surinaamse gemeenschap een elitegemeenschap was. Dit betekent dat in de gemeenschap elites uit verschillende groepen de dienst uitmaakten.

 

De uitgangspunten en de kaders voor de analyse worden in de eerste drie hoofdstukken neergezet. Met behulp van veel theorie en voorbeelden geeft de schrijver aan dat hij de Surinaamse koloniale staat zal analyseren aan de hand van een vijftal elitegroepen. Deze groepen zijn de elites van de planters, de militairen/milities, de bureaucratie, de sociale/religieuze elite en de politici. Het is belangrijk te onthouden dat het om de elites uit de groepen gaat en niet om de groep in het geheel; dus slechts een klein deel van de groepen en samen slechts een klein deel van de Surinaamse samenleving.

De opbouw van de hoofdstukken over de eerste vier groepen is erg duidelijk. Het begint met de omschrijving wat en wie de groep omvat en daarna wordt gekeken wie en hoeveel personen de elite uitmaakt per tijdsmoment. Het vijfde hoofdstuk over de politici is onduidelijker in zijn opbouw. Het is niet duidelijk waarom wordt afgeweken van de opbouw van de andere vier hoofdstukken. Het goede en slechte van de vijf hoofdstukken over de elitegroepen is de hoeveelheid data. De analyse en de achterliggende data zijn overweldigend. Een lastig onderdeel in de tekst, naast de hoeveelheid details, zijn de voetnoten. Deze voetnoten zijn zodanig vol van informatie dat ze niet over te slaan zijn en dit maakt het vloeiend lezen van de tekst moeilijk. Soms worden de voetnoten ook gebruikt om een methodologie uit te leggen; dit leest niet prettig.

Het hoofdstuk dat volgt op de analyse van de afzonderlijke elites, hoofdstuk 9, voegt de analyses samen in matrices van samenhang tussen verschillende groepen. Dit is een zeer interessant hoofdstuk, waarin wordt aangetoond hoe de structuur van de elites veranderde door de tijd. Jammer was dat voor mij niet direct duidelijk werd hoe de schrijver tot een verdeling van de elite over 8 groepen is gekomen. Deze groepen bleken samengesteld uit personen uit verschillende elites met banden. Heel kort wordt aangegeven dat over de banden die tussen de groepen 1 tot en met 8 bestonden en over de betekenis van de letters in de tabellen in appendix 3 uitleg kon worden verkregen. Naar mijn mening had appendix 3 opgenomen moeten worden als een paragraaf in het hoofdstuk, zodat gedurende het lezen direct duidelijk zou zijn hoe de uiteindelijke tabellen per tijdsmoment tot stand waren gekomen. Hoofdstuk 9 sluit mooi af met conclusies over de opbouw van en samenwerking tussen elitegroepen. De enige figuur in het boek die ik nog steeds niet begrijp staat helaas ook in hoofdstuk 9, figuur 9.1. Voor mij is volledig onduidelijk hoe de gegevens in tabel 9.1 overgaan in figuur 9.1.

Het laatste hoofdstuk van het boek komt Schalkwijk terug op de hoofdthema’s van de studie: hoe sterk was de koloniale staat tegenover de kolonisator, onafhankelijkheid van de koloniale staat van de koloniale samenleving, validiteit van de benadering van de koloniale tijd via elites.
De conclusie van Schalkwijk is dat kolonies niet een logisch verlengstuk van de kolonisator waren, maar een eigen politieke en sociale structuur hadden.

Samenvattend is de studie en het boek van Marten Schalkwijk een zeer interessante en uitgebreide analyse en beschrijving van de Caraïbische koloniën, met een sterke nadruk op Suriname. De hoeveelheid detail, de hoeveelheid data, de hoeveelheid theorie en de grondige analyses maken van het boek een goede dissertatie. Dezelfde feiten gecombineerd met een niet erg aantrekkelijke lay-out, zoals lange stukken tekst en veel voetnoten, en soms een tekort aan uitleg over methodologie maken het een boek dat niet gemakkelijk als leesboek zal worden gebruikt, maar vooral als waardevol naslagwerk over de koloniale tijd van Suriname en, in mindere mate, van alle plantagesamenlevingen in het Caraïbisch gebied, dienst zal doen.

The Colonial state in the Caribbean, Structural analysis and changing elite networks in Suriname 1650-1920, door J. Marten W. Schalkwijk, 465 pagina’s.

Presentatie boek Jan Schalkwijk in Suriname

Op 14 juni organiseren de Nationale Stichting Hindostaanse Immigratie (NSHI) en uitgeverij Amrit in Suriname een presentatie van het boek van Jan Schalkwijk: Ontwikkeling van de zending in het Zuid-Caraibisch gebied in het bijzonder onder de Hindostanen 1850-1980. Prof. Dr. Marten Schalkwijk zal het boek van zijn vader presenteren.

Datum: dinsdag 14 juni 2011
Plaats: Lalla Rookh Complex
Adres: Lalla Rookhweg 54, Paramaribo
Tijd: 19.00 uur
Toegang: gratis

Hoogleraren

door Peter Meel

Het lopen gaat niet zo soepel meer. Af en toe laat zijn gehoor hem in de steek. Maar de geest is nog springlevend en de monterheid waarmee hij het leven tegemoet treedt aanstekelijk als altijd. Edward Dew is niet zomaar naar de conferentie van de Caribbean Studies Association (CSA) gekomen. Nog één keer wil hij zijn genegenheid betuigen aan het land dat hem een aantal decennia zo onvoorwaardelijk voor zich heeft opgeëist. Waar hij zich als politicoloog met zoveel overgave in heeft verdiept en dat hem behalve een reeks artikelen ook de stof voor twee boeken leverde: The Difficult Flowering of Surinam (1978), een klassieker over politiek en etniciteit in Suriname, en The Trouble in Suriname, 1975-1993 (1994), het vervolg op dit standaardwerk.

Met Suriname is het op wetenschappelijke conferenties doorgaans zorgelijk gesteld. Als er al vertegenwoordigers uit het land aanwezig zijn, dan gaat het in de meeste gevallen om een handjevol onderzoekers dat panels bijwoont, deelneemt aan debatten en eigen werk presenteert. Het kenmerkt het wetenschappelijk isolement van het land. In de regio bestaat er onder academici aantoonbare belangstelling voor het maatschappelijke wel en wee van de republiek, maar Surinaamse collega’s kunnen maar in bescheiden mate aan de vraag naar wetenschappelijke informatie hierover voldoen. Edward Dew is er de man niet naar om zich domweg bij deze situatie neer te leggen. Om Suriname wetenschappelijk nadrukkelijker voor het voetlicht te brengen, besloot hij een panel over hedendaagse ontwikkelingen in het land te organiseren met hoogleraren van de Anton de Kom Universiteit. Een lofwaardig initiatief dat niet helemaal uitpakte zoals de 76-jarige emeritus hoogleraar zich had voorgesteld.

Om te beginnen was er maar één hoogleraar van deze universiteit op het congres aanwezig: Marten Schalkwijk. Hij deed wat er van hem verwacht mocht worden. Niet allen presenteerde hij een interessante beschouwing over coalitieregeringen in Suriname, ook nam hij de gelegenheid te baat om Dew eer te bewijzen voor zijn invloedrijke bijdragen op het terrein van de consociational democracy. De andere deelnemers aan het panel waren anders dan CSA-lid Schalkwijk niet op eigen gelegenheid naar Curaçao gekomen, maar door president Bouterse naar de bijeenkomst afgevaardigd. Nu is wetenschap nooit waardevrij en kunnen academici zich onmogelijk loszingen van de samenleving waarvan zij als burger deel uitmaken, maar deze directe inmenging van de politiek in wat een ongedwongen academische uitwisseling beoogde te zijn, leidde bij menig congresganger tot gefronste wenkbrauwen.

De drie afgevaardigden spraken over het beleidsterrein waarop zij momenteel werkzaam zijn. Richard Kalloe boog zich over het sociaal-economische klimaat in Suriname, Jennifer van Dijk-Silos over de noodzaak tot versterking van de rechtstaat en Henry Ori over het belang van duurzame ontwikkeling. De laatste twee hielden het zakelijk en kwamen met voorbeelden die illustreerden hoezeer een reversal of the downward development op zijn plaats is. Volgens Van Dijk-Silos diende het accent tijdens deze regeerperiode te liggen op de instelling van een onafhankelijke verkiezingsautoriteit, uitbreiding en versteviging van de rechterlijke macht en het creëren van een constitutioneel hof. Ori meende dat prioriteit diende te worden gegeven aan het hervormen van de onderwijssector, het herijken van de rol van de media en het gericht stimuleren van sociale mobiliteit.

Kalloe’s verhaal riep in de zaal de meeste weerstand op. Zijn kritiek op de tribal level of consciousness reserveerde hij voor alle politieke partijen in Suriname, uitgezonderd de NDP. Het panacee voor het in zijn ogen visieloze en corrupte politieke leiderschap in zijn land was volgens hem multicultural intelligence en a multicultural flexible approach. Bij navraag bleken deze hoogdravende termen synoniem voor multi-etniciteit volgens het NDP-recept. Kalloe’s overtuiging dat de regering zitting diende te nemen in the driver’s seat of development omdat het particulier bedrijfsleven natuurlijke hulpbronnen niet zou kunnen aanwenden voor productieve doeleinden klonk zo gedateerd dat het de aanwezigen de lust benam om er met de spreker over in debat te gaan. Even dreigde de discussie te ontsporen toen het gesprek op de decembermoorden kwam. Kalloe verhief zijn stem om met lukrake verwijzingen de ernst en uitzonderlijkheid van de moorden te relativeren. Voorzitter Dew wist de dreigende chaos te bezweren door de gedachtewisseling ijlings naar een ander onderwerp te verleggen.

Voor Dew betekende dit optreden zijn laatste bijdrage in CSA-verband. Hij is vanaf 1975 – toen het allereerste congres in Puerto Rico plaatsvond – lid van de organisatie en geeft het stokje nu graag over aan een jongere generatie onderzoekers. Hoewel het panel bij insiders gemengde gevoelens achterliet, gingen er tegelijk stemmen op om als follow-up van het initiatief van Dew een van de eerstvolgende CSA-conferenties in Suriname te organiseren. Dat de hoogleraren van de Anton de Kom Universiteit dan op volle sterkte aanwezig mogen zijn en de politiek zich zoveel mogelijk van onwelkome interventies onthoudt.

Hindostaanse Zending in Suriname en de regio

door Joop Vernooij

.
Jan Schalkwijk (1923-2002) kwam in 1952 in Suriname voor pastoraal werk binnen de Hindostaanse Zending van de Evangelische Broedergemeente. Hij werkte ook als docent op Jamaica. Het werk heeft zijn leven bepaald en hij wilde zijn ervaringen over de ontwikkelingen van de zending in het Zuid-Caraïbisch gebied, Gyuana, Trinidad en Suriname, samenbundelen in een proefschrift aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij ging zo uitbundig aan de slag dat hij een 1.000 bladzijden tekst bij elkaar had geschreven. Door omstandigheden (zijn 2 promotoren overleden) moest hij een nieuwe promotor zoeken. Die vond hij wel maar die bepaalde dat een 300 bladzijden wel genoeg zou zijn. Jan Schalkwijk is er niet meer aan toe gekomen. Zijn zoon Marten heeft zich over het materiaal ontfermd en heeft de tekst gereduceerd tot een publicatie van 703 bladzijden. Er is dus het een en ander weggelaten. Maar dan nog is het een hele pil.

In 2001, toen de Hindostaanse Zending in Suriname van de Evangelische Broedergemeente 100 jaar bestond heeft Jan Schalkwijk een jubileumuitgave verzorgd over die honderd jaren Hindostaanse Zending in Suriname. Deze Hindostaanse Zending 1901-2001 werd uitgegeven in de serie van het Theologisch Seminarie van de Evangelische Broedergemeente Suriname te Paramaribo, nummer 8, 70 bladzijden en met enkele foto’s.

Er wordt een beetje gesjoemeld met het woord hindoestaan en hindostaan. Actueel is het gebruik van het woord hindostaan aan te bevelen omdat hindoestaan zou suggereren dat het gaat om hindoes. Maar Hindostanen zijn niet alleen hindoe, maar ook islamiet, christen, anders of niks wat religie betreft.
Een tweede opmerking willen we maken. Zending is hetzelfde woord als missie, maar dat is katholiek. De Hindostaanse missie had van doen met Rajpur, Giryapur (Kilometer 25 aan het Pad van Wanica), Ranipur en andere katholieke instellingen voor Hindostanen.

Jan Schalkwijk had zijn materiaal voor zijn dissertatie bepaald van 1850 tot 1980. Begrijpelijk en in 1980 actueel. Het probleem is nu dat we 30 jaren verder zijn en statistieken, die Schalkwijk graag gebruikt, niet meer actueel zijn. Bovendien zijn er in de Hindostaanse zending in Suriname in die afgelopen 30 jaren interessante zaken gebeurd. Het materiaal is dus niet actueel gedateerd, maar is wel goed bruikbaar. Dus daar moeten we het mee doen: niet erg want er is een heleboel te vinden in deze publicatie.

Schalkwijk kiest voor de geschiedenis van de zending (kerk) in de regio en heeft veel te melden. Hij doet dat min of meer chronologisch, gebruikt perioden en fasen. Deze geschiedenis zou ook thematisch behandeld kunnen worden, zoals lidmaatschap en alles er omheen, kerkkeuze en alles er omheen, kerkorde en alles er omheen en andere belangrijke zaken in kerk en wereld. Er zou nog wel een discussie mogelijk zijn over zijn methode van (historisch) kritisch onderzoek.

Schalkwijk heeft drie grote delen: de zendingsgeschiedenis in de regio, de hindostaanse zending, christenen en gemeenten en de Noord-Atlantische voortzetting (in Europa), conclusies en perspectieven. Vele mensen van de Caribbean zijn verhuisd naar Europa, naar de voormalige moederlanden. Daar zijn groepen tot leven gekomen of hebben onderdak gevonden bij bestaande religieuze instituties. Er zijn migrantenkerken ontstaan. In elk geval de moeite waard er aandacht aan te geven. Schalkwijk zelf was later betrokken bij het werk van de Evangelische Broedergemeente in Nederland, ook al doordat hij studieleider was van het Broedergemeente-seminarie te Zeist.

Kader
Schalkwijk plaatst zijn onderwerp in het vereiste kader, in de historie van de Caribbean en Southern Caribbean, toegespitst op Trinidad, Guyana en Suriname. Er is natuurlijk heel wat te melden vanuit de koloniale tijd en de tijd van de slavernij in die landen en over de christelijke kerken die meekwamen met de overheersers. Ook kwam mee de verscheidenheid aan talen en religieuze richtingen. De regio werd gefragmenteerd, gesegmenteerd, door de Europese machten en de aanmaak van de diverse gebieden (die nog al eens van eigenaar verwisselden). De regio werd een religieuze lappendeken (mamyo) en de nieuwe lokale volken moesten het daar dan maar mee doen. De onderlinge verbindingen via cultuur, talen en arbeid leverden contacten, ondersteuning en uitwisseling in de regio op.

Plaatselijk
Na 1838 als in de Engelse gebieden mensen uit Brits-Indië op de plantages komen werken, begint de evangelisatie of de zending van de kerken. Dat wil zeggen: waar komen deze contractarbeiders religieus aan bod? Welke kerken laten zich met hen in? De contractarbeiders brachten vormen van hindoeïsme mee, vertegenwoordigden diverse richtingen van de islam en een enkeling was christen. Schalkwijk gaat dan haarfijn na waar de nieuwelingen terecht gekomen zijn en welk soort kerken zich op hen gericht hebben/ zich ervoor ingezet hebben. En dat waren allereerst niet de traditionele koloniale kerken, maar zendingsgroepen uit bij voorbeeld Canada, India, de Verenigde Staten van Amerika en Europa. Ook weer een lappendeken. Soms zijn de gegevens van Schalkwijk erg gedetailleerd en een beetje overbodig: niettemin weet hij het een en ander als geen ander te melden. Van de andere kant is hij juist te snel omdat hij dan wel wijst op conflicten en fricties (tussen zendelingen en zendingsbesturen), maar daar hoor je het fijne niet van. Ook niet wat de Hindostaanse Zending in Suriname betreft, waar zich ook wel ernstige tegenstellingen voordeden, naar ik me heb laten vertellen en ook nog een beetje heb meegemaakt. Daar hoor je dan juist weer te weinig over.

Hij behandelt in het zevende hoofdstuk de historie van de Hindostaanze Zending in Suriname. Dat is eigenlijk al gepubliceerd in het bovenvermelde gedenkboek over 100 jaar Hindostaanse Zending 1901-2001. In dit hoofdstuk behandelt Schalkwijk ook de Hindostaanse missie van de katholieken en de activiteiten van andere christelijke kerkgenootschappen of geloofszendingen.

Dit uitgebreide blok sluit Schalkwijk af met de behandeling van inter-Caribische zending en zendingssamenwerking. Een leuk thema omdat er op kleine schaal veel uitwisseling en ondersteuning plaatsvond. Dat was het voordeel omdat men bijna op elkaars schoot zat met de vele nabije eilanden.

Stand
Het geheel overziend komt Schalkwijk tot conclusies en perspectieven. Hij is daarin niet kinderachtig en schetst enkele grootse perspectieven. Althans hij wijst op fundamentele karakteristieken, zoals de positie van de Zuid-Caribische mens te midden van andere volken en groepen, of de Afro-Caribische zending tussen culten en kerken, tussen tempel en moskee, tussen volksreligies en ideologieën.

Het geheel vat hij samen in de twee begrippen micro-kosmos en macro-kosmos. De Hindostanen die christen werden, waren onderdeel van een groter verband, hun etnische verbondenheid en identiteit. De kleine groepen binnen kleine groepen en binnen etnische minderheden schiepen aparte problemen maar ook aparte handvatten om te strijden voor identiteit en grotere verbanden. In het gedachtegoed van de Evangelische Broedergemeente is zending iets anders dan kerk: zo bestond de Hindostaanse zending binnen de creoolse kerk (van de creolen). Om te ontsnappen aan het enge van de zending op weg naar het grootse van kerk liggen vele valkuilen maar ook mogelijkheden om van gesloten groep tot een open groep te groeien of van exclusief naar inclusief.

Dat levert processen van behoud en verandering op, ook bij kerkelijk leidinggevenden die echter nog wel eens bekrompen konden omgaan met deze veranderingsprocessen, te midden van de diaconie, het onderwijs, de media, de opleidingen en de toerusting.

Momenteel – na 1980 – staan eveneens belangrijke thema’s op de agenda: de Surinaamse Broedergemeente als een kerk, de aandacht voor mensenrechten en vrijheid, de positie van vrouwen en kinderen, de dialoog van de godsdiensten. Intussen is het Surinaams religieus panorama veranderd (nogal wat nationale religieuze feesten) met gunstige en minder gunstige effecten. Dat is uitdagend.

Tenslotte wil deze studie een bijdrage leveren aan de groei van de universele zendingswetenschappen. Natuurlijk is een van de grootste kwesties die in het boek naar voren komen, hoe het nu eigenlijk zit met bekering (collectief of individueel), kerklidmaatschap, de moraal en de kerkelijke of religieuze tucht.

Er is ook heel wat veranderd in groepen van hindoes en moslims (ook in Suriname en India) en in groepen die volksreligieuze zaken aanhangen (inderdaad, winti). Het is goed dat onderzoek en discussie naar aanleiding hiervan, goed voortgaan. Het kan de zaak van rol en betekenis van religie alleen maar verhelderen en uitzuiveren.

Deze studie heeft een uitgebreide literatuuropgave (bronnen, tijdschriften archieven), een lijst van gebruikte afkortingen en een lijst van hindostaanse woorden. Jammer genoeg is er geen index op plaatsen en personen aan toegevoegd. Enige slordigheden zijner natuurlijk ingeslopen: bijvoorbeeld soms kom je nog het woord hindoestaan tegen, maar ook toevallig Vernooy en Vernooij. Austermoller moet Austermöller zijn (487). Erné in plaats van Erne (213)..

Vorig jaar heeft Kirtie Algoe in Suriname een masterscriptie gemaakt over de institutionalisering van hindoeïsme in Suriname en Trinidad en Eric Roosken in Rotterdam over Caught between Christianization, assimilation and religious independency bij de Hindostanen in Suriname. De kwestie blijft gelukkig aandacht trekken.

Jan Schalkwijk heeft zijn onderzoek niet voor niets gedaan en het is goed dat zijn zoon er werk van gemaakt heeft (en er veel werk aan gehad heeft). Het vele is ook goed.

Jan Schalkwijk
Ontwikkeling van de zending in het Zuid-Caraïbisch gebied – in het bijzonder onder de Hindostanen 1850-1980
Aantal pagina’s: 700
Prijs: 25.00 euro
ISBN: 978-90-74897-61-7
Bestellen: 06-41.28.37.86 of per email info@amcon.nl

Dialoogbijeenkomst over kerk, mandir en masdjid

Naar aanleiding van de verschijning van het boek van Jan Schalkwijk over de Hindostaanse zending (zie het bericht hieronder van vandaag) wordt er op zaterdag 16 april in Den Haag een dialoogbijeenkomst gehouden over kerk, mandir en masdjid. Daar komen vragen aan de orde als;

Hoe beleven Hindostaanse Christenen hun godsdienst in de Hindostaanse gemeenschap?
Hoe kijken Hindostaanse Christenen naar het Hindoeïsme en de Islam?
Hoe kijken Hindoes en Moslims naar het Christendom?
Hoe willen de verschillende geloofsgemeenschappen met elkaar omgaan. Welke uitgangspunten kunnen daarbij gehanteerd worden?

IISR, SIN en de EBG organiseren deze dialoogbijeenkomst over de relatie tussen Christendom, Hindoeisme en Islam naar aanleiding van het verschijnen van het boek van Jan Schalkwijk over de geschiedenis van de EBG, en met name de Hindostaanse christenen.

Op de bijeenkomst zal een panel ingaan op deze vragen.
Het panel van de dialoog-bijeenkomst bestaat uit:
– Erik-Jan Stam, predikant van de EBG onder de Hindostanen in Nederland.
– Pandit Attry Ramdhani, voorzitter van de Rammandir in Den Haag.
– Hikmat Mahawatkhan, oud-voorzitter van de Ahmadiyya moskee in Den Haag.
– Joop Vernooij, priester en theoloog.
De bijeenkomst begint met een presentatie van Prof. Dr. Marten Schalkwijk over de studie van zijn vader en van Usha Schalkwijk-Doerga over de persoon van Jan Schalkwijk. Beide sprekers nemen deel aan het panel.
Meer informatie over het boek en de bijeenkomst vindt u hier
De flyer voor de bijeenkomst kunt u hier downloaden.
U kunt zich hier aanmelden voor de bijeenkomst.

Datum: zaterdag 16 april
Aanvang: 19.00 uur (inloop 18.30)
Locatie: Theater Concordia
Adres: Hoge Zand 42, 2512 EM Den Haag
Informatie: 06-41.28.37.85

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter