blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Saramaka (volk)

Vinije Haabo winnaar derde subsidieronde Silvia de Groot Fonds

De winnaar van de derde subsidieronde van het Dr. Silvia W. de Groot Fonds is Vinije Haabo. Haabo krijgt het volledige subsidiebedrag van € 10.000 toegewezen voor zijn onderzoek naar de Saramakaanse taal. Jaarlijks is een bedrag van € 10.000 beschikbaar, te verdelen over één of enkele aanvragers. Naast het geldbedrag ontving Haabo het laatste boek van Silvia de Groot, Agents of their own Emancipation. Het bestuur van het fonds hoopt dat het boek hem zal inspireren bij zijn verdere onderzoek.
Titel onderzoek: Onderzoek naar lexicale verschillen tussen de Saramakaanse dialecten
Vinije Haabo verricht reeds jaren, voornamelijk met eigen middelen, linguïstisch onderzoek naar de Saramakaanse taal. Dit resulteerde onder meer in het concept voor een woordenboek van het Saramakaans dat hij beoogt open access op het internet te publiceren. Zijn werk wordt hogelijk gewaardeerd door prominente wetenschappers, waaronder de antropoloog Richard Price en de taalkundige Maarten Mous. Haabo heeft ondersteuning van het fonds gevraagd om zijn onderzoek te verdiepen door verder veldwerk te verrichten in Suriname, Frans-Guyana en Nederland. Het bestuur van het fonds was unaniem van mening dat deze kandidaat en deze aanvraag bij uitstek in aanmerking komen voor ondersteuning door het Dr. Silvia W. de Groot Fonds.

Vinije Haabo (1971) is van Saramakaanse afkomst. Hij volgde zijn schoolopleiding in Suriname, deels in het binnenland, deels in Paramaribo, waar hij ook een landbouwopleiding volgde aan de Universiteit van Suriname. Vanaf 1999 werkte en studeerde hij in Nederland, thans als freelance schrijver, journalist en onderzoeker.

Vader Aarde en de ziel van de mens

door Els Moor

Allemaal kennen we ‘Moeder Aarde’. Ze is de basis van ons  leven, ze zorgt dat we kunnen eten en drinken en kunnen gaan en staan waar we willen. Momenteel loopt ze gevaar doordat haar eigen kinderen, de mensen, haar vervuilen. Moeder Aarde is het symbool van de vruchtbaarheid. En Vader Aarde? Over hem horen we nooit zoveel, maar hij speelt een belangrijke rol in het onlangs verschenen boek van natuurgenezer Olof Smit; het heet zelfs naar hem. Waar Moeder Aarde  de vruchtbaarheid symboliseert, waardoor we kunnen leven, is Vader Aarde degene die zorgt dat dat ook kan gebeuren, dat er handelingen plaatsvinden. Een prachtig stel dus, die elkaar aanvullen, maar die door de mens die een steeds materialistischer en egocentrischer gedrag heeft gekregen, bedreigd worden. In het boek van Olof Smit is dit een belangrijk thema. De redding van onze aarde hangt vooral af van het verdwijnen van materialisme door het spirituele te bevorderen, zoals het  bewustzijn van de geneeskracht van de natuur.   De schrijver is de ík-verteller in het boek dat fictie, spiritualiteit en herkenbare werkelijkheid bevat. Wie is Olof Smit? Gelukkig geeft hij aan het begin een ‘curriculum vitae’. Hij is een witte Nederlander, ‘Bakaa’ zeggen de Saramakaners in het Surinaamse binnenland, waar hij lang verbleef. Hij maakte er ‘Baka’van!  Een ‘vloek’ is een belangrijk motief binnen het boek. Iemand kan geboren worden met een vloek die op hem rust, die hij geërfd heeft van zijn grootouders. Zo iemand is dan zijn hele leven op zoek om deze blokkade te doorbreken. Bij Olof was dat het geval tot zijn dertigste jaar.  Zijn opa was in zijn jeugd de belangrijkste figuur. Zijn vader kwam om in de Tweede Wereldoorlog. Opa was boer die de natuur kende als geen ander en als jongen was zijn kleinzoon vaak met hem bezig op het land en met de dieren. De grote kracht die hij van opa meekreeg, ontdekte hij pas veel later, toen hij dertig jaar was en opa overleden.

Olof werd zelf geen boer, maar kwam via de ‘Koninklijke Academie’in het filmvak terecht. Het land van opa is later opgegaan in een nieuwe stadswijk, groen tussen beton. Olof ontdekte toen hij filmer was,  dat het voorbij was met het liefdevolle kippen kweken zoals opa dat deed: vermeerderingsfabrieken, concentratiekampen voor slachtkuikens die gedood werden als ze ‘rijp’waren voor consumptie.    

Toen hij dertig jaar was verscheen Vader Aarde Olof in een droom, een ‘voorspellende droom’, een belangrijk gegeven binnen de spiritualiteit in dit boek. Voor hem was het het begin van het bewustwordingsproces en van een totaal ander leven. Hij had zijn vloek gezocht en hij vond zijn wezen. Vader Aarde liet hem ontdekken dat zijn aangeboren talent is: met  materiaal uit de vrije natuur, zoals kruiden, mensen  hun vloek helpen bestrijden of genezen van hun ziekte, hoe ernstig ook van aard.  Zo komt Olof in het binnenland van Suriname terecht voor zijn opleiding, in een dorp van Saramakaners. Hij is de ‘Baka’. Wit van lijf, maar zwart van ziel. Zijn Saramakaanse leermeesteres, ‘Mama’, leert hem alles wat hij weten moet om ‘natuurgenezer’te worden. In zijn dromen heeft hij nog contact met Vader Aarde die hem veel leert over ‘de ziel’van de mens, de blijvende kern van zijn bestaan.  De oudste menselijke zielen zijn miljoenen jaren oud. Ze hebben veel gezien en meegemaakt  in al die levens en zijn wijs en vooral nieuwsgierig. ‘Wonzen’noemt Vader Aarde die weinige mensen die vanuit vijfentwintigduizend levens hun wijsheid bewaard hebben. Dat betekent: Wijze Oude Nieuwsgierige Ziel.

Dat neemt af  bij latere zielen, met nu veel minder levens. De mensen gaan zich vestigen op één plaats,  als landbouwers;  later gaan mensen ook steden stichten. Dan komt materialisme op en verdwijnt wijsheid en nieuwsgierigheid.     Het zijn mooie beelden van schrijver Olof Smit om de ontwikkeling van  de menselijke maatschappij, naar een voor Vader en Moeder Aarde bedreigend materialisme, duidelijk te maken. De ziel is de kern. De ziel komt van god, maar er is maar één god, voor alle mensen. Zelf moeten de mensen de ontwikkeling van hun ziel sturen, zoals de Wonzen dat gedaan hebben. De  ‘Baka’- leerling van ‘Mama’, hij wordt een steeds knapper natuurgenezer. Hij blijkt inderdaad een ‘natuurtalent’. Mensen die ten dode opgeschreven zijn door malaria en dengue, hij weet ze te redden. Ook mensen met ernstige  psychische problemen al vanaf hun jeugd en zelfs een restauranthouder op wie de vloek rust, dat zijn mooie zaak ten ondergaat, weet hij te helpen.  Vader Aarde verlaat Olof als die zijn eigen  ‘ík’ kent, als hij één is met zichzelf, ziel en verstand op een rij. Vader Aarde heeft dan zijn werk gedaan, evenals lerares ‘Mama’. In zijn dromen krijgt hij wel twee nieuwe raadgevers, Kanta Masi, de broer van de kruidengod Apuku, en Foodoo, beiden  uit de winticultuur. Olof gaat dan weg uit het regenwoud, werkt eerst een tijd als natuurgenezer  in Paramaribo, gaat dan  naar Europa, Amsterdam, en later terug naar de ‘Cariben’, naar Trinidad. Als hij daar met en voor inheemsen gewerkt heeft, bezoekt hij nog eenmaal ‘Mama’in het Surinaamse bos en gaat dan voorgoed terug naar Europa. Als ‘Wonz’ zal hij werken aan meer aandacht voor natuurgeneeswijzen  en spiritualiteit in een wereld waar materialisme hoogtij viert.    

Uitermate boeiende stof dus, in het boek met de titel Vader Aarde en de Aardse Taal. ‘Aardse Taal’ heeft betrekking op de zeven Aardse talen die samen de Aardse wet vormen, de taal van de Aarde van de Mens, van het Dier. Van het Vuur, van het Water, van de Plant en van de Lucht, gerelateerd aan  de zeven krachten die het leven op aarde leefbaar maken. Ze  komen ineens schematisch  in beeld in het subhoofdstuk ‘In de dialoog met de Ziel’ en daar blijft het dan bij.  Dat ‘De Aardse taal’ toegevoegd is aan de titel, is dus vreemd binnen de structuur van het boek. Zo zijn er meer vreemde zaken binnen de structuur, maar ook binnen het taalgebruik en het perspectief in dit boek. Olof zelf wisselt tussen een persoon die zich kan aanpassen aan het leven in  het binnenland en er snel veel leert, en een echte  vreemdeling met een puur Hollands perspectief en een soms grof taalgebruik dat in dit boek niet thuishoort. Ik vraag me steeds af of hij dat expres doet om de tweeslachtigheid van zijn personage  aan te geven, of omdat hij zich niet aanpast.  Als zijn opa hem vertelt dat de eik waarbij ze staan honderden jaren oud kan worden, veel ouder dan hijzelf, wordt de zesjarige Olof  razend omdat ‘die roteik’ er nog zou zijn als zijn lieve opa doodging. Woorden als ‘kont’ en ‘strond’ en ‘lazeren’ en ‘donder op’ komen voor in het taalgebruik van de verteller. Heel vreemd is het dat de auteur in de eerste honderd bladzijden bijna nooit bij het werkwoord het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’ gebruikt. Alle andere, zoals ‘hij’ en ‘zij’ wel. Na pagina 100 als Vader Aarde hem heeft laten zien wie hij is, komt ‘ik’ wel veelvuldig voor’ en soms niet. Is dat opzet? Het zou  geraffineerd zijn: ik weet niet wie ik ben, dus geen ‘ik’. Of is het een slordigheid? Die zijn er namelijk veel meer. Zoals spelfouten, bijvoorbeeld twee woorden die een woord moeten vormen, los schrijven. Saramakaners is soms goed, maar er staat soms ook Saramaccaners, zelfs een keer Sarramaccaners en Saramakanen.  

Het perspectief is vaak oerhollands. ‘Mama’, zijn boslandcreoolse lerares, kookt lekker, ‘als in een driesterrenrestaurant’, een grapje dat hier niet begrepen wordt, maar Hollandse lezers niet op weg helpt om het binnenland van Suriname te leren kennen. Het hokje waarin ‘Mama’ kookt noemt hij een ‘bijkeuken’. Daar moest ik wel erg om lachen.    

In een hangmat, gebonden aan een groenhartboom  brengt Olof een keer de nacht door. De boom spreekt tegen hem. Hij is immers een verre vriend van de eik die Olof als kind zo verachtte. Een leuk moment, maar waarom ‘Greenheart’ en geen ‘groenhart’?  En het dorp waar hij helemaal inburgert, een Saramakaans dorp dus, ligt dat bij de grens met Brazilië? Daar liggen inheemse dorpen, Kwamalasamutu onder andere. Daar is een sjamaan (natuurgeneesheer) die tot ver in het buitenland beroemd is en die Olof veel had kunnen leren. Waarom moest Olof naar Trinidad? Dat is niet zo’n boeiend gedeelte. Het zou toch veel interessanter  zijn als de leerling ook in de leer gegaan zou zijn bij een genezer van een inheems volk in Suriname?  

Het is jammer dat een boek met zo’n interessante thematiek wat structuur betreft niet perfect is. Sommige theoretische stukken over spiritualiteit zijn lang en saai binnen het verhaal of niet functioneel, zoals dat over ‘de Taal’ en zomaar ineens een stuk informatie over Londen na de Tweede Wereldoorlog, het ontstaan van ‘multinationals’ volgens een rooms-katholiek concept. Er zijn overigens ook mooie, beeldende of humoristische passages die het thema goed vorm geven. Een goede redacteur had hulp moeten bieden. Bovendien had een Surinaamse deskundige de gegevens over Suriname kunnen bekijken. Het is niet de eerste keer dat zoiets gebeurt bij een Nederlandse uitgeverij. We hopen dus dat er gauw een herziene tweede druk komt, want de thematiek is zeer de moeite waard, vooral ook met het oog op  de commercialisering van het Surinaamse binnenland (goudzoeken en bos kappen). Dat geeft Olof Smit ook aan. Misschien wil Vader Aarde nog een keertje komen in zijn droom en  over de schouder van Olof meelezen en ‘de ‘Aardse taal’ perfect maken?  

Olof Smit: Vader Aarde en de Aardse Taal. Frontier Publishing, zonder  jaar. ISBN 9789078070450

Saamaka Akademiya brengt eerste gedichtenbundel uit

door Audry Wajwakana

Paramaribo Puu A Döö is de eerste marron gedichtenbundel die de Stichting Saamaka Akademiya uitbrengt. ‘Naar buiten brengen’, de letterlijke betekenis van de titel, is de eerste samenwerking van diverse dichters die schrijven in het Saramaccaans, Aucaans en Saakiiki (Aucaners uit de Sarakreek). “De titel kan vergeleken worden met de gebruikelijke marrontraditie wanneer een pasgeboren kind voor het eerst naar buiten wordt gebracht”, legt Ifna Vrede namens de stichting uit. “Dat zullen we vrijdagavond met deze gedichtenbundel doen.”

read on…

Saamaka: Kennismaken

door Menno Marrenga

Menno Marrenga woont al tientallen jaren langs de Boven-Surinamerivier. Hij deelt zijn belevenissen met de lezers.

Het was warm en ik moest nog ver. Daarom legde ik mijn korjaal op de zandplaat achter het eiland. Ik baadde en maakte eten klaar: kwak met zout, gemakkelijk voedsel voor lange reizen. Toen kwamen twee jongetjes, wadend vanaf het eiland, uit het dorp daarachter. In dat dorp is een ondernemer die het zonder mijn hulp goed doet, dus ik kom er wel eens, maar niet vaak. De jongens wisten wie ik was, ik zal hen vast wel eens hebben gezien, maar er zijn zo veel van, dat ik ze niet herkende. Ze groetten beleefd en vroegen toen of ik kinderen boeleer.
Ik heb afgeleerd om in Saamaka lollige antwoorden te geven op vreemde vragen. Toen ik net zo oud was, zongen wij ook kindalokka tegen elke vreemdeling, tenzij die Chinees was want dan zongen we pindalekka. Daarom antwoordde ik serieus: “nee, ik boeleer geen kinderen.” Toen was het goed. En kwak lustten ze ook, alleen liever met suiker, maar dat had ik niet.
Even later kwamen twee grote jongens. Zij waren het die gezegd hadden dat ik kinderen boeleer, klikten de twee kleintjes. En inderdaad, de groten droegen onderbroeken, waren van de leeftijd waarop jongens preuts worden en gaan vuilbekken – dat gaat samen. Toen zij klein waren, vertelden hun grote broers dat ik kinderen opat, maar de mode verandert: kannibalisme is passé, pedofilie is in.
Ze groetten beleefd en lustten ook kwak. We converseerden: inderdaad, het blijft droog. Gisteren hadden ze een anaconda gezien, de vis wilde niet bijten en ze hadden al honderd wijven geneukt, die twee. Ik feliciteerde hen met die prestatie: dat is niet mis, dat doe ik jullie niet na. “Kan je voetballen?” vroegen ze toen. Dat kon ik niet. “Achterover koppeltje duikelen?” Ook al niet. “Wat kan je dan wel?”
Bij mannetjes, groot en klein, is de plaats in de pikorde belangrijk. Zolang die niet duidelijk is, is sociaal contact maar beperkt mogelijk. Nu ben ik ouder, groter en blanker, dus rijker en geleerder. Zelfs zonder honderd wijven te neuken, voetballen en achterover koppeltjeduikelen hoor ik boven in de pikorde. Vind ik. Maar zij twijfelden nog, hadden extra bewijs nodig. Wel, dat kunnen ze krijgen. “Ik kan rennen,” antwoordde ik, want dat imponeert toch meer dan fluit spelen of differentiaalvergelijkingen oplossen. En al ben ik bijna zestig, ik heb langere benen en meer uithoudingsvermogen en als de zandplaat maar groot en rul genoeg is, telt dat. Ze namen de uitdaging aan en renden direct weg. En toen pas realiseerde ik me het gevaar. Want er was geen startlijn, ze wachtten niet op een startschot of zo, ze renden gewoon weg en ik moest erachteraan: het werd geen hardloopwedstrijd maar een soort tikkertje. En tikkertje met onbekende kinderen is link. Er hoeft maar zo’n knaapje de dreunende stappen en het gehijg van een reuzenkannibaal steeds dichter bij te horen komen, even te vergeten dat het spel is en te gaan gillen – dan slaat de paniek direct over op de hele groep en binnen het uur gaat het verhaal het dorp door dat ik getracht heb een jongetje te vangen om op te eten of te boeleren. Je weet het toch maar nooit met die blanken. Daarom sprintte ik zo snel mogelijk de kleintjes voorbij en ging achter die van de honderd wijven aan, zo’n mannetjesputter raakt vast niet in paniek. Toen ik die had afgetikt, koos ik de op een na grootste, en toen de kleintjes aan de beurt waren, verklaarde ik me uitgeput – en dat waren zij toen allemaal ook. Maar ik was de kleintjes ruimschoots voorbij gesprint, de verhoudingen waren nu duidelijk en daar ging het om. De pikorde is vastgesteld en de volgende keer dat ik in het dorp kom, heb ik vier gidsen, die alle vier mijn tas moeten dragen en mijn hand moeten vasthouden om de anderen te tonen dat zij niet meer bang voor me zijn.

[uit Parbode, 1 juni 2012]

Botopasi inspireert artists in residence

door Tascha Samuel

Paramaribo – De wind waait door de bovenverdieping van Fort Zeelandia. Marja van Putten en Wim Vonk, artiesten ‘in residence’ bij kunstenaar Isodoor Wens, zijn bezig hun tentoonstelling in elkaar te zetten. De expo is open van donderdag 16 augustus om 19:00 uur tot zondag 19 augustus. Het thema Kunst uit Botopasi is afkomstig uit het project van Wens. De kunstenaars hebben tweeënhalve maand gewoond en gewerkt op Botopasi. Wens is geboren op Botopasi en ging op zijn 23ste naar Nederland. Hij studeerde in 1995 van de kunstacademie in Utrecht af en woont er al dertig jaar. “Ik ging om mode te studeren. Ik had namelijk een boetiek en hield van mode maar de kunst trok”, lacht Wens.

Dat was ook even slikken toen hij terugkwam bij zijn ouders. Het concept kunstenaar was onbekend en dan ook nog de vraag ‘wat verdien je eraan’? “Maar toen ik een groot kunstwerk maakte, waren mijn ouders toch wel trots.” In Nederland heeft hij een ruimte genaamd ArtOts – art on the spot.

Kunstenaars kunnen samenwerken, experimenteren en hun werk tentoonstellen. “Ik heb ook een kamer, en kunstenaar/ docent Wim Vonk bleef een keer drie weken slapen en werkte constant. Toen begon in mij het idee te groeien van ‘artist residence’. Een plek bieden aan kunstenaars waar ze afgezonderd aan hun expressie kunnen werken”, legt Wens uit. In 2011 kwam hij voor de eerste keer met dit project naar Suriname. Toen kwam ik met kunstenaars uit New York, Duitsland en Nederland. De eindexpositie was in december 2011 en was vanwege het tijdstip – december – een beetje onderbelicht.

Ongerept bos
In Botopasi langs de Surinamerivier hebben de kunstenaars zich laten inspireren door de omgeving. Het heeft duidelijk zijn weerslag gevonden in hun werk. Voor Van Putten is de ongereptheid van de natuur één van de mooie dingen. “Het verschil zit er echt in dat je veel meer tijd en aandacht geeft aan je werk. Voor mij is het veel meer hoe je werkt. Ik kijk om me heen en dan die bossen in een wirwar in elkaar in tegenstelling tot de Nederlandse waar elke tak berekend en gepland is, dat spreekt tot me.” Haar werk is een explosie van kleuren waarin groen en bruin worden afgewisseld met felle kleuren. Het oerwoud wordt op levendige wijze gepresenteerd. Voor wat reliëf wordt gezorgd door het plakken van gras en zelfs stukjes oude kerstversierselen waarover heen er geschilderd is.

Kleiliefde
Voor Wim Vonk was het een soort ‘afkic proces’ van het lesgeven. “Ik heb 27 jaar lang les gegeven op de Rietveldacademie. Ik heb na lange tijd weer echt vanuit mijn onderbewustzijn kunnen werken. Helemaal los kunnen gaan.” Vonk straalt als hij vertelt over zijn tijd in Botopasi. Hij kon het ‘leraar zijn’ toch niet omzeilen en heeft ook les gegeven aan nieuwsgierige kinderen die dagelijks bij hem aanklopten. “Soms moest ik ze wegsturen”, vult Wens aan. Vonk ontwikkelde een liefdesrelatie met de aanwezige kleibanken en rotsen die telkens verschenen met het wisselen van de getijen. Met de klei maakte hij unieke werken. Ze lijken op een rustiek maanlandschap of de aarde bekeken vanuit ‘Google Earth’. De klei spreidde hij verdund over aquarelpapier. Hierna trok hij lijnen met Oost-Indische inkt. “Ik liet de inkt maar gaan. Als het uitliep liet ik het gaan.” Boven in de nok heeft Vonk vogels gemaakt uit restmateriaal. Een plastiek lepel wordt een bek, ogen gemaakt van Parbo-doppen. De meest onwaarschijnlijke materialen waaronder ook organisch materiaal bladeren en takken worden een mooie vogel.

Ook Wens heeft gewerkt met Oost-Indische inkt. Vanuit het thema ‘dragers’ tekent hij op wit karton het leven van marronvrouwen dat vaak bestaat uit het sjouwen van spullen en het vlechten van elkaars haar. De tekeningen zijn vol rondingen en tonen de marronvrouw als krach tig en zelfstandig op een expressieve manier. “Sjouwen gebeurt dagelijks op het hoofd en als je wat meer geld hebt met behulp van een kruiwagen”, legt Wens uit. De expositie is een ode aan Botopasi en wat het te bieden heeft.

In september zal er in Den Bosch, Nederland een gezamenlijke expositie van al de werken van de artiesten die op Botopasi hun inspiratie hebben opgedaan worden gehouden.

[uit de Ware Tijd, 15/08/2012]

De “Saramaka-zaak”

Voorlichtingsbijeenkomst over de uitspraak van het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens

Gastsprekers: Prof.Dr. Yvonne Donders en Mr. Hugo Jabini
Dagvoorzitter: Dr. Hugo Fernandes Mendes

Op 3 juni a.s. organiseert het Collectief van Saamaka Gezagsdragers in Nederland een voorlichtingsbijeenkomst over de Saramaka-zaak. Het Inter-Amerikaans Hof voor de Rechten van de Mens deed in november 2007 uitspraak in de zaak van het Saramakaans volk versus de staat Suriname. In de Saramaka-zaak bevestigde het Hof dat de inheemse en tribale volken, al eeuwen woonachtig in het binnenland van Suriname, recht hebben op de gebieden waar zij wonen. De uitspraak maakte duidelijk dat eerder verleende concessies voor houtkap, mijnbouw, goudwinning en andere projecten, een schending zijn van hun rechten.

Hoewel de Surinaamse regering de uitspraak officieel heeft erkend, wachten de inheemse en tribale volken nu al bijna 5 jaar op uitvoering.

Prof. Dr. Yvonne Donders is hoogleraar internationale mensenrechten en directeur van het Amsterdam Center for International Law van de Universiteit van Amsterdam. Zij zal uitleggen wat mensenrechten zijn, en hoe het systeem van internationaal recht werkt, waar het Saramaka volk een beroep op heeft gedaan. Prof. Donders zal ook ingaan op de vraag hoe Suriname gebonden is aan de uitspraak van het Hof.

Mr. Hugo Jabini, tegenwoordig lid van de Nationale Assemblee, is vanaf 1999 actief als vertegenwoordiger het Saramaka volk in de juridische strijd om erkenning van de tribale grondenrechten. Hiervoor ontving hij in 2009, samen met hoofd-kapitein Wanze Eduards, de prestigieuze Goldman Environmental Prize. Jabini zal uitleg geven over de inhoud van het vonnis en hoe het op dit moment staat met de uitvoering.

Onder leiding van dagvoorzitter Dr. Hugo Fernandes Mendes is er ruimschoots gelegenheid voor het stellen van vragen aan de sprekers.

Aanmelden: U kunt zich aanmelden voor het bijwonen van deze bijeenkomst door een email te sturen naar jotacath@gmail.com . Aanmeldingen worden op volgorde van ontvangst genoteerd; het aantal plaatsen is gelimiteerd. Bij binnenkomst wordt u gevraagd een bijdrage te geven van € 5.

Datum: 3 juni 2012
Locatie: OASE, Cartesiusweg 11, 3534 BA Utrecht, Zaal open 14:00 uur

‘Ons hele leven draait om het bos’

Case nr. 12.338

door Christine F. Samsom

Al maanden ligt het boek Saramaka. De strijd om het bos, te wachten op bespreking. Het boek bevat het vonnis van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens (IACtHR), geredigeerd door de jurist Fergus MacKay en uitgegeven door het KIT in Amsterdam, met financiële ondersteuning van Oxfam-Novib. De eerste 50 bladzijden geven een historisch overzicht over de aanleiding van de gang van het Saramakaanse volk naar de Inter-Amerikaanse Commissie en het Hof en de werking van die twee organen van de O.A.S. Van pagina 63 tot 210 staat het vonnis van 28 november 2007 en de interpretatie van dit vonnis op 12 augustus 2008, gewezen door het Inter-Amerikaanse Hof  in de zaak van het Saramakaanse volk versus de staat Suriname.  Als bijlagen zijn er tot slot verklaringen van twee getuigen opgenomen. Ja, het boek gaat over de grondenrechten, in het boek worden ze landrechten genoemd, van het Saramakaanse volk, een half jaar  geleden nog hot item in alle media vanwege de vroegtijdig, abrupt afgesloten conferentie op Colakreek.

In juli 1997 werd het Boven-Suriname-gebied opgeschrikt door de komst van Chinezen die gidsen zochten om het bos in te gaan om te kijken naar de hoeveelheid winbare bomen in het gebied. Na enig speurwerk werd een concessie-aanvraag bij LBB aangetroffen voor een gebied van 127.000 ha aan de linkeroever van de Surinamerivier ongeveer tussen Pokigron en de overkant van Semoisi, een gebied waar grote dorpen als Guyaba, Pikin Slee, Nw-Aurora, Botopasi, JawJaw en nog zo’n 18 kleinere dorpen te vinden zijn. Wie zich verdiept heeft in het leven van de Saramakaners (en dit geldt natuurlijk ook voor de andere inheemse en tribale volken) weet, dat het leven van de mensen daar draait om het bos, zoals kapitein César Adjako van Kajapaati tijdens een verhoor voor het Inter-Amerikaanse Hof van de OAS in Costa Rica  zo kernachtig uitdrukte. Als vreemdelingen de bomen achter hun dorpen zouden kappen en meenemen (en daarbij het bos, de kostgronden, de heilige plaatsen, de kreken, de jachtgebieden  niet onbeschadigd zouden laten!!), waar zouden zij dan nog hout vandaan halen voor hun boten, huizen, peddels en andere gebruiksvoorwerpen? Die verwevenheid van het leven van de binnenlandbewoners met het bos speelt een hoofdrol in het vonnis van het IACtHR. Uit de getuigenissen in de bijlagen op de laatste pagina’s blijkt dat ook  heel duidelijk. Het pas schoongemaakte kostgrondje van Silvi Adjako ergens langs de Atjonipasi werd door Chinese houtkappers van Ji Shen (onder bescherming van militairen van het Nationaal Leger), totaal overhoop gehaald, de kreek waaruit ze haar drinkwater haalde werd dichtgegooid en vervuild. In totaal verloor Silvi drie kostgrondjes en leed daardoor grote schade! De mannen van het gebied mochten daar ook niet meer jagen van de Chinezen.

Het verhaal van Silvi is exemplarisch voor het gebrek aan zorg van opeenvolgende regeringen voor het welzijn van de binnenlandbewoners. Silvi werd ook nog eens geboren in een dorp dat nu op de bodem van het stuwmeer ligt. De bouw van de stuwdam heeft veel meer impact gehad op het denken van de Saramakaners over de centrale regering in Paramaribo, dan mensen in de stad over het algemeen waar willen hebben. Lees daarvoor de verhalen uit ‘Rond het sterfbed van mijn dorp’ van Dorus Vrede maar. In elk geval heeft die ingrijpende gebeurtenis zeker ook bijgedragen tot de wens om het probleem van de landrechten grondig aan te pakken. Toen de toenmalige regering eind 90-ger jaren niet reageerde op brieven van het Saramakaanse volk, dienden de 12 Saramakaanse lö als eigenaren van de grond samen met de Vereniging van Saramakaanse Gezagsdrager (VSG) met hulp van de in landrechten gespecialiseerde advocaat Fergus MacKay in oktober 2000 een petitie in bij de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Rechten van de Mens. Die petitie werd bekend als ‘Zaak 12.338, Twaalf Saramakaanse Clans’. In het boek wordt ingegaan op de mogelijkheden die de OAS heeft geschapen via de ‘Amerikaanse Verklaring inzake de rechten en plichten van de mens’ uit 1948 en het ‘Amerikaans Verdrag voor de Rechten van de Mens uit 1969, waar Suriname in 1987 lid van werd. Daarmee erkende Suriname zonder voorbehoud de bevoegdheden van de Inter-Amerikaanse Commissie en het Hof. In 2007 oordeelde de Commissie onder andere dat de staat Suriname ‘het recht op rechtsbescherming in artikel 25 van het Amerikaans Verdrag had geschonden’ en deed aanbevelingen aan Suriname. Omdat Suriname niet adequaat reageerde, stuurde de Commissie de petitie door naar het Inter-Amerikaanse Hof dat in november 2007 vonnis wees in het voordeel van het Saramakaanse volk. Het vonnis is niet alleen in extenso afgedrukt, maar ook toegelicht in het boek. Voor mensen die hun nieuwsgierigheid ten aanzien van de grondenrechten willen bevredigen, geeft dit boek een duidelijke uitleg.

Toch heb ik één groot probleem: Voorop het boek staat, in vol bigi-pangi-ornaat, de woordvoeder van de VSG, Hugo Jabini. Vele malen stelde hij in de media de nalatigheid van opeenvolgende  regeringen aan de kaak om de rechten van het Saramakaanse volk te erkennen. Vele malen reisde hij naar Washington, Costa Rica en Genève om te getuigen over de schending van de rechten van zijn volk. Hij kreeg zelfs samen met de voorzitter van de VSG, hoofdkapitein Wazen Eduards, de Goldman Environmental Prize. Als deze intussen afgestudeerde jurist en parlementariër de jurisdictie van het IACtHR van wezenlijk belang acht voor de erkenning van de rechten van zijn volk op het land waar zijn voorouders al eeuwen wonen, hoe kan hij dan stemmen vóór de amnestiewet die ook na de recente uitspraak van de Krijgsraad volgens deskundigen op het gebied van internationaal recht tegen internationale verdragen ingaat die Suriname heeft getekend? Het IACtHR heeft talloze uitspraken gedaan waarin amnestie voor mensenrechtenschenders wordt afgekraakt. Genoemd kunnen bijvoorbeeld worden de uitspraken van het Hof tegen de amnestiewet van Brazilië in november 2010 en natuurlijk de Moiwana-case. Is Jabini het eens met zijn fractievoorzitter Panka, één van de indieners van de amnestiewet, dat de OAS zich niet moet bemoeien met de binnenlandse aangelegenheden van Suriname? Geldt dat dan niet ook voor het Inter-Amerikaanse vonnis ten aanzien van de Saramaka-case? Compromitteert Jabini met zijn stemgedrag daarmee niet ook de jarenlange inzet voor de Saramakaanse zaak van getuige-deskundigen in het proces, zoals Richard Price, Peter Poole en David Padilla, en niet in de laatste plaats van de mensenrechtenjurist Fergus MacKay?

Saramaka, de strijd om het bos; inclusief de uitspraak van het Inter-Amerikaanse Hof voor de Rechten van de Mens. Redactie Fergus MacKay. 223 pp. Amsterdam: KIT Publishers 2010. ISBN 978 90 6832 612 3, Nugi 680/828.

Dorus Vrede

Portret van de Surinaamse (Saramakaanse) schrijver Dorus Vrede, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 63 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto is ook in verschillende uitvoeringen te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Verhalen uit het stuwmeer

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Rond het sterfbed van mijn dorp van Dorus Vrede.

door Michiel van Kempen

In de geschiedenis van onze boslandbewoners is 1964 het jaar waar­in een van de grootste drama’s zich begon te voltrekken: het buiten haar oevers treden van de Surinamerivier na de bouw van de Afo­ba­kas­tuwdam en de verdrijving van duizenden bosne­gers van de grond van hun voorvaderen die daarvan het gevolg was. Dit drama heeft in de Surinaamse literatuur nog weinig weerklank gevonden. Spo­ren ervan traceren we bij Mechtelly en Felton Dahwme, maar van een grootschaliger verbeelding in roman of verhaal was er nog geen sprake. In deze situatie is verandering gekomen met de ver­schijning van de verhalenbundel Rond het sterfbed van mijn dorp van Dorus Vrede, en in voorbereiding is een roman van Eveline Wiel­zen met hetzelfde gegeven als uitgangspunt (de vraag is natuur­lijk of en wanneer die ooit verschijnt).

Dorus Vrede. Portret door Nicolaas Porter

Het sterke punt van Dorus Vrede als verteller is dat hij zelf de transmigratie aan den lijve heeft ondervonden. Als vijftienjarige maakte hij de verhuizing mee van het nu in het stuwmeer verzonken Lombe naar Nieuw‑Lombe in het Beneden Stuw­meergebied. We krij­gen dus van binnenuit een beeld van wat er zich rond 1964 heeft af­gespeeld.

Dat verleent Rond het sterfbed van mijn dorp een histo­risch‑do­cumentaire waarde. Wie de bundel leest en die verge­lijkt met uit­spra­ken van Dorus Vrede in Woorden die diep wortelen (1992), ziet ook hoezeer sommige verha­len een autobio­grafische achtergrond heb­ben. Het docu­mentaire wordt nog versterkt door een soort com­mentaar‑vooraf, waarin de schrijver enkele problemen van bosland­be­woners die vanuit de stad willen terugkeren, schetst. De schrijver sug­ge­reert hiermee dat zijn boek direct wil aanzetten tot bezinning op de huidige positie van de bos­landbewoners, en voor velen zal het boek dat ook doen, want het bosland staat in het centrum van veler belangstelling.
Wat de transmigratie teweegbracht in het leven van de Sarama­ka­ners weet hij met name in het titelverhaal en in `Ik vertrek niet voordat het water tot mijn voeten komt’, goed te verbeel­den: de col­lectieve tragedie die zich laat zien in enkele individuele gevallen, de vetes tussen lo’s (onderdelen van stammen), de verscheurdheid van families die zich om redenen van traditie verspreiden over Bo­ven- en Beneden-Stuwmeergebied, de machteloosheid wanneer blijkt dat de obia’s het stijgende water niet kunnen tegenhouden.
Die twee verhalen zijn zonder meer de sterkste van Vredes bun­del, waarbij het eerste nog meer waarde heeft gekregen door de voor het creoolse vertellen zo typerende structuur van de ingebedde ver­telling: het verhaal begint en na verloop van tijd wordt een per­soon als verteller aan het woord gelaten die het eigenlijke hoofd­ver­haal vertelt en die slechts nu en dan door een andere persoon wordt onderbroken.
Als deze vertelling op historische waarheid berust ‑ en gezien de flaptekst zijn de verhalen over de transmigratie minder sterk gero­man­tiseerd dan de andere ‑ dan zijn we hier getuige van een curieus pro­ces: de geboorte van eigentijdse, mondelinge overlevering die di­rect door een auteur op schrift gesteld wordt.
Wat natuurlijk het belangrijkste is: zowel het titelver­haal als `Ik vertrek niet…’ zijn prachtige vertellingen. De onontkoombaarheid van het lot die zelfs de sterkste karakters doet buigen, wordt goed overgebracht. Vrede weet de aandacht van de lezer zo vast te hou­den, dat het niet eens bijzonder opvalt dat de stijl nog niet geheel vlekkeloos is: soms wil de verteller teveel uitleggen, hier en daar kan nog wel wat geschrapt worden.
Van de andere verhalen is `Soundless melody’ een niet onver­dienste­lijke poging om een zoon‑moeder‑relatie psychologisch te tekenen. In `Kitiki’ ‑ over pater Willebrands die de vurigste wens van een klein meisje vervult door een school in haar dorp te bou­wen (Viottoe, de roman van Kees Neer uit 1949 herleeft) ‑ is het perspectief niet consequent gehanteerd: wan­neer de schrijver alles continu door het meisje had laten waarnemen, had het verhaal aan sterkte gewonnen.

`Afaina’ is het mythische verhaal van een heldhaftige negerin, maar de stof ‑ genoeg voor een hele roman ‑ is te schetsmatig uitge­werkt om de lezer echt te pakken. Wat de verhalen, met uitzonde­ring van de twee aan het begin genoemde over de transmigratie, af­breuk doet is het zwakke slot ervan: Dorus Vrede komt of met een ex­plicie­te moraal die de lezer toch wel door had, of met be­com­men­tariërende zinnen die buiten de sfeer van het verhaal vallen, of met nogal zwakke, cliché­matige slotzinnen. Als het einde van een ver­haal niet klinkt als een sterk slotakkoord, dan bepaalt dat in sterke mate de totaalindruk van het verhaal. Dat is eigenlijk mijn meest serieuze kritiek op een debuutbundel die ik sympathiek en be­langwekkend wil noemen.

[uit De geest van Waraku, 1993]

Sjamaan Edje Alingo Doekoe: “Behoud traditionele geneeskunst”

Sjamaan Edje geeft een voordracht en healings-ritueel in jongerencentrum No Limit te Amsterdam op 28 april.

Op het moment dat de mens zijn respect voor obia verliest, verliest hij zijn respect voor de natuur. Obia is de bezielde kracht achter natuurverschijnselen als bossen, bomen en rivieren. Het is deze bezielde kracht die de sjamaan helpt bij zijn diagnose en behandeling van ziekten. Met de ontheiliging van de natuur wordt niet alleen de natuur bedreigd, maar ook de mens.

Het Surinaamse oerwoud is rijk aan geneeskrachtige planten. Helaas dreigt de kennis over deze planten te verdwijnen nu nieuwe generaties binnenlandbewoners hun heil zoeken in de grote stad en obia mede door toedoen van de kerk geridiculiseerd is.

Aan het woord is Edje Alingo Doekoe. Edje is een obiaman, een sjamaan uit Pikin Slee een dorp in het middelpunt van Suriname. Hij is op tournee in Nederland om te pleiten voor het behoud van de kennis van de traditionele geneeswijzen en het tropische regenwoud. Maar Edje is veel meer dan alleen een sjamaan. Eigenlijk is levenskunstenaar veel beter van toepassing. Het verhaal van Edje heeft veel weg zoals we dat kennen in een archetypisch heldenepos. Tegenwoordig bekleedt hij de functie van basja in zijn dorp. Een basja is een gezagsdrager in Pikin Slee. Men heeft veel respect voor hem, maar dat is niet altijd zo geweest. Toen Edje in 1982 Rastafari omhelsde, moest hij zijn toevlucht zoeken in het bos. De dorpelingen associeerden het gebruik van marihuana met gewelddadige criminaliteit en daarom moest hij gaan. Net als zijn voorvaders die wegliepen van de slavenplantages, wist hij te overleven in het bos.

Edje en de andere rasta’s in het dorp leven zo natuurlijk mogelijk. Ze verbouwen zelf hun groente, hebben een afkeer van gefabriceerd voedsel en dankzij Rastafari heeft Edje letterlijk zijn geweer aan de bomen gehangen. Doden past niet binnen zijn Rasta-leefwijze. Destijds vond hij nauwelijks gehoor voor zijn visie, tegenwoordig hangt de wereld aan zijn lippen. Het is in het Pikin Slee van tegenwoordig een komen en gaan van toeristen. Het dorp kent een heus museum. Op initiatief van Edje en vier andere rasta’s van het kunstenaarscollectief Totomboti werd het museum opgericht om de cultuur van de Samaaka-gemeenschap te bewaren. Daarnaast ontpopten de leden van Totomboti zich tot moderne kunstenaars en meubelmakers. Als gevolg hiervan genieten de leden van Totomboti en Edje in het bijzonder veel aanzien, zonder dat ze concessies hebben gedaan in hun Rasta-leefwijze.

En zo is Edje een voorbeeld geworden voor de jeugd. Als je trouw blijft aan je principes, aan je eigen visioen, zul je ondanks de vele en zware beproevingen, toch je doel bereiken. Nu heeft Edje een nieuwe droom. Hij wil in Pikin Slee een medische kliniek oprichten waar het beste van de westerse geneeswijze wordt gecombineerd met het beste van de traditionele geneeswijze. Deze samenwerking is in zijn ogen noodzakelijk omdat hiermee weer de mens centraal komt te staan in de behandeling en niet langer de ziekte. Omdat Edje in zijn geneeskunst afhankelijk is van kruiden die in het bos groeien, maakt hij zich grote zorgen over de roofbouw op het tropische regenwoud. Daarom zoekt hij ook steun in Nederland om het tropische regenwoud te behouden. De gezondheid van de mens mag niet meer losgezien worden van de gezondheid van de natuur. Een spirituele her-verbinding met de natuur is noodzakelijk.

In navolging van zijn succesvolle verschijning bij TedX in Maastricht zal Edje op 28 april een voordracht compleet met een helingritueel voor de aanwezigen, houden.
Plaats: No Limit, Geldershoofd 80 1103 BG Amsterdam-Zuidoost
Tijd: 17-19.00
Telefoon 020-3989525
Info en opgave: 06-20625115 (Roland van Reenen) 06-11760224 (Shahida Albitrouw) roworld2004@hotmail.com
Vrijwillige bijdrage
Catering aanwezig

Geen toestemming dc Sipaliwini en granman voor begrafenis

Districtscommissaris Naltus Naana van Sipaliwini en granman Songo Aboikoni (links op de foto) hebben geen toestemming gegeven aan de nabestaanden van Stanley Abini om hem te begraven in Nieuw Aurora. Er kan geen schriftelijke toestemming overgelegd worden. Op basis hiervan zal de politie geen ondersteuning geven aan de nabestaanden om het ontzielde lichaam te kunnen begraven in het dorp.

read on…

Een verdwenen stad in het Surinaamse regenwoud

door Renzo S. Duin

Recent archeologisch onderzoek toont aan dat het Amazonewoud niet zo ongerept is als het lijkt, maar ook dat de ‘verloren steden in het Amazonegebied’ anders zijn dan Hiram Binghams Machu Picchu in Peru of kolonel Percy Fawcetts ‘Stad Z’ in Brazilië (Heckenberger 2009). Cheryl Ngwenyama, die tegenwoordig publiceert onder de naam Cheryl White, onthult in haar proefschrift, Material Beginnings of the Saramaka Maroons; An Archaeological Investigation, dat er ook in het oerwoud van Suriname overblijfselen gevonden zijn van een verloren stad. Een artikel dat haar proefschrift samenvat werd in 2010 gepubliceerd in Antiquity. Deze verloren stad is Kumako, de eerste nederzetting die de Saramaka Marrons, een gemeenschap van gevluchte slaven en hun nakomelingen, opbouwden in het binnenland van Suriname. Op zoek naar deze stad verrichtte een onderzoeksteam samengesteld uit Marrons, student-vrijwilligers en academici archeologische opgravingen in het kader van het Maroon Heritage Research Project, dat werd opgezet door Dr. Kofi Agorsah van de University of the West Indies en momenteel onder leiding staat van Dr. White. Wat overigens opvalt is dat de samenstelling van dit team duidelijk maakt dat de archeologie in Suriname niet langer het monopolie is van de bakra, de blanke man uit Nederland. Het archeologisch onderzoek naar de materiële oorsprong van de Saramaka is tegenwoordig een echt gemeenschappelijk archeologisch project.

Cheryl White is geboren in Kingston, Jamaica, en opgegroeid in New York waar ze een bachelor antropologie/archeologie deed. Haar master en Ph.D. werden verkregen bij de University of Florida in Gainesville, Florida, in de Verenigde Staten. De University of Florida is een van de laatste universiteiten met de zogenaamde ‘Four-Field’-benadering. Haar Ph.D.-begeleider, Dr. Peter Schmidt, is bekend om zijn historische archeologie en etno-archeologisch werk onder de Buhaya van Oost-Afrika. White past deze combinatie van historische archeologie en etno-archeologie toe op de Afrikaanse diasporagemeenschappen van Zuid-Amerika, en dan in het bijzonder op de Surinaamse Saramakaanse Marrons. In tegenstelling tot Jamaica en andere Marronenclaves in het Caribische gebied, zijn de Surinaamse Marrons behoudender in plaatsen en praktijken. Overigens zullen de welingelichte lezers ontdekken dat dit boek geen enkele verwijzing telt naar het werk van Silvia de Groot, die destijds aan de wieg stond van het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek. De Groot was dan ook gefocust op de Ndjuka en Boni, twee andere Marrongroepen in Suriname, en haar werk werd meestal gepubliceerd in het Nederlands. Wel refereert deze dissertatie systematisch naar het werk van Richard en Sally Price. Terwijl Richard en Sally Price sinds het midden van de jaren zestig van de vorige eeuw historisch-antropologisch onderzoek hebben uitgevoerd naar de Saramaka en andere Marronpopulaties in Suriname en Frans Guyana, is dit de eerste keer dat er op de locatie van Kumako archeologische opgravingen zijn gedaan.

Het doel van dit onderzoek was niet zozeer om de achttiende-eeuwse Marronnederzetting van Kumako nader te lokaliseren in de buurt van de bron van de Pikien Saramakarivier, maar om te reconstrueren hoe deze plek als een punt van samenkomst functioneerde in de eerste tijd dat de Saramaka in de binnenlanden van Suriname leefden. Uit het huidige historisch en etno-archeologisch onderzoek is duidelijk geworden wat het karakter was van zo’n vroege nederzetting bestaande uit gemeenschappen van weggelopen slaven en hun nakomelingen. Algemeen werd aangenomen dat historische Marrondorpen een kort bestaan kenden en gelegen waren in afgelegen gebieden. Dat maakte het moeilijk om definitieve conclusies te trekken. Maar deze keer zijn er verschillende objecten aangetroffen, waaronder voorwerpen van aardewerk en fragmenten van stenen bijlen. Ook waren er enkele radiokoolstofmonsters genomen om de vindplaats te dateren. Bovendien werden te Kumako elementen gevonden die duiden op traditioneel Inheems landgebruik, het gebruik van een vorm van technologie en een eigen materiële cultuur. Een 123 pagina’s tellende appendix bevat een overzicht van de wetten die in Suriname ten aanzien van de Marrons zijn uitgevaardigd, opgegraven vondsten, en radiokoolstofrapporten.

Archeologisch onderzoek toont bijna altijd aan dat de lokale historie afwijkt van de veronderstelde geschiedenis. Dat is ook in het geval bij de opgravingen te Kumako. Ten eerste bleek de vindplaats, anders dan vermeld in de orale tradities, te liggen op een ronde heuvel van ongeveer 270 bij 180 meter – een oppervlakte van in totaal ongeveer 3,8 hectare – met steile hellingen van ongeveer twee meter hoog. Hierbij moet worden opgemerkt dat de afbeeldingen en tekeningen in het boek niet van de hoogste kwaliteit zijn en soms zelfs vervormd zijn. In de omringende greppel werden vier uitsparingen voor wegen waargenomen. Een uitholling van ongeveer drie meter in doorsnee werd aangetroffen ten noorden van de heuvel. Fragmenten van aardewerk, gevonden in de buurt van een opgravingsput, werden door Saramakaanse teamleden geïdentificeerd als ahgbang-kommen. Ahgbang of bungu (afb. rechts( zijn grote aardewerken kommen, die oorspronkelijk verkregen werden van Inheemsen (p. 194), maar vervolgens door de Marrons gebruikt werden – en tot op vandaag gebruikt worden – voor rituele baden met gekookte geneeskrachtige planten en andere krachtige kruiden. Dit laat zien hoe lokale teamleden kunnen helpen bij de interpretatie van een archeologische vindplaats. In de tweede plaats roept archeologisch onderzoek meestal meer vragen op dan het beantwoordt. Dat is ook het geval met de koolstofmonsters uit de omliggende greppel. Zij resulteerden in een datering vóór 1620. Deze vroege datering kan een gevolg zijn van natuurlijke bosbranden of van eerdere bewoning door de Inheemse bevolking. Een derde koolstofmonster, verkregen ten noorden van de heuvel, resulteerde in een mogelijke datering uit de vijftiende tot de twintigste eeuw. Deze cirkelvormige heuvel met wegen naar de vier hoofdwindrichtingen, de radiokoolstofdateringen en de aardewerkfragmenten maken gezamenlijk duidelijk dat de geschiedenis van Kumako zeer complex is geweest. Het is mogelijk dat de bewoners zich op deze plaats van voorwerpen voorzagen die oorspronkelijk van Inheemsen afkomstig zijn. Overigens was dit laatste heel gangbaar in andere Marrongemeenschappen, zowel in Suriname zelf als elders in de Guyana’s en het Caribische gebied. Dit proefschrift beschrijft overigens niet enkel het materiële begin van de Saramaka Marrons, maar roept tevens vragen op over de onderlinge relaties tussen de Marrons en de Inheemse volkeren.

Hoewel Kumako in de mondelinge overlevering van de Saramaka een vaste plaats heeft gekregen, lijkt de cirkelvormige heuvel met een greppel, soms onderbroken voor wegen naar de vier windrichtingen, op de zogenaamde montagne couronnée van Yaou nabij Maripasoula (Frans Guyana). Die meet ongeveer 304 bij 154 meter – een oppervlakte van in totaal ongeveer 3,7 hectare – en heeft steile hellingen van ongeveer twee meter hoog (Mestre in voorbereiding; Petitjean-Roget 1991). In 1999 vertelden Wayana-Inheemsen van de Boven-Marowijne mij de lokale Wayana-naam voor dergelijke ronde heuvels met greppels: ïpï ëtonam toponpï (een heuvel om te verbergen van lang geleden). Volgens de huidige Wayana, waren dit versterkt heuveltoppen waar in het verleden mensen hun toevlucht konden zoeken. Mogelijk waren dit plaatsen waar Inheemsen zich schuilhielden tijdens de invallen die de Taira (Cariben van de kust) eventueel in samenwerking met Marrons deden om zogenaamde ‘rode slaven’ te verkrijgen. De datering van de montagne couronnée van Yaou komt overeen met die van de monsters 1 en 2 (cal. AD 80 – 390 en cal. AD 260 tot 560) van Kumako en duidt daarmee op een oudere voorgeschiedenis van deze ‘verloren stad’ in het oerwoud van Suriname.

Kortom, archeologisch onderzoek, en dan vooral de historische archeologie in de binnenlanden van Suriname, is nog grotendeels terra incognita. De mondelinge overlevering van de Marrons en de Inheemsen wijken af van de algemeen aanvaarde geschiedenis die spreekt van kleine gemeenschappen die proberen te overleven in het ongerepte oerwoud. Het lijkt erop dat de Marrons bezit genomen hebben van een (verlaten) nederzetting van de Inheemse bevolking, maar tegelijkertijd hun nieuwe stad versterkten met wat hen ter beschikking stond vanuit hun eigen erfenis aan middelen tot genezing en zuivering van een bepaald gebied. Een dergelijke dynamische onderlinge relatie tussen Marrons en Inheemsen is zeer in overeenstemming met wat bekend is van Afrikaanse diasporagemeenschappen elders in de regio, zoals in Cuba en Brazilië. Bovendien tonen hedendaags historisch onderzoek en archeologische opgravingen aan dat de tijdelijkheid van dergelijke betwiste gebieden veel complexer is dan tot nu toe wordt aangenomen. Het tegenwoordige multidisciplinaire onderzoek is een combinatie van archeologie, geschiedenis, orale traditie en etnografie, in samenwerking met lokale Marrons en Inheemsen, met als doel om meer inzicht te krijgen in de geschiedenis van de binnenlanden van Suriname en de andere landen in de regio. Material Beginnings of the Saramaka Maroons toont aan wat voor potentieel een gezamenlijk onderzoeksprogramma bezit om inzicht te krijgen in hoe een zelfbewuste gemeenschap als de Saramaka bereid is om het beste te maken van de natuurlijke en culturele omgeving.

Cheryl N. Ngwenyama, Material Beginnings of the Saramaka Maroons; An Archaeological Investigation. Gainesville: University of Florida, 2007. 432 p., ISBN 978 05 4945 683 4. [http://etd.fcla.edu/UF/UFE0020093]

Literatuur

Heckenberger, Michael J., 2009

‘Lost Cities of the Amazon; The Amazon tropical forest is not as wild as it looks.’ Scientific American 301(4): 44-51.

Mestre, Michaël, in voorbereiding

Montagnes couronnées en Guyane.

Petitjean-Roget, Hugues, 1991

‘50 sites de montagnes en Guyane française: contribution à l’inventaire des sites archéologiques d’Emile Abonnenc.’ Actes du 12ième congrès de l’A.I.A.C., 241-257.

White, Cheryl, 2010

‘Kumako; a place of convergence for Maroons and Amerindians in Suriname, SA’, Antiquity 84: 467-479.

White, Cheryl, 2010

‘Maroon Archaeology Is Public Archaeology.’ Archaeologies: Journal of the World Archaeological Congress 6(3): 485-501.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter