Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Draken, een heks… en Pietje Bell
door Christine F. Samsom en Ilaya
Ilaya, onze 14-jarige recensent-met-een-leisibakru, hebben we als redactie gevraagd om het onlangs bij Vaco uitgegeven boek Draken en heksendrank van Marja Themen-Sliggers te lezen en te bespreken, want ja, de kinderredactie van de de Ware Tijd Literair wordt gevormd door de schrijfster en haar kleinkinderen…, maar dat niet alleen: die kleinkinderen staan, naar ik bijna zeker weet, zelf model voor drie van de hoofdpersonen van het boek. En is de schrijfster/oma misschien zelf die heks?
read on…Lawrence Hill: Het negerboek van een grote ‘Djeli’
door Christine F. Samsom
‘Ik ben Aminata Diallo, geboren in het dorp Bayo, als kind van Mamadu Diallo, de edelsmid, en Sira Kulibali, de vroedvrouw. En daar zou ik nog steeds zijn, maar ik werd gestolen.’ Aan het woord is Aminata, bijna aan het eind van Het Negerboek. En dat is ook precies de kracht van Aminata: dat ze haar afkomst nooit is vergeten en dat ze na al die jaren van pijn, verdriet, maar ook vreugde, als belangrijkste doel heeft terug te keren naar waar ze vandaan komt.
Aminata (geb. ± 1745) groeit op als enig kind van sterke, rechtschapen ouders van twee verschillende stammen in wat we nu kennen als Mali. Ze is trots op haar ‘Fa’, de enige in het dorp die de Koran kan lezen, en ze helpt haar ‘Ba’ die haar steeds meer inschakelt bij de geboorte van baby’s. Op haar elfde wordt ze, als ze met haar moeder terugkeert van een bevalling in een naburig dorp, ontvoerd door slavenhandelaren. Tijdens een verschrikkelijke tocht van drie ‘manen’ naar de kust in een steeds langer wordende stoet gevangenen, helpt ze een baby geboren worden, krijgt ze haar eerste menstruatie, ziet ze de eerste toubab (=blanke) en wordt ze gebrandmerkt.
Als Aminata op het dek van het toubab-schip wordt gesmeten, neemt ze zich voor een ‘Djeli’ te worden, een verhalenverteller ‘met de verplichting om alles te observeren en te onthouden’. Ze brengt de raad van haar vader in praktijk: ‘Vrees geen mens, maar leer hem kennen’ en van haar moeder: ‘Kijk om je heen en wees niet bang’. De moed die ze uit deze woorden put, blijft het hele boek door de rode draad die haar verbindt met haar afkomst.
Ze maakt de zeetocht ‘over onbegraven doden’, wordt meer dood dan levend op een slavenmarkt in Carolina gekocht door Appleby, eigenaar van een indigoplantage en leert van de oudere Georgia, hoe om te gaan met ‘buckra’s’ en hoe medicijnen te maken uit planten. Georgia troost en heelt haar als ze is verkracht door Appleby. Een andere bewoner van de plantage, Mamed, leert haar stiekem lezen. De geheime relatie met haar vriend Chekura die ze al kent uit Afrika, heeft zwangerschap tot gevolg. Ze springt met hem ‘over een bezem’: ze zijn man en vrouw. Haar man ziet ze sporadisch. Waar hoort haar zoon Mamadu thuis? In Afrika was onmogelijk, in Carolina onaanvaardbaar. ‘Mijn kind hoorde bij mij. Ik was zijn thuis.’ Maar haar zoon wordt verkocht en zij daarna ook, aan de Jood Lindo in een stadje in de buurt! Daar is ze geen slavin maar bediende: Joden, moslims en christenen hebben hetzelfde Exodusverhaal: bevrijding uit de slavernij.
Ze wordt verhuurd als vroedvrouw. Ze leest steeds meer en mevrouw Lindo leert haar schrijven en rekenen. Via het ’Visnet’, een netwerk van mofokoranti, hoort ze over de dood van haar zoontje aan de pokken. Ook mevrouw Lindo en haar baby zijn eraan gestorven. Meneer Lindo neemt haar mee naar New York, waar ze vlucht. Via de Britten die haar inhuren om de 3000 zwarte loyalisten die trouw waren gebleven aan de Britten tijdens de Amerikaanse revolutie in te schrijven in The Book of Negroes, komt ze terecht in het ijskoude Nova Skotia in Canada. Daar wordt haar dochter May geboren, maar ook die wordt haar ontnomen. Als ze verneemt dat haar man is verdronken, laat ze zich overhalen met een grote groep ex-slaven terug te keren naar Afrika. Echter, niet ver van haar geboortedorp besluit ze terug te keren naar de kust, nog één keer de zee over te steken en als ‘Djeli’ in Londen alle verhalen over de slavernij te vertellen.
Het Negerboek bestaat uit vier delen. De eerste drie beginnen elk met een hoofdstuk dat speelt aan het eind van haar leven in Londen. Ze is het boegbeeld van de abolitionisten geworden, mannen als Wilberforce en Hastings die pleiten voor afschaffing van de slavenhandel ….niet van de slavernij…. nog niet. Met milde spot beschrijft ze de heren met hun dikke buiken die in plaats van suiker honing gebruiken in hun koffie en thee, als protest tegen de slavenhandel, maar tegelijkertijd hun pijpen volstoppen met tabak, ook geen bezwaar hebben tegen de koffie en uit volle borst zingen: ‘Rule, Britannia! Britannia, rule the waves: Britons never never never shall be slaves…’ Wat een ironie! Haar levensbeschrijving is haar laatste werk en dat volbrengt ze na de wonderbaarlijke hereniging met haar dochter May, die een school draait voor arme kinderen in Londen. Ze toont de leerlingen op een wereldkaart een stip in Afrika: Bayo, haar geboortedorp, en een vlek in Engeland: Londen. ‘Ik werd daar geboren, en wij zijn nu hier, en ik ga jullie vertellen wat er daartussenin allemaal gebeurd is’….
Wat een Djeli! die Lawrence Hill. Af en toe krijg je het gevoel dat hij al de informatie die hij heeft verzameld (zie Aanbevolen Literatuur) in zijn boek heeft gepropt en daar word je soms draaierig van. Maar meestal sleept Aminata zelf je mee naar een nieuw hoofdstuk met nieuwe hartverscheurende en hartverwarmende belevenissen.
Nieuwe Surinaamse kinderboeken
door Christine Samsom
Het kan niet vaak genoeg gezegd worden: Kinderen horen in hun eigen belevingswereld te worden geschoold, liefst in hun eigen taal. Ik vind dan ook behalve het stimuleren van het lezen, de belangrijkste verdienste van het Kinderboekenfestival, dat het onze eigen kinderboekenschrijvers inspireert om dát te schrijven wat onze kinderen aanspreekt: ons eigen ding!
Dat dit principe ook moet gelden voor de kinderen van het binnenland, lijkt me logisch. Daarom is het initiatief om te komen tot speciale schoolboekjes voor de kinderen van Kwamalasamutu (natuurlijk ook voor die in Apetina, Palumeu, Tepu en zeker ook de rest van het binnenland) toe te juichen. Zij gaan niet met een bus naar de markt; zij gaan met een korjaal naar hun kostgrond om aardvruchten en groenten te halen. Zij kunnen niet naar de slager om vlees te kopen; nee, vader gaat op jacht! Het team van het project Change for Children heeft samen met het team van de school van Kwamala onder leiding van het bijzonder actieve schoolhoofd Susan Macnack en met de inzet van de leerlingen en ouders drie boekjes gemaakt die ons stedelingen een blik gunnen in het leven in dat verre dorp, waar we niet zelf zomaar naar toe kunnen, maar die natuurlijk in de eerste plaats bestemd zijn voor de leerlingen om het leerproces te ondersteunen. Over het project is al veel geschreven in de Ware Tijd, met complimenten aan o.a. Bonnie van Leeuwaarde.
Persoonlijk vind ik Taal leren is leuk werkelijk het leukst. Op speelse manier werden kinderen en leerkrachten gestimuleerd om versjes en gedichtjes te maken. Uitgaande van en geïnspireerd door gedichten uit Popki Patu van Orlando Emanuels gingen de kinderen aan het werk. Het gedichtje ‘In een regenton, in een regenton zat een kleine todo’ van Orlando, werd door Waine Wahi uit de 6de aangevuld met: ‘In een hondehok, in een hondehok zat een kleine hond’ en hij maakte er een tekening bij. Gedichten over vader die op jacht gaat, de bootsman die overal naar toe gaat, over een vliegtuig en over brandhout, over dieren en over de school wisselen elkaar af. Één is door Twilla van de 6de misschien wel speciaal gemaakt voor de minister van Onderwijs: ‘In mijn school’ (zie hieronder). Vincent waarschuwt: ‘Laat onze okopipi met rust!’, Yoisling vindt geschiedenisles het leukst. En Juf Susan zet de klas op stelten door de kinderen alle geluiden die horen bij het openkappen van een kostgrond te laten nadoen: Hak, hak, hak. Kraaak en boeoeoem!! Hé, wat doet die kabouter met rode puntmuts ertussen?
Het meisje met de vogels en andere indiaanse verhalen, wil kinderen stimuleren om te luisteren, te lezen, te tekenen en, wie weet, zelf te verzinnen. De verhalen zijn o.a. van Cirino en van de Trio’s zelf, verzameld door Cees Koelewijn. Wat direct opvalt is dat in veel verhalen bijzondere dingen gebeuren, zoals een meisje dat met vogels praat (titelverhaal), een vriendje dat in een tingifowru verandert, kinderen die naar de maan verdwijnen om nooit meer terug te komen, een brand die niet door volwassenen met water of kruiden geblust kan worden, maar alleen door een onschuldig kind en de angst voor panakiri (blanken) die mensen opeten. Bij elk verhaal staan tekeningen van en opdrachten voor de leerlingen. Opvallend is het kerstverhaal dat eerst staat afgedrukt zoals het in de Bijbel staat en daarna zoals de 5de klas van meester Pildas het heeft bedacht: Zwangere Meeri en Josè komen helemaal uit Brazilië lopen om zich te melden bij CBB in Kwamala. Maar er zijn zoveel mensen die zich moeten melden dat…….Juist ja. Meeri bevalt in het kampje op een verlaten kostgrond. Een engel meldt mensen die vol kasiri liggen te slapen op een andere kostgrond dat…..enz. Nou, als dat niet past in de belevingswereld van het kind….! De leerkrachten werkten i.v.m. een training aan een project waarvan de neerslag op het eind van het boekje met veel hilariteit beschreven wordt.
En dan nummer 3: Laat het verleden leven! een boek over de eigen geschiedenis van de bewoners van Kwamalasamutu geeft in 2 delen: ‘We leren geschiedenis’ en ‘Verhalen uit en over het dorp’, weer onderverdeeld in verschillende lessen, eigen historisch inzicht aan de kinderen van het dorp, ook weer prachtig geïllustreerd door henzelf. Granman Asongo vertelt over zijn afkomst, maar ook verschillende leerkrachten doen dat. Soms is niet duidelijk, wie vertelt. Belangrijk is dat de kinderen leren dat hun voorouders de eerste bewoners waren van Suriname. Uitgebreid komt de prehistorie aan de orde, met foto’s van de grotten van Werehpai, slijpgroeven, rotstekeningen: hoe die voorouders eerst leefden van jacht, visvangst en verzamelen, zich later vestigden in dorpen waar kostgrondjes werden aangelegd, hoe ze van bosnegers ijzeren voorwerpen kregen in ruil voor jachthonden, hoe allerlei tot dan onbekende ziektes de volken decimeerden, hoe Amerikaanse zendelingen medische hulp boden, waarom en hoe Kwamala werd gesticht. Steeds is er een andere verteller, soms zijn er opdrachten voor de kinderen. Spannend is het verhaal van Juf Reoma Tawadi van de 3de klas over de ontdekking door haar vader Kamainja Panaschekuung (oei, moeilijk uit te spreken!) en anderen van Werehpai.
Tenslotte: Alle 3 boekjes staan vol tekeningen van de kinderen. Wat een talent!
Complimenten aan de mensen van Change for Children van wie Els Moor dé motor is achter de verwezenlijking van het project en de boekjes en aan AlbertRoessingh voor de lay out.
In mijn school
In de school, in de school
zijn er gaten
in de school zijn er zovéél gaten
maar wij gaan door met lessen volgen.
De bootsman
..Stroomopwaarts of stroomafwaarts
over de grote en kleine soela’s
kamp opzetten
lekker hengelen!
Lekker eten en dan terug!
Met mijn bootsman lekker terug!
Boots & Woortman, kolonialisme vanuit het perspectief van de kolonisator?
door Rolf van der Marck
Inmiddels bijna twee maanden geleden, op 3 mei om precies te zijn, is op de Surinaamse nieuws-site StarNieuws een artikel verschenen van Sandew Hira, onder andere auteur van Decolonizing the Mind, getiteld “Een koloniale biografie over Anton de Kom”, het werkstuk van Boots & Woortman dat ik hier zo’n half jaar geleden enthousiast heb besproken. Lezing van dit artikel liet mij zo nu en dan toch wel enige schaamte voelen, omdat Hira mij duidelijk maakte dat ik deze biografie kennelijk niet overal even objectief heb gelezen. Sindsdien vroeg ik mij af wat hiermee te doen, want ik vind dat de kritiek van Hira niet genegeerd mag worden. Ik zocht dus naar een gelegenheid om hiermee naar buiten te treden.
Die gelegenheid doet zich voor nu Christine Samsom en Els Moor hier zojuist onder de titel “De turbulente biografie van een boek” een artikel hebben gepubliceerd over het aprilnummer van OSO, tijdschrift voor Surinamistiek en het Caraïbisch Gebied, dat bijna helemaal is gewijd aan 75 jaar Wij slaven van Suriname, met als ondertitel De turbulente biografie van een boek. Onmiddellijk viel mij op dat de auteurs geen aandacht hebben besteed aan Hira’s visie (ook al valt die buiten de optiek van OSO), om welke redenen dan ook, niet geweten, niet gelezen, niet gewild, maar hoe dan ook jammer, want diens kritiek mag niet worden genegeerd, ook al is Hira dan niet onomstreden. Om dezelfde reden is het te betreuren dat Boots & Woortman hieraan nog geen aandacht hebben besteed.
De kern van Hira’s benadering is gelegen in diens uitspraak: “De terminologie –ze (Boots & Woortman, RvdM) praten over slaven, terwijl tegenwoordig antikolonialisten de term enslaved (tot slaaf gemaakt) gebruiken– verraadt hun opstelling in de slavernijdiscussies.” Het is een standpunt, maar een discutabel standpunt. Het is duidelijk dat de semantiek hier boekdelen spreekt, zoals dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten al decennia lang opgeld doet, getuige de steeds wisselende terminologie voor ‘zwarten’ tot wat nu heet ‘African Americans’ of ‘enslaved Americans’. De andere kant van de medaille is, dat Hira uitermate achterdochtig is, achter elke boom schuilt voor hem een koloniaal/racist. Dat is zijn goed recht, maar het voert af en toe wel ver. Maar dat gezegd zijnde, Hira heeft zeker niet altijd ongelijk.
Ik kan met Hira meegaan waar hij zegt: “Boots & Woortman wantrouwen De Kom’s intenties om eenheid onder Surinamers te brengen, waarvoor hij zo hartstochtelijk pleitte in zijn daden en woorden. Zo beschrijven ze een reactie in het koloniale blad De Banier: ‘In De Banier van 25 januari verschijnt een ingezonden stuk waarin de aantrekkingskracht van Anton wordt verklaard door het feit dat Hindostanen en Javanen de meest eenvoudigen van geest zijn. Vervolgens vragen de auteurs zich af: ‘Heeft Anton zich bewust gewend tot de contractarbeiders om daar zijn succes te behalen zoals vaker wordt beweerd? Was de aandacht van Anton voor deze arbeiders een kwestie van tactiek?’ Ze concluderen: ‘Vanuit zijn concept van eenheid en organisatie vond Anton dat alleen een gesloten front tegen het koloniaal bewind uitkomst kon brengen en dat de redenen zijn waarom hij zich ingespannen heeft voor de Javanen en de Hindostanen. Maar zijn bedoelingen zijn, zoals wel vaker, door de omstandigheden ingegeven.” (p. 122-123).
Waarna Hira zich afvraagt: “Waar baseren ze dit wantrouwen op? Niet op feiten, maar op hun eigen koloniale visie over de geschiedenis van Suriname en de strijd tegen het kolonialisme. Ze nemen de koloniale gedachte over dat Javanen en Hindostanen ‘eenvoudigen van geest’ waren en geen legitieme redenen hadden om zich te verzetten tegen het kolonialisme. Ze gaan vervolgens door op die redenering en proberen uit te leggen dat De Kom uit opportunistische redenen zich tot deze simpele geesten heeft gericht. Dat is een interpretatie en geen onderbouwing met feiten. Ze kunnen gewoonweg niet geloven dat de intenties van De Kom oprecht waren.
Hun koloniale visie komt het duidelijkst tot uiting in de volgende passage: ‘Anton mag zijn gepassioneerde lezingen in het communistisch circuit dan beëindigen met de leuze die hij overneemt van de CPH: Indonesië, Curaçao en Suriname los van Holland, NU!, het is in wezen niet het pleidooi dat hij in zijn boek Wij slaven van Suriname houdt. Intelligent als Anton is, beseft hij heel goed dat er meer verschillen zijn tussen Nederlandsch-Indië en Suriname, dan alleen de omvang van land en bevolking. Indië heeft een eigen oude cultuur en een eigen bestuurselite. Suriname kent maar weinig intellectuelen en de enkeling die zich roert, zoals Doedel, is van gemengde afkomst. De voormalige slaven krijgen nauwelijks een kans zich te ontwikkelen en de contractarbeiders komen uit de armste lagen van de bevolking in hun thuislanden. Het ontbreekt de Surinaamse bevolking aan een bestuurlijke elite, een basis waarop de onafhankelijkheid kan drijven. Omdat Anton zich nergens uitspreekt over de aard van een zelfstandig Suriname, blijft het moeilijk na te gaan wat zijn exacte ideeën daarover waren. Het is zeker dat hij autonomie voor het Surinaamse volk opeiste, maar de vorm die deze moest aannemen, blijft onduidelijk.’ (p. 190) Hier praat niet Anton de Kom maar het duo Boots en Woortman, die gewoonweg niet accepteren dat De Kom al voor de Tweede Wereldoorlog – vooruitlopend op de Surinaamse nationalistische beweging– al de roep om onafhankelijkheid had gelanceerd. Ze construeren een eigen redenering die ze in de schoenen van De Kom schuiven.”
Kijk, zeker bij lezing van dit voorbeeld dat Hira gebruikt voelde ik schaamte, schaamte dat ik dit bij eerste lezing niet heb onderkent. Hier wreekt zich zonder twijfel dat ik een ‘bakra’ ben, die zich ondanks zijn lange verblijf in Suriname nog steeds niet heeft losgezongen van wat hem met de paplepel is ingegoten. En dat is zeker ook de zwakke plek bij Boots & Woortman, die ondanks hun lange en grondige voorbereiding op het schrijven van deze biografie hun afkomst niet verloochenen, hetgeen – zoals Hira aantoont – is doorgedrongen tot in hun opus magnum.
Hiermee toont Hira ook aan dat zijn achterdocht niet altijd onterecht is, en meer nog, dat de Surinaamse geschiedschrijving – tot nu voornamelijk in handen van bakra’s – door landgenoten moet worden overgedaan en herschreven.
De turbulente biografie van een boek
door Christine Samsom en Els Moor
Het aprilnummer van OSO, tijdschrift voor surinamistiek en het Caraïbisch Gebied, is bijna helemaal gewijd aan 75 jaar Wij slaven van Suriname met als ondertitel De turbulente biografie van een boek. Een uitdagende titel! Kan een boek een biografie hebben, zoals levensbeschrijvingen van mensen, van de wieg tot het graf? Wij slaven van Suriname is nog lang niet dood. Dat blijkt wel uit dit nummer van OSO.
read on…