Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Album van de Caraïbische Poëzie: Verzen over de slavernij
Van de redactie [van de Ware Tijd Literair]
Michiel van Kempen en Bert Paasman hebben een poëziebundel samengesteld, met een voorwoord van Noraly Beyer. Zij vertelt welke invloed de orale poëzie, liedjes en versjes op Curaçao van invloed zijn geweest op haar tropengevoel en dat deze, samen met de Surinaamse invloeden, haar melancholisch maken en terugvoeren naar allerlei herinneringen.
Dit prachtige koffietafelboek blinkt uit in twee aspecten: een selectie van gedichten uit het Caribisch gebied; vanaf het prille begin van literaire uitingen tot aan het heden. Daarnaast is het een feest aan kleur en een variatie aan afbeeldingen, als bloemen gestrooid tussen de tekst. 230 pagina’s aan moimoi.
Verbod op het woord neger
door Hilde Neus
Na de suggestie uit 2001 om het woord neger uit het woordenboek te schrappen, moet het gebruik ervan nu strafbaar worden gesteld. Enkele belangenorganisaties, waaronder Kick Out Zwarte Piet en Vereniging Antilliaans Netwerk, hebben ‘randvoorwaarden’ opgesteld om excuses van het kabinet over het slavernijverleden te accepteren. Waaronder: het discriminerende woord neger wordt verboden. Inmiddels is de eis overgewaaid naar Suriname, gezien berichten in de lokale pers.
read on…Eugène W. Rellum – Domburg
Domburg[1]
De brede rivier,
de steiger,
de idyllische banken
en
de oude vergroeide amandelbomen…
Trefossa in het licht bezien van Papa Koenders
Ingekorte tekst van de Trefossa-lezing op 15 januari 2022, gehouden door drs. Cherida Adamah-de Ziel
Jaarlijks op 15 januari wordt er een lezing gehouden over het leven en werk van H.F. de Ziel, Trefossa. Mijn naam is Cherida Adamah-de Ziel, ik ben cultureel antropologe en een nichtje van H.F. de Ziel, alias Trefossa. Mijn thema dit jaar is: Trefossa in het licht bezien van Papa Koenders. Het gaat over de vraag, in hoeverre Papa Koenders’ gedachtengoed en werken van invloed zijn geweest op De Ziels’ culturele vorming, werken en gedachtengoed. In het eerste gedeelte geef ik een kort overzicht van het leven en werk van Papa Koenders. In het tweede gedeelte zal ik de verbanden leggen tussen Papa Koenders en Trefossa.
read on…Ellen Ombre: ‘De afstand die ik van het slachtofferschap nam, genereert een grote mate van vrijheid.’
Schrijver Ellen Ombre (71) veranderde van mening over slachtofferschap.
read on…Eugène Rellum – Onderschatting
Hij zei:
‘t is maar een neger
en
in zijn diepgevoelde
superioriteit,
mat hij mij
met de kleinste maat;
zijn zelf-ingenomenheid
zag niet
de lange schaduw,
die Negerschap
vooruitwerpt,
want anders
zei hij zeker:
ai, een Neger!
‘Ik zie Joden en negers niet meer als bondgenoten in slachtofferschap’
Schrijver Ellen Ombre (71) veranderde van mening over slachtofferschap.
door Angela Wals
Eugène W. Rellum – Winti dansi
A laku-dron
e krei en prisiri
baka busi
te a neti kon
bomka bom bom. read on…
Lucia Nankoe in gesprek met Hein Eersel
De Caribische literatuur in tekst en context in Galerie Sukru Oso
Op donderdag 26 januari organiseerden de heren dr. Hein Eersel, mr. Carlo Jadnansing en dr. mr. Edwin Marshall een causerie over de Caribische literatuur. De gastspreker was Lucia Nankoe. Zij trad in dialoog met Hein Eersel en het publiek.
De dialoog begint met de vraag van Hein Eersel, taalkundige, aan Nankoe welke literatuur gerekend mag worden tot de Caribische literatuur. Nankoe laat duidelijk blijken dat zijn geen voorstander is om de Caribische literatuur in te delen vanuit een geografisch optiek. Deze kenner van de Caribische literatuur kiest evenmin voor een historische indeling.
Volgens Nankoe is de tijd aangebroken om naar stromingen te kijken, want achter deze stromingen gaan ook veel ideeën, gedachtes en verwachtingen schuil. “Er moet eerder gekeken worden wat er is geschreven en welke stromingen aanwezig zijn”, vindt deze literatuurwetenschapper. Heel duidelijk en met veel enthousiasme onderbouwt Nankoe haar mening. Zo vrij als een vis zich in het water voelt, zo vrij en boeiend vertelt Nankoe over de geschiedenis van de Caribische literatuur waarin de vele literaire stromingen aan de orde komen. Zij geeft veel voorbeelden van schrijvers die thuishoren bij de verschillende stromingen. Ook worden de thema’s bij elke stroming kort belicht.
De Négritude
Zij begint met de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw waarin auteurs uit de verschillende Caribische eilanden toentertijd Afrika idealiseerden. Alles wat Caribisch Gebied was, was Afrika. Afrika was het moederland, Europa, Azië enz. telde niet mee. Frank Martinus Arion met zijn boek Stemmen uit Afrika is een duidelijk voorbeeld hiervan.
Er was een opkomst van auteurs die zich in een beweging, de Négritude, bundelden met name uit het Frans Caribische eiland Martinique. Deze Négritude-schrijvers stelden Afrika centraal in hun werken.
Gedurende de dialoog kwam Nankoe enkele keren terug op het thema Afrika. “Wat je ziet in de Caribische literatuur is aan het begin van de twintigste eeuw en zeker in Londen en met name Parijs dat er studenten uit de verschillende koloniën bijeenkomen.” Deze aanstaande ‘zwarte’ intellectuelen gaan op zoek naar hun verleden. Uit Martinique is bekend geworden Aimé Césaire (Martinique, 26 juni 1913-17 april 2008). Uit Frans-Guyana kwam Léon-Gontran Damas (28 maart 1912-januari 1978). Uit Afrika, Senegal, Léopold Sédar Senghor (9 oktober 190620 december 2001), die later ook nog president wordt. Zij richtten de Négritude-beweging op.
Deze beweging is volgens Nankoe heel erg belangrijk in de literaire geschiedenis van het Caribische Gebied. Er ontstaat zodoende een link tussen Frans-Guyana (Damas) en de rest van de Frans Caribische eilanden (o.a. Cesairé) en een link met Afrika via Senghor. Afrika werd geïdealiseerd, het moederland, maar dit was de eerste aanzet om het Caribische Gebied te herwinnen of te hervinden. Een belangrijke thema hierbij was het idealiseren van de zwarte vrouw. Alle zwarte personages in hun werken waren de mooiste vrouwen of zwarte godinnen. De gedichten van René André de Rooy (Paramaribo, 1917) staan bekend om de verheerlijking van de zwarte vrouw.
Négritude in Suriname: een voorbeeld
Met deze thematiek (Négritude) toonde ook de Surinaamse Eugène Rellum zich verwant aan dichters uit de négritude-beweging en dan met name met de van Cayenne afkomstige Léon Gontron Damas. Een van de bekendste gedichten over de Surinaamse neger zou ‘Negerschap’ worden:
Negerschap
is als bloeiende vanille
hoog in de bomen van het bos;
in wijde omtrek
laat de geur niemand los,
hij dwingt een ieder
om naar hem
omhoog te kijken
Antillanité
Langzamerhand verandert de ‘Back to Africa’-gedachte in de Antillianiteit (Antillanité) met als bekende schrijver Edouard Glissant (21 september 1928 3 februari 2011). Hij is de absolute grote denker die pleit voor het Antilliaan zijn. Daarom moet, volgens Nankoe, deze schrijver uit Martinique zeker op de leeslijst voorkomen van studenten. “Wij zijn niet meer Afrika, India, en China, wij zijn Antillianen! Daar schrijft Glissant over.”
In Suriname lijkt gedurende de jaren ‘60 en de eerste helft van de jaren ‘70 het merendeel van alle schrijvers – en zeker van alle dichters – er zich terdege rekenschap van gegeven te hebben dat hun inzet een ernstig en concreet realiseerbaar doel diende: de strijd voor de onafhankelijkheid van Suriname! De maatschappelijke betrokkenheid van auteurs was ook altijd groot, maar vanaf het einde van de jaren ‘60 zijn alle maatschappelijke ontwikkelingen praktisch van dag tot dag te volgen in vooral de poëzie. De auteurs identificeerden zich met hun land in de meest letterlijke zin. Eugène Rellum:
Sranan na mi,
mi na Sranan.
Suriname ben ik;
ja, ik ben Suriname.
In dit opzicht was de literatuur van Suriname helemaal in lijn met de massa van niet-westerse letteren.
Creolité
Vervolgens komt de nieuwe generatie van auteurs. Hun stroming wordt de la Creolité genoemd. Bekende auteurs zoals Patrick Chamoiseau (Martinique, 1953), Jean Bernabé (Martinique, 1942), Raphaël Confiant (Martinique, 1951). “Dat zijn drie wilde jongens die gigantische veel schrijven. Zij schrijven niet alleen gedichten en of romans. Zij gaan verder. Zij probeerden bepaalde gedachtegoed te verwoorden”, weet Nankoe dit op een humorvolle manier het publiek mee te delen.
In het Frans Caribische Gebied komen de auteurs op het punt dat de natuur belangrijk werd. Uit de andere taalgebieden zou er een raakvlak getrokken kunnen worden om te kijken welke auteur binnen deze stroming past, “want er zijn nog steeds mensen die leven vanuit de literaire ervaring met de Afrika-gedachte”’, eveneens met de ‘India-gedachte’”, volgens Nankoe.
“Dit betekent dus dat de we het Caribisch Gebied de indeling van letterkunde in talen zouden moeten loslaten, concludeert Eersel. “Een regio met een eigen cultuur, een eigen geschiedenis die tot uitdrukking komt in minimaal vier talen: het Engels, het Spaans, het Nederlands en het Frans. Nankoe vult aan, dat tegenwoordig ook het Frans Creools een erkende taal is. Vooral Haïti schijnt hele goede schrijvers in deze taal voort te brengen.
Thema’s
De thema’s die vaak dan nog aan de orde komen zijn: het slavernijverleden, de koloniale geschiedenis, ras, kleur, exodus naar de metropool etc. Eersel geeft een mooi voorbeeld van de Cubaanse dichter Nicolás Guillén (Nicolás Cristóbal Guillén Batista, 10 juli 190216 juli 1989). In een van zijn mooiste gedichten ‘Balada de los dos abuelos’ probeert hij een duidelijke tegenstelling tussen blank en zwart op te lossen in het mulat zijn.
Ook de klassentegenstellingen komen aan de orde. De Surinamer Dobru heeft het over de bakadyari. Dobru doorbreekt het taboe door het naar buiten brengen van het leven op de bakadyari (achtererven) te beschrijven. Maar niet dit alleen, hij doorbreekt ook het taboe op winti en dat is zeker een groot verdienste van deze grote Surinaamse dichter geweest!
Tekst en context
Nankoe vervolgt haar gesprek door te vertellen dat auteurs op gegeven moment naar de metropool (moederland) gaan: Parijs, Londen en Amsterdam. Zij geraken ver weg van de Caribische ervaring. De vraag is in hoeverre zijn deze auteurs nog Caribische auteurs. Als voorbeeld wordt de jonge schrijver Karin Amatmoekrim genoemd. Deze schrijfster is geboren in Suriname, maar is opgegroeid in Nederland. In hoeverre is zij nog een Surinaamse auteur? Want in sommige romans zijn deze auteurs weggeraakt van de Caribische context, want hun verhalen spelen zich dan ook in Europa af.
En als je ver weg bent geraakt van de Caribische cultuur, ben je dan nog een Caribische auteur of een Nederlandse auteur?, werpt Nankoe deze vraag op aan de aanwezigen. Misschien een leuk onderwerp voor een volgende causerie! Nankoes babbeltje in Sukru Oso heeft ongetwijfeld zelfs de aanwezige leek in de Caribische literatuur op deze avond absoluut een interessant beeld over de Caribische literatuur gegeven!
[uit DWT, 28 januari 2012]
Eugène W. Rellum – Sranan
Sranan na mi,
mi na Sranan.
Sranan,
a no wan nen wawan,
Sranan na mi mama,
mi mati, mi granwan
frekti kon tron wan;
dis’ na mi bribi:
mi skowroe moe gro
kon bigi
lek’ wan kankantri,
foe fiti
Sranan glori;
mi sjen
na Sranan sjen;
na in joe bere
mi wan’ mi
dedebonjo foe tan
Sranan,
joe nanga mi
na wan.
[uit: Moesoedé]
.
Schrijversgroep ’77 onder vuur
De Surinaamse Schrijversgroep ’77 ligt onder vuur, sinds de groep niets maar dan ook helemaal niets deed om de 75ste verjaardag van dichter Michaël Slory te vieren. Het was Els Moor (foto hier rechtsonder) die in de Ware Tijd Literair van 21 augustus 2010 de kat de bel aanbod, en zich afvroeg waar de Surinaamse trots is, als zelfs de enige organisatie van schrijvers Slory negeert. Het bestuur van Schrijversgroep ’77 reageerde met een ingezonden schrijven op 2 oktober j.l., ook in de Ware Tijd Literair. Beide stukken volgen hier, en ook Michiel van Kempen geeft zijn reactie.
Wat is trots?
door Els Moor
Trots zijn op eigen identiteit; wat houdt dat in voor een schrijver? Deze vraag kwam aan de orde tijdens de ontmoeting van de Schrijversgroep ’77 met Ernest Pépin, auteur uit Guadeloupe, op 12 augustus in Tori Oso. Helaas kon ik vanwege de late aankondiging zelf niet op de avond aanwezig zijn en put ik deze informatie uit het artikel van Carmen van Zijl in de Ware Tijd van 14 augustus.
De conclusie van de avond lijkt volgens Carmen van Zijl te zijn dat ‘de Afro-Caraïbische bevolking trotser moet zijn op haar afkomst en dat zo ook moet uitdragen onder het mom van de stroming creolisering. Het gebruik van de eigen creoolse talen binnen de literatuur zou daar onderdeel van zijn.
Deze kwestie is van groot belang voor de Caraïbische literatuur van de Engels-, Frans- en Nederlandstalige bevolkingen van ex-koloniën van Engeland en Nederland en de ‘overzeese departementen’ van Frankrijk. Vooral de Franstalige literatuur heeft in dezen een interessante geschiedenis, beginnend bij de ‘terug-naar-Afrika’-droom. Die was in de jaren twintig van de vorige eeuw in beweging gebracht in de Verenigde Staten door de ideeën van onder anderen Marcus Garvey. Via Haïti en Parijs komt deze nieuwe visie, de Négritude, op de Frans-Caraïbische eilanden en in Frans-Guyana tot leven. De belangrijkste figuren daarin waren Aimé Césaire (1913-2008) uit Martinique en Léon Gontran Damas (1912-1978) uit Frans-Guyana, die elkaar en de Afrikaan Léopold Sédar Senghor tijdens hun studietijd in Parijs ontmoetten. De groep predikte de geestelijke terugkeer naar Afrika, het afwijzen van buitenlandse voorbeelden en de herontdekking van eigen verhalen en poëzie, terug naar de culturele bronnen dus, maar wel met een groot gevoel voor kwaliteit. In Suriname was het de dichter Eugène Rellum (1896-1989) (zie foto rechts) die verwant was met de dichters van de Négritude. Net als Léon Gontran Damas schaafde hij net zolang aan zijn verzen tot ze welluidend werden wat betreft woordkeus, rijm, metrum en ritme. Universele poëtische kwaliteiten dus. Hij schreef zijn gedichten in het Sranan en Nederlands. Bekend is zijn gedicht ‘Negerschap’: ‘Negerschap/ is als bloeiende vanille/ hoog in de bomen van het bos;’ […]. De gedichten van Damas zijn fel: heel die westerse cultuur die men hem in zijn jeugd te slikken had gegeven zou hij walgend uit willen spugen. Zijn bundel Pigments uit 1939 geeft dat duidelijk weer. Een vertaald fragment uit zijn gedicht ‘Hik’: […] ‘Mijn moeder die een zoon wilde met goede tafelmanieren/ handen boven tafel/ brood snij je niet/ brood breek je/ brood verknoei je niet/ brood van God/ brood van het zweet des aanschijns van je Vader/ brood van brood’ […]. De poëzie van Césaire is omschreven als een stijl tussen artistiek modernisme en zwart bewustzijn, tussen surrealisme en negerbewustzijn. We zien bij beide dichters dus een duidelijk samengaan van in die tijd moderne Europese stromingen met zwart bewustzijn. Césaire wordt nog steeds door velen gezien als de grootste dichter en auteur van de Franse Antillen. Zijn oeuvre is veelzijdig. Zo heeft hij in 1962 een biografie geschreven van de bevrijder van Haïti, Toussaint Louverture, en in 1968 publiceerde hij Une Tempête, een eigen versie van Shakespeare’s toneelstuk The Tempest (De Storm). In de vertaling van hun docent brachten de MO-B-studenten Nederlands van het IOL in het kader van hun ‘Caraibische literatuurstudie’ Een Storm in 2000 op de planken onder leiding van Sharda Ganga. Van het traditionele stuk van Shakespeare maakte Césaire een omgekeerde wereld van slaaf en meester. Caliban die in de oorspronkelijke versie door kolonisator Prospero tot slaaf gemaakt wordt en gevormd tot zijn eigen beeld en cultuurpatroon, is in de versie van Césaire zichzelf, een symbool van een vrij mens die uit durft te komen voor z’n eigen mening, niet ontdaan van humor.
De Négritude-droom sleet in de loop der jaren. Steeds meer richtte de literatuur zich op de Antilliaanse mens zelf. De Antillianiteit heeft als theoreticus de dichter-romanschrijver Edouard Glissant (1928) van Martinique. De Antillianiteit richt zich op de samenlevingen zelf. Die zijn vaak onevenwichtig. De rol van de schrijver is volgens Glissant: werken aan de genezing van zijn samenleving door zorgvuldige analyses van wat er misgaat alvorens met oplossingen te komen. Voorwaar: een belangrijke functie van literatuur! De eigenheid – kijk naar de knappe romans van onder anderen Patrick Chamoiseau (1953) – uit zich ook in het taalgebruik, niet het Frans van Parijs, maar het Frans zoals dat gesproken wordt op het eigen eiland, in het eigen land. De Nederlandse vertaalster Eveline van Hemert vertaalde voor uitgeverij De Geus verschillende romans van Patrick Chamoiseau (foto links) die geschreven zijn in gecreoliseerd Frans. Om een gecreoliseerde vertaling te kunnen maken verbleef Van Hemert geruime tijd in Paramaribo om zich de gewone spreektaal eigen te maken. Het resultaat is een vertaling die de creolisering van het origineel evenaart.
In de Surinaamse literatuur zien we twee belangrijke voorbeelden van creolisering van het Nederlands: Edgar Cairo, bij wie het Surinaamse Nederlands evolueerde tot het ‘Cairojaans’ en Marylin Simons, die herkenbare verhalen schreef over Surinaamse problemen in de versie van het Nederlands die gesproken wordt in de straten, in de bussen en op de markt van Paramaribo. Natuurlijk is er ook werk van dichters en prozaschrijvers in het Sranan, heel knap werk, denk aan Trefossa en Michaël Slory. Zonder vertaling blijft zulk werk voorbehouden aan Sranansprekers en dat is jammer als het om werk van kwaliteit gaat, aldus Pépin in Tori Oso.
Een paar belangrijke zaken zijn aan de orde gekomen: creolisering bevordert de identiteit. Maar wat is in Suriname ‘de identiteit’ en welke taal hoort daarbij? We zijn een volk van mensen die overal vandaan komen en hun eigen talen hebben; bevordert het Sranan dan de identiteit van iedereen? Wel het gecreoliseerde Nederlands, waarbij opgemerkt moet worden dat gecreoliseerd betekent dat een Europese taal aangepast is aan de manier(en) van spreken in een ex-gekoloniseerd land, Surinaams-Nederlands dus. De inhoud van de stroming die in de Franstalige gebieden ‘Antillianiteit’ heet, is vooral gericht op de samenlevingen, op onevenwichtigheid ervan, geen ‘Switi Sranan’ dus, maar een maatschappij vol gebreken, veroorzaakt door machtswellust, egocentrisme, geldzucht, gebrek aan durf en ga zo maar door. Goede literatuur geeft daar beelden van die door de indringende manier van schrijven en structuur lezers bewust maken. Een mooi voorbeeld van zo’n roman is Texaco van diezelfde Patrick Chamoiseau, waarvoor hij in 1992 de grote Prix Goncourt kreeg. In deze roman beschrijft hij vanuit de mond van een oude vrouw een stuk geschiedenis van het volk op Martinique. Van binnenuit laat hij reacties van dat volk op de gebeurtenissen komen. Daardoor is het een verhaal dat een eerlijk beeld geeft, van het goede en van het slechte. Daar gaat het om. Niet om ‘trots zijn op de eigen identiteit’; dat is eenzijdig en vaak huichelachtig, maar om een eerlijk beeld met goede, maar vooral ook slechte, onevenwichtige kanten.
En als de Schrijversgroep dan zo ‘trots’ is, waarom hebben ze dan geen mooie avond georganiseerd met centraal het werk van Michaël Slory, die op 4 augustus zijn 75ste verjaardag vierde?
—-
Ingezonden: Verjaardagen geen prioriteit bij Schrijversgroep ’77
Op 4 augustus is de dichter Michaël Slory 75 jaar geworden. Vooral vanuit mediahoek is een aantal malen op verwijtende toon gevraagd waarom S’77 hier geen aandacht aan heeft besteed. In de Ware Tijd Literair van 21 augustus heeft Els Moor dit publiekelijk aan de orde gesteld. Het is daarom goed dat Schrijversgroep ’77 meer openbare duidelijkheid geeft over zijn beleid en werkwijze.
S’77 wil literatuur van Surinaamse bodem in zijn algemeenheid stimuleren en bekendheid geven.
Daarvoor heeft de organisatie een regulier programma, bestaande uit:
– een wekelijks radioprogramma op de maandagavond via SRS;
– een maandelijkse publieksavond in Tori Oso;
– een wekelijkse e-mailnieuwsbrief.
Verder is er een website: www.schrijversgroep.org
Naast deze reguliere activiteiten is er ruimte voor andere activiteiten die de leden wensen uit te voeren. Voorstellen van leden worden graag tegemoet gezien door het bestuur. Het beleid van S’77 is dat voorstellen die gerelateerd kunnen worden aan de doelen van S’77 en die voorzien zijn van een realistisch werkplan met een haalbaar budget, geaccordeerd worden. Een voorbeeld is de deelname aan de Kinderboekenfestivals, die jaarlijks wordt aangekaart en geregeld door Alphons Levens (foto rechts).
Het vieren van verjaardagen is geen reguliere activiteit van S’77. Er is door leden geen voorstel ingediend om dit te vieren. Wel is er een verzoek binnengekomen van Michiel van Kempen (die geen lid is) bij de voorzitter, ongeveer drie weken voor de verjaardagsdatum, om aandacht te besteden aan de verjaardag, want de Werkgroep Caraïbische Letteren had een schilderij laten maken van Slory en het leek hem wel leuk om dit met enig ceremonieel aan te bieden. Er was verder geen werkplan en geen financieringsvoorstel bij dit verzoek. Op basis van ervaring met andere activiteiten achtte de voorzitter het organiseren van een ceremoniële en feestelijke opdracht op deze termijn niet haalbaar voor de vereniging. Hierbij kan ook een rol gespeeld hebben dat er verschil is tussen het Surinaamse concept van bigiyari en het Nederlandse concept van verjaardag.
Overigens moet gezegd worden dat S’77 onder het bestuur van voorzitter Frits Wols een verjaardagsfeest voor Slory heeft georganiseerd toen hij zestig werd. Daarna is zijn verjaardag door anderen georganiseerd. Chandra van Binnendijk en Els Moor deden dat in Tori Oso en het Directoraat Cultuur organiseerde zijn verjaardag op het kantoor van directeur Stanley Sidoel. Hierbij verleenden leden van S’77 acte de présence met voordrachten. Vorig jaar was er zelfs een Vrienden van Slory-stichting die een groot feest in Tori Oso voor Slory heeft georganiseerd, gealarmeerd door de slechte situatie waarin het huis van Slory verkeerde en zijn minimale inkomen. Alle lof voor deze personen en instanties. Zij hebben op hun manier een bijdrage gedaan aan het literaire leven in Suriname.
In de literaire wereld van Suriname heeft ieder zijn bijdrage te leveren. Schrijversgroep wil en kan geen monopolist zijn in literair Suriname. S’77 heeft haar prioriteiten gesteld en probeert die zo goed mogelijk in te vullen.
De voorzitter van S’77 heeft Michiel van Kempen verwezen naar andere instanties die actief zijn op literair gebied. Het is mevrouw Hilde Neus van het Surinaams Museum gelukt een kleine plechtigheid rond de overdracht van het schilderij te organiseren op de verjaardag van van Slory. Schrijversgroep ’77 was niet uitgenodigd voor de plechtigheid en veel leden wisten door de late bekendmaking ook niet dat deze plechtigheid er was. Schrijversgroep ’77 had dus geen vertegenwoordiger op deze bijeenkomst. In de nieuwsbrief van S’77 is Slory wel gefeliciteerd en wij hopen dat mensen en organisaties hem zullen blijven memoreren. Wij zullen als organisatie initiatieven hiertoe zeker ondersteunen als de leden zich hiervoor willen inzetten en de voorstellen op een realiseerbare manier aangekaart worden bij het bestuur. [Bestuursleden Schrijversgroep ’77: Ismene Krishnadath, Arlette Codfried, Jeffrey Quartier, Robbie Parabirsing (Rappa)].
Michiel van Kempen om commentaar gevraagd, zegt: ‘Ik wil er niet veel over kwijt. Het is vooral sneu voor Slory. Elke organisatie moet keuzes maken. Dus als de Schrijversgroep ’77 ervoor kiest Slory’s verjaardag niet te vieren: jammer dan. Ze hebben hem wel gefeliciteerd in hun Nieuwsbrief, dus dat is al niet mis. En het is waar dat er een verschil is tussen verjaardagen in Nederland en in Suriname. Toen ik in Suriname woonde heb ik het meegemaakt dat er daags voor een verjaring nog niets was georganiseerd, maar toch was het een groot en goed georganiseerd feest de volgende dag. Dus ik was wat vroeg toen ik drie weken voor Slory’s verjaardag de zaak al aankaartte. Dat zo’n groep dan durft te zeggen “er was geen financieringsvoorstel bij dit verzoek”, vind ik 35 jaar na de onafhankelijkheid een vorm van slaafs handje-ophouden. Maar belangrijker lijkt mij deze vraag: Slory heeft meer gepubliceerd dan het hele bestuur van de Schrijversgroep bij elkaar, en meer prijzen gekregen dan alle leden van de Schrijversgroep bij elkaar. Is het dan niet vreemd dat een Hollandse patat als ik bij de Schrijversgroep moet aankloppen om erop te wijzen dat de grootste in Suriname levende dichter 75 wordt? Kon het hele verzamelde intellect van de Schrijversgroep daar niet zelf op komen?
Overigens moet ik er bij zeggen dat ook het Directoraat Cultuur zich schandelijk heeft opgesteld. Bij monde van de heer Johan Roozer werd telefonisch steun toegezegd als iemand Slory’s 75ste jaardagsfeest wilde organiseren. Ja, stel je voor dat ze bij Cultuur moeten gaan werken! Het Surinaams Museum wilde de viering wel op zich nemen, maar toen trok het Directoraat zich schielijk terug, er was geen cent voor de viering in het Fort Zeelandia.’