blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ramsoedh Hans

Hoera, weer een nieuwe Oso

door Christine F. Samsom

Het laatste nummer van OSO ligt op de redactietafel van de Ware Tijd Literair, een waardevol nummer met interessante artikelen over verschillende onderwerpen, elk voorzien van een literatuurlijst voor verdere kennisverdieping. Als het niet zo prijzig was, zouden veel meer mensen in Suriname zich wel willen abonneren op OSO, maar met deze bespreking kunnen potentiële lezers hun voordeel doen in bibliotheken. Er zijn zes hoofdartikelen en daarnaast een aantal recensies, signalementen en een lijst met recente publicaties. read on…

Nieuwe OSO is uit

Inhoud OSO, jaargang 32, nr. 2, november 2013

Hans Ramsoedh Denken over natievorming en nationale identiteit in Suriname
Freek L. Bakker De Arya Dewaker-mandir in Paramaribo; een hindoetempel met een boodschap
Ine Apapoe  Hedendaags Marronbestuur; de Raad van Kabiten en Basiya van de Okanisi in Nederland
Rosemarijn Hoefte Vertrekken of blijven? Onrust in de Javaanse gemeenschap in de laat-koloniale periode
Thiëmo Heilbron Het vergeten erfgoed; wat vertellen planten over de plantagegeschiedenis van Suriname?
Pim van der Meiden Voltaire, Suriname en Mauricius

Recensies
W.E.H. Winkels, De toover-lantaarn van Mr. Furet, Suriname, 1840 &; W.E.H. Winkels, De toverlantaarn van meester Furet, 1840. Jeugduitgave &  Hilde Neus, Het leven van een blankofficier (door Peter Meel); John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012 (door Rosemarijn Hoefte); Jeroen Trommelen. Gowtu: Klopjacht op het Surinaamse goud (door Peter Meel); Jeroen Dewulf, Olf Praamstra en Michiel van Kempen (ed.), Shifting the Compass: Pluricontinental Connections in Dutch Colonial and Postcolonial Literature (door Karwan Fatah-Black); Frank Woestenburg, Churandy Martina: Biografie (door Rosemarijn Hoefte); Safdar Zaidi, De suiker die niet zoet was (door Freek Bakker)

Signalementen

Cynthia Mcleod, Hoe duur was de suiker (door Ellen Klinkers); Samengesteld door Anne de Vries, met medewerking van Surinaamse leerkrachten. Geïllustreerd door Corrie van der Baan, Wij de wereld (door Peter Sanches); Noni Lichtveld,  Anansi, De spin weeft zich een web om de  wereld (door Peter Sanches); Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker. 8 CD-Luisterboek voorgelezen door Denise Jannah (door Peter Sanches)
Irene Rolfes Recente Publicaties, I Suriname II Nederlands-Caraïbische eilanden

Geschiedschrijving

door Karwan Fatah-Black
 .
In oktober 2012 vond in Suriname aan de Anton de Kom Universiteit een congres plaats over de dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving. In de jaren tachtig vond er voor de eerste keer een dergelijk congres plaats. Nu, zevenentwintig jaar later, werd de discussie van toen weer opgepakt. De lange stilte tussen het eerste en het tweede congres waren aanleiding tot verwondering bij veel congresgangers en de organisatoren, waarvan er een aantal ook de eerste editie actief hadden bijgewoond. De vraag die in de oproep en openingslezingen van het congres gesteld werd was waarom de dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving in die tussenliggende jaren niet had plaatsgevonden.
Maar al tijdens de inleiding van Maurits Hassankhan bleek dat de tijd allerminst had stilgestaan. De late jaren tachtig en negentig waren een periode van snelle wetenschappelijke ontwikkeling. In Nederland begonnen postkoloniale migranten, alleen al door hun aanwezigheid, in hoog tempo onderzoeksagenda’s te bepalen. Via tijdschriften als OSO en series als de BSSwerd er veel over Suriname geschreven, maar vaak alleen vanuit Nederland, en onbedoeld altijd verbonden met de postkoloniale migratie na 1975. Hassankhan stelde in zijn keynote een autonome benadering van geschiedenis voor, vrijgemaakt van koloniale en neokoloniale percepties, maar ook voorbij het dogmatische antikolonialisme. Zijn inspiratie haalde hij uit discussies in de Aziatische context, ver bij de smalle Nederlands-Surinaamse debatten vandaan.
Papiergeld uit Demerara en Essequibo, 1823
Als er een gevoel overblijft na het driedaagse congres, dan is het dat Surinamers in Suriname en de Surinaamse diaspora uit elkaar zijn gegroeid. De Surinaamse discussie was boeiend om te volgen. Het ging over de evaluatie van de onafhankelijkheid, de poging tot het vormen van een nationale identiteit, de benadering van etniciteit en religie, en welke selecties de samenstellers van een bacheloropleiding moeten maken. Het waren allemaal levendige en open discussies.
Opvallend was dat belerende en onnodig scherpe bijdragen aan de discussie vrijwel altijd uit de hoek van de Surinaamse diaspora afkomstig waren, alsof men bang was de greep op de Surinaamse ontwikkeling te verliezen. Zo stelde Chan Choenni keer op keer dat er misschien maar helemaal geen universitaire geschiedenisopleiding moest komen. Ook Hans Ramsoedh benadrukte dat de Surinaamse historici zich vooral niet (van stemmen uit de diaspora) moesten isoleren. Hakiem Nankoe, sinds de onafhankelijkheid in de VS, vond het nodig om zijn halve presentatietijd te besteden aan een uitleg waarom hij niet was teruggekomen om het land op te bouwen, om vervolgens de discussietijd van zijn panel in te pikken om op belerende toon open deuren in te trappen. De wat superieure houding vanuit de diaspora bemoeilijkte op een aantal momenten een gelijkwaardige uitwisseling van ideeën.
Over het geheel genomen lijkt het prima te gaan met het opbouwen van een eigen geschiedeniscurriculum. Het punt is, zoals op zoveel plekken, dat historici duidelijk moeten maken dat zij niet als luxeproduct buiten ministeriële begrotingen gehouden mogen worden. Beleidsmakers overtuigen van het belang van autonoom geschiedenisonderzoek vraagt tijd en doorzettingsvermogen. Dit is een kwestie tussen Surinamers in Suriname, en gezien de welwillendheid van het ministerie om bij te dragen aan het congres, is hopelijk het opzetten van een BA-opleiding niet ver weg.
Tijdschriften als His/Her Tori bieden daarnaast een mooi platform voor verdere discussie, en het congres over migratie, diaspora en identity formation in Paramaribo in 2013 zal ongetwijfeld opnieuw een impuls geven. Tijdens een rondleiding door het prachtige Nationaal Archief bleek dat de expertise op het gebied van archiefbeheer van over de hele wereld wordt ingevlogen, van Korea tot Brazilië. Terug in Nederland lijkt het moment aangebroken voor historici in de Surinaamse diaspora om te reflecteren op de eigen rol in hun nieuwe thuisland, los van Suriname.

Gedegen studie over Surinaamse politie


door Hans Ramsoedh
Deze studie vormt de afsluiting van een reeks over de geschiedenis van de politie in Nederland, in Nederlands-Indië en op de Nederlandse Antillen. Centrale insteek in deze studie is de vraag hoe de politie gestalte kreeg in relatie tot de staatkundige en maatschappelijke ontwikkelingen in Suriname. Deze insteek wordt opgehangen aan de thema’s koloniale politie en het gezag van de staat, de lokale dynamiek en het perspectief van de politieman, recht en vergelding en ten slotte politie en dekolonisatie. Als beginpunt is gekozen voor 1863 toen de slavernij werd afgeschaft. Het eindpunt van deze studie is de onafhankelijkheid van Suriname in 1975.
Naast de inleiding en een afsluitend hoofdstuk kent deze studie vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk beschrijft de auteur de wording van de politiemacht tussen 1863 en 1900. Hoewel Suriname al in de slaventijd politie kende, stelde deze niet veel voor. Met het oog op de sociale en economische veranderingen na 1863 koos het koloniaal bestuur voor ordehandhaving door de oprichting van twee korpsen: het korps marechaussee en het korps inlandse politie. Het korps marechaussee was blank; het representeerde, zo stelt de auteur, de koloniale staat en symboliseerde het ongebroken gezag van de blanke koloniale bevolking na de afschaffing van de slavernij. Over de agenten van het inlandse politiekorps is vrij weinig bekend. Volgens de auteur behoorden de eerste agenten van dit korps al in de slaventijd tot de groep vrije Creolen in Paramaribo. Naast deze beide korpsen kende Suriname een groep van buitengewoon agenten van politie die door de planters werden betaald en aangesteld. In 1895 werden de beide korpsen samengevoegd tot het nieuwe korps gewapende politie. De groep buitengewoon agenten van positie viel buiten deze samenvoeging. Van een stijging van de criminaliteit na 1863 was geen sprake. De meeste zaken waarmee de politie te maken kreeg betrof de onwil om te werken en diefstal.
In het tweede hoofdstuk gaat de auteur in op de ontwikkelingen in het korps tussen 1900 en 1930. Van de ambities een sterk en goed opgeleid korps te creëren kwam weinig terecht. Het korps bleef onderbemand en onderbetaald met weinig specialisatie. In 1922 bereikte de formatie haar hoogtepunt met 265 man. Het overgrote deel van de agenten was Creools. De politieopleiding had een militair karakter. In deze periode richt de criminaliteitsbestrijding zich op het gebruik van opium door Chinezen en Javaanse contractarbeiders en ganja (marihuana) door Hindostanen. Ook de arbeidsonrust op enkele plantages eiste alle aandacht van politie en leger op. In deze tijd werd de ordehandhaving uitgebreid naar het achterland door de opkomst van de goudexploitatie en balatawinning.
In hoofdstuk drie behandelt de auteur de periode tussen 1930 en 1945. Aandacht is er voor de arbeidsonrust in 1931 en 1933 en de angst voor het communisme. Deze angst vertaalde zich niet in uitbreiding van het korps. De formatie daalde zelfs en de politie kreeg ook te maken met salariskortingen. Doelmatiger optreden werd vooral gezocht in verbetering van materiaal, bewapening en organisatie. Eind 1931 kwam er een nieuw hoofdbureau van politie aan de Waterkant, een recherchedienst werd opgericht, de eerste motorrijwielen werden aangeschaft en in 1932 werd het politietehuis aan de Zwartenhovenbrugstraat opgericht waar de in 1919 opgerichte politiebond bijeenkwam en agenten samen konden komen om te ontspannen. Politiek politiewerk voerde de boventoon in de jaren dertig. De criminaliteitsbestrijding richtte zich sterk op piauw, een Chinees gokspel. Daarnaast was corruptie binnen het korps in de jaren dertig een punt van grote zorg voor de korpsleiding, die voor een belangrijk deel het gevolg was van financiële problemen waar vooral de laagbetaalde agenten mee kampten. Veel politiemannen hadden schulden bij winkeliers en geldschieters. Ook namen agenten steekpenningen aan van Chinezen die zo het piauwspel konden voortzetten. Corruptie was volgens de auteur ook het gevolg van de positie van de politieman die gevangen zat tussen de tegengestelde belangen van koloniale staat en de samenleving waar hij deel van was. In de oorlogsjaren had de politie de handen vol aan de bestrijding van prostitutie en jeugdbendes. Ook linkse activisten vormden het doelwit van de politie.
In het vierde hoofdstuk staan de ontwikkelingen naar een autonoom politieapparaat tussen 1945 en 1960 centraal. Vanaf 1949 viel het politiekorps niet meer onder het koloniaal bestuur maar onder het Surinaamse Ministerie van Justitie en Politie. Het betekende dat het politiebeleid deel werd van de Surinaamse politiek. Regeringswisselingen remden gewenste modernisering en reorganisatie van het politieapparaat. De politiek bracht daarentegen een zeker evenwicht tussen Creolen en Hindostanen in het korps. Het groeide van 230 man in 1946 naar bijna zeshonderd in 1960. In de naoorlogse jaren was een baan bij de politie nog steeds niet populair. De lage lonen bleven een obstakel om gekwalificeerd personeel aan te trekken. Twee ontwikkelingen die in de naoorlogse periode een belangrijk onderdeel vormden van het veiligheidsbeleid betroffen de oprichting van de centrale inlichtingendienst (cid) in 1950 en de oprichting van de kinderpolitie in 1949. De oprichting van de cid hing direct samen met de Indonesische onafhankelijkheid. De angst was dat de Indonesische onafhankelijkheid inspiratiebron voor met name de Javaanse groep in Suriname zou vormen. Om die reden werden dan ook de gangen van de in 1947 opgerichte Javaanse partij (ktpi) nagegaan.

In de tweede helft van de jaren vijftig richtte de cid zijn vizier op de Surinaamse nationalisten die verdacht werden van communistische sympathieën. De oprichting van de kinderpolitie bracht niet alleen specialisatie in het korps met zich mee, maar baande hiermee ook de weg voor vrouwen in politiedienst. Vanaf de jaren zestig zouden vrouwen werk vinden bij de verkeerspolitie, recherche en administratieve functies vervullen. In tegenstelling tot hun mannelijke collega’s droegen zij geen vuurwapens. Tot 1982 hadden zij alleen een wapenstok. Belangrijk in deze periode is de verbetering van het kennisniveau van de agenten. In 1954 werd een opleidingscentrum voor politie geopend die een basisopleiding van vier maanden verzorgde. De samenwerking met het Nederlandse politiekorps en de uitzending van Nederlandse politiedeskundigen naar Suriname zorgden voor een verdere specialisatie. Ook de top van het politiekorps veranderde. Niet alleen in politiek opzicht was in de naoorlogse periode sprake van een verschuiving van de macht van de lichtgeleurde elite naar het Creoolse deel van de bevolking, ook in de top van het politiekorps was deze verschuiving merkbaar.
 Het vijfde hoofdstuk gaat over de ontwikkelingen tussen 1960 en 1975. Aandacht is er voor het verder aanhalen van de banden tussen het Surinaamse en Nederlandse politiekorps. Rond de onafhankelijkheid werd de ruggengraat van het korps gevormd door agenten die aan de politieacademie in Apeldoorn waren opgeleid. De intensivering van de samenwerking leidde tot een proces van modernisering en professionalisering waarmee ook de presentatie van het korps naar het publiek toe veranderde. In 1966 kwam er een verkeersvoorlichtingsdienst die op televisie en radio voorlichting verzorgde. Op scholen werd er verkeersvoorlichting gegeven. Het preventieve en publieksvriendelijke politiebeleid kwam echter niet in plaats van, maar naast een traditie van discipline en gezag te staan die volgens de auteur voortkwam uit de militaire traditie die het korps kenmerkte. In dit hoofdstuk besteedt de auteur verder aandacht aan de oprichting van de defensiepolitie toen Guyanese troepen het betwistgebied in West-Suriname bezetten, de stakingen van 1969 en 1973 met daarbij aandacht voor het politieoptreden.
Studies naar politionele ordehandhaving in Suriname zijn schaars waarmee deze studie dan ook in een omissie voorziet. Met deze studie heeft de auteur vooral de institutionele geschiedenis van de Surinaamse politie vanuit de archieven beschreven. Het perspectief van de politieman, de wijze waarop in de samenleving werd aangekeken tegen de politie, de aard en omvang van de criminaliteit en het politieoptreden komen minder aan bod. Desalniettemin heeft Ellen Klinkers een gedegen en lezenswaardige studie geschreven over de Surinaamse politie.
 Ellen Klinkers, De geschiedenis van de politie in Suriname; 1863-1975; Van koloniale tot nationale ordehandhaving. Amsterdam/Leiden: Boom/KITLV Uitgeverij, 2011. 280 p., isbn 978 94 61052 47 6, prijs € 24,90.
[uit Oso 2012.2]

Geslaagd eerbetoon aan Dobru

door Hans Ramsoedh

Wan Bon riepen wij hem altijd na als hij op zijn bromfiets voorbij reed of in de Chinese winkel kwam tegenover de A.T. Calorschool op de hoek van de dr. Sophie Redmondstraat en de Rust en Vredestraat. Hij balde dan zijn rechtervuist in de lucht als teken van herkenning of misschien trots. Raveles woonde naast de Chinese winkel en kwam op uitnodiging van de docente leerkracht Nederlands regelmatig op onze school om zijn gedichten voor te dragen. Dat zijn gedicht Wan Bon later uitgroeide tot het nationale gedicht van Suriname hangt voor een zeer belangrijk deel samen met zijn schoolbezoeken waar hij veel jongeren voor het eerst kennis liet maken met poëzie in het Sranan en zelfbewust denken en nationale trots bijbracht.

read on…

Tekst Van Lier lezing 2012

an Lier Lezing 2012

Kenmerken politieke cultuur en leiderschap in Suriname

door Hugo Fernandes Mendes

Dames en heren,

Het is een bijzonder voorrecht de Van Lier lezing te mogen houden . Zijn in 1949 als eerste druk verschenen: ‘Samenleving in een Grensgebied’ is een standaardwerk en hoort in ieders boekenkast .
Het is vanzelfsprekend dat ik juist dit boek in de voorbereiding als eerste ter hand heb genomen. Bij herlezing viel mij op hoe tijdloos een goed boek kan zijn. De tweede druk dat 22 jaar later verscheen behoefde nauwelijks herschreven te worden.

Ik dank de organisatoren voor het feit dat ik nu voor u sta en mijn bevindingen met u kan delen, over het thema van vanavond: kenmerken van politieke cultuur en leiderschap in Suriname. Mijn zoektocht was en is uit te vinden of er door de jaren heen een rode draad te traceren valt in het optreden van Surinaamse politici, en zo ja of dat dan geduid kan worden als een voornaam kenmerk of aspect van de politieke- cultuur en het politieke leiderschap in Suriname.

Deze invalshoek houdt in dat het partijpolitieke element neutraal gehouden is. Het doet niet ter zake in welke partij de politicus zijn wortel vindt. Deze voordracht gaat ook niet over de politicus als uniek persoon. Het gaat om mogelijk kenbare patronen die een inzicht bieden in gemeenschappelijke gedragskenmerken en daarmee een inzicht in het staatkundig besluitvormingsproces.
Het was af en toe lastig de verleiding te weerstaan in te gaan op persoonlijk getinte anekdotes rond bepalende politici in hun tijd als, Derby , Lachmon, Findley, Essed, Pengel, Rens, Biswamitre, Soemita, Santoki , Wijdman, Sardjoe, Mungra, Somohardjo, Wijntuin of Venetiaan . Maar dat zou te veel afleiden.
Het startpunt van deze inleiding is rond de tweede helft van de jaren veertig; dat is de periode waarin het partijenstelsel als voorbode van de interne autonomie en voorloper van de statutaire periode tot ontwikkeling kwam. De eerste verkiezing in Suriname op basis van het algemeen kiesrecht vond plaats in 1949. We overzien derhalve een periode van 65 tot 70 jaar, een exact beginpunt van is lastig te bepalen.
Wantoks uit Melanesie
In ‘de oorsprong van de politiek’ het nieuwste boek van Fukuyama vertelt hij dat het voor een goed begrip van de staats instellingen van belang is je te verdiepen in de oorsprong van deze instellingen. Een goed begrip van de oorsprong van deze staats instellingen leidt volgens Fukuyama tot een breder inzicht in de problemen van zwakke staten. Waarom worden in sommige staten de gaten in de weg gerepareerd en waarom gebeurt dat in andere staten niet? Insiders met kennis van het wegennet in Suriname begrijpen dat mijn belangstelling was gewekt bij deze beschouwing. In Suriname worden gaten in de weg vaak niet of te laat gerepareerd. Ik ben ooit eens in het nachtelijk donker – ik reed met een snelheid van 80 km van het vliegveld Zanderij naar Paramaribo – bijna over de kop gegaan door plots twee lekke banden vanwege een groot gat in de weg die er al maanden bleek te liggen. Het was op die plaats niet het eerste bijna ongeluk. Een hele gevaarlijke situatie zeker ‘s nachts maar het gat werd niet gerepareerd, terwijl het toch een belangrijke hoofdweg betreft. Ook op vele andere plekken waren en zijn gaten in het wegdek. In de eerste week van deze maand namen 2 politieagenten zelf het initiatief om gaten in de weg te dichten aan de Van ’t Hogerhuysstraat, een zeer belangrijke verkeersader. Mijn persoonlijke graadmeter voor de metafoor van de zwakke staat zoals Fukuyama die omschrijft is Stonoso (stenen huis, huis van steen). Ik loop daar altijd wel een keer langs als ik in Suriname ben. Het fascineert mij bovenmatig. Stonoso staat op een der drukste kruispunten in paramaribo; het is een historisch maar geheel verloederd gebouw waar de natuur vrij spel heeft, het fungeert als vuilnisbelt, en is verzamelpunt voor zwervers, die het ook als een openbaar toilet beschouwen. En dit al jaren; hoewel het af en toe wordt schoongemaakt. Al uit een oogpunt van openbare orde en volksgezondheid zou het overheidsbestuur kunnen en moeten ingrijpen. Maar ook uit esthetische overwegingen en de ambities op het gebied van het toerisme. Maar de politici laten dit al jaren begaan vanuit, naar ik begrijp, de veronderstelling dat er geen instrumenten zouden zijn om ruziënde erfgenamen voor zover die te vinden zijn tot orde te roepen.

Fukuyama noemt het verschijnsel van de kapotte wegen karakteristiek voor een zwakke staat. Heel interessant is de beschrijving van de Wantoks uit Melanesie. Melanesiers wonen op de Solomoneilanden en op Papoea-Nieuw-Guinea. De stam kan bestaan uit duizenden leden en staat plaatselijk bekend als Wantok, wat in het engels is one talk ofwel personen die dezelfde taal spreken. De Wantoks worden geleid door een Grote Man. Iedereen kan Grote Man worden, maar dat lukt pas naar de mate dat je er in slaagt bestaansmiddelen zoals varkens maar ook bouwcontracten te verdelen aan de leden van de stam. Wie de behoeften van de stamleden het beste vervult krijgt hun vertrouwen. Melanesie werd op enig moment een moderne staat toen ondermeer het Westminster, lees Engels, staats model werd ingevoerd. En dat leidde tot chaotische toestanden. Want de Melanesiers vonden politieke partijen en partijprogramma’ s maar lastig. Dat was niet waar het om ging. Zij verwachten van de Grote Man of Grote Vrouw die tot parlementariër of minister is gekozen dat zij hun invloed aanwenden om de middelen van de overheid door te sluizen naar de Wantok. Het stamverband, of de eigen mensen. Hoewel er sprake was van moderne statelijke attributen van een soevereine staat, zoals een vlag en een leger, hadden de Melanesiers niet het gevoel dat ze deel uitmaakten van een bredere sociale gemeenschap – de natie -. Hun wereld beperkte zich tot de Wantok, de gekozenen worden geacht hun kiezers daar individueel materieel voor te belonen. Op het belang voor Suriname van deze typering van Fukuyama over de Wantoks uit Melanesie komen we later nog terug. Overigens is volgens Fukuyama de metafoor van de Wantok voor wie goed kijkt ook in de moderne wereld te onderkennen; ondermeer het Amerikaanse congres noemt hij als voorbeeld. De vraag die hij zich stelt is waarom de persoonlijke politiek van de Grote Mannen zo hardnekkig is en waarom ook moderne statelijke systemen erop lijken terug te vallen.

Aspecten van Politieke cultuur en leiderschap
In december vorig jaar noemde de toenmalige president Venetiaan tijdens de behandeling van de cultuurbegroting in de Nationale Assemblee (NA), Sinterklaas een restant uit ons koloniaal verleden. Hij wees daarbij op de ondergeschiktheid die bij het Sinterklaas feest wordt toegekend aan het zwarte ras. Volgens hem is er de laatste jaren weer een opleving van Sinterklaas in Suriname. Hij sprak over ‘een opdringing’ vanuit bepaalde delen van onze bevolking. Los van de bewoordingen, deel ik overigens zijn inhoudelijke notie over de symboliek van de raciale superioriteit waar zwarte piet model voorstaat. Buiten Nederland zijn er velen die het stereotype karakter herkennen; in Nederland herkennen mensen dit beeld ook, in elk geval de mensen die de kleur hebben waar zwarte piet zich van bediend. Maar ik heb wel vragen bij de opportuniteit van Venetiaan om dit onderwerp als voornaam punt van de begrotingsbehandeling in de NA centraal te stellen. Er zijn veel grotere maatschappelijke vraagstukken geweest in de afgelopen jaren – zoals de losgeslagen anarchie in de goudsector, en de gevolgen voor het milieu, de zeer verontrustende onderwijsprestaties met als gevolg steeds lagere scores bij examens, de problematiek van de krakers; het feit dat Suriname al jaren bungelt onderaan de lijst van landen met het slechtste vestigingsklimaat, etc, etc, waar ik de toenmalige president toch weinig over heb gehoord. Opmerkelijk is dat Venetiaan en de NDP – toch hele grote politieke rivalen – elkaar geheel vonden in het besluit er alles aan te doen om het sinterklaasfeest in Suriname af te schaffen. Ik laat in het midden of een overheid zo ver mag gaan.
Ook in 2011 stelde Venetiaan in de NA de vraag ‘wat de rol is van de witte Nederlander die rondloopt op het kabinet van de president. Hij zei niets tegen blanken te hebben, ‘maar Suriname heeft slechte ervaringen met ze, als het erop aankomt zijn die Nederlanders weg en zitten wij met de perikelen’. En in januari jl wijdt de NPS zelf een persbericht aan deze witte Nederlandse consultant, die inderdaad kritisch is geweest over de regeerprestaties van Venetiaan.
Parlementariër Gajadien van de VHP stelde ook vorig jaar in de NA de vraag wat de rol is van Forward Motion, die uit Nederland is aangetrokken. Dit bedrijf begeleidde publiciteits campagnes. Een aantal jaren daarvoor toonde de toenmalige leider van de VHP Sardjoe zich tijdens een inleiding erg terughoudend bij een programma om de rol en functie van politieke partijen te versterken. Net als de NPS toonde ook de VHP in de persoon van Sardjoe zich afkerig tegen de mogelijkheid dat ‘Nederland ons democratie komt leren’.
Als laatste voorbeeld noem ik de veel bekritiseerde nieuwe Advocatenwet die in 2005 werd behandeld in de NA en waarbij als nieuw element plots werd geïntroduceerd dat niet- Surinamers zijn uitgesloten van het bekleden van bestuursfuncties in de Orde van Advocaten en in het Tuchtcollege. In de NA werd unaniem voor deze wet gestemd, met de motivering dat het toch niet zo kan zijn dat niet-Surinamers tuchtrechtelijke straffen kunnen uitspreken over Surinamers. Hieruit blijkt dat bepaalde sentimenten zich niet alleen richten tegen witte Nederlanders maar ook tegen zogeheten euro-Surinamers. Deze ervaring bracht een der advocaten ertoe te verzuchten dat: Surinaamse advocaten in de woonkamer mogen eten en niet-Surinamers in de baka gadri’ dat is in de keuken. Let wel het gaat hier om Surinamers, dus niet om willekeurige vreemdelingen, het enige wat hen onderscheidt is dat de een Surinaams paspoort heeft en de ander een niet -Surinaams paspoort.
De kritische houding van Surinaamse politici tegenover Nederland die ik met enkele recente voorbeelden heb belicht is een van de vaste karakteristieken van het politieke leiderschap in Suriname. Het past in een lange traditie.
Van Lier stelde, ‘dat er van het begin af van de 18e eeuw al spanning heeft bestaan tussen de kolonisten – in termen van nu de Surinaamse politieke elite uit die periode – en de bestuurders overzee.
In 1871 reeds, en wederom in 1873 stelden de leden Mollinger en Bosch Reitz van het toenmalige parlement, de Koloniale Staten, dat het idee van de ‘loslating’ en de ‘afscheiding’ van Suriname van Nederland het enige reddingsmiddel is voor Suriname. Nederland kan Suriname niet helpen, aldus het lid Molinger, hij was een plantage eigenaar. Van lier stelt dat de recalcitrante reacties van de Staten sedert die tijd karakteristiek – en daarmee kenmerkend derhalve – is gebleven voor de houding van politiekbewuste Surinamers. Het heeft zich alleen uitgebreid tot de euro-Surinamers. En dat is een interessant fenomeen, want er wonen in Suriname weinig Surinamers die niet zelf in Nederland hebben gewoond, of waarvan geen enkel familie lid in Nederland woont of heeft gewoond.
Rond het einde van de tweede oorlog liet een eerste generatie van in Suriname geboren politieke leiders in spe hun stem horen. Dat waren de zogeheten lichtgekleurde Surinamers wier politiek bewustzijn was gegroeid en die achtergesteld werden bij de uitgezonden Nederlanders. Bij de jongere generatie groeide een nationalistisch besef, dat bezig was in de plaats te komen van de nationale verbondenheid met Nederland. Van Lier bespreekt uitvoerig het toenemende gebrek aan vertrouwen omdat het landsbestuur veelal op basis van raciale vooroordelen de ‘landskinderen’ ten achter stelde. Zij kwamen niet in aanmerking voor kaderfuncties. Gouverneur Kielstra weigerde openlijk om landskinderen te benoemen in ambtelijke en bestuurlijke functies.
Suriname was niet uniek in deze ervaringen. De bekende Trinidadiaanse schrijvers Ryan en Moskos beschreven dat de in Europese centra opgeleide landskinderen zich in eigen land ontheemd voelden door de structurele blokkades die ze ondervonden.
Vanaf het eind van de tweede oorlog ontstond onder druk van de omstandigheden uitzicht op algemene en vrije verkiezingen. In aanloop naar deze verkiezing voor het eerst in 1949 ontstonden gefaseerd politieke partijen die aan verkiezingen deelnamen. Deze partijen waren in eerste instantie etnisch -religieus van aard. Of ook wel etnisch -cultureel langs de vier kleur lijnen zoals Ooft die omschrijft in zijn proefschrift te weten Afrikaans, Oosters (India/Pakistan) en de kleurgroep uit Indonesië. De zogeheten lichtgekleurden – de maatschappelijke bovenlaag – denk aan personen als Ferrier, en Emanuels zijn uiteindelijk opgegaan in de creoolse groep.
Politieke partijen als belangengroepen
Naast de relatieve weerstand en de haat -liefde verhouding van bepalende Surinaamse politieke leiders jegens de voormalige koloniale macht Nederland is een van de meest centrale aspecten van het politieke leiderschap in Suriname dat ze geen nationale leiders zijn. De ontwikkeling van het land wordt als zodanig wel gevoeld, maar heeft niet de eerste prioriteit. Van Lier formuleert het alsvolgt: ‘de partijen vertonen meer het karakter van georganiseerde belangengroepen die zich binnen de bestaande etnische en religieuze lijnen, om verschillende persoonlijkheden scharen die tot de verbeelding van de volksmassa’s spreken’. Dit sluit perfect aan op het beeld van de Wantoks zoals Fukuyama dat omschreef.
In de partij- programma’s zijn nationale thema’s veelal dominant, maar de praktijk wijkt hier niet zelden van af. In politiek geladen principes, ideologieën en beginselen onderscheiden de partijen zich niet wezenlijk van elkaar. Toch zijn er wel een aantal verschillen. De creools georiënteerde partijen zijn in een vroeg stadium voorstander geweest van volkenrechtelijke onafhankelijkheid, de hindostaanse partijen waren hier geen voorstander van. Dit heeft steeds, in het bijzonder de jaren zestig tot controverses geleid tussen deze partijen. Een ander voorbeeld is het omvangrijke ambtenaren apparaat. De creoolse partijen verzetten zich vanouds tegen sanering daarvan, het ambtenaren apparaat is nog steeds een voornaam instrument van patronage en clientelisme. Partijleden worden beloond met baantjes als ambtenaar. Tegenwoordig beschouwen alle partijen het ambtelijk apparaat als een voornaam instrument van machtsbehoud en beloning van loyaliteit. De VHP leiding is steeds ook gericht geweest op de belangen van een aantal grote ondernemers die de partij financieren. Om die reden is er steeds verzet geweest tegen invoering van een variant van onroerend- goedbelasting of omzetbelasting. Dit zou de veelal hindostaanse grootgrondbezitters en landbouwers treffen. Belangrijk voor de leiding van de VHP is ook het verkrijgen van macht over de toekenning van import- en exportvergunningen. Een voormalig minister van deze partij- de VHP – vertelde in een interview hoe dat ging. Indien juist is dit een karakteristiek voorbeeld van corruptie. Tegen de bekende journalist Van Westerloo vertelde deze VHP ministers het volgende: hij was nauwelijks een uur minister toen hij werd opgehaald door Alwin Mungra, als afgezant van Lachmon, ze gingen wat rijden in de Benz en stopten voor het huis van Dilip Sardjoe: ‘deze man, sprak Alwin Mungra tot de nieuwe minister, heeft veel geld gegeven aan onze partij, nu is het tijd dat jij als minister iets voor hem terugdoet. Een ex minister van Openbare Werken en Verkeer ook van de VHP Ir Jankipersadsing, werd door Van Westerloo als volgt geciteerd: ‘ in de drie jaar dat ik minister ben geweest heb ik geleerd dat de partij waar ik hoofdbestuurslid van ben geweest en een hartstochtelijk aanhanger, alleen in de verkiezingstijd een partij is van ons hindostanen. Daarna is de partij van Lachmon, en van een paar families”. De Javaanse partijen hebben een voorliefde voor het ministerie van Landbouw en Veeteelt dat onder de gronduitgifte van landbouwgronden omvat. Vele corruptie affaires kleven daarmee ook aan de KTPI. Overigens, ministers op departementen wier takenpakket betreft de uitgifte van gronden, het toekennen van vergunningen, en het aanbesteden van infrastructurele werken zijn in de afgelopen decennia regelmatig in opspraak gekomen vanwege corrumptieve activiteiten. De oude politieke partijen en daarmee hun leiders zijn hiervoor verantwoordelijk. Uit de vorige maand gepubliceerde Corruption Perception Index (CPI), staat dat Suriname, naast Haiti en Guyana behoort tot de meest corrupte landen van de Caricom. Suriname staat van de 183 landen die in de lijst voorkomen op no 100. Vorig jaar stond Suriname nog op no 75. Karakteristiek is dat de Grote Mannen van Suriname zwijgen over deze schandvlek. Ook nu. Niet uit schaamte, maar bewust. Grote corruptie schandalen worden door de jaren niet aangepakt en opgelost. Uitzonderingen daargelaten van wel veroordeelde politici. De anti- corruptie wet is door verschillende regeringen aangekondigd maar nog steeds niet vastgesteld. Is dit een uitvloeisel van het Wantok denken? ik denk van niet. Het is niet de Wantok die profiteert van deze praktijken; het is voor de grote corruptie een kleine groep rond de Grote Mannen die profiteert. Feit is wel dat deze daden niet zelden gepleegd worden binnen de kolom van de Wantok ; een departement wordt door de politiek leider opgeëist, hij plaatst daar partijgenoten van zijn eigen etnische groep en dan ontstaat een beschermd klimaat waarin de corruptie niet zelden straffeloos kan gedijen. Kenmerkend is dat de politieke leiders van het land zich niet profileren op het punt van governance en integriteit – en voorzover ze dat in zeldzame gevallen doen handelen ze er niet naar. Dit terwijl dit vraagstuk in ernstige mate schade toebrengt aan de nationale ontwikkeling.
Actuele ontwikkelingen
Is er dan in de afgelopen bijna zeventig jaar niets veranderd in de etnisch-culturele genen van de politieke leiders? Zijn er nationale en gezaghebbende politici ontstaan die minder worden geassocieerd als de Grote Man van hun Wantok, hun raciale groep dus en meer als politiek leider van de Natie, als leider van het land, als boegbeeld van alle bevolkingsgroepen. Hebben gebeurtenissen als de onafhankelijkheid in 1975, de staatsgreep in 1980 en het herstel van democratisch bestuur vanaf 1987 geen enkel effect gehad?
Na de verkiezingen in 1987 namen de traditionele op etnische leest geschoeide oude partijen de regeer macht van de militairen over. Als vanouds heersten de NPS, VHP en KTPI, ze wonnen met grote overmacht de verkiezingen. De leus, wij gooien geen oude schoenen weg, had gezegevierd. De politieke leiders namen gewoon de draad weer op. Van clientelisme en patronage dus. Hun machtbasis is daarna in de respectieve verkiezingen afgebrokkeld. Het electorale resultaat is bij elke verkiezing daaropvolgend stevig afgenomen Na de verkiezingen van 2010 is de eens zo machtige NPS op een historisch dieptepunt terecht gekomen, dat geldt ook voor de VHP en eerder voor de KTPI.
De NDP van ex-legerleider Bouterse is vanaf 1987 bij iedere verkiezing sterker geworden. Het is geen etnische partij in de traditionele zin van het woord, vooral omdat de kiezers afkomstig zijn uit meerdere bevolkingsgroepen. Dit valt temeer op omdat Bouterse weliswaar een charismatisch leider is maar ook verdachte is van de moorden van 1982, het proces loopt nog, en in Nederland veroordeeld is voor handel in drugs. En hij heeft in 1980 een staatsgreep gepleegd waarbij onschuldige mensen de dood hebben gevonden. Niettemin heeft hij de traditionele leiders verslagen. Als een persoon met het profiel van Bouterse erin slaagt bij democratische verkiezingen over de jaren heen een groeiend electoraat aan zich te binden kan dat onmogelijk anders worden opgevat dan het ultieme faillissement van de politiekvoering van de oude traditionele politieke leiders. Maar de vraag is of het ook het faillissement betekent van de filosofie van de Wantok in Suriname.
Het lijkt te vroeg om de conclusie te trekken dat het gedaan is met de etnische politiek, waarbij politiek leiders zich vooral richten op de belangen van hun eigen etnische achterban, en de kiezers zich bij hun stembepaling primair laten beïnvloeden door hun etnische afkomst en de etnische afkomst van hun politieke leider.
De NDP is als gezegd niet zonder meer op een lijn te plaatsen als de traditionele partijen maar houdt wel rekening met de etnische afkomst van de bewoners van de kiesdistricten bij de kandidaatstelling. Daarnaast blijkt ook in deze regeercoalitie dat politieke partijen ministeries beschouwen als bijkantoren van de partij. Vanuit het presidentiële paleis kwam vorig jaar nog het bericht dat ‘dat sommige politieke leiders slechts ‘hun mensen’ benoemen op de ministeries. Op onderwijs zitten mensen zonder didactische achtergrond, werd vanuit het presidentieel paleis gezegd. Het benoemen van zogeheten ‘eigen mensen’ past in de traditie van de politiek in Suriname, maar het lijkt erop dat de betekenis ervan eerder toeneemt dan afneemt. Somohardjo eist nu al maanden het recht op een directeur te benoemen op het departement van onderwijs. Op sommige departementen is zelfs sprake van een bijna volledige etnische gedaante wisseling als een nieuwe minister aantreedt.
Paul Somohardjo van de PL erkende nog geen jaar geleden dat hij kantoorruimte heeft op het ministerie van LVV. Hij zei dat hij er maar een paar dagen per week zat, ‘ik wil niet op de kamer van de minister plaatsnemen, want dan lijkt het alsof ik het beleid daar bepaal.” Wel erkent hij ook beleidsadviseur te zijn van ‘zijn’ minister. Dat hij tevens ook vz van de vc lvv is in de DNA vindt hij geen probleem. Van Brunswijk is bekend dat hij adviseur is op verschillende departementen die zijn toegedeeld aan zijn partijcombinatie. Voor Soemita van de KTPI geldt hetzelfde. Veelal toucheren deze leiders naast de tegemoetkoming als parlementariër, ook salaris als adviseur van de minister. Dat hiermee dubbele inkomens – en soms meer dan dat – worden gegeneerd is geen onderwerp van gesprek. Premier Pengel had zichzelf in de jaren zestig vier minister portefeuilles toegeëigend en kreeg voor elk van de ministeries een salaris. Tegen deze praktijken wordt niet hevig geprotesteerd in Suriname . Het is een belangrijk kenmerk van de politieke cultuur sinds jaar en dag dat ambtenaren tevens ook parlementariër kunnen zijn en dat weinigen er zich druk over maken. Dat hiermee de positie van het parlement niet wordt gediend is geen onderwerp van debat. Een van de eerste conflicten begin jaren vijftig in het Surinaamse parlement was dat een ambtenaar Lou Lichtveld die een conflict had met zijn minister, als parlementariër een felle strijd met ‘zijn’ minister aanging.
Machtsconcentratie en afsplitsingen
Het is wellicht interessant om dieper in te gaan op een aantal redenen voor het deficit van het traditionele leiderschap.
Een opvallend kenmerk van de traditionele leiders is bijvoorbeeld hun functionele zitvlees. Lachmon was op zijn 85e nog partijleider en had in de loop der tijd alle aanvallen op zijn positie weten af te weren. Hij stierf in Den Haag in het Bel Air hotel letterlijk in het harnas. Hij was voor zover bekend met afstand de langst zittende partijleider en parlementariër van de wereld. Ruim vijftig jaar en aan hem heeft het niet gelegen om langer door te gaan. Frans Weisglas voormalig vz van de tweede kamer eerde hem ooit met de woorden dat hij er trots op was ‘ parlementsvoorzitter Lachmon de man met de meeste en langste ervaring als parlementsvoorzitter ter wereld, te hebben mogen ontvangen’. Slechts in een enkele monarchie – ik denk aan koningin Elisabeth – wordt een zittingstermijn als deze geëvenaard.
Pengel is vroeg gestorven. Feitelijk ook in het harnas. Hij verloor de verkiezingen in 1969 na 19 jaar leiding te hebben gegeven aan de NPS. Hij is een jaar na de verkiezingsnederlaag in 1969 overleden.
Venetiaan is nu drie keer president geweest was daarvoor, eind jaren zeventig minister en is nu lid van de Natonale Assemblee. Hij heeft overigens zelf aangegeven op te willen stappen als partijleider. Onder zijn leiding heeft de NPS de grootste nederlaag ooit geleden, en is teruggebracht tot een marginale omvang. De vraag is of de partij in staat zal zijn in de toekomst nog een rol van betekenis te spelen. Er is tot dusver geen vanzelfsprekende kandidaat met voldoende gezag en nationale bekendheid die Venetiaan kan opvolgen.
In Suriname bestaat geen traditie dat de politiek leider verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden. Hoe slecht de prestaties ook zijn geweest. Hij wordt publiekelijk niet breed aangesproken om verantwoording af te leggen. Wel is het Pengel wel eens overkomen dat hij bij een slechte uitslag van de verkiezingen geconfronteerd werd met een grote mensenmassa bij zijn huis die luidruchtig verhaal kwam halen. Maar dit is een uitzondering. Partijleiders bepalen veelal zelf hun lot; vertrekken op hoge leeftijd of sterven in het harnas. Ze worden niet weggestemd.
Een actueel voorbeeld daarvan is de strijd binnen de KTPI. Willy Soemita kreeg in 1972 het stokje overgedragen van zijn vader Iding Soemita en is tot heden partijleider, nu dus al ruim veertig jaar. Recentelijk klinkt vanuit de partijgelederen de roep om zijn vertrek, en wordt een toenmalige protegé van Soemita – nu ondervoorzitter – door opposanten voorgedragen als opvolger. Soemita verzet zich tegen zijn vertrek. Dit is een herkenbaar en karakteristiek proces, politieke leiders willen zelf bepalen wanneer zij vertrekken. volgende maand zullen interne verkiezingen uitwijzen wie de nieuwe politiek leider wordt.
Rekenkundig gesproken zit de politieke elite in Suriname veelal meerdere decennia in bepalende posities. Ik denk dat Suriname in dit opzicht uniek is.
Het is waarschijnlijk dat de lange zittingsduur een van de verklaringen is voor de slechte resultaten van de traditionele partijen. De kiezers raken uitgekeken op de allerminst daadkrachtige politieke leiders. In veel landen geldt een maximum voor bepaalde functies van 8 jaar. Een enkele uitzondering wellicht 12 jaar. Dat is substantieel minder dan de record zittingstermijnen in Suriname.
Er is in de loop der tijd regelmatig verzet ontstaan bij jongeren en andersdenkenden tegen de partijtop. Maar kritiek was al gauw synoniem aan verraad. Pengel slaagde erin een hele generatie talentvolle goed opgeleide politici middels verwijten en beledigingen van zich af te slaan. Veelal waren het in Nederland geschoolde intellectuelen die na verloop van tijd schimpscheuten en spotternijen moesten doorstaan waarbij steevast werd gerefereerd aan het feit dat de heren uit Holland komen en niet moeten denken Surinamers die in Suriname zijn gebleven de les te komen lezen. Ondermeer Sedney en Essed richten toen een politieke partij op, de PNP, dat vooral bedoeld was om oppositie tegen Pengel te voeren. Toen Pengel kort na de verloren verkiezing in 1969 overleed was ging de PNP binnen enkele jaren ter ziele.
Ook Lachmon is in de VHP tegen veel verzet van jongeren en andere critici opgelopen . Zij verzetten zich tegen zijn beleid en het gebrek aan partij democratie. Tevergeefs, binnen de partij waren geen hervormingen mogelijk. Hij heeft al gevolg daarvan vele afsplitsingen moeten doorstaan. Maar bleef zitten op zijn post ook toen vijf van de negen parlementariërs die op naam van de VHP gekozen waren in de NA, eind jaren negentig uit de fractie stapten en een nieuwe partij oprichtten.
De leiders omringden zich veelal met kritiekloze aanhangers die geen bedreiging vormden. Zij stapelden macht bij hen zelf, en combineerden verschillende functies. Het resultaat is verstarring. Geen vernieuwing en innovatie, geen dynamiek en debat. Initiatieven werden evenmin op prijs gesteld. Toen de Democratie Unit van de universiteit in 2003 een conferentie organiseerde over het thema hoe de interne partij democratie in politieke partijen kan worden versterkt, reageerde de voorzitter van de VHP Sardjoe argwanend. Volgens hem hoorde het debat over democratie en de beleidsontwikkeling binnen politieke partijen thuis in de NA en niet op de universiteit. Orie – een spraakmakende intellectueel, hekelde in een reactie hierop de autoritaire commandostructuur binnen de politieke partijen.
De politiek voering in Suriname vertoonde lange tijd trekken van mentaal isolationalisme en afsluiting. Regelmatig riepen politici de bevolking op tot vaderlandsliefde en subtiele vormen van nationalisme. Het Surinamerschap werd luid bezongen. Maar het accent op etnische -culturele verzuiling maakte het onmogelijk aan natievorming te werken en het algemeen belang van het land centraal te stellen. Bijvoorbeeld het feit dat Suriname al vele jaren bungelt onderaan de lijst van de meest investeringsonvriendelijke landen ter wereld. Het oprichten van een vennootschap kan vele jaren duren; evenzeer het verkrijgen van de noodzakelijke vergunningen om te ondernemen en te investeren. Technisch is het eenvoudig om de regelgeving en de praktijk te veranderen, maar dan loopt men naar verluidt op tegen de belangen van een groep ondernemers, die niet zitten te wachten op concurrenten uit het buitenland.
De toetreding tot Caricom en de samenwerking in Zuid- Amerikaanse organisaties heeft de mentale isolatie enigszins doorbroken en tot meer dynamiek geleid. De grenzen gingen open voor de Caribische partners, bedrijven en personen. De internationalisering heeft een merkbare positieve invloed op het politieke leiderschap. Het contact op voet van gelijkheid met politieke leiders in de regio, het dragen van verantwoordelijkheden zoals het voorzitterschap van Bouterse nu van Caricom; het organiseren van grote internationale conferenties in het land, het meedoen op het internationale schaakbord verbreedt de inzichten en de scope van de politieke horizon. De positieve kanten van de regionale mondialisering krijgen de overhand tegen de weerstand die in de eerste jaren bestond om het land open te moeten gooien voor Caribische ondernemers en de verplichtingen tot toelating die het vrije verkeer personen met zich brengt. Er ontstaat een klimaat waarin meer dan in het verleden dilemma’s tegen elkaar moeten worden afgewogen. Zoals het op de Surinaamse markt toelaten van ook buitenlandse spelers op het terrein van telefonie en internet, terwijl de dominante wens bestond om het eigen Telesur ten koste van veel te beschermen. In dat opzicht is opvallend de aangekondigde toekenning van landingsrechten aan een prijsvechter uit Barbados die tegen lage tarieven wil vliegen op Suriname. Ook in dit opzicht spelen lang gekoesterde nationale belangen van de SLM. Maar het belang van het verbreden van de verbindingen tussen Suriname en de buitenwereld en daarmee het toerisme lijken nu de overhand te krijgen.
Enige kentering?
Er zijn dus signalen van een kentering. Ik noem er nog een. Heel opvallend zijn de ontwikkelingen binnen de VHP onder leiding van de recent gekozen Santoki. Ex minister van justitie. Santoki is in 2011 tijdens een spannende procedure met meerdere kandidaten gekozen door de leden van de partij. Bekend was dat hij niet per se de voorkeurs kandidaat was van de partij top. De wijze waarop hij verkozen is verfrissend en vernieuwend, een toonbeeld van interne partij democratie. Een dergelijke open, transparante en niet voorgekookte procedure is niet eerder vertoond in Suriname. Santoki zijn leiderschap heeft tot dusver trekken van een kentering in de wijze waarop de partij tot dan toe werd geleid. Hij zoekt ook uitdrukkelijk contact met elders gevestigde Surinamers. Hij profileert zich met een diaspora beleid waarin hij elders wonende Surinamers insluit. Hij bereidt zich voor in 2015 de strijd aan te gaan voor het presidentschap. In de korte periode van zijn leiderschap heeft hij oude conflicten en wonden binnen de partij overbrugd. Een aantal personen die de partij hadden verlaten zijn teruggekeerd naar ‘huis’. Het lijkt erop dat hij de VHP aan het restaureren is. Het hindostaanse electoraat stemt altijd al veel minder versplintert dan bijvoorbeeld de creoolse kiezers. Niettemin is een kantteking op zijn plaats. Het zou een gemiste kans zijn als de VHP zich wederom ontwikkelt als een sterke hindostaanse partij naar het model van Grote Man Lachmon . Santoki zou als jonge moderne leider moeten proberen de valkuil te ontlopen de leider te worden van zijn Wantok, van zijn eigen groep. Dat kan hij door te onderstrepen dat hij op zoek is naar een brede electorale basis. Indien Santoki erin slaagt dit type valkuilen te ontlopen zal hij zich kunnen ontwikkelen tot een nationaal leider die er dan zal staan voor het land en al zijn inwoners. Hij kan daarmee zijn eigen groep overstijgen en een door alle groepen erkend nationaal leider worden. De hoop is natuurlijk dat in dit opzicht meerdere Santoki’s ontstaan zodat het gewoon wordt dat politieke leiders het belang van de natie dienen en van alle inwoners.
Dames en Heren,
Ik nader nu het einde van mijn inleiding. Uit het voorgaande volgt dat het traditioneel leiderschap zoals die vanaf midden jaren veertig is ontwikkeld in een crisis verkeert. De electoraal problematische situatie waarin de kernpartijen van weleer verkeren lijkt structureel, ze hebben de tweede kans die ze kregen vanaf 1987 niet benut, onder blijvende omstandigheden zullen ze ten onder gaan. Het politiek leiderschap zal fundamenteel moeten vernieuwen, men zal zich moeten oriënteren op andere vormen. De kiezer is beter geïnformeerd en hoger opgeleid. De mondialisering heeft de grenzen van het mentale isolationisme doorbroken . Er zijn nog karakteristieken kenbaar van de politiekvoering op basis van etniciteit. Maar het raciale leiderschap lijkt op zijn retour.
Dit is dan ook mooi moment om een aantal positieve verworvenheden te noemen van het traditioneel leiderschap van de afgelopen zeven decennia. Temeer ook omdat in mijn betoog tot dusver de kritische toon heeft overheerst. En de medaille altijd weer een andere kant heeft. Dat leidt tot het volgende:
– De politieke leiders van Suriname hebben eraan bijgedragen dat de bevolkingsgroepen elkaar niet in de haren zijn gevlogen. Er is geen geweld gebruikt jegens elkaar omdat iemand creool is of chinees. Dit is een kenmerkend element van het leiderschap dat zich onderscheidt van landen in de regio, als Jamaica, Guyana en ook wel Trinidad, waar vooral tijdens verkiezingen vele doden vielen. Suriname heeft een ontspannen omgang tussen de groepen. U treft er aan de wereldbevolking in het klein. Dit betrekkelijk vreedzaam experiment van respect en tolerantie ongeacht etniciteit, godsdienst en cultuur is niet vanzelfsprekend in de wereld van gister, vandaag en morgen. Ook Nederland zou veel van Suriname kunnen leren.
– In de jaren negentig is het land veelvuldig failliet verklaard; viel niet meer te redden. Griekenland is er niets bij. Van Westerloo sprak met verwijzing naar de toen onbetaalbaar geworden rolletjes verband en toiletpapier van een ” tragisch koloniaal misverstand”.
– De economie van Suriname behoort tot de best groeiende van het Caribische gebied, en volgens internationale organisaties heeft het land de kleinste staatsschuld. De vooruitzichten voor 2012 en 2013 zijn uitstekend, er wordt een economische groei voorspeld van rond de 5%. Terwijl de ratings in Europa dalen, is vorig jaar de rating van Suriname – dat geldt voor maar 15 landen mondiaal- gestegen. De regering Venetiaan heeft met de voormalige president van de Centrale Bank Telting in het vorig decennium een bijzondere prestatie geleverd door een stabiel monetair beleid te voeren. Het land plukt hiervan nu de vruchten, en het mag gezegd de opvolger van Telting nu zit er niet vanwege een partijpolitieke affiliatie maar vanwege zijn deskundigheid.
– De politieke leiders van Suriname onder leiding van president Venetiaan hebben bewust niet aangedrongen op verlenging van de ontwikkelingsrelatie met Nederland. Ze willen op eigen benen staan. Ik vind dit in hen te prijzen, de prijs voor Nederlandse inmenging is groot zoals Bonaire en Curaçao hebben ervaren. Het homohuwelijk werd ingevoerd op Bonaire, maar het welvaartspeil daalde en de kosten voor de gewone man stegen. Nu de relatie ook met Curaçao doet denken aan de pre- statutaire fase klinkt vanuit Curaçao de roep om onafhankelijkheid.
– Als de economie in Suriname zich zal blijven ontwikkelen kan het op gegeven moment zo zijn dat Suriname in economisch opzicht beter functioneert dan ooit onder koloniaal bestuur het geval is geweest of in perioden met veel ontwikkelingsgelden.
– En tenslotte wijs ik erop dat de overgang van autoritair militair bestuur naar burgerlijk bestuur vanaf eind jaren tachtig, Dit is een vreedzaam proces geweest. In 2010 kreeg Suriname complimenten van buitenlandse waarnemers voor de wijze waarop de verkiezingen waren georganiseerd. Eerlijk en transparant. Dit is de verdienste van traditionele leiders als Venetiaan, Lachmon en Soemita. Dat is geen wederom geen vanzelfsprekendheid, maar wel een kenmerk van het politiek leiderschap in Suriname.

Dames en heren het was me nogmaals een genoegen. En als ik u nu in verwarring achterlaat dan wil ik me daarvoor verontschuldigen. Maar het is nu eenmaal een bijzonder en onvoorspelbaar land. Een land van mooie en warme mensen waar mijn genegenheid te volste naar uit gaat. Een land waarvan het DNA in ook mijn genen ligt besloten.
Ik dank u voor uw geduld en uw aandacht.

Hugo Fernandes Mendes

******

Commentaar Hans Ramsoedh op inleiding Hugo Fernandes Mendes

In een opiniestuk op 6 februari 2012 in de Volkskrant schreef René Cuperus, medewerker van de Wiarda Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid, dat politiek topsport is. Als dat zo is dan ontkom ik niet aan de indruk dat de politiek in Suriname alle kenmerken in zich heeft van amateurisme. Dat amateurisme in de Surinaamse politiek blijft echter in de inleiding van Fernandes Mendes onbesproken. Zo mis ik twee belangrijke aspecten als we het hebben over politieke cultuur en leiderschap in Suriname: ten eerste het aspect van vertrouwen tussen kiezer en gekozene en ten tweede de onvoorspelbaarheid in het optreden van politieke leiders in Suriname. Deze twee aspecten hangen met elkaar samen. In mijn commentaar wil ik dan ook inzoomen op deze twee aspecten.
Vertrouwen van de kiezer in politici en politieke instituties is van eminent belang voor de legitimiteit van een democratisch politiek bestel. Geen enkele democratie kan zich op termijn handhaven wanneer een meerderheid van de bevolking van mening is dat ‘de politiek’ niet deugt. Een democratie kan niet functioneren zonder draagvlak, want wanneer burgers op grote schaal ontevreden zijn met het functioneren van de politieke instituties dan komt de legitimiteit van het democratische bestel in het geding.
Van belang is hierbij onderscheid te maken tussen ‘High Trust Societies’ en ‘Low Trust Societies’, een onderscheid dat ik ontleen aan Frances Fukuyama. In ‘High Trust Societies’ scoren sociaal en politiek vertrouwen heel hoog. Bij politiek vertrouwen gaat het om vertrouwen in politici, parlement en politieke partijen. In ‘Low Trust Societies’ is politiek en sociaal vertrouwen laag of zelfs afwezig.

Ik veroorloof mij een kort uitstapje naar de Nederlandse politiek.
Als in een enquête mij de vraag gesteld zou worden in hoeverre ik mijn portemonnee aan een Tweede Kamerlid zou toevertrouwen dan zal ik die vraag zonder aarzelen volmondig met ja beantwoorden. Liegen, de halve waarheid spreken, je cv opleuken en het bewust of onbewust zaken uit het verleden verzwijgen die het daglicht niet kunnen verdragen gelden in de Nederlandse politieke context als een doodzonde en dus als onacceptabel. Dit zijn de mores in de Nederlandse politiek.
In Nederland leeft sinds het afgelopen decennium de gedachte dat er een steeds breder wordende kloof gaapt tussen kiezer en gekozene. Uit recente publicaties van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) blijkt echter dat in contrast tot het wijdverbreide kloofdenken juist sprake is van een sterke toename van het vertrouwen in politieke instituties sinds 2002. In Nederland schommelt het vertrouwen van de bevolking in de politieke instituties tussen de 50 en 60%. Met deze score neemt Nederland samen met de Noordse landen en Zwitserland een koppositie in in Europa. Dat er desondanks in Nederland een sfeer heerst dat er het nodige mis met de politiek en de maatschappij heeft volgens het SCP te maken met de aard van de Nederlander: hij mag graag klagen en is misschien enigszins ‘realiteitsresistent’: het doet er niet toe hoe het echt gaat, het gaat gewoon nooit goed, is de conclusie in het recente onderzoek van het SCP.
De Nederlandse samenleving kan om die reden worden getypeerd als een ‘High Trust Society’, een samenleving dus waarin sociaal en politiek vertrouwen hoog scoren.
Ik haalde het voorbeeld aan van het toevertrouwen van mijn portemonnee aan een Tweede Kamerlid. In Nederland fungeert de Tweede Wereldoorlog nog steeds als een belangrijk moreel ijkpunt. In die zin betreft de meest pregnante vraag in Nederland met betrekking tot vertrouwen in politici die naar het onderduiken: als het oorlog is en u zit in het verzet, bij welke politicus zou u dan onderduiken?
Hoe is het gesteld met het vertrouwen van de Surinaamse kiezer in politieke leiders en wat zegt dat over de politieke cultuur en leiderschap in Suriname?
Uit onderzoek door het Instituut voor Demografisch Onderzoek in Suriname (IDOS) in 2004 kwam naar voren dat in Suriname het vertrouwen in politieke partijen en de Assemblee heel laag is, respectievelijk 0,1 en 1,6%.
Uit een opinieonderzoek in 2010 in Suriname geeft 89% van de kiezers aan dat de huidige Surinaamse politici niet eerlijk zijn. Surinaamse kiezers hebben geen geloof in de eerlijkheid van politici zoals blijkt uit het antwoord op de vraag die het IDOS in 2010 voorlegde aan kiezers:

‘U krijgt een perceel onder voorwaarde dat het eerst voor een periode van 6 maanden op naam van een door u aan te wijzen politicus moet staan. Hierna moet die politicus het op uw naam overschrijven’.
Slechts 11% van de kiezers was van mening dat de politicus het perceel na 6 maanden daadwerkelijk op zijn naam overschrijft. Met andere woorden, politici worden niet als al te betrouwbare figuren in de Surinaamse samenleving gezien.
Het politieke bestel in Suriname kampt dus met een legitimiteitsvraagstuk. Dit vraagstuk versterkt het beeld van Suriname zeker in politiek opzicht als een ‘Low Trust Society’.

Het gebrek aan vertrouwen in Surinaamse politici hangt mede samen met hun gebrek aan deskundigheid. Ik refereer hierbij aan een rapport van de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank uit 2001 waarin wordt gesteld dat veel Assembleeleden niet zijn toegerust voor hun functie waardoor van een goed functionerend parlement nauwelijks sprake is. Veel twijfels zijn er over de vraag of veel Assembleeleden aan minimale vereisten voor de functie van parlementslid voldoen.

De negatieve beeldvorming over politici wordt daarnaast versterkt door de sfeer in het parlement die gekenmerkt wordt door confrontatie en verruwing in woord en daad. Met name het aspect van verruwing van de omgangsvormen in de DNA vind ik kenmerkend voor het afgelopen decennium. Zo zijn er begin 2008 bij de ingangen van het parlement metaaldetectors geplaatst om een wapenvrije vergaderzaal te garanderen. Niet omdat mogelijk terroristen het gemunt zouden hebben op Surinaamse politici, maar om ervan verzekerd te zijn dat medeassembleeleden geen wapen op zak hebben. Het was een publiek geheim dat een aantal parlementsleden met wapens op zak parlementsvergaderingen bezocht. Saaiheid is dus beslist niet een kenmerk van de Surinaamse politieke cultuur.
Het tweede aspect dat ik wil aanstippen betreft het optreden van politieke leiders in Suriname en met name hun onvoorspelbaarheid. De politiek in Suriname is geen strijd tussen botsende maatschappijvisies en ideeën over inrichting van de staat. Onderhandelingen tussen politieke leiders na de verkiezingen zijn een eindeloos gekibbel over de verdeling van ministeries, ambassadeursposten, districtscommissariaten et cetera. Indien nodig wordt een extra ministerie gecreëerd om toch alle partijen tevreden te stellen of te ‘accomoderen’, zoals het in het politieke jargon in Suriname heet.
Die onvoorspelbaarheid zagen we het duidelijkst na de verkiezingen in mei 2010. Er kwam een coalitie aan de macht die niemand voor mogelijk had gehouden. In de Surinaamse media werd gesproken van een ‘bizar pact’. Bouterse vormde een coalitie met zijn twee gezworen vijanden, Ronnie Brunswijk en Paul Somohardjo. Het leger van Bouterse en het Jungle Commando van Brunswijk voerden in de jaren tachtig een bloedige strijd. In NDP-kringen werd om die reden samenwerking met Brunswijk uitgesloten. Somohardjo ontvluchtte het militair regime na de Decembermoorden in 1982 en werd een van de leiders van het Surinaamse verzet in Nederland tegen de militaire dictatuur in Suriname.
Een ‘bizar pact’ ook omdat de politieke leiding van Suriname na mei 2010 in handen kwam van drie politieke leiders met een strafrechtelijk verleden.

Wanneer we het hebben over de politieke cultuur en leiderschap in Suriname dan dienen we oog te hebben voor twee politieke werkelijkheden: een (zichtbare) politieke schijnwerkelijkheid en een onzichtbare politieke werkelijkheid.
Bij de (zichtbare) politieke schijnwerkelijkheid denken we bepaalde patronen te ontwaren die er in werkelijkheid niet zijn. Een voorbeeld van de zichtbare politieke schijnwerkelijkheid is de verrassende benoeming van Bouterse als president na de verkiezingen in mei 2010. De algemene verwachting was dat de Mega-coalitie onder aanvoering van Bouterse Jenny Geerlings-Simons als presidentskandidaat zou voordragen. Ook de Amerikaanse ambassade in Suriname ging uit van dit scenario, zoals blijkt uit de Paramaribo-cables van Wikileaks. Ik sluit niet uit dat veel stemmers op de NDP met dit scenario rekening hadden gehouden, hetgeen mogelijk de grote verkiezingswinst van de NDP verklaart.

Bij de onzichtbare politieke werkelijkheid hebben we te maken met een politieke werkelijkheid die zich aan onze waarneming onttrekt. Een voorbeeld van de onzichtbare politieke werkelijkheid betreft de coalitie van Bouterse, Brunswijk en Somohardjo, zoals eerder gesteld tot dan voor de buitenwereld drie gezworen vijanden. Tot 2010 maakt Somohardjo deel uit van de Front-coalitie. Niemand had in 2010 verwacht dat hij samen met Ronnie Brunswijk een coalitie zou vormen met zijn gezworen vijand Bouterse, terwijl uit de eerdergenoemde Paramaribo-cables van Wikileaks blijkt dat de Amerikaanse ambassade al in 2007 op de hoogte was van een verborgen gehouden innige relatie tussen Bouterse en Somohardjo.
Beide politieke werkelijkheden zijn niet bevorderlijk voor het vertrouwen van de kiezer in dé politiek. Het gebrek aan vertrouwen en de onvoorspelbaarheid van politieke leiders in Suriname is niet iets van het laatste decennium. Wat wel opvalt is dat deze beide ontwikkelingen sinds het midden van de jaren negentig van de 20e eeuw sterk zijn toegenomen met als gevolg een onstabiel politiek bestel. Gelet op de tijd die ik als referent heb kan ik nu niet ingaan op de oorzaken.
Ik kom nu aan mijn afronding. Ik ben mij ervan bewust dat mijn commentaar geen ode is geworden aan de politieke leiders in Suriname. Dat was ook niet mijn rol als referent. Wat ik hier gesteld heb is niet ‘typisch Surinaams’ maar vertoont parallellen met politieke ontwikkelingen in veel Caraïbische, Afrikaanse, Aziatische, Latijns-Amerikaanse en zelfs met sommige geïndustrialiseerde landen zoals Italië. Punt blijft echter dat als een meerderheid van de bevolking geen vertrouwen heeft in politieke instituties en van mening is dat ‘de politiek’ niet deugt, ieder politiek systeem daardoor kwetsbaar wordt voor politiek avonturisme.

Van Lierlezing: Suriname moet ‘wantok’ ontstijgen

door Stuart Rahan

Leiden – Om de ontwikkeling van Suriname versneld te doen plaatsvinden, moeten politieke partijen hun wantok (taalgroep) ontstijgen. De etnische scheidslijnen moeten doorbroken worden en partijleiders moeten verder kijken dan hun eigen enge belangen. Etnische verzuiling belet nationale ontwikkeling.

Tot deze conclusie kwam de Surinaamse jurist Hugo Fernandes Mendes in zijn lezing ‘Politieke cultuur en leiderschap in Suriname’, tijdens de laatste Van Lier-lezing georganiseerd door de Werkgroep Caraïbische Letteren. De tweejaarlijkse lezing werd vrijdag gehouden op de Universiteit Leiden.

Fernandes Mendes zag dit positieve vooruitzicht zich nu al ontwikkelen bij de VHP. Tijdens de laatste partijverkiezingen werd Chandrikapersad Santhoki met een duidelijk overwicht kandidaat-voorzitter om vervolgens met groot verschil de voorzittershamer over te nemen. ‘Een verhelderend transparante partijdemocratie’, noemde de inleider deze nieuwe politieke ontwikkeling in Suriname.

Karakteristiek

‘In Suriname legt de partijvoorzitter geen politieke verantwoordelijkheid af voor zijn daden, hij wordt niet weggestemd.’ Fernandes Mendes staafde deze stelling door Jagernath Lachmon, Ronald Venetiaan en Willy Soemita als voorbeeld te nemen. ‘Het is karakteristiek voor Suriname: een lange zit met slechte resultaten. Lachmon is de langstzittende partijvoorzitter geweest in de wereldgeschiedenis.’ De daaropvolgende actie van Santhoki keurde hij wel goed. Santhoki begon Surinamers in diaspora te interesseren in investeringen in hun geboorteland. Vroeger was de VHP slechts tijdens de verkiezingen een partij van alle hindostanen maar na de verkiezingen werd het een partij van Lachmon en enkele welgestelde hindostaanse families. ‘Santhoki is niet als de vorige VHP-leiders. Alleen moet hij nog zijn “wantok” ontstijgen om een nationaal leider te zijn’, betoogde Hugo Fernandes Mendes. Hij ziet ondanks de antinationale partijpolitiek van Suriname dat dit kenmerkende leiderschap wel etnische onrusten heeft weten te voorkomen zoals in andere Caraïbische landen. Het merkwaardige van zijn betoog is net zo goed van toepassing op de NDP van president Desi Bouterse. De partij heeft zich vanaf de oprichting afgezet tegen de oude op etnische leest geschoeide partijen hetgeen, zij het gestaag, heeft geresulteerd in de meest overtuigende overwinning in 2010 sinds het herstel van de democratische rechtstaat. ‘De oude politiek heeft de tweede kans sinds 1987 niet benut’, constateerde Fernandes Mendes, die enige hoop put uit de gedachte dat het raciale leiderschap op termijn op z’n retour is. Dat Fernandes Mendes moeite heeft met de persoon Bouterse heeft in zijn beleving alles te maken met zijn veroordeling in Nederland voor drugshandel en het feit dat hij hoofdverdachte is in het decemberproces. ‘Het is het ultieme faillissement van de politiek dat iemand als Bouterse met zijn verleden in drugs en coups heeft kunnen winnen.’

21 DNA-zetels

Dat de vooruitzichten op economisch vlak voor Suriname goed te noemen zijn, is volgens Fernandes Mendes te danken aan het opgezette beleid van de regering-Venetiaan in samenwerking met de toenmalige president van de Centrale Bank van Suriname, André Telting. ‘Zij kozen voor monetaire stabiliteit. Desondanks, Suriname blijft onvoorspelbaar.’ Dat die toekomst onzeker is, heeft ook te maken met onder andere het ontbreken van de anti-corruptiewet en de belangenverstrengeling van politici. Assembleelid Paul Somohardjo van coalitiepartij Pertjajah Luhur is beleidsadviseur op het ministerie van LVV, dat hij als parlementariër kritisch zou moeten volgen. Ronnie Brunswijk van A Combinatie heeft ook een dergelijke functie op het ministerie van Sociale Zaken. De beide mannen verdienen een dubbel inkomen voor werkzaamheden die niet voltijds verricht worden. De politieke belangenverstrengeling is niet nieuw. Jopie Pengel had ten tijde van zijn minister-presidentschap vier departementen onder zich en toucheerde vier afzonderlijke salarissen. ‘Er werd toen niet geprotesteerd’, was zijn conclusie. De moeizame relatie met Nederland is afgebouwd. ‘Wat driehonderd jaar niet met Nederlandse ontwikkelingshulp lukte, lijkt nu met de zuid-zuidrelatie (China en Brazilië) en eigen intellectuelen wel te gaan lukken’, merkte een vrouw in het publiek op. Zij noemde daarbij Staatsolie, waar het wel gelukt is om met eigen inspanning succesvol te zijn. Een ontwikkeling die door referent historicus Hans Ramsoedh onderstreept werd. Hij is van mening dat het aantal politici in Suriname drastisch moet worden verminderd. De Districts- en Ressortraden vindt hij overbodig en het aantal leden van de Nationale Assemblee moet teruggebracht worden tot 21.

R.A.J. van Lier, naar wie de lezing is vernoemd, was van 1949 tot 1980 buitengewoon hoogleraar in de Sociologie en Cultuurkunde van Suriname, de Nederlandse Antillen en het Caraïbisch gebied aan de Rijksuniversiteit Leiden.

[uit de Ware Tijd, 13/02/2012]

Politiek leiderschap

De timing van de Rudolf van Lier Lezing, die Hugo Fernandes Mendes op 10 februari in Leiden hield en die hij wijdde aan de politieke cultuur en het politiek leiderschap in Suriname, liet niets te wensen over. Sinds de verkiezingen van 2010 is er veel te doen over de wijze waarop in het bijzonder Surinaamse partijvoorzitters invulling aan hun functie geven. De balans is snel opgemaakt. De NDP, de Pertjajah Luhur en de ABOP kennen een omstreden leider, de VHP koos kortgeleden een nieuwe leider en de NPS en de KTPI zijn (de eerste nadrukkelijker dan de laatste) op zoek naar een nieuwe leider.

Fernandes Mendes, auteur van onder andere Onafhankelijkheid en parlementair stelstel in Suriname: hoofdlijnen van een nieuw en democratisch staatsbestel, hield het goed opgekomen publiek voor dat de machtsbasis van de traditionele partijen in Suriname in de afgelopen twintig jaar ingrijpend is versmald. Het electoraat heeft de traditionele wijze van politiekvoering afgestraft en de partijleiders zijn onmachtig gebleken om de kiezers het vertrouwen te geven dat de ontwikkeling van Suriname bij hen in goede handen is. Fernandes Mendes zoekt de oorzaak van het sterk teruggelopen vertrouwen in de traditionele leiders in de persoonlijke politiek die zij hebben gevoerd. Met een verwijzing naar The Origins of Political Order van de politicoloog Francis Fukuyama vergeleek hij hen met de Wantoks in Melanesië, een stam die geleid worden door de Grote Man. Iedereen kan de Grote Man worden, maar deze positie is weggelegd voor degene die de behoeften van de stamleden het beste kan vervullen. De introductie van een moderne staat naar Westminster model en van attributen als een parlement, politieke partijen en een leger bracht de Wantoks in verwarring, want zij konden deze vernieuwingen niet accommoderen met de directe bevrediging van hun materiële behoeften door de Grote Man. In veel staten – Suriname is er maar één van – heeft de persoonlijke politiekvoering door de Grote Man kunnen voortbestaan, ondanks de staatsrechtelijke evoluties die bedoeld waren deze politiekvoering in te bedden in een systeem van checks and balances.

Zoals het Wantok-systeem etnische wortels heeft, zo zijn ook de traditionele politieke partijen in Suriname vanaf hun oprichting in de tweede helft van de jaren veertig belangengroepen geweest op een etnisch-religieuze en etnisch-culturele grondslag. Sterke persoonlijkheden wierpen zich op als leider van deze belangengroepen en verdedigden deelbelangen in plaats van nationale belangen. Als Grote Mannen beloonden zij hun kiezers door hen materiële gunsten te verlenen. De groei van de NDP na 1987 en het verwerven van de regeermacht door deze partij in 2010 heeft het failliet aangetoond van de politiekvoering van de traditionele partijen. Dit failliet schrijft Fernandes Mendes vooral toe aan de lange zittingsduur van de leiders van deze partijen. Kiezers raken uitgekeken op weinig daadkrachtige Grote Mannen, die decennialang de teugels in handen houden, zich omringen met slippendragers, slecht kunnen omgaan met kritiek, hervormingen en vernieuwingen tegenhouden, initiatief en debat ontmoedigen en publiekelijk nauwelijks verantwoording afleggen voor hun daden.

Een andere oorzaak voor de neergang van de traditionele partijen zoekt Fernandes Mendes in de veranderde positie van Suriname in de wereld. Vooral de integratie van het land in de eigen regio heeft in de afgelopen twintig jaar effect gehad. De grenzen van Suriname gingen open en frequente bezoeken aan het land door vertegenwoordigers van internationale organisaties en buitenlandse bedrijven en door toeristen hebben het isolement van het land doorbroken en de samenleving van een nieuwe dynamiek voorzien. Was de politiekvoering voorheen vooral naar binnen gericht en konden onwetende kiezers gemakkelijk door gewiekste leiders worden gepaaid, de verbreding van de politieke horizon, ook bij het electoraat, vraagt om een andere aanpak en duidelijker antwoorden op de eisen van de moderne tijd. Grote Mannen kunnen niet langer volstaan met het debiteren van patriottische leuzen en het vrijblijvend aanwakkeren van hoop, maar dienen zich wezenlijk te verhouden tot de snel veranderende wereld en hun werkwijze hierop af te stemmen.

Hoewel Fernandes Mendes concludeerde dat de traditionele politiekvoering achterhaald is, meende hij dat het Wantok-systeem in de kern onaangetast is gebleven. Dat is een interessante bevinding, waar hij overtuigende argumenten voor aandroeg. In zijn analyse betrok hij vooral de NDP. Deze geldt als een multi-etnische partij die meer voeling lijkt te houden met de moderne tijd dan concurrerende partijen. Dit laat onverlet dat de NDP een scherp oog heeft voor de etnische afkomst van de bewoners van de kiesdistricten en bij parlementsverkiezingen de kandidaatstelling daar grotendeels van laat afhangen. Binnen de huidige regeringscoalitie is etniciteit bovendien niet zelden een bepalende factor bij het toewijzen van functies bij de overheid, in staatsbedrijven en op diplomatieke posten. Tenslotte kiest NDP-leider Bouterse er meer dan eens voor om zelf zijn etnische wortels te benoemen. Dat wan ptjin ingi boi (een kleine Indianenjongen) het tot het hoogste politieke ambt van het land heeft gebracht, geldt in Suriname inmiddels als een gevleugelde uitspraak van de president.

Het commentaar van referent Hans Ramsoedh, onder historici vooral bekend als schrijver van het standaardwerk Suriname 1933-1944: koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra, had vooral het karakter van een aanvulling. In zijn betoog vroeg Ramsoedh aandacht voor een ander aspect van het werk van Fukuyama, namelijk het onderscheid tussen ‘low trust societies’ en ‘high trust societies’. Volgens hem was Suriname een voorbeeld van een low trust society, een bewering die hij staafde met statistische gegevens waaruit bleek dat het vertrouwen van Surinaamse kiezers in hun leiders zorgwekkend laag is en dat zij opvallend ontevreden zijn over het functioneren van de bestaande politieke instituties. Naar het oordeel van Ramsoedh laten deze data zien dat de legitimiteit van het democratisch bestel in het geding is. Het gebrek aan vertrouwen dat Surinaamse kiezers hebben in hun leiders houdt zijns inziens onder meer verband met de wijdverbreide opvatting dat politici onvoldoende zijn toegerust voor de functies die zij bekleden en met de op ruwe confrontatie gerichte stijl waarmee leden van de Nationale Assemblee elkaar bejegenen. Ramsoedh wees daarnaast op de onvoorspelbaarheid van politieke leiders, die zich zelden laten betrappen op uitgewerkte maatschappijvisies of concrete ideeën over de inrichting van de staat. Als de verkiezingen voorbij zijn, gaat het de Grote Mannen om het verwerven van politieke macht. Bij de onderhandelingen hierover zijn de antecedenten van coalitiepartners bijzaak en worden de historische verhoudingen tussen de deelnemende partijen bij voorkeur buiten de discussie gehouden. De formatie van de zittende regering door politieke leiders die jarenlang elkaars gezworen vijanden waren, heeft volgens Ramsoedh het vertrouwen van het electoraat in de politiek alleen maar verder uitgehold en de instabiliteit van het democratisch bestel versterkt.

De zaal reageerde geanimeerd op het betoog van Fernandes Mendes en de repliek van Ramsoedh. De vragen en opmerkingen uit het publiek gingen onder andere over de achtergronden van de verkiezing van Bouterse tot president, de bijdragen van Euro-Surinamers aan de Surinaamse politiekvoering en de agenda van de zittende regering, meer in het bijzonder op het gebied van het ontwikkelingsbeleid en de relaties met het buitenland. De gepresenteerde opvattingen lieten een voorzichtig optimisme zien over de politieke daadkracht van de regering, die financieel orde op zaken wenst te stellen, economisch met elan aan de weg wil timmeren en afstand wenst te houden tot Nederland. Anderzijds heerste er ook scepsis over de autocratische tendensen van het huidige regime dat hoe dan ook in control lijkt te willen blijven, profiterend van de gezonde monetaire situatie die de vorige regering heeft achtergelaten en ogenschijnlijk onbezorgd over het risico dat de oude afhankelijkheidsrelatie met Nederland voor een nieuwe afhankelijkheidsrelatie met Brazilië of China wordt ingeruild. Fernandes Mendes en Ramsoedh lieten de aanwezigen ruimhartig van hun deskundigheid profiteren en vonden een goede balans tussen reflectie op historische en actuele ontwikkelingen.

Zal de politiekvoering onder de traditionele partijen spoedig veranderen? Bij de VHP lijkt hier een serieus begin mee te zijn gemaakt. In ieder geval is het stokje hier overgenomen door een betrekkelijk jonge en energieke leider die zijn partij een moderner aanzien wenst te geven. Of hij hier werkelijk in zal slagen, zal in de komende jaren blijken. Over de bewegingen binnen de NPS en de KTPI bestaat vooral onduidelijkheid. Voorzitter Venetiaan heeft te kennen gegeven het leiderschap van de NPS te willen overdragen, maar onder de tien leden die publiekelijk hebben aangegeven interesse te hebben in de functie bevinden zich maar enkelen die noemenswaardige ervaring hebben als parlementariër of minister en die in staat moeten worden geacht een aansprekend verhaal te presenteren waarmee de partij zich kan onderscheiden van de NDP. Bij de KTPI heeft één van de ondervoorzitters zich gemeld als uitdager van partijleider Soemita, die op zijn beurt heeft aangegeven in de race te willen blijven voor een nieuwe termijn als voorzitter. Zijn tegenstrever laat er geen gras over groeien. Hij heeft zich in het parlement als een zelfstandige fractie van de KTPI afgesplitst en doet van zich spreken als stichter van nieuwe partijkernen en fel criticaster van de zittende leider. Wie de nieuwe Grote Mannen of Vrouwen van de NPS en KTPI ook mogen worden, wat telt is dat zij hun partij uit het Wantok-systeem manoeuvreren en eigentijdse oplossingen formuleren voor eigentijdse problemen.

Vanavond derde Van Lier-lezing

Vanavond, vrijdag 10 februari 2012, houdt Hugo Fernandes Mendes de derde Van Lier-lezing, over politieke cultuur en leiderschap in Suriname, in Leiden. Hans Ramsoedh is referent. Klik hier voor meer informatie.

Een Joods kolonisatieplan voor Suriname

door Hans Ramsoedh

Het Saramacca project is een studie over het plan van de Freeland League for Jewish Territorial Colonization (Liga) om dertigduizend Joden in de naoorlogse periode in Suriname te vestigen. De jurist en oud-Nederlandse diplomaat Alexander Heldring promoveerde eind 2010 op deze studie.

Rechts: de oprichter van de Freeland League, Isaac Nachman Steinberg in 1918

Als diplomaat op de Nederlandse ambassade in Polen begin jaren zeventig leidde Heldring een afdeling die verantwoordelijk was voor de afgifte van Israëlische visa aan Poolse Joden die door het communistische regiem het leven ernstig zuur werd gemaakt. Op verzoek van Jeruzalem behartigde de Nederlandse ambassade in Warschau de belangen van Israël. Begin jaren tachtig was Heldring werkzaam op de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Zijn aandacht werd getrokken door een bladzijde in de Encyclopedie van Suriname waarin summier naar het Joodse kolonisatieplan van de Liga in Suriname werd verwezen. Na zijn uittreden uit de diplomatieke dienst wilde hij een politieke thriller over dit kolonisatieplan schrijven. Uitgevers toonden echter geen interesse en Heldring besloot het hele onderwerp van een historische en feitelijke kant te beschrijven.

De Liga werd in 1935 in Engeland opgericht tegen de achtergrond van de steeds ernstiger wordende Jodenvervolging door de Nazi’s. Zij zocht naar een dunbevolkt gebied waar Joodse kolonisten zich zouden kunnen vestigen zonder daarbij te streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Op grond van deze doelstelling noemde de Liga zich ‘territorialistisch’, dit in tegenstelling tot de zionisten die wel naar een onafhankelijke Joodse staat streefden. Palestina was voor de Liga geen optie, omdat het nog onder een Volkenbondmandaat van de Britse regering stond, die een beperkt toelatingsbeleid voor Joden toepaste. Met haar doelstelling werd de Liga de concurrent van de zionisten. De laatsten vreesden namelijk dat de Britse regering (en later de Verenigde Naties) de territoriale plannen van de Liga als een acceptabel alternatief voor een Joodse staat in Palestina zouden beschouwen. Op het hoogste niveau in zionistische kringen werden territoriale plannen van de Liga als een dreiging opgevat. Hun inspanningen richtten zich op het dwarsbomen van de plannen van de Liga. Zo verspreidden zionisten de fabel dat de Liga als doel had van Suriname een Joodse staat te maken die zich van Nederland zou afscheiden.

In Het Saramacca project ligt de focus op het ontstaan en het verloop van de onderhandelingen tussen de Liga en de Surinaamse en Nederlandse autoriteiten en op de factoren die uiteindelijk hebben geleid tot het mislukken van dit plan. Deze studie is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. In de inleiding bespreekt de auteur de keuze van de Liga voor Suriname en de bronnen die hij voor zijn onderzoek heeft gebruikt. In het tweede hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: een eerder plan van de Liga om vóór de Tweede Wereldoorlog vijfenzeventigduizend Joden in Australië te vestigen, het Plan Mussert uit 1938 van de Nederlandse Nationaalsocialistische Beweging om een Joods Nationaal Tehuis in de Guyana’s te vestigen, de eerste besprekingen tussen de Liga en Nederland en het eerste debat in november 1947 in de Surinaamse Staten.

In het derde hoofdstuk behandelt de auteur de geëmotioneerde debatten in de Staten over de plannen van de Liga en de reacties in de Surinaamse pers. Hoewel de Staten in april 1947 met een kleine meerderheid akkoord gingen met de immigratie van dertigduizend Joodse kolonisten in Suriname was er tegenstand, vooral van de zijde van de Creoolse Nationale Partij Suriname (NPS). Deze partij vreesde een politieke en economische overheersing door de nieuwe Joodse immigranten en een verlies van haar leiderschapsrol in de Surinaamse politiek. De vrees bij de NPS werd ook nog gevoed door de zionisten die, zoals eerder gesteld, hun eigen agenda hadden.

In het vierde hoofdstuk gaat Heldring in op de financiële aspecten van het plan, de toenemende zionistische tegenstand, de groeiende weerstand in Den Haag tegen het kolonisatieplan, de ontwikkelingen in Palestina als gevolg van de stichting van de staat Israël in 1948 en de weerslag daarvan in Suriname. Aanvankelijk enthousiasme van Nederlandse zijde voor het Joodse kolonisatieplan maakte plaats voor groeiende weerstand die onder meer samenhing met de Koude Oorlog. De Nederlandse regering vreesde namelijk dat door de kolonisatie grote groepen politiek ongewenste elementen (lees communisten) Suriname binnen zouden komen.

In hoofdstuk vijf bespreekt de auteur het kantelpunt in het proces rond dit kolonisatieplan, waarna het bergafwaarts ging met de plannen voor het Saramacca-project. Daarbij ging het onder meer om de gewijzigde verhoudingen tussen Nederland en Suriname, de grotere invloed van de NPS in het Surinaamse politieke bestel na invoering van het algemeen kiesrecht in Suriname en spanningen binnen de Freeland League en met name tussen het hoofdkwartier in New York en de officiële vertegenwoordiger van de Liga in Nederland.

In het voorlaatste hoofdstuk behandelt Heldring de laatste fase van het Saramacca-project, een fase die de auteur typeert als ‘gerommel in de marge’. Tot februari 1956 koesterde de Liga de hoop dat het in Suriname nog zou lukken met haar kolonisatieplan. In februari 1956 schreef de toenmalige Surinaamse minister-president Ferrier aan de Liga dat de regering in Paramaribo het kolonisatievoorstel zou bestuderen: ‘Zodra een besluit tot stand is gekomen, zullen we u dit laten weten’ aldus Ferrier (p. 299). Ferrier nam hierna geen actie meer en zijn brief kan worden beschouwd als de slotscène in het drama van het Saramacca project. Hierna viel definitief het doek. Het laatste hoofdstuk is een slotbeschouwing waarin de auteur resumerend ingaat op de deelvragen in de inleiding.

Deze studie kent een aantal omissies. De eerste betreft de bestaansmiddelen van de Joodse kolonisten. Zij zouden zich gaan richten op agro-industriële ontwikkeling. De lezer blijft in het ongewisse wat voor soort agrarische en industriële activiteiten het precies betrof. Een tweede onderbelicht thema betreft de financiën. De Liga verwees naar invloedrijke Joodse organisaties en personen die grote belangstelling toonden voor de oprichting van een fonds, maar heeft nimmer namen van deze organisaties genoemd. Hoe serieus waren deze toezeggingen? Heldring gaat hier al te makkelijk aan voorbij door te stellen dat er geen financiers over de brug zouden komen zolang er geen bindende overeenkomst met de Surinaamse en/of Nederlandse regering bestond. De Liga had de totale kosten begroot op dertig miljoen dollar, dat wil zeggen duizend dollar per persoon, een irrealistisch bedrag voor een kolonisatie van een groep met een dergelijke omvang. En hoe zat het met het levensonderhoud in de beginperiode van de kolonisatie? De kosten gaan immers voor de baat uit. Een derde punt dat onderbelicht blijft, betreft de werving van Joodse kolonisten uit de overlevingskampen en uit Oost-Europa. Onduidelijk blijft hoe de Liga dacht de kolonisten te werven en te vervoeren naar Suriname. Een laatste aspect dat eveneens onderbelicht blijft en dat de slagingskans van dit kolonisatieplan zeer zeker in negatieve zin zou hebben beïnvloed, betreft de relatie met de concurrerende en invloedrijke zionistische beweging die zowel vóór als na de stichting van de staat Israël als doel had zoveel mogelijk Joden naar de nieuwe Joodse staat over te brengen. Het is niet ondenkbeeldig dat de kolonisatieplannen van de Liga bij een effectuering zouden zijn gedwarsboomd door de zionistische beweging, zoals zij dat in een eerder stadium had gedaan. Was het kolonisatieplan van de Liga daarom niet meer dan een hersenschim van enkele idealisten met oprechte en humanitaire bedoelingen? Na lezing van deze studie ben ik, in alle voorzichtigheid, geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden.

Ondanks deze tekortkomingen heeft de auteur een lezenswaardige studie geschreven. Heldring is erin geslaagd het Joodse kolonisatieplan in Suriname, zoals hijzelf schrijft, onder het vloerkleed van de geschiedenis te voorschijn te halen en een plek te geven in de Surinaamse, Nederlandse en Joodse historiografie. Een interessante vraag is uiteraard hoe de geschiedenis van Suriname zou zijn verlopen als het kolonisatieplan van de Liga wel was gelukt. Maar dit is meer een thema voor speculatieve fictie of een politieke thriller.

Alexander Heldring, Het Saramacca project; Een plan van joodse kolonisatie in Suriname. Hilversum: Verloren, 2011. 348 p., ISBN 978 90 8704 207 3, prijs € 35,00.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Zie ook The Saramacca Project

Hugo Fernandes Mendes houdt derde Van Lier-lezing

De Werkgroep Caraïbische Letteren nodigt u uit voor het bijwonen van de tweejaarlijkse Van Lier-lezing. Deze zal plaatsvinden op vrijdag 10 februari 2012. Locatie: zaal 011 van de Faculteit Geesteswetenschappen, Lipsiusgebouw, Cleveringaplaats 1 te Leiden.

Programma

19.30 uur Welkomstwoord door de voorzitter van de werkgroep, Peter Meel
19.40 uur Van Lier Lezing, getiteld ‘Politieke cultuur en leiderschap in Suriname’, uitgesproken door Hugo Fernandes Mendes, jurist en directeur Stedelijke Bestuursadvisering van de Gemeente Amsterdam

20.30 uur Reactie door referent Hans Ramsoedh, historicus en staflid van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
20.45 uur Discussie met de zaal
21.30 uur Sluiting

Het programma begint om 19.30 uur precies.

R.A.J. van Lier was van 1949 tot 1980 buitengewoon hoogleraar in de sociologie en cultuurkunde van Suriname, de Nederlandse Antillen en het Caraïbisch gebied aan de Rijksuniversiteit Leiden.

Indien u de lezing wenst bij te wonen, kunt u zich tot 1 februari 2012 aanmelden bij Efy Matulessy via e.p.matulessy@hum.leidenuniv.nl o.v.v. naam, adres, postcode en woonplaats. U kunt maximaal twee mensen aanmelden. Zolang er plek is, ontvangt u binnen een week bericht terug per e-mail. Dit bericht dient uitgeprint als toegangsbewijs. U wordt verzocht dit mee te nemen en bij binnenkomst te tonen.

Het Lipsiusgebouw ligt op circa 15 minuten loopafstand van station Leiden CS. De locatie is eveneens per auto te bereiken, maar de parkeermogelijkheden in de omgeving zijn beperkt. U wordt geadviseerd zoveel mogelijk met het openbaar vervoer te reizen.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter