blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ramsoedh Hans

Bijeenkomst IBS en Werkgroep Caraïbische Letteren

Op zaterdag 22 november a.s. organiseerde de Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (IBS) in samenwerking met de Werkgroep Caraïbische Letteren een bijeenkomst in de Amsterdamse OBA met als titel: Suriname en de Caraïben in de 20e eeuw.

Hieronder een fotoimpressie; © foto’s Aart G. Broek / www.klasse-oplossingen.nl

read on…

Suriname en de Caraïben in de 20e eeuw

Bijeenkomst IBS en Werkgroep Caraïbische Letteren

 

Op zaterdag 22 november a.s. organiseert de Stichting Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek (IBS) in samenwerking met de Werkgroep Caraïbische Letteren een bijeenkomst in de Amsterdamse OBA met als titel: Suriname en de Caraïben in de 20e eeuw. read on…

Hoera, weer een nieuwe Oso

door Christine F. Samsom

Het laatste nummer van OSO ligt op de redactietafel van de Ware Tijd Literair, een waardevol nummer met interessante artikelen over verschillende onderwerpen, elk voorzien van een literatuurlijst voor verdere kennisverdieping. Als het niet zo prijzig was, zouden veel meer mensen in Suriname zich wel willen abonneren op OSO, maar met deze bespreking kunnen potentiële lezers hun voordeel doen in bibliotheken. Er zijn zes hoofdartikelen en daarnaast een aantal recensies, signalementen en een lijst met recente publicaties. read on…

Nieuwe OSO is uit

Inhoud OSO, jaargang 32, nr. 2, november 2013

Hans Ramsoedh Denken over natievorming en nationale identiteit in Suriname
Freek L. Bakker De Arya Dewaker-mandir in Paramaribo; een hindoetempel met een boodschap
Ine Apapoe  Hedendaags Marronbestuur; de Raad van Kabiten en Basiya van de Okanisi in Nederland
Rosemarijn Hoefte Vertrekken of blijven? Onrust in de Javaanse gemeenschap in de laat-koloniale periode
Thiëmo Heilbron Het vergeten erfgoed; wat vertellen planten over de plantagegeschiedenis van Suriname?
Pim van der Meiden Voltaire, Suriname en Mauricius

Recensies
W.E.H. Winkels, De toover-lantaarn van Mr. Furet, Suriname, 1840 &; W.E.H. Winkels, De toverlantaarn van meester Furet, 1840. Jeugduitgave &  Hilde Neus, Het leven van een blankofficier (door Peter Meel); John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012 (door Rosemarijn Hoefte); Jeroen Trommelen. Gowtu: Klopjacht op het Surinaamse goud (door Peter Meel); Jeroen Dewulf, Olf Praamstra en Michiel van Kempen (ed.), Shifting the Compass: Pluricontinental Connections in Dutch Colonial and Postcolonial Literature (door Karwan Fatah-Black); Frank Woestenburg, Churandy Martina: Biografie (door Rosemarijn Hoefte); Safdar Zaidi, De suiker die niet zoet was (door Freek Bakker)

Signalementen

Cynthia Mcleod, Hoe duur was de suiker (door Ellen Klinkers); Samengesteld door Anne de Vries, met medewerking van Surinaamse leerkrachten. Geïllustreerd door Corrie van der Baan, Wij de wereld (door Peter Sanches); Noni Lichtveld,  Anansi, De spin weeft zich een web om de  wereld (door Peter Sanches); Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker. 8 CD-Luisterboek voorgelezen door Denise Jannah (door Peter Sanches)
Irene Rolfes Recente Publicaties, I Suriname II Nederlands-Caraïbische eilanden

Geschiedschrijving

door Karwan Fatah-Black
 .
In oktober 2012 vond in Suriname aan de Anton de Kom Universiteit een congres plaats over de dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving. In de jaren tachtig vond er voor de eerste keer een dergelijk congres plaats. Nu, zevenentwintig jaar later, werd de discussie van toen weer opgepakt. De lange stilte tussen het eerste en het tweede congres waren aanleiding tot verwondering bij veel congresgangers en de organisatoren, waarvan er een aantal ook de eerste editie actief hadden bijgewoond. De vraag die in de oproep en openingslezingen van het congres gesteld werd was waarom de dekolonisatie van de Surinaamse geschiedschrijving in die tussenliggende jaren niet had plaatsgevonden.
Maar al tijdens de inleiding van Maurits Hassankhan bleek dat de tijd allerminst had stilgestaan. De late jaren tachtig en negentig waren een periode van snelle wetenschappelijke ontwikkeling. In Nederland begonnen postkoloniale migranten, alleen al door hun aanwezigheid, in hoog tempo onderzoeksagenda’s te bepalen. Via tijdschriften als OSO en series als de BSSwerd er veel over Suriname geschreven, maar vaak alleen vanuit Nederland, en onbedoeld altijd verbonden met de postkoloniale migratie na 1975. Hassankhan stelde in zijn keynote een autonome benadering van geschiedenis voor, vrijgemaakt van koloniale en neokoloniale percepties, maar ook voorbij het dogmatische antikolonialisme. Zijn inspiratie haalde hij uit discussies in de Aziatische context, ver bij de smalle Nederlands-Surinaamse debatten vandaan.
Papiergeld uit Demerara en Essequibo, 1823
Als er een gevoel overblijft na het driedaagse congres, dan is het dat Surinamers in Suriname en de Surinaamse diaspora uit elkaar zijn gegroeid. De Surinaamse discussie was boeiend om te volgen. Het ging over de evaluatie van de onafhankelijkheid, de poging tot het vormen van een nationale identiteit, de benadering van etniciteit en religie, en welke selecties de samenstellers van een bacheloropleiding moeten maken. Het waren allemaal levendige en open discussies.
Opvallend was dat belerende en onnodig scherpe bijdragen aan de discussie vrijwel altijd uit de hoek van de Surinaamse diaspora afkomstig waren, alsof men bang was de greep op de Surinaamse ontwikkeling te verliezen. Zo stelde Chan Choenni keer op keer dat er misschien maar helemaal geen universitaire geschiedenisopleiding moest komen. Ook Hans Ramsoedh benadrukte dat de Surinaamse historici zich vooral niet (van stemmen uit de diaspora) moesten isoleren. Hakiem Nankoe, sinds de onafhankelijkheid in de VS, vond het nodig om zijn halve presentatietijd te besteden aan een uitleg waarom hij niet was teruggekomen om het land op te bouwen, om vervolgens de discussietijd van zijn panel in te pikken om op belerende toon open deuren in te trappen. De wat superieure houding vanuit de diaspora bemoeilijkte op een aantal momenten een gelijkwaardige uitwisseling van ideeën.
Over het geheel genomen lijkt het prima te gaan met het opbouwen van een eigen geschiedeniscurriculum. Het punt is, zoals op zoveel plekken, dat historici duidelijk moeten maken dat zij niet als luxeproduct buiten ministeriële begrotingen gehouden mogen worden. Beleidsmakers overtuigen van het belang van autonoom geschiedenisonderzoek vraagt tijd en doorzettingsvermogen. Dit is een kwestie tussen Surinamers in Suriname, en gezien de welwillendheid van het ministerie om bij te dragen aan het congres, is hopelijk het opzetten van een BA-opleiding niet ver weg.
Tijdschriften als His/Her Tori bieden daarnaast een mooi platform voor verdere discussie, en het congres over migratie, diaspora en identity formation in Paramaribo in 2013 zal ongetwijfeld opnieuw een impuls geven. Tijdens een rondleiding door het prachtige Nationaal Archief bleek dat de expertise op het gebied van archiefbeheer van over de hele wereld wordt ingevlogen, van Korea tot Brazilië. Terug in Nederland lijkt het moment aangebroken voor historici in de Surinaamse diaspora om te reflecteren op de eigen rol in hun nieuwe thuisland, los van Suriname.

Gedegen studie over Surinaamse politie


door Hans Ramsoedh
Deze studie vormt de afsluiting van een reeks over de geschiedenis van de politie in Nederland, in Nederlands-Indië en op de Nederlandse Antillen. Centrale insteek in deze studie is de vraag hoe de politie gestalte kreeg in relatie tot de staatkundige en maatschappelijke ontwikkelingen in Suriname. Deze insteek wordt opgehangen aan de thema’s koloniale politie en het gezag van de staat, de lokale dynamiek en het perspectief van de politieman, recht en vergelding en ten slotte politie en dekolonisatie. Als beginpunt is gekozen voor 1863 toen de slavernij werd afgeschaft. Het eindpunt van deze studie is de onafhankelijkheid van Suriname in 1975.
Naast de inleiding en een afsluitend hoofdstuk kent deze studie vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk beschrijft de auteur de wording van de politiemacht tussen 1863 en 1900. Hoewel Suriname al in de slaventijd politie kende, stelde deze niet veel voor. Met het oog op de sociale en economische veranderingen na 1863 koos het koloniaal bestuur voor ordehandhaving door de oprichting van twee korpsen: het korps marechaussee en het korps inlandse politie. Het korps marechaussee was blank; het representeerde, zo stelt de auteur, de koloniale staat en symboliseerde het ongebroken gezag van de blanke koloniale bevolking na de afschaffing van de slavernij. Over de agenten van het inlandse politiekorps is vrij weinig bekend. Volgens de auteur behoorden de eerste agenten van dit korps al in de slaventijd tot de groep vrije Creolen in Paramaribo. Naast deze beide korpsen kende Suriname een groep van buitengewoon agenten van politie die door de planters werden betaald en aangesteld. In 1895 werden de beide korpsen samengevoegd tot het nieuwe korps gewapende politie. De groep buitengewoon agenten van positie viel buiten deze samenvoeging. Van een stijging van de criminaliteit na 1863 was geen sprake. De meeste zaken waarmee de politie te maken kreeg betrof de onwil om te werken en diefstal.
In het tweede hoofdstuk gaat de auteur in op de ontwikkelingen in het korps tussen 1900 en 1930. Van de ambities een sterk en goed opgeleid korps te creëren kwam weinig terecht. Het korps bleef onderbemand en onderbetaald met weinig specialisatie. In 1922 bereikte de formatie haar hoogtepunt met 265 man. Het overgrote deel van de agenten was Creools. De politieopleiding had een militair karakter. In deze periode richt de criminaliteitsbestrijding zich op het gebruik van opium door Chinezen en Javaanse contractarbeiders en ganja (marihuana) door Hindostanen. Ook de arbeidsonrust op enkele plantages eiste alle aandacht van politie en leger op. In deze tijd werd de ordehandhaving uitgebreid naar het achterland door de opkomst van de goudexploitatie en balatawinning.
In hoofdstuk drie behandelt de auteur de periode tussen 1930 en 1945. Aandacht is er voor de arbeidsonrust in 1931 en 1933 en de angst voor het communisme. Deze angst vertaalde zich niet in uitbreiding van het korps. De formatie daalde zelfs en de politie kreeg ook te maken met salariskortingen. Doelmatiger optreden werd vooral gezocht in verbetering van materiaal, bewapening en organisatie. Eind 1931 kwam er een nieuw hoofdbureau van politie aan de Waterkant, een recherchedienst werd opgericht, de eerste motorrijwielen werden aangeschaft en in 1932 werd het politietehuis aan de Zwartenhovenbrugstraat opgericht waar de in 1919 opgerichte politiebond bijeenkwam en agenten samen konden komen om te ontspannen. Politiek politiewerk voerde de boventoon in de jaren dertig. De criminaliteitsbestrijding richtte zich sterk op piauw, een Chinees gokspel. Daarnaast was corruptie binnen het korps in de jaren dertig een punt van grote zorg voor de korpsleiding, die voor een belangrijk deel het gevolg was van financiële problemen waar vooral de laagbetaalde agenten mee kampten. Veel politiemannen hadden schulden bij winkeliers en geldschieters. Ook namen agenten steekpenningen aan van Chinezen die zo het piauwspel konden voortzetten. Corruptie was volgens de auteur ook het gevolg van de positie van de politieman die gevangen zat tussen de tegengestelde belangen van koloniale staat en de samenleving waar hij deel van was. In de oorlogsjaren had de politie de handen vol aan de bestrijding van prostitutie en jeugdbendes. Ook linkse activisten vormden het doelwit van de politie.
In het vierde hoofdstuk staan de ontwikkelingen naar een autonoom politieapparaat tussen 1945 en 1960 centraal. Vanaf 1949 viel het politiekorps niet meer onder het koloniaal bestuur maar onder het Surinaamse Ministerie van Justitie en Politie. Het betekende dat het politiebeleid deel werd van de Surinaamse politiek. Regeringswisselingen remden gewenste modernisering en reorganisatie van het politieapparaat. De politiek bracht daarentegen een zeker evenwicht tussen Creolen en Hindostanen in het korps. Het groeide van 230 man in 1946 naar bijna zeshonderd in 1960. In de naoorlogse jaren was een baan bij de politie nog steeds niet populair. De lage lonen bleven een obstakel om gekwalificeerd personeel aan te trekken. Twee ontwikkelingen die in de naoorlogse periode een belangrijk onderdeel vormden van het veiligheidsbeleid betroffen de oprichting van de centrale inlichtingendienst (cid) in 1950 en de oprichting van de kinderpolitie in 1949. De oprichting van de cid hing direct samen met de Indonesische onafhankelijkheid. De angst was dat de Indonesische onafhankelijkheid inspiratiebron voor met name de Javaanse groep in Suriname zou vormen. Om die reden werden dan ook de gangen van de in 1947 opgerichte Javaanse partij (ktpi) nagegaan.

In de tweede helft van de jaren vijftig richtte de cid zijn vizier op de Surinaamse nationalisten die verdacht werden van communistische sympathieën. De oprichting van de kinderpolitie bracht niet alleen specialisatie in het korps met zich mee, maar baande hiermee ook de weg voor vrouwen in politiedienst. Vanaf de jaren zestig zouden vrouwen werk vinden bij de verkeerspolitie, recherche en administratieve functies vervullen. In tegenstelling tot hun mannelijke collega’s droegen zij geen vuurwapens. Tot 1982 hadden zij alleen een wapenstok. Belangrijk in deze periode is de verbetering van het kennisniveau van de agenten. In 1954 werd een opleidingscentrum voor politie geopend die een basisopleiding van vier maanden verzorgde. De samenwerking met het Nederlandse politiekorps en de uitzending van Nederlandse politiedeskundigen naar Suriname zorgden voor een verdere specialisatie. Ook de top van het politiekorps veranderde. Niet alleen in politiek opzicht was in de naoorlogse periode sprake van een verschuiving van de macht van de lichtgeleurde elite naar het Creoolse deel van de bevolking, ook in de top van het politiekorps was deze verschuiving merkbaar.
 Het vijfde hoofdstuk gaat over de ontwikkelingen tussen 1960 en 1975. Aandacht is er voor het verder aanhalen van de banden tussen het Surinaamse en Nederlandse politiekorps. Rond de onafhankelijkheid werd de ruggengraat van het korps gevormd door agenten die aan de politieacademie in Apeldoorn waren opgeleid. De intensivering van de samenwerking leidde tot een proces van modernisering en professionalisering waarmee ook de presentatie van het korps naar het publiek toe veranderde. In 1966 kwam er een verkeersvoorlichtingsdienst die op televisie en radio voorlichting verzorgde. Op scholen werd er verkeersvoorlichting gegeven. Het preventieve en publieksvriendelijke politiebeleid kwam echter niet in plaats van, maar naast een traditie van discipline en gezag te staan die volgens de auteur voortkwam uit de militaire traditie die het korps kenmerkte. In dit hoofdstuk besteedt de auteur verder aandacht aan de oprichting van de defensiepolitie toen Guyanese troepen het betwistgebied in West-Suriname bezetten, de stakingen van 1969 en 1973 met daarbij aandacht voor het politieoptreden.
Studies naar politionele ordehandhaving in Suriname zijn schaars waarmee deze studie dan ook in een omissie voorziet. Met deze studie heeft de auteur vooral de institutionele geschiedenis van de Surinaamse politie vanuit de archieven beschreven. Het perspectief van de politieman, de wijze waarop in de samenleving werd aangekeken tegen de politie, de aard en omvang van de criminaliteit en het politieoptreden komen minder aan bod. Desalniettemin heeft Ellen Klinkers een gedegen en lezenswaardige studie geschreven over de Surinaamse politie.
 Ellen Klinkers, De geschiedenis van de politie in Suriname; 1863-1975; Van koloniale tot nationale ordehandhaving. Amsterdam/Leiden: Boom/KITLV Uitgeverij, 2011. 280 p., isbn 978 94 61052 47 6, prijs € 24,90.
[uit Oso 2012.2]

Geslaagd eerbetoon aan Dobru

door Hans Ramsoedh

Wan Bon riepen wij hem altijd na als hij op zijn bromfiets voorbij reed of in de Chinese winkel kwam tegenover de A.T. Calorschool op de hoek van de dr. Sophie Redmondstraat en de Rust en Vredestraat. Hij balde dan zijn rechtervuist in de lucht als teken van herkenning of misschien trots. Raveles woonde naast de Chinese winkel en kwam op uitnodiging van de docente leerkracht Nederlands regelmatig op onze school om zijn gedichten voor te dragen. Dat zijn gedicht Wan Bon later uitgroeide tot het nationale gedicht van Suriname hangt voor een zeer belangrijk deel samen met zijn schoolbezoeken waar hij veel jongeren voor het eerst kennis liet maken met poëzie in het Sranan en zelfbewust denken en nationale trots bijbracht.

read on…

Tekst Van Lier lezing 2012

Kenmerken politieke cultuur en leiderschap in Suriname

door Hugo Fernandes Mendes

Dames en heren,

Het is een bijzonder voorrecht de Van Lier lezing te mogen houden . Zijn in 1949 als eerste druk verschenen: Samenleving in een Grensgebied is een standaardwerk en hoort in ieders boekenkast .
Het is vanzelfsprekend dat ik juist dit boek in de voorbereiding als eerste ter hand heb genomen. Bij herlezing viel mij op hoe tijdloos een goed boek kan zijn. De tweede druk dat 22 jaar later verscheen behoefde nauwelijks herschreven te worden.

read on…

Van Lierlezing: Suriname moet ‘wantok’ ontstijgen

door Stuart Rahan

Leiden – Om de ontwikkeling van Suriname versneld te doen plaatsvinden, moeten politieke partijen hun wantok (taalgroep) ontstijgen. De etnische scheidslijnen moeten doorbroken worden en partijleiders moeten verder kijken dan hun eigen enge belangen. Etnische verzuiling belet nationale ontwikkeling.

Tot deze conclusie kwam de Surinaamse jurist Hugo Fernandes Mendes in zijn lezing ‘Politieke cultuur en leiderschap in Suriname’, tijdens de laatste Van Lier-lezing georganiseerd door de Werkgroep Caraïbische Letteren. De tweejaarlijkse lezing werd vrijdag gehouden op de Universiteit Leiden.

Fernandes Mendes zag dit positieve vooruitzicht zich nu al ontwikkelen bij de VHP. Tijdens de laatste partijverkiezingen werd Chandrikapersad Santhoki met een duidelijk overwicht kandidaat-voorzitter om vervolgens met groot verschil de voorzittershamer over te nemen. ‘Een verhelderend transparante partijdemocratie’, noemde de inleider deze nieuwe politieke ontwikkeling in Suriname.

Karakteristiek

‘In Suriname legt de partijvoorzitter geen politieke verantwoordelijkheid af voor zijn daden, hij wordt niet weggestemd.’ Fernandes Mendes staafde deze stelling door Jagernath Lachmon, Ronald Venetiaan en Willy Soemita als voorbeeld te nemen. ‘Het is karakteristiek voor Suriname: een lange zit met slechte resultaten. Lachmon is de langstzittende partijvoorzitter geweest in de wereldgeschiedenis.’ De daaropvolgende actie van Santhoki keurde hij wel goed. Santhoki begon Surinamers in diaspora te interesseren in investeringen in hun geboorteland. Vroeger was de VHP slechts tijdens de verkiezingen een partij van alle hindostanen maar na de verkiezingen werd het een partij van Lachmon en enkele welgestelde hindostaanse families. ‘Santhoki is niet als de vorige VHP-leiders. Alleen moet hij nog zijn “wantok” ontstijgen om een nationaal leider te zijn’, betoogde Hugo Fernandes Mendes. Hij ziet ondanks de antinationale partijpolitiek van Suriname dat dit kenmerkende leiderschap wel etnische onrusten heeft weten te voorkomen zoals in andere Caraïbische landen. Het merkwaardige van zijn betoog is net zo goed van toepassing op de NDP van president Desi Bouterse. De partij heeft zich vanaf de oprichting afgezet tegen de oude op etnische leest geschoeide partijen hetgeen, zij het gestaag, heeft geresulteerd in de meest overtuigende overwinning in 2010 sinds het herstel van de democratische rechtstaat. ‘De oude politiek heeft de tweede kans sinds 1987 niet benut’, constateerde Fernandes Mendes, die enige hoop put uit de gedachte dat het raciale leiderschap op termijn op z’n retour is. Dat Fernandes Mendes moeite heeft met de persoon Bouterse heeft in zijn beleving alles te maken met zijn veroordeling in Nederland voor drugshandel en het feit dat hij hoofdverdachte is in het decemberproces. ‘Het is het ultieme faillissement van de politiek dat iemand als Bouterse met zijn verleden in drugs en coups heeft kunnen winnen.’

21 DNA-zetels

Dat de vooruitzichten op economisch vlak voor Suriname goed te noemen zijn, is volgens Fernandes Mendes te danken aan het opgezette beleid van de regering-Venetiaan in samenwerking met de toenmalige president van de Centrale Bank van Suriname, André Telting. ‘Zij kozen voor monetaire stabiliteit. Desondanks, Suriname blijft onvoorspelbaar.’ Dat die toekomst onzeker is, heeft ook te maken met onder andere het ontbreken van de anti-corruptiewet en de belangenverstrengeling van politici. Assembleelid Paul Somohardjo van coalitiepartij Pertjajah Luhur is beleidsadviseur op het ministerie van LVV, dat hij als parlementariër kritisch zou moeten volgen. Ronnie Brunswijk van A Combinatie heeft ook een dergelijke functie op het ministerie van Sociale Zaken. De beide mannen verdienen een dubbel inkomen voor werkzaamheden die niet voltijds verricht worden. De politieke belangenverstrengeling is niet nieuw. Jopie Pengel had ten tijde van zijn minister-presidentschap vier departementen onder zich en toucheerde vier afzonderlijke salarissen. ‘Er werd toen niet geprotesteerd’, was zijn conclusie. De moeizame relatie met Nederland is afgebouwd. ‘Wat driehonderd jaar niet met Nederlandse ontwikkelingshulp lukte, lijkt nu met de zuid-zuidrelatie (China en Brazilië) en eigen intellectuelen wel te gaan lukken’, merkte een vrouw in het publiek op. Zij noemde daarbij Staatsolie, waar het wel gelukt is om met eigen inspanning succesvol te zijn. Een ontwikkeling die door referent historicus Hans Ramsoedh onderstreept werd. Hij is van mening dat het aantal politici in Suriname drastisch moet worden verminderd. De Districts- en Ressortraden vindt hij overbodig en het aantal leden van de Nationale Assemblee moet teruggebracht worden tot 21.

R.A.J. van Lier, naar wie de lezing is vernoemd, was van 1949 tot 1980 buitengewoon hoogleraar in de Sociologie en Cultuurkunde van Suriname, de Nederlandse Antillen en het Caraïbisch gebied aan de Rijksuniversiteit Leiden.

[uit de Ware Tijd, 13/02/2012]

Politiek leiderschap

De timing van de Rudolf van Lier Lezing, die Hugo Fernandes Mendes op 10 februari in Leiden hield en die hij wijdde aan de politieke cultuur en het politiek leiderschap in Suriname, liet niets te wensen over. Sinds de verkiezingen van 2010 is er veel te doen over de wijze waarop in het bijzonder Surinaamse partijvoorzitters invulling aan hun functie geven. De balans is snel opgemaakt. De NDP, de Pertjajah Luhur en de ABOP kennen een omstreden leider, de VHP koos kortgeleden een nieuwe leider en de NPS en de KTPI zijn (de eerste nadrukkelijker dan de laatste) op zoek naar een nieuwe leider.

Fernandes Mendes, auteur van onder andere Onafhankelijkheid en parlementair stelstel in Suriname: hoofdlijnen van een nieuw en democratisch staatsbestel, hield het goed opgekomen publiek voor dat de machtsbasis van de traditionele partijen in Suriname in de afgelopen twintig jaar ingrijpend is versmald. Het electoraat heeft de traditionele wijze van politiekvoering afgestraft en de partijleiders zijn onmachtig gebleken om de kiezers het vertrouwen te geven dat de ontwikkeling van Suriname bij hen in goede handen is. Fernandes Mendes zoekt de oorzaak van het sterk teruggelopen vertrouwen in de traditionele leiders in de persoonlijke politiek die zij hebben gevoerd. Met een verwijzing naar The Origins of Political Order van de politicoloog Francis Fukuyama vergeleek hij hen met de Wantoks in Melanesië, een stam die geleid worden door de Grote Man. Iedereen kan de Grote Man worden, maar deze positie is weggelegd voor degene die de behoeften van de stamleden het beste kan vervullen. De introductie van een moderne staat naar Westminster model en van attributen als een parlement, politieke partijen en een leger bracht de Wantoks in verwarring, want zij konden deze vernieuwingen niet accommoderen met de directe bevrediging van hun materiële behoeften door de Grote Man. In veel staten – Suriname is er maar één van – heeft de persoonlijke politiekvoering door de Grote Man kunnen voortbestaan, ondanks de staatsrechtelijke evoluties die bedoeld waren deze politiekvoering in te bedden in een systeem van checks and balances.

Zoals het Wantok-systeem etnische wortels heeft, zo zijn ook de traditionele politieke partijen in Suriname vanaf hun oprichting in de tweede helft van de jaren veertig belangengroepen geweest op een etnisch-religieuze en etnisch-culturele grondslag. Sterke persoonlijkheden wierpen zich op als leider van deze belangengroepen en verdedigden deelbelangen in plaats van nationale belangen. Als Grote Mannen beloonden zij hun kiezers door hen materiële gunsten te verlenen. De groei van de NDP na 1987 en het verwerven van de regeermacht door deze partij in 2010 heeft het failliet aangetoond van de politiekvoering van de traditionele partijen. Dit failliet schrijft Fernandes Mendes vooral toe aan de lange zittingsduur van de leiders van deze partijen. Kiezers raken uitgekeken op weinig daadkrachtige Grote Mannen, die decennialang de teugels in handen houden, zich omringen met slippendragers, slecht kunnen omgaan met kritiek, hervormingen en vernieuwingen tegenhouden, initiatief en debat ontmoedigen en publiekelijk nauwelijks verantwoording afleggen voor hun daden.

Een andere oorzaak voor de neergang van de traditionele partijen zoekt Fernandes Mendes in de veranderde positie van Suriname in de wereld. Vooral de integratie van het land in de eigen regio heeft in de afgelopen twintig jaar effect gehad. De grenzen van Suriname gingen open en frequente bezoeken aan het land door vertegenwoordigers van internationale organisaties en buitenlandse bedrijven en door toeristen hebben het isolement van het land doorbroken en de samenleving van een nieuwe dynamiek voorzien. Was de politiekvoering voorheen vooral naar binnen gericht en konden onwetende kiezers gemakkelijk door gewiekste leiders worden gepaaid, de verbreding van de politieke horizon, ook bij het electoraat, vraagt om een andere aanpak en duidelijker antwoorden op de eisen van de moderne tijd. Grote Mannen kunnen niet langer volstaan met het debiteren van patriottische leuzen en het vrijblijvend aanwakkeren van hoop, maar dienen zich wezenlijk te verhouden tot de snel veranderende wereld en hun werkwijze hierop af te stemmen.

Hoewel Fernandes Mendes concludeerde dat de traditionele politiekvoering achterhaald is, meende hij dat het Wantok-systeem in de kern onaangetast is gebleven. Dat is een interessante bevinding, waar hij overtuigende argumenten voor aandroeg. In zijn analyse betrok hij vooral de NDP. Deze geldt als een multi-etnische partij die meer voeling lijkt te houden met de moderne tijd dan concurrerende partijen. Dit laat onverlet dat de NDP een scherp oog heeft voor de etnische afkomst van de bewoners van de kiesdistricten en bij parlementsverkiezingen de kandidaatstelling daar grotendeels van laat afhangen. Binnen de huidige regeringscoalitie is etniciteit bovendien niet zelden een bepalende factor bij het toewijzen van functies bij de overheid, in staatsbedrijven en op diplomatieke posten. Tenslotte kiest NDP-leider Bouterse er meer dan eens voor om zelf zijn etnische wortels te benoemen. Dat wan ptjin ingi boi (een kleine Indianenjongen) het tot het hoogste politieke ambt van het land heeft gebracht, geldt in Suriname inmiddels als een gevleugelde uitspraak van de president.

Het commentaar van referent Hans Ramsoedh, onder historici vooral bekend als schrijver van het standaardwerk Suriname 1933-1944: koloniale politiek en beleid onder gouverneur Kielstra, had vooral het karakter van een aanvulling. In zijn betoog vroeg Ramsoedh aandacht voor een ander aspect van het werk van Fukuyama, namelijk het onderscheid tussen ‘low trust societies’ en ‘high trust societies’. Volgens hem was Suriname een voorbeeld van een low trust society, een bewering die hij staafde met statistische gegevens waaruit bleek dat het vertrouwen van Surinaamse kiezers in hun leiders zorgwekkend laag is en dat zij opvallend ontevreden zijn over het functioneren van de bestaande politieke instituties. Naar het oordeel van Ramsoedh laten deze data zien dat de legitimiteit van het democratisch bestel in het geding is. Het gebrek aan vertrouwen dat Surinaamse kiezers hebben in hun leiders houdt zijns inziens onder meer verband met de wijdverbreide opvatting dat politici onvoldoende zijn toegerust voor de functies die zij bekleden en met de op ruwe confrontatie gerichte stijl waarmee leden van de Nationale Assemblee elkaar bejegenen. Ramsoedh wees daarnaast op de onvoorspelbaarheid van politieke leiders, die zich zelden laten betrappen op uitgewerkte maatschappijvisies of concrete ideeën over de inrichting van de staat. Als de verkiezingen voorbij zijn, gaat het de Grote Mannen om het verwerven van politieke macht. Bij de onderhandelingen hierover zijn de antecedenten van coalitiepartners bijzaak en worden de historische verhoudingen tussen de deelnemende partijen bij voorkeur buiten de discussie gehouden. De formatie van de zittende regering door politieke leiders die jarenlang elkaars gezworen vijanden waren, heeft volgens Ramsoedh het vertrouwen van het electoraat in de politiek alleen maar verder uitgehold en de instabiliteit van het democratisch bestel versterkt.

De zaal reageerde geanimeerd op het betoog van Fernandes Mendes en de repliek van Ramsoedh. De vragen en opmerkingen uit het publiek gingen onder andere over de achtergronden van de verkiezing van Bouterse tot president, de bijdragen van Euro-Surinamers aan de Surinaamse politiekvoering en de agenda van de zittende regering, meer in het bijzonder op het gebied van het ontwikkelingsbeleid en de relaties met het buitenland. De gepresenteerde opvattingen lieten een voorzichtig optimisme zien over de politieke daadkracht van de regering, die financieel orde op zaken wenst te stellen, economisch met elan aan de weg wil timmeren en afstand wenst te houden tot Nederland. Anderzijds heerste er ook scepsis over de autocratische tendensen van het huidige regime dat hoe dan ook in control lijkt te willen blijven, profiterend van de gezonde monetaire situatie die de vorige regering heeft achtergelaten en ogenschijnlijk onbezorgd over het risico dat de oude afhankelijkheidsrelatie met Nederland voor een nieuwe afhankelijkheidsrelatie met Brazilië of China wordt ingeruild. Fernandes Mendes en Ramsoedh lieten de aanwezigen ruimhartig van hun deskundigheid profiteren en vonden een goede balans tussen reflectie op historische en actuele ontwikkelingen.

Zal de politiekvoering onder de traditionele partijen spoedig veranderen? Bij de VHP lijkt hier een serieus begin mee te zijn gemaakt. In ieder geval is het stokje hier overgenomen door een betrekkelijk jonge en energieke leider die zijn partij een moderner aanzien wenst te geven. Of hij hier werkelijk in zal slagen, zal in de komende jaren blijken. Over de bewegingen binnen de NPS en de KTPI bestaat vooral onduidelijkheid. Voorzitter Venetiaan heeft te kennen gegeven het leiderschap van de NPS te willen overdragen, maar onder de tien leden die publiekelijk hebben aangegeven interesse te hebben in de functie bevinden zich maar enkelen die noemenswaardige ervaring hebben als parlementariër of minister en die in staat moeten worden geacht een aansprekend verhaal te presenteren waarmee de partij zich kan onderscheiden van de NDP. Bij de KTPI heeft één van de ondervoorzitters zich gemeld als uitdager van partijleider Soemita, die op zijn beurt heeft aangegeven in de race te willen blijven voor een nieuwe termijn als voorzitter. Zijn tegenstrever laat er geen gras over groeien. Hij heeft zich in het parlement als een zelfstandige fractie van de KTPI afgesplitst en doet van zich spreken als stichter van nieuwe partijkernen en fel criticaster van de zittende leider. Wie de nieuwe Grote Mannen of Vrouwen van de NPS en KTPI ook mogen worden, wat telt is dat zij hun partij uit het Wantok-systeem manoeuvreren en eigentijdse oplossingen formuleren voor eigentijdse problemen.

Vanavond derde Van Lier-lezing

Vanavond, vrijdag 10 februari 2012, houdt Hugo Fernandes Mendes de derde Van Lier-lezing, over politieke cultuur en leiderschap in Suriname, in Leiden. Hans Ramsoedh is referent. Klik hier voor meer informatie.

Een Joods kolonisatieplan voor Suriname

door Hans Ramsoedh

Het Saramacca project is een studie over het plan van de Freeland League for Jewish Territorial Colonization (Liga) om dertigduizend Joden in de naoorlogse periode in Suriname te vestigen. De jurist en oud-Nederlandse diplomaat Alexander Heldring promoveerde eind 2010 op deze studie.

Rechts: de oprichter van de Freeland League, Isaac Nachman Steinberg in 1918

Als diplomaat op de Nederlandse ambassade in Polen begin jaren zeventig leidde Heldring een afdeling die verantwoordelijk was voor de afgifte van Israëlische visa aan Poolse Joden die door het communistische regiem het leven ernstig zuur werd gemaakt. Op verzoek van Jeruzalem behartigde de Nederlandse ambassade in Warschau de belangen van Israël. Begin jaren tachtig was Heldring werkzaam op de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Zijn aandacht werd getrokken door een bladzijde in de Encyclopedie van Suriname waarin summier naar het Joodse kolonisatieplan van de Liga in Suriname werd verwezen. Na zijn uittreden uit de diplomatieke dienst wilde hij een politieke thriller over dit kolonisatieplan schrijven. Uitgevers toonden echter geen interesse en Heldring besloot het hele onderwerp van een historische en feitelijke kant te beschrijven.

De Liga werd in 1935 in Engeland opgericht tegen de achtergrond van de steeds ernstiger wordende Jodenvervolging door de Nazi’s. Zij zocht naar een dunbevolkt gebied waar Joodse kolonisten zich zouden kunnen vestigen zonder daarbij te streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Op grond van deze doelstelling noemde de Liga zich ‘territorialistisch’, dit in tegenstelling tot de zionisten die wel naar een onafhankelijke Joodse staat streefden. Palestina was voor de Liga geen optie, omdat het nog onder een Volkenbondmandaat van de Britse regering stond, die een beperkt toelatingsbeleid voor Joden toepaste. Met haar doelstelling werd de Liga de concurrent van de zionisten. De laatsten vreesden namelijk dat de Britse regering (en later de Verenigde Naties) de territoriale plannen van de Liga als een acceptabel alternatief voor een Joodse staat in Palestina zouden beschouwen. Op het hoogste niveau in zionistische kringen werden territoriale plannen van de Liga als een dreiging opgevat. Hun inspanningen richtten zich op het dwarsbomen van de plannen van de Liga. Zo verspreidden zionisten de fabel dat de Liga als doel had van Suriname een Joodse staat te maken die zich van Nederland zou afscheiden.

In Het Saramacca project ligt de focus op het ontstaan en het verloop van de onderhandelingen tussen de Liga en de Surinaamse en Nederlandse autoriteiten en op de factoren die uiteindelijk hebben geleid tot het mislukken van dit plan. Deze studie is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. In de inleiding bespreekt de auteur de keuze van de Liga voor Suriname en de bronnen die hij voor zijn onderzoek heeft gebruikt. In het tweede hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: een eerder plan van de Liga om vóór de Tweede Wereldoorlog vijfenzeventigduizend Joden in Australië te vestigen, het Plan Mussert uit 1938 van de Nederlandse Nationaalsocialistische Beweging om een Joods Nationaal Tehuis in de Guyana’s te vestigen, de eerste besprekingen tussen de Liga en Nederland en het eerste debat in november 1947 in de Surinaamse Staten.

In het derde hoofdstuk behandelt de auteur de geëmotioneerde debatten in de Staten over de plannen van de Liga en de reacties in de Surinaamse pers. Hoewel de Staten in april 1947 met een kleine meerderheid akkoord gingen met de immigratie van dertigduizend Joodse kolonisten in Suriname was er tegenstand, vooral van de zijde van de Creoolse Nationale Partij Suriname (NPS). Deze partij vreesde een politieke en economische overheersing door de nieuwe Joodse immigranten en een verlies van haar leiderschapsrol in de Surinaamse politiek. De vrees bij de NPS werd ook nog gevoed door de zionisten die, zoals eerder gesteld, hun eigen agenda hadden.

In het vierde hoofdstuk gaat Heldring in op de financiële aspecten van het plan, de toenemende zionistische tegenstand, de groeiende weerstand in Den Haag tegen het kolonisatieplan, de ontwikkelingen in Palestina als gevolg van de stichting van de staat Israël in 1948 en de weerslag daarvan in Suriname. Aanvankelijk enthousiasme van Nederlandse zijde voor het Joodse kolonisatieplan maakte plaats voor groeiende weerstand die onder meer samenhing met de Koude Oorlog. De Nederlandse regering vreesde namelijk dat door de kolonisatie grote groepen politiek ongewenste elementen (lees communisten) Suriname binnen zouden komen.

In hoofdstuk vijf bespreekt de auteur het kantelpunt in het proces rond dit kolonisatieplan, waarna het bergafwaarts ging met de plannen voor het Saramacca-project. Daarbij ging het onder meer om de gewijzigde verhoudingen tussen Nederland en Suriname, de grotere invloed van de NPS in het Surinaamse politieke bestel na invoering van het algemeen kiesrecht in Suriname en spanningen binnen de Freeland League en met name tussen het hoofdkwartier in New York en de officiële vertegenwoordiger van de Liga in Nederland.

In het voorlaatste hoofdstuk behandelt Heldring de laatste fase van het Saramacca-project, een fase die de auteur typeert als ‘gerommel in de marge’. Tot februari 1956 koesterde de Liga de hoop dat het in Suriname nog zou lukken met haar kolonisatieplan. In februari 1956 schreef de toenmalige Surinaamse minister-president Ferrier aan de Liga dat de regering in Paramaribo het kolonisatievoorstel zou bestuderen: ‘Zodra een besluit tot stand is gekomen, zullen we u dit laten weten’ aldus Ferrier (p. 299). Ferrier nam hierna geen actie meer en zijn brief kan worden beschouwd als de slotscène in het drama van het Saramacca project. Hierna viel definitief het doek. Het laatste hoofdstuk is een slotbeschouwing waarin de auteur resumerend ingaat op de deelvragen in de inleiding.

Deze studie kent een aantal omissies. De eerste betreft de bestaansmiddelen van de Joodse kolonisten. Zij zouden zich gaan richten op agro-industriële ontwikkeling. De lezer blijft in het ongewisse wat voor soort agrarische en industriële activiteiten het precies betrof. Een tweede onderbelicht thema betreft de financiën. De Liga verwees naar invloedrijke Joodse organisaties en personen die grote belangstelling toonden voor de oprichting van een fonds, maar heeft nimmer namen van deze organisaties genoemd. Hoe serieus waren deze toezeggingen? Heldring gaat hier al te makkelijk aan voorbij door te stellen dat er geen financiers over de brug zouden komen zolang er geen bindende overeenkomst met de Surinaamse en/of Nederlandse regering bestond. De Liga had de totale kosten begroot op dertig miljoen dollar, dat wil zeggen duizend dollar per persoon, een irrealistisch bedrag voor een kolonisatie van een groep met een dergelijke omvang. En hoe zat het met het levensonderhoud in de beginperiode van de kolonisatie? De kosten gaan immers voor de baat uit. Een derde punt dat onderbelicht blijft, betreft de werving van Joodse kolonisten uit de overlevingskampen en uit Oost-Europa. Onduidelijk blijft hoe de Liga dacht de kolonisten te werven en te vervoeren naar Suriname. Een laatste aspect dat eveneens onderbelicht blijft en dat de slagingskans van dit kolonisatieplan zeer zeker in negatieve zin zou hebben beïnvloed, betreft de relatie met de concurrerende en invloedrijke zionistische beweging die zowel vóór als na de stichting van de staat Israël als doel had zoveel mogelijk Joden naar de nieuwe Joodse staat over te brengen. Het is niet ondenkbeeldig dat de kolonisatieplannen van de Liga bij een effectuering zouden zijn gedwarsboomd door de zionistische beweging, zoals zij dat in een eerder stadium had gedaan. Was het kolonisatieplan van de Liga daarom niet meer dan een hersenschim van enkele idealisten met oprechte en humanitaire bedoelingen? Na lezing van deze studie ben ik, in alle voorzichtigheid, geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden.

Ondanks deze tekortkomingen heeft de auteur een lezenswaardige studie geschreven. Heldring is erin geslaagd het Joodse kolonisatieplan in Suriname, zoals hijzelf schrijft, onder het vloerkleed van de geschiedenis te voorschijn te halen en een plek te geven in de Surinaamse, Nederlandse en Joodse historiografie. Een interessante vraag is uiteraard hoe de geschiedenis van Suriname zou zijn verlopen als het kolonisatieplan van de Liga wel was gelukt. Maar dit is meer een thema voor speculatieve fictie of een politieke thriller.

Alexander Heldring, Het Saramacca project; Een plan van joodse kolonisatie in Suriname. Hilversum: Verloren, 2011. 348 p., ISBN 978 90 8704 207 3, prijs € 35,00.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Zie ook The Saramacca Project

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter