blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ramlal-Jagmohansingh Shantie

Congres Sarnámi Cultuur 2018: 1, 2 en 3 juni in Den Haag

De ontwikkeling van de Sarnámi cultuur in 145 jaar

Op 1, 2 en 3 juni vindt een uniek congres over de Sarnámi cultuur plaats in Den Haag, het wordt één maal in de drie jaar georganiseerd.

Centrale thema daarbij is: Hoe heeft in 145 jaar de Sarnámi (Hindustaanse) cultuur vorm en inhoud gekregen en wat houdt deze precies in? Wat zijn de specifieke uitingen, zowel oraal als schriftelijk, of in andere vormen van expressies? De bedoeling is om tijdens de aftrap van het driejaarlijks congres stil te staan bij de vraag hoe het Sarnámi erfgoed thans eruit ziet. Wat zijn de kenmerken en hoe manifesteert dit zich in de beide landen waar Hindustanen zijn neergestreken. read on…

Debuutroman Shantie Jagmohansingh

In het najaar verschijnt bij De Geus de debuutroman van Shantie Ramlal-Jagmohansingh. Overzichzelf schrijft de auteur op haar website:
Vroeger vond ik boeken en verhalen zo bijzonder dat ik me niet kon voorstellen dat mensen dat hadden gecreëerd. Boeken waren toen een gegeven, net als de natuur. Gaandeweg begon het te dagen, maar met de jaren raakte ik alleen maar meer onder de indruk van de kracht van taal: het ultieme middel om op zoek te gaan naar de waarheid, schoonheid, betekenis. Door taal kan je mensen anders naar dingen laten kijken, maar ook stemmen laten horen die normaal verdwijnen in het tumult van alle dag.
Als freelance publicist/columnist heb ik opinies, columns, verhalen, artikelen en recensies geschreven voor o.a.  Trouw, Volkskrant / VK.nl, Contrast, Joop.nl, Wereldjournalisten en OHM Magazine. Mijn eerste korte verhaal ‘Sneeuw’ verscheen in literair tijdschrift Armada. Hieruit vloeien weer andere werkzaamheden voort, zoals het houden van spoken columns tijdens bijeenkomsten of radio-programma’s, of het afnemen van interviews voor bijvoorbeeld het Indian Film Festival The Hague of tijdens een literaire avond.
In het dagelijkse leven werk ik ook als projectleider en sociaal wetenschappelijk onderzoeker bij de gemeente Rotterdam en ben auteur van diverse onderzoeksrapporten, artikelen en essays geschreven op het terrein van armoede, bijstandsgerechtigden, arbeidsmarkt en zorg & welzijn. In samenwerking met de Erasmus Universiteit doe ik onderzoek naar de effecten van gemeentelijk activeringsbeleid op het gebied van participatie en gezondheid. Andere onderwerpen die mijn interesse hebben zijn diversiteit en emancipatie.

Mijn studie bestuurskunde (Beleid & Politiek – European & Global Governance) aan de Erasmus Universiteit Rotterdam combineerde ik met dans, voornamelijk jazz dance en show ballet bij de Amsterdam Admirals, maar ook bollywood en kathak (Indiaas klassiek) en stond hiermee op podia in binnen- en buitenland. Met mijn zusje nam ik deel aan diverse talentenjachten, dansshows en een hilarisch tv-programma in Spanje. Daarna richtten we samen dansgroep Xpression op.

Tot mijn eigen verbazing viel ik in mijn studietijd in de prijzen bij enkele miss-verkiezingen (nee, geen enkel jurylid omgekocht, als student was ik daarvoor veel te arm) en reisde zo voor de eerste keer af naar India, het land van mijn ‘roots’ en vanaf dat moment als object van fascinatie, wereld-in-wereld en land van uitersten een blijvende inspiratiebron.
Op de meeste dagen van het jaar ben ik ook als volgt te omschrijven: vat vol tegenstrijdigheden, moet op gezette tijden dansen en reizen, maar kan ook lang stilzitten achter een laptop of boek met een schaal gemberkoekjes of bara’s binnen handbereik, combineert opinie graag met een vleug glamour & humor, addicted to the city life!
Een paar voorbeelden van publicaties:
* Jonge vrouwen zijn de motor van India, Trouw, 2013
* Serie over de aantrekkingskracht van wereldsteden en de stedelijke identiteit in dagblad Trouw, zomer 2012
*Ramlal-Jagmohansingh, S. (2011), Geef Azië partij met allochtoon talent, de Volkskrant
*Ramlal-Jagmohansingh, S. (2011), Rotterdam Zuid heeft wel degelijk glamourpotentie, Trouw
*Ramlal-Jagmohansingh, S. (2010), Strijdbaar zijn kan ook zonder korte lontjes, Trouw
*Ramlal-Jagmohansingh, S. (2011), Hindoestanen integreren geruisloos, Trouw
*Ramlal-Jagmohansingh, S. (2011), Strijdbaar zijn kan ook zonder kort lontje, Trouw
*Ramlal-Jagmohansingh, S. (2010), Sneeuw (proza), verscheen in literair tijdschrift Armada: uitgeverij Wereldbibliotheek.
*Jagmohansingh, S. (2010), ExIT – een frisse wind, hoofdstuk in boek Aandacht en kracht van het Lectoraat Dynamiek van de stad

Anurag Kashyap in ‘s-Gravenhage

by Shantie Jagmohansingh-Ramlal
 
At the third edition of the Indian Film Festival The Hague – IFFTH I interviewed Anurag Kashyap at the premiere of his film Ugly (recently featured at Cannes). Anurag Kashyap is an international celebrated and award winning filmmaker and often described as the leading figure in a new kind of Indian Cinema. With movies like Black Friday, Dev D, That girl with yellow boots, and (my personal favorite) Gangs of Wasseypur he has given us stories with unexpected twists and surprises, and always something edgy and groundbreaking in it. Compared to the more mainstream Bollywood movies his work is different and onconventional, much more realistic. The films include socially critical issues as well, like corruption, abuse of power, domestic violence. Whether you like his work or not, you will leave the cinema with a whole new experience and with something to think about.
 

About how he a became a filmmaker, he said the following: “I grew up with the idea that cinema is Bollywood, what we watch in the whole country. You never think of participating in it, because you think you need some very special skill to do something that is so unreal. But one moment I realised cinema can also be different, and it can be done in a whole other way. That’s when I moved to Mumbai. That’s where it all started, continu facing the rejections. I was selfish, only fighting for me, I wanted my movie to be out there. But sometimes one persons fight becomes a war for many people. Many people get involved and fight with you. And then the media calls you the leading figure in a new kind of Indian cinema, but that’s something that’s been thrust upon me. I’m trying to step back from that, I just want to make my own films.”

Over ‘onzichtbare’ Hindoestaanse meiden (2 en slot)

Hindoestanen worden over het algemeen beschouwd als een geslaagde succesvolle groep in Nederland. Maar de Hindoestaan zouden niet genoeg zichtbaar zijn en zeker Hindoestaanse meisjes niet. Wat kan de reden zijn? Shantie Jagmohansing onderzoekt de kwestie. In het eerste deel ontdekt Kajol dat GTST niet op haar zit te wachten en ze kijkt nu naar Bollywood.

 
door Shantie Ramlal-Jagmohansingh
Het verhaal van Kajol staat niet op zichzelf. Er zijn in Nederland namelijk veel Hindoestaans-Nederlandse meisjes wier voorkeur uitgaat naar de ‘Internationale Indiase showbizz’. Een gevolg hiervan is dat zij inderdaad wat minder zichtbaar zijn in de Nationale Nederlandse showbizz. Maar in plaats van ons hierover te beklagen, moeten we ook stil staan bij de mogelijkheid dat veel Hindoestaans-Nederlandse meiden hiermee doen wat zij vanuit hun hart willen doen, zonder zichzelf te verloochenen. Zij blijven trouw aan zichzelf, simpelweg door zichzelf te zijn.
Natuurlijk zijn er naast meisjes als Kajol genoeg Hindoestaans-Nederlandse meisjes die wel hun draai vinden in de Nederlandse showbizz. En de meisjes die hiervoor kiezen moeten uiteraard worden ondersteund! Maar het punt dat ik hier probeer te maken, is dat streven naar zichtbaarheid nooit een doel op zichzelf moet zijn. Zelfontplooiing, identiteitsontwikkeling en vrij zijn om te doen en worden wat je wil, dat is waar het om draait. Als dit uiteindelijk zichtbaarheid met zich mee brengt, dan is dat een prettige bijkomstigheid.
Als de huidige jonge generatie Hindoestaanse-Nederlanders alleen maar wordt gepusht om zo veel mogelijk zichtbaar te zijn in de Nederlandse samenleving, dan maken we dezelfde fout als ouders die hun kinderen alleen maar pushen om beroepen te kiezen die veel geld en status met zich meebrengen, zonder rekening te houden met de wensen en toekomstdromen van hun kinderen. En daarnaast is het ook helemaal niet verwonderlijk dat Hindoestaanse meisjes zich in grote getallen enthousiast interesseren voor India en de bijbehorende booming showbizzwereld! Om een paar interessante feiten te noemen: Bollywood is wereldwijd niet alleen de grootste filmproducent, maar trekt ook massa’s kijkers uit alle delen van de wereld. De Indiase klassieke dans is al duizenden jaren oud en wordt zelfs beschreven in de oeroude Natya Shastra. De Indiase muziek is niet alleen een streling voor het oor door de eeuwenoude klanken van instrumenten als de sitar, de sarangi en de sitar, de teksten zijn vaak dichterlijke parels op zichzelf. En in een wereld die steeds meer globaliseert, is het voor Nederland natuurlijk helemaal niet verkeerd om te beschikken over getalenteerde booming Hindoestaans-Nederlandse meiden die in beide werelden succesvol zijn!

Toen Kajol besloot haar showbizzcarrière in oosterse richting te navigeren, belandde ze net zoals veel andere ondernemende Hindoestaans-Nederlandse meisjes in een Hindoestaanse missverkiezing. Samen met nog 9 andere jonge vrouwen zou ze strijden om een zilveren tiara met vermiljoenrode sjerp, een luxe reis naar India waar de internationale verkiezing met deelnemers over de hele wereld zou plaatsvinden en natuurlijk een flinke dosis glorie en euforie wanneer de volledige zaal uitbundig voor de winnares zou applaudisseren.
Kajol was ervan overtuigd dat deze nieuwe richting juist was geweest. Maar toch deden zich ook in ‘deze showbizzwereld’ dingen voor waar ze niet altijd achter stond. Soms kreeg ze hierdoor een knoop in haar maag, veroorzaakt door onbegrip voor haar eigen gedrag (waarom durfde ze haar mond niet open te doen? Was ze het stiekem wel met de rest eens?) en als gevolg hiervan schaamte.

Haar naam was Ambika, ze was lang en atletisch, had zulke duidelijke gelaatstrekken dat haar gezicht gelijkenissen vertoonde met Zuid-Amerikaans houtsnijwerk en een soepele zelfverzekerde manier van lopen. Kajol wist door haar eerdere capriolen in Amsterdam, dat Ambika alles mee had om door te breken als internationaal model. Voor deze missverkiezing had Ambika echter wel een minpunt, een minpunt dat alleen door een deel van haar ‘eigen mensen’ zo werd gezien en waarvan Kajol wist dat het onbegrijpelijk was: Ambika’s huid was gaaf, egaal en donker als pure chocolade.
Door de andere meisjes met een lichtere huidskleur werd dit tevreden vast gesteld. Ambika was voor hen geen obstakel op weg naar de tiara, ondanks dat ze met haar tijdloze schoonheid uit een schilderij van kunstenaar Raja Ravi Varma leek te zijn gestapt.

En ze hadden gelijk. De verkiezing werd gewonnen door Reshma, een giebelend onbeholpen schepseltje, die alleen deelnam omdat haar moeder dat zo graag wou en zelf nog het meest schrok toen haar naam als winnares werd omgeroepen. Het lichte huidskleurcomplex is een parasiterend restant van ruim 300 jaar kolonialisme in India, waarin de Indiërs werd ingeprent dat een lichtere huidskleur beter was. Een lichtere huiskleur stond immers vaak gelijk aan rijkdom. Het betekende dat je niet uren in de hete zon hoefde te bikkelen voor een hongerloon.
Lang geleden was dit geheel anders. Donkere kleuren werden toen geassocieerd met goede dingen. Donker stond voor de nacht waarin dromen tot wasdom komen, het stond voor de rijkdom van de aarde, voor de beschutting van de sterkste bomen, voor de creatieve energie in het universum. Mysterieus, voedend, levendig, vol met kracht en potentie. De kleur wit had toen juist een negatieve lading. Wit stond voor dood, ziekte en zwakte.
Het goede nieuws is dat tegenwoordig steeds meer mensen in India zich uitspreken tegen de voorkeur voor een lichtere huidskleur. Toch zijn er nog steeds voorbeelden waarin opvattingen over huidskleur verbijsterende gevolgen hebben. Heather Ferreira vertelde vorig jaar in een stuk van CNN Politics over haar werk in de slums in Mumbai. Veel vrouwen die ze ontmoet in de straten van de slums, nu alom bekend door de film Slumdog Millionaire, worden vaak beschimpt. Ze worden regelmatig gezien als onaantrekkelijk als hun huid te donker is. Ook worden ze aangeduid als vervloekt als ze alleen dochters hebben en geen zonen.
[van Wereldjournalisten, 22 april 2010]

Liever Bollywood dan GTST!? (1)

Hindoestanen worden over het algemeen beschouwd als een geslaagde succesvolle groep in Nederland. Maar de Hindoestaan zouden niet genoeg zichtbaar zijn en zeker Hindoestaanse meisjes niet. Wat kan de reden zijn? Shantie Jagmohansing onderzoekt de kwestie.

read on…

Ook Nederland stelt teleur

door Shantie Ramlal-Jagmohansingh

De werkelijkheid bestaat niet, percepties wel. De politieke en mediawerkelijkheid wordt dan ook gekenmerkt door ‘frames’ die voor een groot deel bepalen hoe we de werkelijkheid tot ons nemen. Het integratiedebat is hierbij een goed voorbeeld. Denk aan Paul Scheffers essay ‘Het multiculturele drama’, waarmee het problematiseren van alles wat multicultureel was een ware vlucht nam. In het nieuwste boek Badal van de publicist en schrijver Anil Ramdas, zegt de hoofdpersoon hierover: “Scheffer leek zich met zijn multiculturele drama het lot van de kansarme allochtonen aan te trekken. Maar eigenlijk interesseren die allochtonen hem niet – nee, het zijn de arme oude witte mensen die last van de allochtonen krijgen, dáár maakt hij zich zorgen over!’ Dit scherpe citaat is kenmerkend voor het boek waarin uitgebreid wordt gesproken over zaken als de multiculturele samenleving, integratie, migratie, kolonialisme en imperialisme, maar dan voor de verandering eens door de ogen van een allochtone intellectueel.

 

Anil Ramdas

Anil Ramdas. Portret door Nicolaas Porter

In zijn voorgaande boek Paramaribo, de vrolijkste stad in de jungle, beschreef Ramdas hoe gefrustreerd hij is door het gebrek aan stimulatie van de Surinaamse bevolking vanuit wereldliteratuur, kunst en muziek. Hij beschreef een vrolijkheid die wordt ingegeven door een leegte die men niet anders weet op te vullen dan door dansen en feesten. Hoe het land uit zijn jeugd hem genadeloos in de steek had gelaten en verraden.

Op 31 maart 2011 werd zijn nieuwste boek gepresenteerd. Na jarenlang het werk van zijn twee grote voorbeelden Naipaul en Rushdie te hebben gelezen, bestudeerd en geanalyseerd, heeft ook Ramdas een roman geschreven. En ook in dit boek is teleurstelling een belangrijk thema, maar ditmaal betreft het een ander land: Nederland. Het boek gaat over de Surinaams-Hindoestaanse Harry Badal, die in Nederland bekend wordt met essays over de multiculturele samenleving. De bekendheid gaat echter over in een neerwaartse spiraal; hij belandt in een alcoholverslaving die hem nog verder wegdrijft van zijn gezin dan de overgave op zijn werk voorheen al deed. Om weer grip te krijgen op zijn leven trekt hij zich terug op Zandvoort en samen met vriendin S. kijkt hij terug op zijn carrière in de journalistiek waarin alles draaide om kastijden en het schrijven over mensen die niet je publiek zijn. Tijdens deze gesprekken wordt de lezer getrakteerd op feitjes en weetjes over de meest uiteenlopende onderwerpen; over het verschil tussen spoorlijnen in Amerika en India, over het verschil tussen Perzisch-Indiase en Westerse muziek, over de ruim drieduizend Indiase soldaten die tijdens WO2 gestationeerd waren in Zandvoort en door de Hollandse meisjes zeer aantrekkelijk werden gevonden. Maar voornamelijk lezen we over de teleurstelling in het culturele niveau van de doorsnee Nederlander.

Deze teleurstelling lijkt breder te zijn dan die van Badal alleen. Deze teleurstelling lijkt zelfs te gelden voor een hele generatie. Ramdas/Badal en zijn Hindoestaans-Nederlandse generatiegenoten migreerden in de jaren zeventig vanuit Suriname naar Nederland, met een bepaalde voorkennis in het achterhoofd. Voor de migratie kenden zij Nederlanders hoofdzakelijk als ontwikkeld en hoogopgeleid. De Nederlanders die toen in Suriname rondliepen waren vooral docenten die van alles wisten over taal, rekenen en aardrijkskunde, die verhalen konden vertellen over het negerjongetje Dandiloo. Maar toen zij eenmaal in Nederland arriveerden, kwamen de migranten tot de ontdekking dat er ook andere typen Nederlanders waren. Onder andere ook de groep die in de huidige politieke tijdsgeest steeds vaker wordt aangeduid onder de noemer ‘Henk en Ingrid’.

Dat was lange tijd alleen maar verwonderlijk. De laatste jaren is deze verwondering echter omgeslagen in teleurstelling. De teleurstelling van een generatie die dacht te migreren naar een land waar hun kinderen het beter zouden hebben, dan als ze in hun moederland waren gebleven. Een generatie die daar toch hun twijfels bij heeft als ze kijken naar de huidige tijd, waarin een essay als ‘Het multiculturele drama’ furore maakt, ‘het mislukken van de multiculturele samenleving’ opeens een veelgehoorde kreet is en de premier van het land spreekt over ‘het teruggeven van dit land aan de Nederlanders.’

De eerste generatie Surinaamse Hindoestanen hield zich voor een groot deel bezig met overleven en aanpassen in een vreemd land.

In Badal schrijft Ramdas: “Migranten ontbeerden meer dan economische of culturele kansen; ze ontbeerden hun herinneringen, de stille getuigen van hun herkomst (p.233).”

Dat was moeilijk, maar werd op de koop toe genomen, want hun kinderen zouden hier geboren worden en dus echte Nederlanders zijn. Voor hen werd alles anders. Zij zouden wel in staat zijn hun jeugdherinneringen op te slaan (dat is precies de reden waarom de hoofdpersoon in Badal een huis met ruime zolder koopt). Maar nu ziet deze eerste generatie dat ook de identiteit van hun kinderen niet automatisch en geheel wordt geaccepteerd in het land waar ze geboren en getogen zijn. De ‘Nederlandse identiteit’ wordt door de doorsnee burger en de media vaak nog steeds benaderd alsof Nederland zo mono-etnisch is als in de jaren vijftig. Door het ‘multicultureel-is-problematisch’-frame, is het feit dat de jongere allochtone generatie al vanaf hun geboorte onderdeel is van Nederland, schokkend genoeg niet eens vanzelfsprekend en dat is voor veel eerste generatie Surinamers misschien wel de grootste domper van het migratieavontuur. Het is voor hen een deceptie dat er anno 2011 jongeren zijn die niet helemaal zeker weten of de premier hen wel of niet tot ‘de Nederlanders van dit prachtige land’ rekent, omdat de wieg van hun ouders toevallig in Suriname stond. Hoe kan het dat dit hun kinderen overkomt?

Wat Badal dan ook zo interessant maakt voor zowel eerste als tweede generatie allochtonen, is om te lezen hoe een intellectuele allochtone hoofdpersoon, denkt over zaken als migratie, integratie, populisme, kolonialisme, imperialisme en de multiculturele samenleving. Over het algemeen worden deze zaken in de literatuur beschouwd door autochtonen, die dit niet volledig vanuit de andere kant kunnen bezien: namelijk hoe bepaalde uitspraken door politici of burgers of beleidsplannen aankomen als je zelf een migrant of allochtoon bent. Of hoe het voelt als je beter presteert dan ‘Henk en Ingrid’, die je desondanks de maat nemen. Eigenlijk is Badal een essayistische roman geworden waarin de afgelopen twee decennia worden beschouwd door de ogen van degene die normaal wordt aangeduid als ‘de ander’. En dat is precies wat dit boek zo interessant maakt.

[Dit artikel verscheen eerder in OHM Magazine]

 

Mama Tandoori versus Mama Chutney

door Shantie Ramlal-Jagmohansingh

Het boek Mama Tandoori van de Rotterdamse schrijver Ernest van der Kwast was voor mij -een jonge vrouw van Hindoestaanse afkomst – op veel punten erg herkenbaar. Tijdens het lezen kon ik ook niet anders dan nagaan hoe de Mama Tandoori uit de roman zich verhoudt tot de Mama Chutney’s in mijn omgeving…
Tijdens mijn studie aan de Erasmus Universiteit las ik geregeld de columns van Ernest van der Kwast in het Erasmus Magazine. Ik had er toen geen idee van dat de schrijver van deze stukken iets met mij gemeen had, namelijk de binding met India. Dat was ook niet zo vreemd. De naam Ernest van der Kwast roept in eerste instantie alleen associaties op met oer-Hollandse taferelen als molens, koeien en polders. Ten tweede is zijn uiterlijk zodanig – donkere haren en ogen en een lichte huidskleur, dat je deze niet meteen thuis kan brengen. Pas tijdens een aflevering van De Wereld Draait Door in april 2010, ontdekte ik dat Ernest van der Kwast half Indiaas is. Dat kwam overigens niet eens zozeer door zijn aanwezigheid in de show. In mijn ogen leek hij toen nog steeds niet erg Indiaas. Toen hij de naam van één van ’s werelds bekendste filmsterren, Amitabh Bachchan uit Bollywood, uitsprak, deed hij dat op een verhollandste manier. Ik ken geen enkele Hindoestaan of Indiër die zich hier verder aan schuldig maakt.
Maar de vrouw die naast de schrijver zat nam alle twijfel weg. Gehuld in een donkerblauwe sari met opvallende gouden sieraden, een bindi op haar voorhoofd, halflang donker haar en bruine ogen was dat onmiskenbaar een Indiase vrouw. Een vrouw die qua uiterlijk zo zou kunnen rondlopen in mijn familie. Het was niet zomaar een Indiase vrouw. Het was Veena Van der Kwast-Ahluwalia, de hoofdpersoon uit het boek Mama Tandoori.

De achtergrond van de schrijver van het boek – half Nederlands, half Indiaas en één migrantenouder – is niet helemaal hetzelfde als die van mij. Ik ben Hindoestaans-Nederlands en mijn beide ouders zijn migranten afkomstig uit Suriname. Concreet betekent dit dat er bij ons thuis minder tandoori kip uit een ‘niet-bestaande kleioven’ werd bereid zoals door Veena in het boek, maar des te meer kip in massala, geserveerd met roti en aardappel met kousenband, gegarneerd met een theelepel chutney om de maaltijd extra spicy te maken. Maar naast deze verschillen zijn er genoeg overeenkomsten die ervoor zorgden dat ik het boek met veel interesse en plezier las. Ik vroeg me meteen af in hoeverre de Mama Tandoori uit het boek overeenkwam met de ‘Mama Chutney’s’ in mijn omgeving.

Gratis is goed
In het boek vertelt de in Rotterdam opgegroeide, maar in Bombay geboren Ernest van der Kwast een geromantiseerd verhaal over zijn familie. Het begint met zijn Indiase moeder die als jonge vrouw naar Nederland komt met twee koffers vol kostbare sieraden. Wanneer zij zich de ‘hoekige Nederlandse taal’ eigen probeert te maken in de bibliotheek van de Erasmus Universiteit, valt de Hollandse Theo Van der Kwast als een blok voor de Indiase schone en vraagt haar kort daarop ten huwelijk. Ze trouwen, vestigen zich in Rotterdam Kralingen en krijgen drie zonen, waarvan Ernest de jongste is. Het boek is dus kortom een weergave van zijn belevenissen in het Nederlands-Indiase huishouden. Hierbij komen ook verhalen van andere familieleden uit India en Canada aan bod. De rode draad in het geheel is zijn moeder, de opmerkelijke Veena Ahluwalia. Ze leeft onder het motto ‘gratis is goed’, wordt onweerstaanbaar aangetrokken door de meest buitenissige aanbiedingen en probeert bij iedere transactie genadeloos af te dingen, waarbij ze menig verkoper tot waanzin drijft (maar uiteindelijk toch vaak haar zin krijgt).

Show off
Het boek bevat veel humor. Van der Kwast krijgt het voor elkaar om de lezer diverse keren hardop in lachen uit te doen barsten. Zo schrijft hij bijvoorbeeld over de talloze prijzen en bekers die hij won met atletiekwedstrijden in zijn jeugd. Na afloop vond zijn moeder het belangrijk deze prijzen aan zoveel mogelijk mensen te tonen. ‘Ik herinner me de vele lange autoritten naar huis na een wedstrijd ergens in Nederland. Eenmaal in Rotterdam schudde mijn moeder iedereen wakker en moesten we klaar gaan zitten. In de houding. Als ons huis in zicht kwam, riep ze: “Nu!” Mijn vader ramde op de toeter en moest de Jericholaan, en later ook de Tiberiaslaan, een aantal maal op en neer rijden. Net zo lang totdat alle buren ons hadden gezien: mijn vader die in zijn stuur kneep, mijn broers die lachten, mijn moeder die zwaaide alsof ze de koningin was, en ik die mijn medaille of beker uit het raam moest steken.’

Erekwestie
Over dit voorval schrijft Van der Kwast: ‘Show off, een typisch Indiaas gebruik.’ Een gebruik dat ook mijn eigen ouders niet geheel vreemd was, maar waar ik in tegenstelling tot Van der Kwast wel een heldere verklaring voor heb. Toen na de middelbare school duidelijk werd dat ik naar de universiteit zou gaan en de studietijd ook zou combineren met een danscarrière, reageerden de voornamelijk autochtone collega’s van mijn vader lichtelijk ongelovig. Vooral de leidinggevende van mijn vader kon zijn verbazing niet verbergen, vooral omdat zijn zoon recentelijk was gestopt met een universitaire studie. Om de zoveel tijd kwam hij naar mijn vader toe om te vragen of ik het wel aan kon, of ik de stof wel snapte, of ik het niet te zwaar vond. Het halen van mijn tentamens en het succesvol afronden van de studie werd op deze manier een erekwestie voor mijn vader. Na ieder goed afgerond studiejaar, stapte hij met zijn borst vooruit naar zijn leidinggevende om eens flink uit te wijden over de geweldige prestaties van zijn dochter.

In Mama Tandoori ziet Veena het liefst dat haar drie zonen in de toekomst beroepen met status zullen uitoefenen, zoals arts, econoom of advocaat. Dat pakt in de werkelijkheid echter heel anders uit. Haar oudste zoon is verstandelijk gehandicapt wat betekent dat hij op veel gebieden voor de rest van zijn leven een kind zal blijven. Haar tweede zoon Johan is weliswaar getrouwd met een beeldschone vrouw, maar zij blijkt moslim te zijn. Een onvergeeflijke zonde in Veena’s ogen want dat doet haar te veel denken aan de verschrikkingen die ze heeft meegemaakt in haar thuisland: ‘De moslims hebben ons verjaagd uit ons huis. Ze hebben al onze bezittingen geroofd. Meisjes moesten hun haren afknippen en jongenskleren aantrekken omdat ze anders zouden worden verkracht. We hadden geen eten, geen dak!’ En als klap op de vuurpijl stopt Ernest met zijn studie omdat hij schrijver wil worden.

Economische zekerheid
Ook bij Hindoestanen in Nederland is het nog steeds zo dat bovengenoemde beroepen met stip op nummer 1 staan. Een beroep als arts, econoom of advocaat betekent immers economische zekerheid. De behoefte aan financiële zekerheid hangt samen met de Hindoestaanse migratiegeschiedenis. De geschiedenis van mijn voorouders, verschilt met die van Veena, hoewel ze allebei zijn begonnen in India. Maar de gemeenschappelijke rode draad is dat beide partijen weten wat het is om in armoede te moeten leven.
Aan het begin van de twintigste eeuw, toen India nog gekoloniseerd werd door de Britten, migreerden de Hindoestanen vanuit Noord-India naar Suriname als contractarbeider, waar zij onder erbarmelijke toestanden moesten werken onder het koloniale juk op de Nederlandse plantages. Na de afschaffing van de contracttijd in 1916 besloot een deel, waaronder mijn voorouders, zich blijvend te vestigen in Suriname. Dat betekent dat zij in staat zijn geweest vanuit nietsweer een heel bestaan op te bouwen. De economische situatie van de Hindoestanen is door de jaren heen steeds meer veranderd. Eigenlijk kun je stellen dat de eerste contractarbeiders, de zaden hebben geplant, waarvan de volgende generaties de vruchten hebben kunnen plukken.

Aan de volgende generaties werd steeds doorgegeven dat je door hard werken steeds hogerop kan komen. Hoe hoger, hoe rijker, hoe minder onzekerheid van bestaan. Met deze geschiedenis in het achterhoofd, is het dus niet vreemd dat beroepen als arts, advocaat en econoom nog steeds wenselijk worden geacht onder Hindoestanen. Toch is een nieuwe ontwikkeling gaande, nu de financiële zekerheid steeds vanzelfsprekender wordt. Er wordt in vergelijking met een decennium geleden steeds positiever gekeken naar beroepen als profvoetballer, artiest, schilder of auteur. Maar helaas voor Van der Kwast vindt zijn moeder het nog steeds een enorme domper dat haar veelbelovende zoon die econoom had kunnen worden, zijn studie aan de wilgen heeft gehangen, om fulltime schrijver te worden.

Geschenk van God
Zoals eerder gezegd, is Mama Tandoori bijzonder humoristisch. Maar de humor in het boek heeft een tragische ondertoon, wat vooral duidelijk wordt in de verhalen over Ashirwad, de oudste zoon in huize Van der Kwast. In de Hindoestaanse en Indiase cultuur heeft de oudste zoon een belangrijke positie. Na zijn vader is hij immers verantwoordelijk voor het gezin. Ooit zal hij de leidende rol in de familie op zich nemen. Hij staat zijn ouders bij waar nodig en zorgt voor de kleinere broers en zussen. De oudste zoon is kort samengevat een prins.
Veena’s vreugde bij de geboorte van haar eerste zoon is dan ook onnoemlijk groot wat tot uiting komt in zijn naam: Ashirwad, wat geschenk van God betekent. Als haar oudste zoon later gehandicapt blijkt te zijn, is het verdriet van Veena zo omvattend dat de tijd leek te zijn vastgevroren. Ze doet van alles om haar oudste zoon te ‘genezen’ van zijn handicap en blijft volhardend geloven in een wonder:
‘De hoop sterft ook niet voor mijn moeder. De hoop op een wonder. Het geld op de spaarrekening van Ashirwad groeit elk jaar. Mijn moeder vertelt voor het slapengaan dat ik later door mijn oudste broer met een auto overal naartoe zal worden gebracht. Ze zit op het voeteneind en fluistert. Als ik later naar feestjes ga, zal Ashirwad mij een wit overhemd lenen en zakgeld meegeven. Zo hoort dat in Indiase families, daar is een oudste zoon voor, de trots van de familie. (…) Niet Doornroosje, niet Assepoester waren de sprookjes van mijn jeugd. Ashirwad zou later dokter worden, een auto kopen, een beeldschone prinses trouwen en lang en gelukkig leven.’ Ashirwad is Veena’s lieveling. In de loop der jaren groeit hun band zodanig dat niemand tussen hen kan komen. Herhaaldelijk zegt ze tegen hem: ‘Ik hou zoveel van je, Ashirwad. Je bent mijn liefste, mijn eerste, je bent mijn trots.’

Op deze momenten ontstijgt het boek de humor. De Mama Tandoori die in bepaalde delen van het boek bijna een karikatuur wordt, verandert dan in een hartverwarmende vrouw die alles voor haar kinderen over heeft. Ze is weliswaar een bijzonder pittige vrouw waar je niet omheen kan. Als zij zich eenmaal iets in haar hoofd heeft gehaald, dan zorgt ze er ook voor dat ze het krijgt. Maar boven alles is ze moeder met haar hele wezen. Uiteindelijk wil ze alleen maar het beste voor haar zoons. Hierdoor komt het dat je haar als lezer alle eigenaardigheden vergeeft.

Onwrikbare heupen
Zoals eerder aangegeven zijn mijn beide ouders migrant, in tegenstelling tot Van der Kwast, die naast een Indiase ook een Nederlandse familie heeft. Maar als gevolg van de migratie van mijn ouders en vele andere familieleden naar Nederland, beschik ook ik over een aantal Nederlandse ooms, tantes en halfbloed neven en nichten. Er is een passage in het boek waarin Van der Kwast de Nederlandse kant van zijn familie omschrijft, en ik moet eerlijk bekennen dat ik getroffen werd door de herkenbare omschrijving: ‘De familie Van der Kwast kenmerkt zich door kale mannen met snor, vrouwen zonder humor en kinderen die zich interesseren in de insectenwereld. Er zit niet één dronkelap tussen, geen enkele kunstenaar, geen enkele poëtische ziel. (…) De geslachtsboom bestaat uit een stevige stam, die zich splitst in keurige, rechte takken en vervolgens in een bescheiden aantal twijgen. Nergens wildgroei, en alles Blut und Boden. Van wortel tot en met loot. We zijn allemaal van hetzelfde stugge blanke hout gemaakt. Wie een Van der Kwast ziet dansen, denkt aan een trekpop. Onze heupen zijn onwrikbaar.’

Kanttekeningen
Voor mensen met dezelfde afkomst als mij, en wellicht ook andere allochtonen, is Mama Tandoori, naast de (tragische) humor, op veel punten herkenbaar. Verder biedt het aan veel autochtonen, die al generaties geworteld zijn in Nederlandse poldergrond, een bijzondere kijk in de wereld van een persoon die vanaf zijn geboorte is opgegroeid in meerdere werelden – de automatische verrijking van het allochtoon-zijn en het hebben van één of meer migrantenouders. Verder toont het boek aan dat Nederlandse schrijvers steeds meer divers worden en met hun diversiteit een toegevoegde waarde leveren aan de Nederlandse taal en literatuur .

Toch kunnen een aantal kanttekeningen bij het boek worden gemaakt.
Het is jammer dat Van der Kwast de neiging heeft om de vreemde gedragingen van Veena automatisch te verbinden met haar Indiase afkomst, wat hier en daar te kort door de bocht is. Hij schrijft: ‘Maar het is gratis. En wat gratis is, is goed. Dat vinden Indiërs, dat vindt mijn moeder.’ Maar is dit wel zo Indiaas? Het grappige is dat juist Nederlanders in het buitenland (ook in India) bekend staan onder het motto ‘kijken, kijken en niet kopen’.
Verder laat het verhaal je aan het einde achter met een aantal vragen. Tegen die tijd heb je van alles gelezen over de familie Van der kwast en Veena in het bijzonder, en snak je er naar om te weten wat alle beschreven ervaringen betekenen voor de schrijver zelf. Hij beschrijft bijvoorbeeld dat hij een reis naar zijn familie in India maakt, waar hij een heleboel familieleden ontmoet en met hen praat over de meest uiteenlopende zaken. Maar nergens wordt duidelijk wat al deze ontmoetingen doen met zijn eigen ontwikkeling. Hebben de ervaringen zijn blik veranderd? Kijkt hij nu anders tegen dingen aan? Begrijpt hij zijn moeder beter?

Mama Tandoori 2

In het laatste hoofdstuk licht hij wel een miniem tipje van de sluier op door tebeschrijven hoe zijn leven er op dat moment uitziet. Helaas blijft het bij een tipje:
‘We wonen in twee landen. Mijn vriendin en mijn zoon in Italië, ik in Nederland. Ik ben ook moeilijk.’ Hij schrijft hier dat hij moeilijk is, net als zijn moeder. Waarom zegt hij dit? Wat heeft de Indiase kant van zijn moeder voor hem betekend? Voor zijn identiteit? Geeft hij bepaalde lessen van zijn moeder door aan zijn zoon of niet? Helaas gaat de schrijver hier niet op in.
De humor van Van der Kwast, hoe sprankelend en hilarisch ook, wordt aan het einde van het boek een obstakel naar meer verdieping. Dit had het verhaal een extra dimensie en meer betekenis kunnen geven en dat had Mama Tandoori ook van harte verdiend. Misschien toch een Mama Tandoori 2?

[overgenomen van www.wereldjournalisten.nl]

De nieuwe awatar van slavernij

Dr drs Radjinder Bhagwanbali heeft baanbrekend werk verricht voor de Surinaams gemeenschap, en in het bijzonder voor de Hindostaanse gemeenschap. De historicus en socioloog is in archieven gedoken in India, Engeland, Nederland en Suriname en heeft een nauwkeurige reconstructie gemaakt van de emigratie van Hindostanen vanuit India naar Suriname en van het zware leven op de plantages tijdens de contractarbeid. Bhagwanbali heeft zaken ontdekt die tot nu toe verzwegen of onbekend waren, zoals dat niet tweederde zoals altijd is beweerd, maar de helft van alle Hindostanen in Suriname is gebleven. Tijdens de periode van contractarbeid (1873-1916) zijn 5.500 Hindostanen (bijna 20%) omgekomen door uitputting en ziekte.

De werving was gebaseerd op misleiding en bedrog. Mensen maakten beslissingen om te vertrekken op grond van verkeerde informatie over wat hen te wachten stond. Ze dachten te kiezen voor een beter bestaan maar wisten niet welke hel hen te wachten stond. Tijdens contractarbeid werden de Hindostanen op grote schaal mishandeld en in de gevangenis gezet. Bhagwanbali heeft met naam en toenaam de mensen genoemd die in de kromboei werden geslagen. Zweepslagen en geseling kwamen niet alleen tijdens slavernij, maar ook tijdens contractarbeid voor. De wetten uit het Koelietractaat leken mooi op papier, maar de dagelijkse praktijk week daar schrijnend vanaf: gevangenisstraf voor de minste vorm van verzet, bedrog bij uitbetaling van lonen en overmaking van gelden, verkrachting van vrouwen, vernedering en racistische behandeling door de kolonisator. Bhagwanbali heeft de gegevens uit de archieven nauwkeurig opgetekend en weergegeven.

De resultaten van zijn studie zijn vastgelegd in een 260 pagina tellend boek getiteld: De nieuwe awatar van slavernij – Hindoestaanse migranten onder het indentured labour systeem naar Suriname, 1873 – 1916. De publicatie is de eerste uitgave in een nieuwe reeks van uitgeverij Amrit: de NSHI-SIN-IISR reeks over Hindostaanse geschiedenis en cultuur.

Deepavali bezinningsbijeenkomst

De gegevens uit de studie van Bhagwanbali staan centraal op een bijzondere deepavali-viering op 14 november 2010 in het gebouw van Federatie Eekta in Den Haag. De bijeenkomst wordt georganiseerd door Stichting Federatie Eekta, het Sarnami Instituut Nederland (SIN), de vereniging Surinen en het International Institute for Scientific Research (IISR). Tijdens deze bezinningsbijeenkomst wordt uitvoerig stilgestaan bij de nieuwe reconstructie van de geschiedenis van Hindostanen en haar betekenis in de moderne tijd. Het programma bestaat o.a. uit de volgende onderdelen:

Talkshow met Radjinder Bhagwanbali.
Spoken column door Shantie Ramlal-Jagmohansingh.
Jonge rappers geven op hun eigen wijze commentaar op de nieuwe visie.
De reis van Yvonne Sewradj Panday, de ervaringen van een bijzondere vrouw die in haar eentje in India op zoek ging naar het verhaal van haar voorouders.

Datum: zondag 14 november 2010, 14.00-17.00 uur
Locatie: Centrum Eekta Bhavan, Boylestraat 20, 2563 EK Den Haag
Toegang: 2,50 euro.
Aanmelding via IISR: klik hier of 06-412.83.785.

[Bericht van het Sarnamihuis]

Tahir: Alleen ‘the fittest’ migreren met succes

door Shantie Ramlal-Jagmohansingh

Het Sarnami Instituut Nederland organiseert een reeks literaire avonden waarbij de invloed van migratie op schrijverschap centraal staat. Afgelopen vrijdag was jurist, schrijfster en ‘kritische moslima’ Naema Tahir te gast.

In Naema Tahirs boek Een moslima ontsluiert beschrijft ze hoe ze zelf is opgegroeid in drie culturen: de Pakistaanse, de Britse en de Nederlandse. Het was voor de schrijfster de eerste keer dat ze gevraagd is een lezing te houden voor een organisatie die zich bezighoudt met de geschiedenis en kunst en cultuur van de Hindoestanen in Nederland en Suriname. De roots van Hindoestanen liggen in India waar overwegend Hindoes wonen. De wortels van Tahir beginnen in Pakistan, met overwegend moslims. Maar iets meer dan een halve eeuw geleden waren deze twee landen een. De overeenkomstige roots, culturele gebruiken en uiterlijk tussen Tahir en het overwegend Hindoestaans-Nederlandse publiek ontlokten haar dan ook de woorden: ‘Het is alsof ik thuis ben, alsof ik tussen mijn broers en zussen sta.’

Lees hier verder op Wereldjournalisten.nl

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter