blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ramdharie Stieven

Pim de la Parra en de kunst van het nietsdoen

door Stieven Ramdharie

Geld? Bezit? Kredietcrisis? Regisseur Pim de la Parra, gevallen miljonair, maalt er allemaal niet om. Al dertien jaar leeft de man van Blue Movie en Wan Pipel in zijn vaderland Suriname, de ene dag nog berooider dan de ander. ‘Ik maak mij nooit zorgen om geld.’

Roetsjjj!!! In de doodstille Palmentuin zeilt een dorre tak naar beneden. Zomaar, aan het einde van de middag. Zo vallen we ooit ook een keer om, meldt de filmmaker droogjes, starend naar het dode blad in de met honderden palmbomen beplante voormalige gouverneurstuin in de binnenstad van Paramaribo.

Wat heb je dan, wil Pim de la Parra maar zeggen, aan al die in het bestaan tentoongestelde domme egotripperij? Aan die zucht om jezelf steeds op de voorgrond te willen zetten?

Zelf was Pim – de man die met Wim Verstappen miljoenen verdiende, maar de centen net zo snel weer uitgaf – er niet vies van. Steeds maar weer die hebzucht om zo veel films te maken, om zo veel mogelijk vrouwen te willen.

Of, zoals de Surinaams-Nederlandse regisseur in ruste het laatste zou willen noemen: constant beheerst worden door de macht van kut. Liefde en erotiek, het zijn al decennia cruciale elementen in zijn films en in zijn privéleven.

Lijst van vrouwen
De la Parra (69), net terug van een dagenlang verblijf in het ziekenhuis St. Vincentius, maakte op zijn ziekbed een lijst van al die vrouwen, keurig gerangschikt naar nationaliteit, met wie hij de liefde had bedreven. De teller van de regisseur van Blue Movie (1971) en Wan Pipel (1976), met neef Gerard Spong een van de succesvolste Surinaamse Nederlanders, stopte bij zestig. ‘Ik heb nu voor het eerst gevreeën met een Hindoestaanse’, zegt hij, overduidelijk verliefd, over zijn laatste verovering.

Kordaat: ‘Maar het is allemaal ego, hoor. Pure hebzucht. Het is een neurose: beheerst door de macht van kut. Ik heb geprobeerd, op mijn rijpe leeftijd, om dat ego los te laten. En ik ben een egomannetje geweest in mijn leven. Maar niemand kan zich moedwillig van zijn ego bevrijden. Je krijgt een valse identiteit. Het hele lijden op aarde komt door het niet doorzien van dat ego.’

Dertien jaar verblijft hij alweer in Suriname, maar aan het geren en het gehaast komt nog altijd geen einde. Terwijl hij de oversteek juist maakte om te onthaasten. Nee, hij gaat niet mee eten, de okersoep proeven in sociëteit Het Park. De la Parra moet naar zijn doodzieke tante Augusta Rosalina (95), die nog maar 25 kilo weegt. Bovendien, hij moet op de centjes letten.

Nasi met kip
De miljonair van weleer moet het nu doen met een nasi met kip, bij zijn favoriete rotishop, voor welgeteld 7,50 Surinaamse dollar (SRD), omgerekend zo’n twee euro.

Als hij hoort dat de bezoekers straks nog een kennis gaan opzoeken, verderop in de straat, zegt de filmmaker een tikkeltje beschaamd dat hij hem nog 200 SRD schuldig is. Terwijl de goede man het zelf ook niet zo breed heeft. ‘Zeg hem dat hij het binnenkort van mij krijgt.’

In een tijd van kredietcrisis, massaontslagen en ander financieel onheil staat Prins Pim, zoals zijn eerste boek heette, nog fier overeind. De ene na de andere experimentele film rolde de laatste drie jaar van de set in Suriname – geschoten in recordtempo, met weinig geld, en niet zelden zonder draaiboek.

Aan zijn tweede roman wordt de laatste hand gelegd en hij rent van project naar project, van idee naar idee – al gebeurt dat vaker berooid dan met voldoende geld op zak. Wel kan de vroegere koning van de minimal movie nog eventjes vooruit met die 50.000 euro die de verkoop van het ouderlijk huis opleverde.

Blue Movie
Als Pim het maar niet in korte tijd verbrast aan weer een film, zegt een goede kennis van hem hoofdschuddend over de man die in 1971 miljonair werd, onder andere met Blue Movie, maar daarna met Wim Verstappen, studievriend en zakenpartner in Scorpio Films, maar liefst vier miljoen gulden erdoorheenjoeg met de productie van zeven films.

‘Ik behoor tot het type: not providing for the future. Je moet wel je angst verliezen om niks in je portemonnee te hebben, de angst voor een lege maag. Ik maak mij nooit zorgen om geld. Er komt altijd wel iemand langs. Een vriend komt hier weleens op bezoek en laat dan 100 SRD achter. Op Aruba leefde ik ooit anderhalf jaar van de wind. Mijn vader kon toen, na de staatsgreep van 1980, geen geld meer overmaken vanuit Suriname.’

Bezit, dat is nog zoiets. Niet meer dan een last, een struikelblok bij het onthechten van het verleden. Komende maand moet hij het ouderlijk huis verlaten, tot groot verdriet van dochters Bodil en Nina, die zich tegen de verkoop keerden van zo veel familiehistorie. De verkoop draaide uit op een klein conflict, want Pappa Pimmy, zoals de filmmaker zich noemt, ontnam ze in hun ogen al die herinneringen aan hun jeugd. Maar hij wil geen bezit meer.

Bijen
‘Mijn ouders kochten het in 1939, en na precies zeventig jaar verkoop ik het weer. Mooi toch?’, zegt De la Parra tijdens een rondleiding door de bouwval. De achterkant wordt geterroriseerd door levensgevaarlijke Braziliaanse bijen; in vloeren en muren gapen gaten. Op het balkon, waar hij vaak thee met rum serveert, waait een aangename wind. ‘Mijn vader, Richard Leonard, draait zich om in zijn graf, omdat ik dit tot een bouwval heb laten verworden.’

‘In dit huis voel ik mij gevangen in het verleden van mijn ouders. Ik slaap hier in dezelfde kamer waarin mijn vader sliep. Ik voel die zware onrust van zijn verleden. In mijn dromen komt hij spoken. U.G. Krishnamurti zei: laat het verleden los, anders ga je verstikken.’

Hij keerde in 1996, na drie decennia pionierswerk in de Nederlandse filmwereld, terug naar het vaderland, het land dat hij in 1976 eerde met Wan Pipel, ’s lands eerste speelfilm.

Die productie luidde overigens zijn faillissement in. Zijn 88-jarige vader, winkelier in cosmetica-artikelen, had verzorging nodig. Twee jaar later, na diens dood, doekte de filmmaker zijn boeltje in Rotterdam op en vertrok voorgoed naar Suriname. Om helemaal niks te doen. En hij deed ook een tijdje helemaal niks. ‘Niks doen is het moeilijkste wat er is, het is een kunst.’

Ramona Lichtman
De la Parra leefde van columns in lokale bladen, waarin hij onder andere figureerde als Dr. Ramona Lichtman die, dobberend in een bootje op de Suriname-rivier, het land liefdesadviezen gaf.

Maar nadat hij in 2005 aan de wieg had gestaan van de Surinaamse Film Academie, in een land zonder enige filmtraditie en zonder bioscopen, komt van de kunst van het nietsdoen niets meer terecht.

Een stroom minimal movies met lokale acteurs, waaronder Het Geheim van de Saramacca Rivier (2007) en Het laatste verlangen (2008), wordt op het film- en vooral tv-publiek losgelaten. De kritieken zijn vaak niet mals: rammelende scenario’s, warrige verhaallijnen, traag gefilmd en als los zand hangend aan elkaar.

‘ We maken lange films en tweederde van de bevolking ziet ze. Wat wil je nog meer?Je hoeft toch niet alles te begrijpen? De scènes zijn uitgespeeld en gefilmd in hetzelfde trage tempo als het leven hier. Maar de Surinamer blijft er naar uitkijken. Ze vinden het een kick om hun eigen straat in een film te zien, om hun taal te horen.

Laat ze maar lullen
‘Ik zei tegen Arie Verkuijl, die mij is opgevolgd als SFA-voorzitter: laat ze maar lullen. Ze kunnen beter over je fiets lullen, dan over je lul fietsen. Ik heb ook geen spijt dat ik nooit meer een kassucces heb gehad. Wat moet je met al dat geld?’

Toch werd de kritiek ook hem te gortig. Pim de la Parra, die zich al jaren verdiept in Oosterse religieuze tradities, kondigde zijn vertrek aan naar Zuid-India. Waar hij ook niets wilde gaan doen.

De beperkingen die het Nederlands hem oplegde, bevielen hem steeds minder in Suriname. ‘We schelden hier op Nederland, maar we zijn, door de conditionering van het Nederlands, nog Nederlandser dan Nederland. Ik wilde ook de Nederlandse taal ontvluchten. Ik dacht: dan blijf ik toch niet in dat klotelandje van jullie? Voor de Hindoestanen was ik meteen de held, voor de creolen niet.’

Eind vorig jaar trok hij het boetekleed aan en bekende hij, publiekelijk, dat hij zich had vergist – Suriname bleef toch zijn land. ‘Het was weer zo’n egobeslissing van mij, een egodwaling. Misschien ook een vlucht. De hele fucking wereld woont hier: Libanon woont hier, India woont hier. En dan gaat die Pim weg uit het paradijs? Ik heb die vergissing gecorrigeerd en ik ben Suriname weer gaan waarderen. Ik ben nu dichter bij de dood, omdat ik weet dat ik nooit meer in Nederland zal wonen.’

Roman
Voorlopig doet hij niets meer met films. Eerst moet hij zijn roman afmaken, waaraan hij al zeventien jaar werkt. De man die dacht dat hij kon denken telt al 36 hoofdstukken en is al toe aan de twaalfde versie.

Het gaat over vijf geleerde vrienden die samen hebben gestudeerd, onder wie Herman Wilhelmus Bekomst, die zijn geliefde verliest aan zijn beste vriend. Het zijn natuurlijk vijf afsplitsingen van Pim de la Parra. Allemaal ego. ‘Het idee ontstond in 1991, het jaar dat ik een Gouden Kalf won. Ik werd toen geïntroduceerd als de man waarin je alleen maar celluloid zou vinden als je hem zou opensnijden. Ik ben er nog steeds boos over. Zoiets doen ze toch ook niet als iemand een Oscar krijg 

[overgenomen uit de Volkskrant, 25 februari 2010]

Michaël Slory: ‘Ik heb alle moed verloren’

Interview door Stieven RamdharieVeertig jaar terug liet Michaël Slory (74) zijn leven in Nederland achter zich om Suriname te helpen opbouwen. Het werd een deceptie. Een van Surinames grootste dichters is nu een gebroken man.

Het gemis van een vrouw in zijn nabijheid, de liefde proeven en lief en leed delen, ervaart de verpauperde dichter als een van zijn grootste decepties. Zo niet de grootste. Op het erf van zijn babyblauw gekleurde houten huis in Paramaribo klinkt berusting in de stem van de 74-jarige Michaël Arnoldus Slory.
Bekroond, maar nooit een dame aan zijn zijde gehad. Geprezen, maar nooit iemand om het mee te delen. ‘Zoveel succes heb ik geboekt’, constateert Suriname’s dichter des vaderlands, ‘en toch heb ik geen vrouw. Meneer, zelfs vuilnismannen in Nederland hebben een vrouw!’
Hij pauzeert even, poetst snel een steen schoon zodat zijn gast kan gaan zitten. ‘Sorry voor de bende hoor’, excuseert de dichter zich, wijzend op de stapels oude kranten van dik tien, twintig jaar terug in een kamer. ‘Ik zou net gaan dweilen.’

Literair grootmeester Michaël Slory, dit jaar precies 40 jaar terug in Suriname na in Nederland jarenlang in kringen te hebben verkeerd van Harry Mulisch en Karel Appel, wilde in 1970 gewoon een Surinaamse vrouw. Geen Haïtiaanse die in Suriname was komen aanwaaien. Ook geen Guyanese. Maar gewoon een Surinaamse. Na al die jaren de schoonheid van de zwarte vrouw te hebben geprezen in zijn werk, werd het tijd ook.
Slory: ‘Maar in dit land kijken ze zo naar uiterlijkheden. Of je een auto hebt. Hoeveel je verdient. Toen ik leraar was, probeerde ik een vrouw het hof te maken. Maar die dame wilde liever een arbeider van de bauxietmijn omdat hij drie keer meer verdiende.
‘Als neger in Holland zou ik al lang een blanke vrouw hebben gehad. Al in 1995, toen ik de mentaliteit van de Surinamers ontdekte, had ik terug moeten gaan naar Nederland. Maar ik ben hier blijven hangen.’

Zijn Republiek Suriname, waarvan de nationalist Slory in 1975 zo’n grote en trotse voorstander was, bestaat dit jaar precies 35 jaar. Het is een land dat deze dagen afkoerst op wellicht de belangrijkste verkiezingen, op 25 mei, in zijn nog prille bestaan. Maar de man die vier decennia terug enthousiast terugkeerde om Suriname te helpen opbouwen, die met zijn politieke poëzie altijd zijn licht liet schijnen over de rumoerige actualiteit in zijn land en die pionierde met zijn werk in de Surinaamse taal, het Sranantongo, is anno 2010 een gebroken man. Berooid vooral. Geen uitgever die zijn ‘moeilijke’ werk, tegenwoordig in het Engels, wil publiceren.

Op straat, of op de markt in Paramaribo waar hij zijn groente koopt, zien ze de winnaar van de Staatsprijs voor Literatuur wel eens voor een zwerver aan. ‘Iemand zei mij gisteren nog dat ik zo bekend was’, zegt Slory, plukkend aan zijn witte baardharen.
‘Bekend? Het helpt me geen moer verder. Ik wou dat ik in het Nederlands had geschreven. Dan had ik er nog iets aan overgehouden. Nu geven ze me een gulden om een biertje te kopen. Het is nogal een somber beeld dat ik schets, hè? Maar dit is mijn leven. Zelfs mijn familie is niet in mij geïnteresseerd. Mijn idealisme is er niet meer. Ik heb alle moed verloren.’
In zijn vertrouwde onderhemd – ‘borstrok’, zoals Surinamers dat noemen – met in zijn ene hand een stapel van zijn vergeelde werken, draagt hij op een namiddag op het erf ‘de Frivole Vrouw’ voor. Op scholen waar hij vanaf de jaren zeventig voordroeg in het Sranantongo, het ‘Negerengels’, wist de jeugd niet wat ze overkwam. Slory: ‘Ze klommen in masten. Ze dachten dat ik een clown was. Het Negerengels was toen niet geaccepteerd. Nu spreekt iedereen het, zelfs de politiek.’

Decennium na decennium hekelde de dichter de patronagepolitiek in zijn land, vandaag de dag nog alom aanwezig. Stem op mij, is het devies van menig Surinaamse politicus, dan zorg ik wel goed voor je. Hij vocht tegen de etnische strijd. Maar ook na 35 jaar onafhankelijkheid is het een constante factor in de Surinaamse politiek. Die kritiek en onafhankelijke geest, zijn ongrijpbaarheid, droegen mede bij aan zijn ondergang, is zijn analyse. Zelfs toen de militairen in 1980 de macht grepen en het Surinaamse nationalisme omarmden, bleef Slory argwanend. Desi Bouterse zag hij nooit zitten, net als talloze politici die de afgelopen 35 jaar beloofden het land op te bouwen, maar uitblonken in corruptie en nepotisme. Op het hindoestaanse radiostation Radika droeg hij toen zijn gedichten voor in het Sranantongo, de taal die in zijn ogen de identiteit van het jonge Suriname moest gaan bepalen. ‘Op straat riepen ze dat ik gedichten voor de militairen moest gaan schrijven. Dobru, een van onze grootste dichters, kwam mij nog halen. Maar ik heb het nooit gedaan.’
Slory houdt Suriname op zijn oude dag nog steeds een spiegel voor. ‘Alles is hier politiek’, benadrukt hij. ‘Omdat ik nooit voor een partij koos, kon ik bijvoorbeeld nooit op tv voordragen. Je moet er voor bedelen. In de militaire tijd, onder Desi Bouterse, droegen figuren voor die nooit iets hadden gepubliceerd. Mensen in dit land zijn rancuneus. Veertig jaar heb ik mij ingezet voor Suriname, voor de Surinaamse taal, maar het werd een ontgoocheling. Als ik lid was van een partij, had ik alles gehad.’

Om de dag pakt de vroegere leraar Spaans de bus en gaat hij de stad in. Om eten te kopen, om zijn gedicht af te leveren bij de krant of om scholen te bezoeken om het Spaans te propageren. Zuchtend: ‘Alle andere leraren Spaans hebben al lang geleden de benen genomen. Of ze zijn dood.’ Hij leeft van zijn lerarenpensioen en van een stukje AOW uit Nederland. ‘Ik leef zuinig.’ Een deel zet hij opzij, voor het geval hij ooit op zijn oude dag in het ziekenhuis belandt. Slory: ‘Als je in het Academisch Ziekenhuis komt als oude man, kun je alvast je doodskist bestellen.’
Nee, bezweert hij, van die 35 jaar onafhankelijkheid heeft hij geen spijt. Hij is eerder teleurgesteld over wat de Surinamers ervan hebben gemaakt. Suriname had zoveel verder kunnen zijn, anno 2010.
Slory: ‘Ik ben teleurgesteld dat zoveel intellectuelen in Nederland toen niet zijn teruggekomen om mee te helpen. Er was na 1975 geen kader om plannen te maken. Suriname ligt nu geïsoleerd in het Caribisch gebied. Op grote conferenties denken ze dat wij bij Hawaii liggen. Ik heb geen spijt, ik wil ook niet klagen. Maar de Surinamer van nu wil vooral een groot huis en een mooie baan. Uiterlijkheden.’

En, ja, steeds weer dat etnische gedoe. Een paar jaar terug, toen de presidentsvraag weer speelde, stelde hij drie vooraanstaande hindoestanen voor die Suriname goed zouden kunnen leiden. Een econoom, verkondigt hij, moet het land opstuwen in de vaart der volkeren. Genoeg scheve gezichten natuurlijk, vooral bij creolen.
Slory: ‘Dan worden ze bang dat een koelie president wordt. Ik ben niet bang voor de hindoestanen, eerder voor mijn eigen mensen. Zoveel heb ik in het Negerengels geschreven en toch ben ik geen neger voor ze. Etniciteit ligt veel dieper bij de creolen dan het lijkt. Als een creool minister wordt, kennen ze je niet meer. Dan denken ze dat ze God zijn. Bij hindoestanen speelt dat niet. Met toenmalig minister Atta Mungra sprak ik gewoon onder een boom.’
Ach, ja, Nederland. Hij werd vaak uitgenodigd, zoals voor Poetry International. Maar Slory ging niet. ‘Wie moet er dan op mijn huis passen? Mulisch behandelde mij toen goed. Weet u, in Nederland fietste ik van Amsterdam naar Rotterdam. Zie je fietspaden in dit land? Ik heb het hier voorgesteld maar niks is ervan terecht gekomen.’

[overgenomen uit de Volkskrant van 30 april 2010]

De makste schaapskude van Zuid-Amerika

door Michiel van Kempen

Verhaal van Stieven Ramdharie in de Volkskrant van 30 maart j.l. onder de kop: ‘Surinaams erfgoed ten prooi aan verval’. Niks nieuws: dat soort artikelen verschijnt periodiek als er weer eens een Nederlandse journalist naar de West wil. Dat verval is er al zo lang als ik weet. Het Zwarte Hof op de hoek van de Zwartenhovenbrugstraat en de Sophie Redmondstraat – ooit een van de statigste panden van Paramaribo – vervalt al minstens dertig jaar, en is een kiek geworden: wat zou er nu weer van zijn ingestort, welke struik steekt daar nu weer uit een raam? Paramaribo werd door de Unesco tot erfgoedmonument bestempeld, maar dat is ook alweer zeven jaar geleden en zeg nou eerlijk: wie ziet daar de glanzende vruchten van? Er moet dus iets actueels aan de hand zijn, en jawel: lerares Mahieda Joemmanbaks is bezig aan een try-out voor een speurtocht die alle zesdeklassers vanaf april door de binnenstad kunnen ondernemen. Wat dat inhoudt, meldt de Volkskrant niet. Een plattegrond? Een hinkelspel? Schrijft juffrouw Joemmanbaks een nieuwe monumentengids? Hoe dan ook, lijkt me een schat van een juffrouw, met een groot hart, en je moet tenslotte bij het kleine beginnen.

Het grote staat volgens mij precies middenin het artikel, en ze moeten daar bij de Volkskrant een superintelligente beeldredacteur hebben, want de sublieme plaat van Guus Dubbeldam drukt precies uit waar het om gaat. Onder de zware schaduw van het beeld van Jopie Pengel zoekt de blik van de juffrouw naar architectonische details, de kin omhoog, alsof het volkslied net heeft geklonken. De gretige leerling die aan een fotoblad sjort, loert intussen van onder zijn voorhoofd naar de boeveningang van het Hof van Justitie. De journalist noteert in het midden van zijn artikel:

‘Wat zijn jullie toch aan het doen?’ vraagt ze verschrikt. De leerlingen noteren elk woord dat ze zegt.

Het Surinaamse onderwijs ten voeten uit: de kinderen opvoeden tot onnozelaars, schapen die namekkeren wat de mefrow of de metter zegt. Niet nadenken, nee: opdreunen, opschrijven, nablaten. De slimmerikken op de eerste banken, wie het zo snel allemaal niet verstaat: eigen schuld dikke bult: achterin! Als je een antwoord op een vraag niet weet, krijg je een mep met een liniaal op je vingers: ‘Weet je ’t nu?’ ‘Ieja, juffrouw.’ In 33½ jaar onafhankelijkheid heeft Suriname het voor elkaar gekregen om datgene wat toch zo langzamerhand een kritische massa van zelfstandig denkende jonge burgers zou moeten zijn, op te voeden tot de makste schaapskudde van het Zuid-Amerikaanse continent (te warm om wol te geven).

Is dat nu allemaal de schuld van de onderwijskrachten? Het traditionele antwoord luidt dan altijd: nee, want ze hebben zo’n laag inkomen dat ze zich in feite al opofferen als ze lesgeven, want tenslotte moeten ze na het lesgeven nog gaan hosselen om wat extra inkomsten te verwerven. Ik zeg: ja, het ligt wel degelijk aan de onderwijskrachten. Als je langs een school in Suriname komt, hoor je twee dingen: of de leerkracht braakt één stroom van woorden over de zwijgende meute uit, of de meute dreunt de van buiten geleerde woorden luidkeels op. Als die onderwijskrachten nu eens even hun kwaak hielden, konden ze even op adem komen, om na te denken of ze misschien niet een intelligente vraag aan hun leerlingen kunnen stellen. Als die leerlingen dan zelf gaan denken, komt het vanzelf wel goed met het erfgoed van Suriname.

Nagekomen mededeling: ik vermoed dat het om deze nieuwe site gaat, heel fraai! http://www.cityofparamaribo.nl/read/home

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter