blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Rahan Stuart

Het komt nooit meer goed

door Euritha Tjan A Way

Julian With is zwaar getraumatiseerd. Zoveel blijkt wel uit zijn laatste publicatie met de titel Het komt nooit meer goed. Tijdens zijn lezing op 6 september 2008 gaf hij een hint over de oorzaak van zijn trauma. Enige tijd nadat hij van het binnenland naar Paramaribo verhuisde, maakte een onderwijzer hem belachelijk vanwege zijn gebrekkige Nederlands.
De nasleep daarvan is dat With nu boeken publiceert waarin hij zichzelf het forum toeëigent een ieder te beledigen die het ook maar een beetje met hem oneens is. Door het Nederlands in brieven van tegen- of medestanders te corrigeren, probeert hij de onderwijzer nog steeds te bewijzen dat hij de taal nu wel goed beheerst.
Hoe het ook zij, de mislukkeling die hem dit heeft aangedaan, moet gestenigd worden, al is het alleen omdat de goede bedoelingen van Julian With nu ondergesneeuwd raken door zijn misplaatste superioriteitsgevoel. Zo schrijft hij op pagina 111: ‘De Marrongemeenschap gaat juist vooruit door de implementatie van mijn intellectuele inzichten’. Niets doorzettingsvermogen of opofferingen van de Marrons: hun succes is aan With te danken.
Het boek is een verzameling van columns, meningen en correspondentie zonder enige samenhang. De bedoeling is niet dat de lezer het snapt, maar dat With zijn ei kwijt kan, getuige de pagina’s 89 tot 94, waarin hij een brief schrijft aan een zekere X, die hij bekritiseert in verband met een discussie over Marrondag. De lezer kan het niet volgen, want niet eens de kern van de discussie wordt beschreven.
With kweekt daardoor ook geen sympathie voor het goede werk dat hij wel doet met zijn programma Reparatie Intellectuele Schade (RIS). De bedoeling daarvan is dat leerlingen in het binnenland extra lessen krijgen om zo hun achterstand in te halen die is ontstaan door gebrekkige faciliteiten, onvoldoende en onbevoegde leerkrachten.
Ook heeft With gelijk wanneer hij zegt dat er neergekeken wordt op Marrons in onze gemeenschap. Maar hij kijkt zelf ook neer op Marrons, wanneer hij Bert Eersteling ‘de domste Marron’ in Suriname en Eddy Jozefzoon ‘een gatlikker’ noemt. Een paar pagina’s later is een radiopresentator de pisang, omdat die toestaat dat Ronald Venetiaan een aap genoemd wordt.
Het boek is dus een aaneenschakeling van scheldkanonnades en de enige zwarte die iets goed doet, is With. Als u houdt van zinloos bijtende monologen en aan belachelijkheid grenzende egotripperij, moet u het boek vooral kopen. Niet? Bespaar uzelf dan de zoveelste spastische uitspatting van Julian With.

Julian With, Het komt nooit meer goed, 2011, ISBN 9789081758505

[uit Parbode, 1 december 2011]

Reactie op recensie, door Julian With

:
Tjan A Way begint haar bespreking door te schrijven dat ik zwaar
getraumatiseerd ben en beweert dat dat blijkt uit het boek dat ze
bespreekt. Alleen komt ze er niet aan toe fragmenten te citeren, die
het voor de lezer aannemelijk maken dat ik inderdaad zwaar
getraumatiseerd ben. Het enige wat zij aanvoert, is dat ik tijdens een
lezing zou hebben gesteld dat ik belachelijk ben gemaakt door een
leerkracht vanwege mijn gebrekkige Nederlands. Volgens Tjan A Way zijn
de kritieken die ik in het boek ‘Het komt nooit meer goed’ publiceer,
een nasleep van die ervaring. Ten eerste ben ik nooit op de
Leeuwinschool beledigd door een leerkracht vanwege mijn gebrekkige
Nederlands, dus dat is een leugen. Maar zelfs als ik die ervaring zou
hebben meegemaakt, dan moet je wel heel weinig verstand hebben om te
beweren dat die ervaring geleid heeft tot een trauma. Als iedereen die
ooit in zijn leven beledigd is, daar een trauma aan zou overhouden,
dan zou nagenoeg de hele mensheid aan een trauma lijden.

In belabberd Nederlands schrijft zij: ‘De nasleep daarvan is dat
With nu boeken publiceert waarin hij zichzelf het forum toe eigent een
ieder te beledigen die het ook maar een beetje met hem oneens is’.
Let u vooral op het stukje: ‘waarin hij zich een forum toe eigent
(sic) een ieder te beledigen die het ook maar een beetje met hem
oneens is’. Een boek schrijven wordt door haar beschreven ‘als
zich een forum toe-eigenen’. Nergens in het boek wordt iemand
opgevoerd die het met mij oneens is, dus is het onmogelijk dat ik
‘een ieder beledig’, die het een beetje met mij oneens is.

Ik corrigeer de taalfouten in een brief die Surinamers in Nederland
gestuurd hebben aan de toenmalige president Ronald Venetiaan en
daarvan maakt deze recensent: ‘Door het Nederlands van tegen- en
medestanders te corrigeren, probeert hij de onderwijzer nog steeds te
bewijzen dat hij de taal nu wel goed beheerst.’ Er is nooit sprake
geweest van een discussie over welk onderwerp dan ook tussen de
briefschrijvers en mij, dus kan zij deze groep niet aanduiden als
mede- of als tegenstander. De leerkrachten van wie ik Nederlands heb
gehad op de Leeuwinschool (mevrouw Eijken en Jordan-Ensberg zijn
ondertussen al overleden) waren zeer beschaafde Surinamers. Ik heb
gedurende de jaren dat ik ze gekend heb, nooit meege-maakt dat zij een
leerling hebben beledigd. In de ondoorgrondelijke gedachtewereld van
Tjan A Way probeer ik met het corrigeren van die brief nog steeds te
bewijzen dat ik het Nederlands nu goed beheers.

Het is bekend dat Surinamers zeer beroerd Nederlands schrijven en Tjan
A Way is daarvan een goed voorbeeld: ‘… de mislukkeling die hem
dit heeft aangedaan, moet gestenigd worden, al is het alleen maar
omdat de goede bedoelingen van Julian With nu ondergesneeuwd raken
door zijn misplaatste superioriteitsgevoel.’ Wie in staat is uit te
leggen wat Tjan A Way hiermee wil zeggen, is paranormaal begaafd.
De recensent knipt een zin uit het boek (pagina 111: ‘De
Marrongemeenschap gaat juist vooruit door de implementatie van mijn
intellectuele inzichten.’) en schrijft daarop het volgende
commentaar: ‘Niets doorzettingsvermogen of opofferingen van de
Marrons: hun succes is aan With te danken.’ Op die pagina weerspreek
ik de beschuldiging dat mijn inzichten haat zouden zaaien tussen de
Marrons en de stadsbewoners. Nergens op die pagina staat geschreven
dat de vooruitgang van de Marrons vandaag de dag in Suriname te danken
is aan mij. Maar als het de bedoeling van de recensent is om de auteur
te besmeuren, dan maakt het niet uit dat uitspraken uit hun context
gehaald worden en er conclusies aan verbonden worden die in strijd
zijn met de elementaire regels van de logica.

Op de pagina’s 89 tot en met 94 lever ik kritiek op een zinloze
discussie die onder de Marrons gevoerd werd. Blijkbaar is het
bevattingsvermogen van Tjan A Way zo beperkt dat zij niet snapt waar
die kritiek over gaat. Maar ze schrijft niet dat ze de kern ervan niet
snapt. Nee, de lezer snapt het niet. Hoe weet u dat de lezer mijn
kritiek niet snapt, mevrouw de recensent? En volgens deze functioneel
analfabeet hoort een schrijver de kern van een discussie te
beschrijven. Zij weet niet dat de kern uit het geschrevene gehaald
wordt, dus dat geen enkele auteur die expliciet zal beschrijven.
Dat Tjan A Way dringend een cursus logica moet volgen, bewijst ze door
het volgende te schrijven: ‘Ook heeft With gelijk wanneer hij zegt
dat er neergekeken wordt op de Marrons in onze gemeenschap. Maar hij
kijkt zelf ook neer op Marrons, wanneer hij Bert Eersteling “de
domste Marron in Suriname” en Eddy Jozefzoon “een gatlikker”
noemt.’ De diskwalificatie van beide Marrons in mijn boek heeft
niets te maken met hun afkomst, dus is het onzinnig om te schrijven
dat daarmee aangetoond is dat ik ook neerkijk op de groep. Ik
bekritiseer iedereen die daartoe aanleiding geeft en dat iemand uit
het binnenland komt, is voor mij als criticus geen reden om hem te
ontzien
Wie op grond van die kritiek de conclusie trekt dat ik iedereen die
tot de etnische groep van de bekritiseerde behoort, minacht, die is
verstandelijk door de natuur tekort gedaan.
Het komt nooit voor in een recensie dat de lezer opgeroepen wordt om
een boek niet te kopen. Goede recensenten weten dat hun beoordeling
van de inhoud voldoende is om de lezer erop te wijzen dat hij de
publicatie niet hoeft aan te schaffen. Euritha Tjan A Way vertrouwt
haar lezers niet, want ze eindigt haar recensie met de volgende
boutade: ‘Het boek is een aan-eenschakeling van scheldkanonnades en
de enige zwarte die iets goed (“goeds” bedoelt ze, JW), doet, is
With. Als u houdt van zinloos bijtende monologen en een aan
belachelijkheid grenzende egotripperij, moet u het boek vooral kopen.
Niet. Bespaar uzelf dan de zoveelste spastische uitspatting van Julian
With.’
In het boek komt geen enkele monoloog voor, want die komen alleen in
toneelstukken voor. Beste lezer, ik heb ten slotte nog een onthulling
voor u. Deze ‘recensie’ is niet door Euritha Tjan A Way
geschreven, maar door Stuart Rahan. Ik nodig u uit het bovenstaande
stuk te vergelijken met de bespreking van Rahan, dan zult u tot
dezelfde conclusie komen. Euritha Tjan A Way, laag bij de grond als ze
is, plaatst haar naam onder een ‘recensie’ die zij niet geschreven
heeft. Wilt u ook weten waarom Rahan onder de naam van Euritha Tjan A
Way zo tegen mij tekeergaat, dan verzoek ik u onderstaande reactie van
mij op een column van hem te lezen, die op 19 oktober 2011 in De Ware
Tijd gepubliceerd is.

Nog een reactie van Julian With, uit zijn boek Kritieken, het schoonmaakmiddel van de geest:
‘Ik weet niet waar dit stuk toe moet leiden. Verduidelijking, hoop
of gewoon te uwer informatie. Als ontvanger mag de lezer er mee doen
wat hij wil. Reageren, ageren, distribueren of zoals van kranten vaak
gezegd wordt, vis mee verpakken. Neen, zoals een grote vriendin en
inspirator (Ja, ze weet het, ze weet dat ik het over haar heb!) mij
ooit zei: ‘Papier is geduldig, radio is vluchtig, tv flitst voorbij.
Morgen kan je bij het opruimen van de oude stapel kranten als een
fanatieke verzamelaar de helft terugleggen. Nogmaals lezen, herlezen,
terugleggen, weer oppakken en in een moment van verstandsverbijstering
ontdekken dat de inhoud waardevol is.’
Die is niet in geld uit te drukken. Als mens vertalen wij namelijk
alles naar geld, wat wij bereid zijn te betalen of te ontvangen. Niet
meer betalen, wel meer ontvangen. Je kennis neemt toe, je visie op een
onderwerp verbreedt. In de discussie je mondje roeren. De krant als
referentie gebruiken, want wat in de krant staat, is waar.
Journalisten liegen nooit. Het zou onethisch zijn als zij bewust de
waarheid verdraaien. Bij het tegendeel zou ik mijn abonnement
opzeggen. Ik zou mijn vis er niet eens in verpakt willen hebben. Neen,
hoe kan de journalist het gore lef hebben om zijn lezers niet serieus
te nemen. Neemt hij zichzelf überhaupt serieus?
Dat kan je wel van een journalist zeggen, maar vul er een politicus,
minister of ander willekeurige functie voor in. Kijken in de toekomst
is ons vreemd, voorspellen zal voorspellen blijven. Je beroepen dat je
geen invloed hebt op de toekomst, maar met de kennis achteraf krom
recht praten. De verantwoordelijkheid van je afschuiven, je handen in
de boezem van anderen steken in plaats de jouwe. Succes claimen,
verlies afschuiven. In de politiek bijvoorbeeld je voorgangers
natrappen, vergetend dat ‘na san den bigisma fu yu bori, na dati yu
abi fu nyan’. En kritiekloze aanhangers steeds weer roepen: ‘Geef
die man het voordeel van de twijfel.’
Het tempo in de wereld is verhoogd. Internet en sociale media
vertellen je binnen een paar minuten dat een tsunami op je afkomt. Pak
je spullen en vertrek naar hogere, drogere plekken. In Suriname hebben
wij de zaken juist omgedraaid. Wij willen meer tijd om zaken te
realiseren. Het tempo vertragen. Vier jaren waren te kort, er moest
een jaar bij. En reken maar dat die vijf jaren worden uitgezeten. Het
aantal termijnen is ook niet aan banden gelegd. De president zou bij
wijze van spreken zolang hij leeft de ambtsketen mogen dragen, zich
vereenzelvigen met de functie en steeds weer roepen: ‘De jeugd is de
toekomst van morgen.’ Geen dynamiek, geen verfrissende jonge ideeën
die je door jonge ambitieuze Surinamers laat ontwikkelen.
‘Stuart, waar gaat dit over. Waar wil je naartoe?’ Ik wil weten
waar wij over vijf jaren zijn, hoe het land er over tien jaar
eruitziet en vooral hoe er te komen na vijftien jaar. Pertaab
Radhakishun, minister-president in jaren tachtig van de vorige eeuw
beloofde ons het paradijs in 2000. Elf jaren na zijn streefdatum zit
het paradijs vol met overvolle klassen, die volgend jaar overvoller
zullen zijn, omdat leerkrachten geen duizendpoten zijn om elk van de
53 leerlingen evenveel aandacht te geven. Talenten verzuipen.
En genieën? Hoezo genieën! Wanneer werd het laatste genie ontdekt?
Minister Raymond Sapoen beloofde een vlekkeloze start van het nieuwe
schooljaar wetende dat hij die belofte niet kon waarmaken. Eerst
moesten familie, vrienden en partijgenoten geregeld worden dan had de
jeugd misschien een kans op aandacht. Papier is geduldig, radio is
vluchtig en tv flitst voorbij. Een oude tante van mij at krantenpapier
op in de hoop die kennis vast te kunnen houden. Zij kwam niet verder
dan de lagere school. Maar ik heb hoop, alleen is mijn geduld
behoorlijk vervuild geraakt.-.
taknangami@live.nl
Mijn reactie
Rahan,
Na dit stukje te hebben gelezen, realiseer ik mij dat je een luie
Surinamer bent die ervan uit gaat dat anderen niet door zullen hebben
hoe hij de kluit belazert. Je weet dat je niet elke week een onderwerp
hebt om over te schrijven en het risico is niet denkbeeldig dat een
slechte bijdrage van jou geweigerd wordt. Om dat te voorkomen heb je
besloten je in te likken bij Meredith Helstone. In de regel ziet jouw
soort donkere vrouwen niet zitten, maar als ze een positie hebben
waarin zij een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van je
armzalige financiële omstandigheden, dan zijn types als jij zelfs
bereid te likken.
Een column kun je niet beginnen met de zin: ‘Ik weet niet waar dit
stuk toe moet leiden.’ Als je dat niet weet, schrijf dan niet, sla
een week over. Je mist dan wel je honorarium van $ 25 maar
daartegenover staat dat je jouw hoofdredacteur, voor wie je het in de
krant van 27 augustus 2011 opnam, niet belachelijk maakt. Ben ik als
lezer de ontvanger van jouw stuk en kan ik de vis verpakken met jouw
column? Rahan, je hebt van een gezegde gehoord, maar past dat niet
correct toe. Je kunt met de krant de vis verpakken, maar niet met een
column. Stommerik! Wat voor prietpraat verkoop je de lezers van De
Ware Tijd? ‘Neen, zoals een grote vriendin en inspirator (Ja, ze
weet het, ze weet dat ik het over haar heb!) mij ooit zei: ‘Papier
is geduldig, radio is vluchtig, tv flitst voorbij…’.
Waar slaat jouw ‘Neen’ op? Nergens. Is er daarvoor een vraag
gesteld die je met neen kunt beantwoorden? Nee, dan mag je die zin
niet beginnen met een ontkenning. Wat is de toegevoegde waarde van het
leeghoofdig gewauwel van je inspirator en wat kan het mij als lezer
schelen dat ze weet dat je het over haar hebt? Denk je werkelijk dat
het citaat intellectueel imponeert? ‘Papier is geduldig, radio is
vluchtig, tv flitst voorbij.’ Ja, nou en?
‘Morgen kan je bij het opruimen van de oude stapel kranten als een
fanatieke verzamelaar de helft terugleggen.’ Dit is geen Nederlands.
Aan jou de taak uit te zoeken waarom die zin absoluut niet kan. Jij en
je inspirator weten niet wat verstandsverbijstering betekent, want in
tegenstelling tot wat je schrijft, kan een mens in die mentale
toestand nooit ontdekken dat de inhoud van wat dan ook waardevol is.
Vertalen we als mens alles naar geld? Waar haal je die wijsheid
vandaan? Dat jij stommiteiten produceert die Helstone noodgedwongen in
de krant publiceert, zodat jij je armzalige honorarium kan opstrijken,
rechtvaardigt de generalisatie niet dat ‘we als mens alles naar geld
vertalen’. Is er nog een andere hoedanigheid dan als mens, waarin
wij niet alles vertalen naar geld? Laat ik die zin hier voluit
citeren: ‘Als mens vertalen wij namelijk alles naar geld, wat wij
bereid zijn te betalen of te ontvangen.’ Rahan, Rahan, Rahan. Waarom
laat je je stuk niet lezen door iemand die ten minste de lagere school
doorlopen heeft, voordat je het naar de krant mailt, want die zin is
niet alleen taalkundig een monster, hij is inhoudelijk ook onzinnig.
‘Niet meer betalen, wel meer ontvangen. Je kennis neemt toe, je
visie op een onderwerp verbreedt. In de discussie je mondje roeren. De
krant als referentie gebruiken, want wat in de krant staat is waar.
Journalisten liegen nooit. Het zou onethisch zijn als zij bewust de
waarheid verdraaien. Bij het tegendeel zou ik mijn abonnement
opzeggen. Ik zou mijn vis er niet eens in verpakt willen hebben. Neen,
hoe kan de journalist het gore lef hebben om zijn lezers niet serieus
te nemen. Neemt hij zichzelf serieus?’
Ik kon na het lezen van dit fragment de narcoticabrigade op je
afsturen, want alleen een cocaïnesnuiver kan het presteren om zoveel
onsamenhangendheid te produceren in een tekst van zes regels. Die
Meredith Helstone heeft nog steeds niet geleerd van mijn kritiek. Wie
dit soort stommiteiten in een krant publiceert, geeft daarmee een
testimonium paupertatis af. Dat jij als cokegebruiker de lezer niet
serieus neemt, is te begrijpen, maar waarom stuurt Helstone je niet
een mailtje met het verzoek zo snel mogelijk een andere bijdrage te
leveren? Verkeert ze nog steeds in een toestand van euforische
satisfactie vanwege jouw publieke likdemonstratie van 27 augustus
2011? Nou, het blijkt dat je het heel goed gedaan hebt.
Je schrijft verder in je column: ‘Dat kan je wel van een journalist
zeggen’. Rahan, jouw laatste twee zinnen van de alinea ervoor luiden
als volgt: ‘Neen, hoe kan de journalist het gore lef hebben om zijn
lezers niet serieus te nemen (vraagteken en geen punt, JW). Neemt hij
zichzelf überhaupt serieus? De eerste woorden van de daaropvolgende
alinea luiden: ‘Dat kan je wel van een journalist zeggen, …’ Kun
je mij verklappen waar ‘Dat’ op slaat? Wat heeft: ‘Kijken in de
toekomst is ons vreemd, voorspellen zal voorspellen blijven’ te
maken met de vorige zin? ‘Je beroepen dat je geen invloed hebt op de
toekomst (dit is echt geen Nederlands, het werkwoord ‘zich
beroepen’ heeft een vast voorzetsel, maar dat weet hij niet, JW),
maar met de kennis achteraf krom recht praten.’ Rahan, Rahan, Rahan,
jouw Nederlands is abominabel. ‘… maar met de kennis achteraf krom
recht praten.’ Jij bent een echte Surinamer. Je schrijft voor een
krant in een taal die je niet beheerst, maar je voelt absoluut geen
aandrang om dat tekort weg te werken door het volgen van een
taalcursus. Ook deze zin laat zien dat je een functioneel analfabeet
bent: ‘De verantwoordelijkheid in de boezem van anderen steken in
plaats de jouwe.’
‘Succes claimen, verlies afschuiven. In de politiek bijvoor-beeld je
voorgangers natrappen, vergetend dat ‘na san den bigisma fu yu bori,
na dati yu abi fu nyan’. En kritiekloze aanhangers steeds roepen:
‘Geef de man het voordeel van de twijfel.’
Rahan, waar slaat dit koeterwaals op? Wat maalde er door je door
cocaïne verlamde neuronale cellen toen je deze rotzooi opschreef?
‘Het tempo in de wereld is verhoogd.’ Het tempo waarvan?
‘Internet en sociale media vertellen je binnen een paar minuten dat
een tsunami op je afkomt. Pak je spullen en vertrek naar hogere,
drogere plekken. In Suriname hebben wij de zaken omgedraaid.’ Rahan,
heb je mensen die door een tsunami bedreigd werden ooit met spullen
onder hun armen zien wegrennen? Zelfs de eenvoudige voorbeelden van
jou kloppen niet. Heeft Suriname ooit een tsunami gekend en heb je
toen kunnen waarnemen dat zij in de richting van de watermassa renden?
Want dat schrijf je.
Je hebt zeker op de lagere school geleerd dat het meervoud van het
woord jaar, ‘jaren’ is. Dus denk je dat als je vijf voor dit
zelfstandig naamwoord plaatst, je de meervoudsvorm moet schrijven.
Maar dat is onjuist, want in het Nederlands bestaat er een
betekenisverschil tussen vijf jaar en vijf jaren. Je had vijf jaar
moeten schrijven.
Wat moet de lezer met het volgende fragment? ‘De president zou bij
wijze van spreken zolang hij leeft de ambtsketen mogen dragen, zich
vereenzelvigen met de functie en steeds weer roepen: ‘De jeugd is de
toekomst van morgen. Geen dynamiek, geen verfrissende jonge ideeën
die je door jonge ambitieuze Surinamers laat ontwikkelen.’
Hoe ziet een jong idee volgens jou eruit en wat is de toekomst van
morgen? Is het mogelijk om ambitieuze Surinamers jonge ideeën te
laten ontwikkelen? Hoe moet ik mij dat proces voorstellen?
En om jouw onbeschaafdheid naar het lezerspubliek te accentueren, durf
je in je column de vraag aan je zelf te stellen: ‘Stuart waar gaat
dit over.’ Die vraag had je vanaf de eerste zin moeten stellen en
indien het antwoord ‘nergens’ was, dan had je direct de computer
moeten uitzetten. Jouw soort maakt misbruik van de zwakte die zwarte
mensen tegenover jullie demonstreren. Aangezien de hele redactie van
De Ware Tijd het niet zoveel kan schelen wat er in die krant wordt
afgedrukt, weet ik zeker dat je binnenkort weer van dit soort
lamlendige columns zal produceren en omdat Meredith Helstone nog
steeds nageniet van je likbeurt van 27 augustus, zal ze niet in staat
zijn jouw bijdrage te weigeren. Wat kan het mij schelen dat een aan
cocaïne verslaafde Surinamer in Nederland wil weten waar wij over
vijf jaar (niet jaren, JW) zijn? Wat kan het mij als lezer schelen dat
dit leeghoofd wil weten hoe het land er over tien jaar uit ziet en
‘vooral hoe er te komen over vijftien jaar?’ Het is een bekende
kwaal van veel Surinamers dat ze niet in staat zijn om zich aan het
onderwerp te houden waarover ze schrijven. Van jouw nietszeggend
gewauwel stap je, zonder dat daar enige aanleiding voor bestaat, over
naar de overvolle klassen in het onderwijs en we mogen ook lezen dat
talenten in deze klassen verzuipen. Wat een briljant inzicht van een
junkie. Dankzij jouw column weet heel Suriname nu dat talenten
verzuipen in klassen met meer dan 50 leerlingen.
Wat interessant om te weten dat je oude tante krantenpapier at in de
hoop die kennis (welke kennis?, JW) vast te kunnen houden. Zij kwam
niet verder dan de lagere school, schrijf je. Maar hoe ver ben jij
gekomen, Stuart Rahan? Zelfs de laatste zin in je column klopt niet.
Je schrijft: ‘Maar ik heb hoop, alleen is mijn geduld behoorlijk
vervuild geraakt.’ Je kunt van het woord ‘geduld’ van alles
zeggen, behalve dat het VERVUILD kan raken.

Surinaamse talenten genomineerd voor theaterprijs ‘Hollandse Nieuwe’

door Dominique Snip

Van 2 tot en met 5 november presenteert MC Theater voor de twaalfde keer het theaterfestival ‘Hollandse Nieuwe’ waaraan de gelijknamige theaterprijs is verbonden. Zestien makers en schrijvers zijn genomineerd. Onder hen bevinden zich de Surinamers Sharon Bouman, Stuart Rahan, Emanuelle Grives en Glynis Terborg. Met regisseurs, acteurs, dramaturgen, vormgevers en coaches brengen zij op geheel eigen wijze het thema ‘Blues’ voor het voetlicht.

Gewapend met de Bijbel in de hand vertelt Sharon Bouman (1982) in Stout over vrouwen en hun seksualiteit. Het theaterstuk spitst zich toe op een overspelige vrouw. “Wat zij heeft meegemaakt en wat dit met haar doet houdt mij bezig. Ik ga als het ware met haar terug in de tijd.” Dit doet Bouman door een aantal gedichten op te voeren, begeleid door saxofonist Kebbi Williams. “Dit maakt het extra moeilijk omdat jij jezelf niet kunt zien. Je bent afhankelijk van de feedback van anderen.” Bouman staat bekend om haar confronterende werkwijze. “Wat theater goed kan is mensen een spiegel voorhouden. Vaak begrijpt men niet altijd wat ik wil vertellen met taal en beeld.” Het gevolg is dat men of in verwarring raakt of in een staat van verontwaardiging komt te verkeren. Met dit onderwerp zal het niet anders zijn, voorspelt de theatermaakster.

“Veel vrouwen zijn zich niet bewust van hun seksualiteit. Wat weten zij er wel of niet van? En in hoeverre kunnen zij hun seksualiteit uiten?” Dit zijn vragen die het publiek aan het denken moet zetten. Bouman heeft naar eigen zeggen lang geworsteld met de wijze waarop zij het onderwerp ‘overspel’ voor het voetlicht zou brengen. Zij zocht haar toevlucht in het geloof en vond rust. “De Bijbel is hier heel helder over.” In de opvoering worden een aantal Bijbelteksten genoemd. Bouman vertelt verhalen die dicht bij haar staan, maar dat van de overspelige vrouw is niet het hare. Haar privé legt zij liever niet op een presenteerplaat. “Het zijn wel mijn gedichten en het is wel mijn theaterstuk en mijn performance.”

The sky is niét the limit
In The Dread(s) wordt Samson Lee (42), een charismatische en gevierd muzikant, in zijn eigen huis vastgehouden door Ava, een fan en een verleidster pur sang. Niet dat hij het erg vindt. Lee schijnt ook nog een geheim met zich mee te dragen. Meer wil Glynis Terborg (1973), het brein hierachter, niet kwijt, omdat zij het publiek graag wil verrassen. ‘The Dread(s)’ gaat om de spanning tussen twee mensen, vertelt Terborg. “Lee is in zijn leven beland op een plek waar hij worstelt met de vraag: ‘hoe kom je los van de ketenen die jij zelf omdoet?” Terborg is mede geïnspireerd door haar vader die dreads heeft. Door een combinatie te maken van gesprekken met hem en een proces dat zij zelf doormaakte kwam het verhaal tot stand.

Een wijze les voor Terborg is dat ‘the sky’ absoluut niet ‘the limit’ is. “Ik bepaal mijn eigen limiet.” De schrijfster heeft een aantal producties op haar naam staan waaronder het evenement ‘Un De’ (2001), het kinderboek Max en zijn koffer (2008) en de film Oma is gek! (2011). Ook schrijft zij voor Jetty Mathurin, haar moeder. Toch had zij als ervaren theatermaakster en schrijfster de nominatie niet verwacht. “Natuurlijk hoop je het wel. Toen ik het nieuws kreeg ben ik dan ook tekeer gegaan.” Hoe groot zij haar kansen inschat? “Daar hou ik mij niet mee bezig. Ik ben het type mens dat het liefst in het nu leeft. Ik heb er alle vertrouwen in dat het team er iets moois van maakt.”


‘Tradities moet je koesteren’

Stuart Rahan (1962) is journalist en columnist. Als ‘amateur onder de amateur theatermakers en schrijvers’ voelt hij zich nu al een winnaar. Verrast was hij toen hij hoorde dat Angi mi tete, geïnspireerd door zijn grootmoeder, is genomineerd. Zij, een Indiaans Arowakse afkomstig uit het dorp Orealla nabij de kust van Guyana, blikt in het theaterstuk terug op haar leven. Angi overleed in 1993 op 82-jarige leeftijd. “Zij was een lieve vrouw. A ben lobi a biri”, vertelt Rahan met een glimlach. Haar man, een uitverkorene, wilde geen piaiman worden. Een piaiman is te vergelijken met een sjamaan of priester. De consequenties voor hem en zijn familie waren niet mals. Familieleden verdwenen op mysterieuze wijze of kwamen op gruwelijke wijze aan hun einde.

“Zijn moeder en de hond die haar vergezelde verdwenen na een oogst op het kostgrondje. spoorloos. Hierin heeft hij zich nooit kunnen berusten.” Het gevolg was dat later zijn vrouw en kinderen fysiek en geestelijk slachtoffer werden van zijn frustraties. ‘Angi mi tete’ is volgens de journalist een typisch Indiaans verhaal, waarin Surinamers van Indiaanse afkomst zich in zullen herkennen. “De piaiman krijgt, als hij zijn einde voelt naderen, in dromen te weten wie hem opvolgt. Zijn opvolger neemt hij vervolgens voor langere tijd- tussen twee springvloeden in- het bos in voor overervingsrituelen.” Zonder eten en drinken, zijn ze overgeleverd aan het oerwoud. Rahan vindt het belangrijk om dit verhaal te vertellen. “Tradities moeten we koesteren omdat wij indianen dicht bij de natuur staan. Aardse zaken en de lusten van het leven dreigen tradities juist weg te vagen.” De winnaar van ‘Hollandse Nieuwe’ wordt aan het einde van het festival bekendgemaakt.

[uit de Ware Tijd, 29 oktober 2011]

Onjuistheden in verslag Rahan

door Jos de Roo

Stuart Rahan slaat de plank behoorlijk mis in zijn “verslag” van de Caraïbische letterendag (klik hier). Hij beweert dat ik in de discussie getornd zou hebben aan de dichterlijke vrijheid van Dobru. Ik zou hem weggezet hebben als niet geslaagde nationalist omdat hij in zijn gedicht ‘Ik wil geen strand zijn’ de metafoor gebruikt dat hij een rots wil zijn. Volgens Rahan was het mijn stellige overtuiging dat Suriname geen strand heeft en dus ook geen rotsen. Als Rahans beweringen waar zouden zijn, zou ik me als zwakzinnige hebben gekwalificeerd.

Wat is wel het geval geweest? De Caraïbische letterendag had als thema de receptie van Surinaamse literatuur in Suriname en Nederland. Het ging dus om lezerservaringen. In dat kader had ik het over het gedicht van Dobru. Ik vertelde dat ik veel waardering voor hem had en het helemaal eens was met zijn strijd voor de waardering van het eigen culturele goed en zijn actie voor een eigen Surinaamse literatuur. Daarom was ik teleurgesteld dat hij in zijn gedicht zegt dat hij geen strand wil zijn, terwijl Suriname wel stranden heeft, maar een strand van rotsen, wat Suriname niet heeft. Dit niet Surinaamse beeld laat me als lezer met de vraag zitten of hij zijn nationalisme als dichter wel goed had doordacht. Een dichter met de ideologie van Dobru maakt ook zijn beeldenwereld Surinaams, zoals hij wel doet als hij in hetzelfde gedicht zegt dat hij een drum wil zijn die roffelt door de aderen van zijn volk.

Een aantal mensen was het helemaal niet met me eens. Zij vonden de beelden wel geslaagd. Daarop antwoordde ik dat het prima is als er verschillend over wordt gedacht. Maar dat werd niet geaccepteerd. Rahan schrijft dat ik mijn misplaatste bewering bleef volhouden. Wat wil hij dan? Dat ik met terugwerkende kracht mijn lezerservaring verander? Dat kan toch niet.
In de discussie maakte Gerda Havertong een treffende opmerking. Zij was het helemaal niet met me eens. Zij zei dat elke Surinamer wel begreep wat Dobru bedoelde en dat ik moest beseffen dat Surinamers decennialang waren opgevoed met beelden van buiten Suriname. Ze trof de kern van de zaak waar het mij om ging: ik had verwacht dat Dobru dat vanuit zijn ideologie niet zou doen. Mijn opposanten vonden het geen bezwaar dat hij dit wel deed. Prima: ieder zijn lezersvrijheid.
Het is dus helemaal niet waar dat ik getornd heb aan de dichterlijke vrijheid van Dobru, zoals Rahan beweert. Hij tornt zelf aan mijn lezersvrijheid. Evenmin heb ik beweerd dat Dobru een niet geslaagde nationalist was. Wel dat hij als dichter zijn poëtica niet volledig heeft aangepast aan zijn ideologie. Ook niet waar is dat ik beweerde dat Suriname geen strand heeft en dus ook geen rotsen. Ik weet wel beter.

Vierde Caraïbische Letterendag: De rotsen van Dobru

door Stuart Rahan

Amsterdam – Het thema was ‘De kunst van het lezen’, maar er werd getornd aan de dichterlijke vrijheid van een van Surinames grootste dichters aller tijden, Robin Dobru Raveles. De vierde Caraïbische Letterendag heeft zaterdag net als de eerdere edities literaire en dichterlijke tongen losgemaakt.

Het was de journalist/Neerlandicus Jos de Roo die dacht in een bijzin met de metafoor rotsen in het gedicht ‘Ik wil geen strand zijn’ Dobru weg te zetten als niet geslaagde nationalist. “Suriname heeft geen stranden en dus ook geen rotsen”, was zijn stellige overtuiging.

Ondanks de zaal en zijn collega panellid Ismene Krishnadath met voorbeelden van dichterlijke vrijheid en prachtige rotspartijen in de binnenlandse sula van Suriname illustreerden, bleef De Roo volharden in zijn misplaatste bewering. Deze discussie zou de rest van de avond beheersen, ook na afloop toen de leiding van de organisatie nog opmerkte, dat het zeker niet de bedoeling was om Dobru en zijn rotsen tot het thema van de avond te maken.

500 voor duizenden
Speciaal voor deze Vierde Caraïbische Letterendag is naar Nederland overgekomen Ismene Krishnadath, de Surinaamse kinderboekenschrijfster en voorzitter van de Surinaamse Schrijversgroep ’77. Zij hield een betoog voor waarin zij het meer richten op het Caraibisch gebied door Surinaamse schrijvers promootte, omdat er meer herkenbaarheid zou zijn. De Nederlandse boekenmarkt is in haar ogen niet rendabel genoeg vanwege de obstakels die uitgevers opwerpen. “Ik ben blij als ik vijfhonderd boeken verkoop in Suriname. Ik hoef niet zo nodig duizenden exemplaren te verkopen in meerdere oplagen”, wierp Krishnadath tegen. Een opmerking die niet even goed gewaardeerd werd door de andere panelleden Jos van Roo en schrijfster Karin Amatmoekrim. “Waarom een miljoenenpubliek schuwen voor een kleine beperkte Caraïbische markt waar Suriname met nog geen half miljoen inwoners, het enige land is waar Nederlands gesproken wordt?”, vroeg menigeen zich af. Niet alleen Surinaamse schrijvers kampen met obstakels om hun boeken in Nederland gepubliceerd te krijgen.
Volgens Karin Amatmoekrim melden zich dagelijks tientallen nieuwe schrijvers bij Nederlandse uitgevers. Het is nou net de kunst om met het juiste goed geschreven verhaal te komen. “Als schrijver wil je in eerste instantie een goed boek schrijven”, is het uitgangspunt van Amatmoekrim. Zij werd daarin ondersteund door Jos de Roo, die aangaf dat ook lezers van Patagonië een goed geschreven boek best wel kunnen waarderen. De herkenbare omgeving en/of figuren hoeven niet bepalend te zijn voor de lezer om een boek wel of niet aan te schaffen.

Trefossa
Voorafgaand aan de paneldiscussie spraken een aantal schrijvers middels een column hun liefde uit voor het lezen. Eva Gerlach bewonderde de dichter Trefosa van wie zij les kreeg op de AMS. “Ik zweer het je, ik heb les gekregen van Henny de Ziel en Trefossa. Hij daagde haar uit kritisch naar de ingezonden gedichten in de schoolkrant te kijken. Er ontstond een band die ook na schooltijd werd aangehaald. Dat vond Gerlachs moeder niet fijn. “Je gaat niet kunnen dichten in dat ‘taaltje’. Je gaat Nederlands studeren en lesgeven’, sprak moeder Gerlach haar dochter gebiedend toe.
Eva Gerlach maakte de opmerking niet tevreden te zijn met de vertaling van Trefosa’s ‘Wan tru puwema na wan skriki sani’ naar het Nederlands. Zij daagt daarom lezers uit met de juiste intense vertaling te komen. Voor Julien Ignacio is lezen in den vreemde ook een vorm van thuiskomen. En voor Myra Römer is lezen meer dan alleen gedrukte woorden tot je nemen. Artist T. Martinus ging de straat op om passanten hun interpretatie te laten geven op het lied ‘Blaka Rosu’ van Lieve Hugo en het boek Mijn zuster de negerin van Cola Debrot. Beide leverden soms hilarische opmerkingen op, maar het oorspronkelijke gevoel wat de vertolkers beoogden werd zeker aangesneden. Aan het einde vatte T. Martinus op geëigende wijze de avond samen.

[uit de Ware Tijd, 3 oktober 2011]

Stuart Rahan schreef theaterstuk

De meeste mensen kennen Stuart Rahan als schrijvend journalist maar hij heeft nu ook een theaterstuk geschreven, Angie, me Tete (Angie, ik oma!). Het is een familieverhaal gebaseerd op het leven van zijn grootmoeder Angelina Crawford-Edwards, geboren in het Arowakkendorp Orealla aan de linkerover van de Corantijnrivier in voormalig British Guyana. Tete blikt terug op haar bewogen leven. Ze worstelt met het dilemma waar menig ouder voor vreest: de dood van hun eigen kind. Ouders horen namelijk hun kinderen niet ten grave te dragen. Maar hoe reageer je als die angst bewaarheid wordt? Verteerd door verdriet of misschien ergens toch opgelucht?

Het stuk is uitgekozen voor de Hollandse Nieuwe, het tweejaarlijkse theaterfestival van MC Theaters. Van 2 t/m 5 november aanstaande worden 16 stukken opgevoerd. Uiteindelijk worden twee stukken gekozen om landelijk in productie te gaan. Eén daarvan wordt gekozen door een deskundige jury en de ander door het publiek.

Angie, me Tete wordt op vrijdag 4 november om 21.30u en zaterdag 5 november om 19.30u gespeeld in een van de zalen van de Westergasfabriek in Amsterdam. De winnaars worden zaterdagavond 5 november bekend gemaakt.

Agnosia: Zwarte Nederlandse kunstenaars krijgen een podium

door Stuart Rahan

Amsterdam Zuidoost – In vervolg van het debat Am I Black Enough for You vorig jaar in Rotterdam, heeft kunstenaar Charl Landvreugd nu als curator de tentoonstelling Agnosia samengesteld. Op zijn uitnodiging participeren zeven kunstenaars in de groepstentoonstelling, die gehouden wordt in het kunstcentrum CBK Zuidoost.

Als voorwaarde stelde de curator dat de deelnemende kunstenaars, door Landvreugd zwarte Nederlanders genoemd, niet alleen een zwarte koloniale achtergrond moesten hebben, maar hun navelstreng ook nog begraven moet zijn in de Nederlandse grond.
Vanuit die achterliggende gedachte en opgegroeid in de sociale Nederlandse omgeving hebben zeven kunstenaars werk gemaakt. “Ik streef ernaar om de omlijning van het zwarte perspectief iets duidelijker gestalte te geven door de mensen die deze vorm van Nederlandsheid beleven”, verklaart Landvreugd zijn insteek. Het is al sinds enkele jaren dat zwarte kunstenaars, ook uit Suriname, regelmatig hun werk in Nederland exposeren of deel uitmaken van een groepsexpositie. Hun werk wordt dan besproken op grond van hun etnische afkomst en beoordeeld vanuit een multiculturele hoek.


Import-Amerikaan

Wat Charl Landvreugd nastreeft, is een zekere omlijning terwijl kunstenaars en kunst zich moeilijk laten inkaderen. Kunstenaars en kunst zijn juist cultuuruitingen die grensoverschrijdend zijn. Agnosia stelt volgens Landvreugd voor om die nieuwe groep Nederlanders aan te duiden met de term Zwart Nederlands, vergelijkbaar met Fries Nederlands of Limburgs Nederlands op basis van de beleving van cultuur.
Daarentegen trekt Stephan Sanders in zijn essay de vergelijking met Amerika, dat ten opzichte van Europa wel als immigratiegebied ontwikkeld heeft. “Je hoeft niet per se als Amerikaan geboren te zijn om toch een ‘echte Amerikaan’ te worden.” Een aantekening die voor het Europese continent met een zekere teleurstelling en nijd wordt aanschouwd.
Het integratieproces in Europa, is als gevolg van allerlei behoudende factoren van immigranten niet zo succesvol verlopen. En dan te bedenken dat de autochtone Amerikaan in zijn woon- en leefklimaat veelal op grote achterstand leeft in vergelijking met de import-Amerikaan.
Stephan Sanders vraagt zich af of de afro-Nederlandse identiteit waar Landvreugd naar op zoek is, te vergelijken is met de Amerikaanse. Hij antwoordt positief: “Het moet een politieke identiteit zijn, die gebaseerd is op een keuze, eerder dan op de bloedlijn.” In het verlengde daarvan wil Sanders weten hoe het idee met betrekking tot de kunsten zich verhoudt met de tentoongestelde werken en de titel Agnosia. “Het gevaar bestaat dat hier stiekem het “ius sanguinis (recht van het bloed)” weer gebruikt wordt, nu op de al even wankele basis van de zwarte huidskleur.”

Agnosia staat voor niet bekend, niet weten, verlies van kennis en of curator Landvreugd die ontbrekende kennis haalt uit de zeven kunstenaars en hun werk, zal door elke bezoeker verschillend ingevuld worden. Kunst roept oergevoelens op die te maken hebben met de culturele en politieke bagage die in de loop van de tijd zijn verzameld. De zeven in Nederland geboren kunstenaars zijn Avantia Damberg, Brian Coutinho, Faranú, Felix de Rooy, Patrick de Vries, Rose Manuel en Tiquestar Illuminat Rex. Rose Manuel gaf een performance waarin zij vrouwen met kroes haar een spiegel voorhoudt. Gekleed in weinig verhullende kleding gemaakt van nephaar bereid zij een haarmaaltijd om deze op een met haar bedekte tafel, zittend op een met haar beklede stoel, te verorberen.

De expo Agnosia is tot en met 24 september te zien in het Centrum voor Beeldende Kunst in Amsterdam Zuidoost.

[uit de Ware Tijd, 16/07/2011]

ArtZuid ook voor kunstenaars uit Suriname en Antillen

door Stuart Rahan

In het chique en rijke Amsterdam-Zuid is een internationale sculptuurroute aangelegd waaraan ook kunstenaars uit onder andere Suriname in participeren. Marcel Pinas, Roberto Tjon A Meeuw en Dhiradj Ramsamoedj hebben tussen de zestig wereldkunstwerken van onder andere Salvador Dali, Corneille, Klaas Gubbels, Karel Appel en Hulya Yilmaz een prominente plaats ingenomen.

In de omgeving van de Apollolaan, Minervalaan en de Zuidas in Amsterdam-Zuid zijn tot eind augustus de kunstwerken te bewonderen. Elk jaar wordt een spraakmakend persoon gevraagd de beeldententoonstelling samen te stellen. Eerder maakte acteur Michiel Romeyn een selectie en dit jaar viel de eer ten deel aan schrijver en kunstenaar Jan Cremer. Hij haalt herinneringen op aan het rijke handelsverleden van de stad Amsterdam toen de VOC en de WIC hun rijkdommen vergaarden ten koste van Nederlandse koloniën en wingewesten. In de zeventiende eeuw waren het de eerste multinationals in de wereld. De Nederlanders hadden handelsposten in verschillende landen, waaronder Ghana, Zuid-Afrika, Brazilië, Suriname, Curaçao, India, Indonesië, China en Japan.

Cremer, zelf een afstammeling van een tabaksindustrieel, voelde ich geïnspireerd door dit thema en ging op zoek in deze landen naar kunstenaars die nog in de eigen traditie en geschiedenis van hun land werken, zoals Marcel Pinas, Yubi Kirindongo, Maria Nepumoceno, Eko Prawoto, Yayoi Kusama, Atta Kwami, Ryas Komu en Subodh Gupta. Cremer kiest ook voor westerse grootheden als Karel Appel, Jean Dubuffet, Jean Arp, Joan Miró, Dennis Oppenheim en hedendaagse topkunstenaars zoals Antony Gormley, Ryan Gander, Stephan Balkenhol, Richard Jackson, Joost Conijn, Ugo Rondinone en Georg Herold. Klapstuk van de route is de Heureka van Jean Tinguely die nog niet eerder in Nederland is tentoongesteld. Het is een soort machine die zich tussen een opstijgende stoommachine en een ruimteschip nestelt. Marcel Pinas staat er met zijn Kibii Wi Totem, een stellage van gebruikte olievaten waarop zijn kenmerk, het Afakaschrift, weer prominent aanwezig is. Een dergelijk kunstwerk staat ook bij Fort Zeelandia in Paramaribo. Dhiradj Samsoedj houdt met zijn Mighty Man elke voorbijganger staande. Het kunstwerk is een mensfiguur afgebeeld als een mysterieus wezen. In dit geval zouden wij zijn mensfiguur als een Leba omschrijven, het opperwezen dat ons pad schoonveegt en houdt. Roberto Tjon A Meeuw is een kunstenaar die zijn objecten van afval bij elkaar timmert. Zijn bekende Fatubangi staan erbij alsof zij horen bij het straatdecor. Bezoekers kunnen na een pittige wandeling langs de kunstwerken tevreden neerploffen op de levensgrote zitbanken om de benen al bungelend te laten ontspannen. Hulya Yilmaz heeft zich verdiept in de wintirituelen van Suriname, waarbij het gebruik van water een wezenlijk aspect vormt. Haar onderzoek liep langs en op de Surinamerivier die zich volgens haar mosterdkleurig door het landschap keert en wendt. Het resultaat is een majestueus sculptuur opgebouwd uit verschillende grillige lagen in lichte en donkere mosterdkleurige tinten.

Open brief aan Prins Willem-Alexander

door Stuart Rahan

Zijne Koninklijke Hoogheid, Prins Willem Alexander, morgen is het 148 jaar geleden dat uw Afo Willem III de slavernij afschafte in de koloniën Suriname en Nederlandse Antillen. Het lijkt eeuwen geleden als zou het ook een sprookje zijn geweest, ware het niet dat verhalen van overlevering, logboeken, historisch onderzoek en tastbare overblijfselen ons herinneren aan deze onmenselijk wrede periode. Zij die voor vrijheid kozen,die de diepe ondoordringbare oerwouden van Suriname trotseerden boven afgehakte ledematen, Spaanse bokken, afgesneden borsten en kromboeien, hebben uw Afo nog bezongen uitdankbaarheid voor de afschaffing van de slavernij.

En nog steeds als de Granman officieel op bezoek is of hij een officiële Nederlandse delegatie ontvangt, wordt uw Afo Willem III geprezen. Nog steeds denken en hopen deze Surinamers ook ontvangen te zullen worden als gelijkwaardige vorsten zoals u met uw gemalin Maxima op bezoek ging bij de Ashantikoning. Een band die teruggaat naar bijvoorbeeld 1837 toen Ashantihene Kwaku Dua zijn zoon Aquasi Boachi en neefje Kwame Poku als geschenk opstuurde naar uw andere Afo, koning Willem I. U kent hen zeker van de roman De zwarte met het witte hart van schrijver Arthur Japin.

Dit boek is een aanbeveling,terwijl het theaterstuk met de gelijknamige titel niet onder doet. De geschenken Kwasi en Kwame zouden heden ten dage als misplaatst cadeau bestempeld worden. Stelt U zich voor dat U uit dankbaarheid voor vierhonderd jaar Koninklijke relaties met de Ashantihene U uw dochter Catharina Amalia en nichtje Emma Luana als geschenk zou weggeven. De paleizen zouden te klein zijn, het verdriet immens. Niet alleen voor U en Uw gemalin maar des te meer voor de kinderen die ontworteld zouden worden van hun warme familiaire omgeving. Kwame pleegde zelfmoord, Kwasi ontkende zijn afkomst om te overleven. Uw Afo’s Willem I en II waren blijkbaar niet onder de indruk van hun wel en wee als uit het verhaal blijkt dat het koningshuis nooit reageerde op de honderden brieven die Kwasi wekelijks in vijftig jaar schreef.

Nu schrijf ik slechts één brief in de hoop dat U wel reageert. Van Uw moeder Beatrix hebben wij als nazaten van de tot slaaf gemaakte Afrikanen niks meer te verwachten. Geen excuus, geen warme brasa of een troostende schouder voor het verwerpelijke leed. U bent de eerste koning sinds Willem III en iedereen verwacht dat als de tijd er is, U zich zal laten kronen tot Willem IV. Tredend in de voetsporen van Uw Afo verwachten wij als Afrikaanse nazaten wel een handreiking. Het is ons, Uw en mijn, gezamenlijk verleden met een onmenselijk wreed verstoorde relatie. 1 juli is geen feestje van Surinamers en Antillianen waarvoor U wordt uitgenodigd alwaar ons brood en spelen wordt gegeven in de hoop dat wij vergeten wat de aanleiding is.

Stopzetting van subsidie aan het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis, is de grootste vergissing die nu begaan wordt. Eerst de hoop geven de gezamenlijke geschiedenis in al zijn facetten te onderzoeken,vast te leggen en te delen om nu onder het mom van bezuinigingen dit gitzwarte verleden te ontkennen. U kunt het rechtzetten. Het is niet alleen onze herdenking, ook niet alleen ons feestje.Het is een gezamenlijk verleden waar U niet graag aan herinnerd wilt worden. Piet Hein en de VOC komen tegen die achtergrond nu in een ander daglicht te staan, Uw trots ondermijnd. U moet niet vergeten dat als de internationale druk er niet was geweest, mijn Afo’s en Trotro’s [verre voorouders – serive van red. CU aan prins WA] en misschien nog mijn grootouders hadden moeten zwichten voor de vernederende zweepslagen. Kos’ yu bigis’ma na noti ma fu go begi baka. Na vierhonderd jaar zal U ook een woordje Sranan moeten kunnen spreken. Te tamara.

[uit de Ware Tijd, 30 juni 2011]

[Noot red. CU voor prins WA: u mag uw antwoord ook in het Nederlands schrijven]

Keti Koti-lezing Rotterdam

De Kotomisi Shop organiseert op zaterdag 25 juni 2011 de Keti Koti-lezing. Ontvangst met gemberbier en kasababrede.
Locatie: West-Kruiskade 56, Rotterdam.
Inloop 17.30; aanvang 18.00
Tel. 06 34 52 18 19
www.kotomisishop.eu

Klik op afbeelding voor een groter formaat

Ala man plata!!!!

gi Stuart Rahan

“So yu p’kin boi Wesje, na yu na a man di ben prat’a fatu?”
“Ai, na mi. Fa waka?”
“Yu ben spoit’ den sma, noh?
“Ai, yu sab’ fa mi de, tog! Altijd in voor een grap. Libi syatu.”
“Dat’ mi g’a yu anu. Libi syatu. Ma yu broko en tap’ wan lo man.”
“Yu sabi tog. Ef’ yu ede bigi, kofu no e mis’ en. A kondre lai nanga big’ede man.”
“So leki….?”
“Vene. Di a man ben s’don mi no ben man seki. Nu kan ik hem vrijvrij aanpakken, yu sabi. A man maka broko.”
“Dan san a man e du now fu di yu kan was’ en koro gi en?”
“Yu no sabi? A’y waka den hoge bil party. Boi, ef’ yu syi poko. San’ sa a man no ben du fosi. Ai boi, dat’ na wan fatu. Ma a man srefi ben hor’en gi yu wan pis’ten tu.”
“Ai, wer’ede. A man mek’ mi pina wan pisi. Lek’ fa yu fen’ tak’ s’ma di no abi a ede fu du wan wroko, den no mus’ fu du en fu a moni. So mi ben feni tu. Mi ben seki ma a man no ben man lafu.”
“Wins’ a mi tu. Yu ben de groskin.”
“Kuli, Yampanesi, Snesi, Blaka nanga Ingi. Un aksi president ef’ a frigit’ en pramisi. A s’don n’en oso baka e pir’ en tifi. Wer’ en fosaka empi gers’ Ben Casey. Now a lib’ den yongu p’kin fu mi tron motyo nanga rufi. Lib’ den yongboi fu mi tron abani nanga dyonki. Now un pot’ a criminaliteit baka fu sut’ den kiri. Want un denk’ Sranankondre fri fu libi. Weh, now m’o piki. Dan di mi piki san mi ai syi, mi yesi yere, mi ben mus’ tap’ mi mofo.”
“Mi taigi yu, tog. Yu ben tak’ san lek’ te s’ma tai wis’man na t’tei.”
“Yere noh Wesje, mi nanga yu na wan birti un gro. Yu sab’ fa den san de. Tap’a uku w’e tenapu. Den fen’ w’e du ogri. Not’ un n’e du. Her’ dei den fen’ w’e waka suku duku. Ef’a no f’fur’ w’e f’furu, fa w’e du wer’ bruku? Ma still a lobi de.”
“Still a lobi de? Vene ben kan nyan yu nanga yu loksu ma baas ben treat yu lek’ wan gomakuku. Hij had een zwak voor je. Dati yu ben sabi. A man lob’ fa y’e ben singi. Yu ben de en boi.”
“San, y’e dyarusu? M’e begi yu. Lek’ yu, di mi kon na grontapu na san Gado wan’ mi syi, na dat’ a sor’ mi.”
“Dan san Gado sor’ mi?”
“Yu ben de en prisiriman. Ala sei pe yu doro yu ben sa mus’ meki s’ma lafu. T’anga beri tu. Mi kis’ mi srefi lati. Na baka di mi kon las’ mi futu mi ai kon opo.”
“Yu bigin singi. Gado gi yu a lobi, a gi yu a firi, a gi yu a krakti. A fas’ yu fu insei g’a dorosei.”
“Mi ben prijze Jah Selasi I fu di a opo mi ai. Yu ai kon opo tu, broeder Westmaas.”
“Ma yere noh, ala lesi yu e taki dati ‘yu ben’ nanga ‘mi ben’. No, no, mi e du.”
“Yu p’kin boi, yu ben du.”
“No, yu ben du. Yu ben, yu na Touw…..”
“Ai, mi na Touwtjie. Bad Papa T.”
“Ma fa mi kan tak’ nanga yu?”
“Dat’ kan fu di yu rij kon mit’ mi na a tra sei fu a libi. Dya w’e singi, w’e prat’a fatu, w’e du ala sani san s’ma e du ini a libi. Ma nanga ten. Libi n’e keba dya. Dis’ na a tra sei fu yu gowtu moni.”
“Ma mi ten no doro ete. Dalek s’ma o denki tak’ na wan fatu m’e tek’ tap den. Den s’ma n’o bribi. D’o lafu nanga watra ai.”
“Dat’ y’a leti. Di mi ten ben doro tu s’ma no ben wan bribi.”
“Ma mi mus’ prat’ wan fatu ete gi mi nefo Turbo. No boi, grontapu no prati nanga leti. Dan suma o prat’a fatu tap’ mi beri?”
“No bruya Wesje. Yu ben tek’ mi lek’ wan spot’poptyi. Pot’ mi tenapu a tap’ mi kruktufutu ma na a futu dati paè ben sut’ puru. Ma mi Papa Touwtjie sa singi gi yu. Gi yu wan swit’ kon na ini. Luku, Turbo sref’ doro keba. Riddim!”

Stuart Rahan: taknangami@live.nl

Kwakoefestival 2011: Multicultureel feestje met nare etnische bijsmaak

door Stuart Rahan

Amsterdam Zuidoost – Nog nooit is er zoveel commotie geweest rond de organisatie van het jaarlijkse Kwakoefestival als dit jaar. Elk jaar weer blijken problemen met financiën, met de veiligheid en de afwatering. De verschillen tussen de potentiële participanten en het Stadsdeel Zuidoost, dat de vergunning moet verstrekken, zijn nu ook weer zo groot dat het niet uitgesloten is dat Kwakoe 2011 geen voortgang vindt.

“Dan slaan we maar een jaar over”, riepen gebelgde festivalliefhebbers vorige week tijdens een zeer rumoerige raadsvergadering. Marcel la Rose, voorzitter van het Dagelijks Bestuur (DB) van de deelraad, vindt de voortgang van het festival echter zo belangrijk voor Zuidoost, Amsterdam, Nederland en Europa dat besloten is om dit jaar de leiding van het festival toe te vertrouwen aan, zoals hij het noemt, “een grote en sterke bruggenbouwer”. Het DB zal de regie voeren. Gekozen is voor een stichting onder leiding van Paul Stiekema, oud-directeur van de Heineken Music Hall en bestuurslid van Nederlands grootste evenementenbureau Mojo. En daar wringt de schoen bij enkele plaatselijke organisaties als Vereniging Wi Sten, Vrienden van Kwakoe en Standhouders Belangenvereniging Makandra.

Etnisch Kwakoe

Van de stadsdeelraad mocht Glenn Codfried namens deze organisaties de onvrede motiveren. “Meneer Stiekema en zijn mensen hebben geen affiniteit en emotionele binding met het cultureel erfgoed Kwakoe.” Hij vroeg daarom aan de raad om de nieuwe stichting geen toestemming te geven het festival te organiseren. In zijn betoog noemde Codfried het Kwakoefestival een afro-Surinaamse traditie. Het is deze traditie die in zijn ogen nu teniet dreigt te gaan als het DB in de nieuwe opzet kiest voor een bredere culturele invulling. Ook de raadsleden Iwan Leeuwin van Groen Links en Roy Ristie van OZO-D66 delen deze zorgen. ”Binnen de Surinaamse samenleving zijn er wel degelijk mensen, competent en integer, die deze verantwoordelijkheid willen dragen.

Het is jammer dat deze mensen niet betrokken worden”, verdedigde Codfried zijn verzet tegen de aanstelling van de Nederlander Stiekema. Hij noemde Ivan Nibte, die namens de vereniging van standhouders werd voorgedragen, als meest ingeburgerde persoonlijkheid om het festival te leiden. Echter leidt de keuze voor Nibte in de nieuwe constructie tot belangenverstrengeling.

Het vreemde aan deze zogenaamde ‘zorgen’ is dat Stichting Ujala ’90, van Surinaamse afkomst en op gegeven moment nog als enige in de race voor de organisatie, ook niet geaccepteerd werd door de voorhoedemannen van de verschillende afro-Surinaamse groeperingen. De ene keer wordt naar de Nederlandse samenleving toe gesproken over een Surinaams festival maar binnen de eigen Surinaamse kring wordt het hindostaans-etnische deel uitgesloten. Binnen de raad, van wie enkele leden van Surinaams-hindostaanse afkomst zijn, wordt deze ingenomen positie op z’n zachts gezegd verworpen.

Na aandringen maakte Marcel la Rose bekend welke partijen betrokken worden bij de nieuwe organisatie. Het consortium van ZO-Cultuur, de Vrijwilligerscentrale, de Jongerencentra, Kratertheater en het Bijlmer Parktheater organiseert deze zomer het Kwakoefestival. Het is volgens La Rose belangrijk nu een solide basis te leggen voor de komende jaren, daarom stelde de raad vijftigduizend euro beschikbaar voor professionalisering van het festival. Het stadsdeel houdt wel de algemene regie in handen terwijl de verantwoordelijkheid bij het nieuwe management komt te liggen. Voor deze constructie is gekozen omdat de vijf afgewezen inschrijvers weigerden met elkaar samen te werken. “In ieder geval moest voorkomen worden dat het zomerfestival dit jaar geen voortgang vindt”, vindt La Rose. Sprekend in metaforen noemde hij Paul Stiekema de Ballast Nedam van het aanstaande festival, de bruggenbouwer van wereldformaat. “In plaats van elk jaar weer nieuwe, minder stevige bruggen te moeten bouwen.”

Fundament
De financiering van het festival mag in de toekomst niet slechts afhangen van de standhouders, maar het budget moet door een bredere participatie van grote bedrijven die er jaarlijks staan opgebracht worden. “Deze bedrijven zien het festival als een belangrijke vijver voor bijvoorbeeld etno-marketing”, constateert Roy Ristie. Door hun naam te verbinden aan het Kwakoefestival is een grote zekerheid voor de continuering gegarandeerd.

“Ik wil een fundament leggen voor de toekomst van het zomerfestival”, zegt La Rose. Hij mag de naam Kwakoe officieel niet meer gebruiken, omdat deze is gedeponeerd bij het merkenbureau van de Benelux. Hij stoort zich ontzettend aan deze egoïstische handelwijze van één persoon. “Wat moet er in je hoofd omgaan om je het festival toe te eigenen. Het festival is van iedereen.” De naam Kwakoe zou gedeponeerd zijn door de familie Ab Judell. Maar de grootste ergernis die kleeft aan de eerder gehouden Kwakoefestivals, is volgens La Rose dat er elk jaar weer een financieel tekort blijkt. “Waar gaan de gelden dan naar toe?”, vraagt hij zich geïrriteerd af.

Deze vraag werd spontaan door de publieke tribune beantwoord met: “Naar Suriname!”, doelend op het faillissement van Kwakoe Events van Winston Kout, waarvan in de wandelgangen beweerd wordt dat hij de uit het Kwakoefestival verdiende gelden voor zichzelf heeft aangewend in Suriname. Over drie weken maakt het DB bekend hoe de invulling van het aanstaande festival zal plaatsvinden. Het is dan nog net op tijd om alle benodigde vergunningen rond te krijgen. Zoals het er nu naar uitziet wordt Kwakoe dit jaar vijf in plaats van de traditionele zes weken gehouden vanaf 23 juli.

[uit de Ware Tijd, 18/04/2011]

Schrijfster Menéndez: ‘Voor Amerikanen is tweetalig onderwijs boeboelaas!’

door Stuart Rahan

“Americans see bilingual education as a boogieman. It’s a fraught topic in the US. They think their country will be taken over by Mexicans.” Dat zegt de Cubaans Amerikaanse (of Amerikaans Cubaanse) schrijfster Ana Menéndez tijdens de tweede Cola Debrot-lezing, georganiseerd door de Werkgroep Caraibische Letteren.

Geboren als dochter van Cubaanse vluchtelingen in Los Angeles maakt zij nu carrière als schrijfster en gastspreker overal in de wereld, na eerst als journaliste gewerkt te hebben voor The Miami Herald en The Orange County Register.

Zij was in Nederland op uitnodiging van de werkgroep Caraïbische Letteren om te vertellen over haar werk als schrijfster in een wereld van tweetaligheid. Menéndez groeide tweetalig op maar werd niet als zodanig opgevoed. Omdat haar ouders altijd in de hoop leefden ooit terug te keren naar hun Spaans sprekende geboorteland Cuba, vonden zij het niet nodig dat hun dochter ook Engels leerde. Zij koos er op latere leeftijd bewust voor om beide talen te blijven spreken.
Roddelen in eigen taal

In een korte anekdote vertelde Menéndez over haar grootmoeder die nooit een woord Engels sprak. Na bezoeken aan bijvoorbeeld de supermarkt werd de oude vrouw kwaad op de Amerikanen, die zij verweet niet de moeite te nemen om ook maar een woord Spaans te leren. De terugkeer van de familie Menéndez werd steeds uitgesteld en de kleine Ana moest naar school. Daar werd slechts Engels gesproken. “It was the kindergarten where I first spoke English”, herinnert zij zich. “De Spaanse taal werd later overwegend thuis gesproken, of om te roddelen en zaken af te keuren.” De hardnekkigheid van haar oma en het roddelen in het Spaans is vergelijkbaar met de manier waarop Sranantongo door Surinamers in Nederland wordt gesproken. Cabaretier Jetty Mathurin maakte wel eens de opmerking dat de Nederlanders na vierhonderd jaar bezetting ook de moeite hadden kunnen nemen de taal te leren.

American writer
De eerste schooljaren waren voor Ana Menéndez een soms zeer verwarrende periode. Vanwege de uitspraak bijvoorbeeld, vertaalde haar moeder het Spaanse hielo (ijs) als yellow (geel). Menéndez groeide op in twee werelden, Amerika en Cuba. Als kind beschouwde zij zich in Amerika een Cubaanse, maar toen zij voor het eerst in Cuba was, ontdekte zij Amerikaanse te zijn.

Een soort van identiteitscrisis. En elke keer als zij weer ergens anders op de wereld was, moest zij uitleggen wie zij was en waar zij vandaan kwam maar het absolute hoogtepunt in haar ‘crisis’ ziet zij haar verblijf in Pakistan. “In Pakistan I was a woman.” Gelukkig is zij nu heel helder over haar eigen identiteit. “I am an American writer.” Toch komen in haar werken regelmatig Spaanse woorden terug, die leiden tot opmerkingen bij haar uitgever. Voor haar gevoel kun je bepaalde begrippen niet naar het Engels of een andere taal vertalen omdat deze plaatsgebonden zijn. “It’s like music. It gives us a certain kind of feeling”, werpt zij op.

Ana Menéndez schreef tot nu toe een drietal boeken waarvan In Cuba I was a German Shepherd (2001) de Pushcart Prize won. Hierin beschrijft zij de wereld van Caraïbische immigranten in het Amerikaanse Miami. Daarnaast verschenen Loving Che (2003) en The Last War (2009).

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter