blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Putte-de Windt Igma van

Tip Marugg – Moment embryoné

Halleluja zong je
gewiegd in
d’engelenschoot
maar uit de ruïne
die je achterliet
zal ik
verrijzen.

Als je hand zich opent
en ik wegren
op zoek naar mededogen,
zal mijn bloed,
schoon gebroken, stollen
en verdoemen
mijn smerige bestaan.

Ik ben bang
dat een vreemde
langs zal komen
en een ster rukken
uit de doodsgrijns
van mijn
stervensuur.

Te Deum kan ik niet zingen
Maar mijn ziel kan
Gods beeld
oproepen
in het vibrato
van mijn
woorden.

[oorspronkelijke Papiamentu versie in Simadán, januari 1950; ook opgenomen in Afschuw van licht, 1976; Nederlandse vertaling Igma van Putte-de Windt]

Frederick Beaujon – Atardi

Waak e corrá bunita di atardi muriendo
Riba e cunucunan coe maishi costoso
Un mano invisible ta pega, ay, hariendo
Coe un luz suave e strellanan tanto precioso!

Ya e lampinan sin cadena, ma cariñoso
Ta plama nan luz arriba tera y lamá
I silencio mi ta mira Hooiberg, majestuoso
Foi toer su otro compañeronan bandoná

Klok di misa ta canta e ultimo cantica
Dje atardi aki, den e otro nan difunto
Lamchinan ta boela di contento, nan barica
Yen di yerba, comí coe otro compañé junto.

Kriki nan ta coeminza koe nan cantica tristo
Bau di yerba coe a bira geel den tera duro
I bo ta tende “Pa awe tardi mi ta listo”
Foi boca d’un trahador c’a cab’i doena furo.

I awoor e ta boolbe cansá foi su cunucu
Pa pasa dos or’ contento coe su famia
E ta yena (na braza cologa) un macutu
Pa su yoeuwnan, concomber, pampuna y patía.

Mientras su señora contento gord’i balente
Na cas ta piki paloe deen di sabana
Su yoeuwnan sin nada di corda y impaciente
Ta waak cu alegría foi porta y ventana.

Gustoso e ta para mira e excena dja leeuw
I ta pidi “O Dios! Laga semper keda ‘sina!”
I lo a keda para si Cayan su Cachó bieeuw
No a corre contento, blaaf e den su camina.

Alfin e ta yega cas rondoná pa toer banda
Di su yoeunan y señora coe a sali contré
I ta gosa den su cas chiquito sin veranda
Mas koe masha’ hende ricoe cu no sa saludé.

Coe su ultimo riqueza ariba rudía
(For di e pan ganá cu su sodó bruin y dushi)
E ta come uní y feliz coe su famia
I ta tira pida carni moli pa su poeshi.

Despues di a gradici su Dios y bisé danki.
P’e parti c’a tok’e den e dia koe a pasa,
E ta cende su pipa y ta hala un banki
Pa scucha na cuminda coe ainda ta hasa.

Si e cminda koe p’e su señora balente
Coe goesto ta prepara pa e dia di mayan
Cual e ta smaak asina dushi y excelente
Ora e ta comé y partié coe su fiel Cayan.

Santa Cruz, Junio 1907


Atardi door Frederik Beaujon

Vertaling van Igma van Putte-de Windt

Avondschemer

Zie hoe mooi de avond valt in rode tinten
Over velden vol oogstrelende maïshalmen
Een onzichtbare hand ontsteekt, vrolijk lachend
Met een klein lichtje de wonderschone sterren.

Die vrolijke lampjes als aaneengeregen
Werpen hun schijnsel over de aarde en de zee
En zwijgend kijk ik naar de statige Hooiberg
Die zich eenzaam verheft, door vrienden verlaten.

De kerkklokken beieren het laatste lied
Van deze avond, die sterft gelijk de anderen
Lammetjes springen dartel rond, hun buikjes
Vol gras dat ze samen met hun vriendjes aten.

De krekels zetten hun droef klinkend lied in
Onder het dorre gras in de harde grond
En plots klinkt uit de mond van de keuterboer
Aan het einde van een zware dag: “ik kap ermee “.

Moe van het werk op het land gaat hij op huis aan
Om een paar uur met zijn gezin door te brengen
Hij pakt komkommers, pompoenen, watermeloen
In een hand om mee te nemen voor zijn kind’ren.

Terwijl zijn vrouw tevreden en welgedaan
Rond het huis hout sprokkelt in de savanne
Staan zijn kinderen vol ongeduld te wachten
Naar hem uitkijkend voor de deur en uit het raam.

Genietend kijkt hij uit de verte naar dit beeld
En vraagt: “O, God! Moge dit altijd zo blijven!”
En hij zou zo zijn blijven staan als Cayan
Zijn oude hond hem niet blij blaffend had begroet.

Dan is hij eindelijk thuis en wordt omringd
Door vrouw en kinderen die hem verwelkomen
En in zijn huisje zonder veranda geniet hij
Meer dan menig rijke man die hem nooit groet.

Met zijn jongste schat op zijn knie gezeten
Gelukkig met zij gezin, eet hij van het brood
Dat hij verdiende met zijn zoete, bruine zweet
En gooit een mals stukje vlees naar de kat.

Nadat hij God dank heeft betuigd voor dat beetje
Dat hem die dag was toebedeeld
Steekt hij zijn pijp aan, trekt een bankje bij
En luistert naar het pruttelen van het eten.

Het eten dat zijn mollige vrouw liefdevol
Voor hem bereidt voor de volgende dag
En dat hem zo goed en lekker zal smaken
Als hij hem opeet en deelt met zijn trouwe Cayan.

Sta. Cruz, juni 1907

Taalplezier in gedichten

Uit het geheugen van Igma van Putte-de Windt

door Jeroen Heuvel

Fo’i sukumpé heet de meest recente dichtbundel van Igma van Putte-de Windt. Papiamentstalige verzen uit een mentaal berghok waarvan elk gedicht zijn eigen vorm heeft gekozen en waaraan de schrijfster niets anders hoefde te doen dan ze onder de toetsen van de computer te onsluiten. Met veel plezier in taal en in een geheel eigen idioom heeft Van Putte een aanstekelijke dichtbundel uitgegeven.

De gedichten zijn verdeeld over drie afdelingen: Paisahe (landschappen), Hende (mensen) en Bestia (dieren). De eerste twee bevatten elk veertien gedichten, de laatste bevat er acht. De gedichten hebben op één na (p.36) allemaal een titel meegekregen; hoewel in de inhoudsopgave het titelloze gedicht wel getiteld is, dus misschien betreft het hier een drukfout. Het langste gedicht, Ma Sese òf rèspèt di un lamp’i mes’i komedor (Moedertje Sese of ontzag voor de eetkamerlamp) telt 51 versregels plus 8 witregels; het kortste gedicht, Guruguru (Korenworm) bestaat uit 5 verzen. Drieëntwintig gedichten zijn voorzien van een datum; wat opvalt is dat in de laatste afdeling niet één gedicht een datum heeft meegekregen: deze gedichtjes over dieren zijn minder of niet aan tijd gebonden; het is pure pretpoëzie, ritmisch en speels, doet denken aan Paul van Ostaijen en Jan Hanlo. Een voorbeeld (p 43):

Dalakochi

dal dal dal aden
dalakochi
dal den skoch’i Shon Arèi
dal e ohochi den kokoti
dal dal dal aden
dalakochi
dal
dal dal.

Dit gedicht (De sprinkhaan) bestaande uit één zin (als je de titel mee beschouwt) is klankenspel, je moet het horen, de afwisseling van de klinkers a, o en i en de medeklinkers d, l, k en ch (spreek uit tsj), je kunt er op meebewegen, het gaat niet om de betekenis van de woordjes (voor de lezer die het toch wil weten een apoëitsche vertaling: Sprinkhaan, daag plotseling op, spring in de schoot van De Koning, bots tegen de elleboog van de tweeling, sla, sla).
Ook zonder datum is het allereerste gedicht van de bundel, Kaya djatardi (Straat in de namiddag) alsmede Felpa oraño-kòrá na shelu (p 16) (Scharlaken fluweel aan de hemel) in dezelfde afdeling, misschien omdat deze twee gedichten sfeertekeningen zijn die niet gebonden zijn aan een bepaalde datum of jaar.

Felpa oraño-kòrá na shelu

Felpa oraño-kòrá na shelu
solo bahando den laman
mi n’ tin palabra
pa tantu bunitesa

promé ku belo pretu tapa naturalesa
ta bira ketu
hende i bestia ta warda

ta bira ketu
naturalesa ta tapá
ku un belo pretu

Een gedicht zonder leestekens, behalve de hoofdletter van het eerste woord. De titel is niet een apart geheel maar een herhaling van de eerste regel. Dit geeft allebei aan hoe tijdloos het beschrevene is, het mooiste moment van iedere dag. (Scharlaken kleurt de middag, einde van de dag, voor zoveel schoonheid ken ik de woorden niet. Voordat de zwarte sluier de natuur bedekt, wordt het stil, wachten mens en dier af. Het wordt stil, de natuur bedekt met een zwarte sluier.) Paradoxaal genoeg heeft de dichter toch woorden gevonden voor dit dagelijks terugkerende ‘onbeschrijfelijke’ moment van rust.

Tenslotte zijn er in de middelste afdeling drie gedichten niet gedateerd: Mayo o un blek’i kuk’i rondó (p 24) (Mayo of het ronde koekblik), Muraya (p 35) (De muur) over de existentiële eenzaamheid en Diskriminashon (p 39). De schrijfster geeft niet aan waarom ze er geen datum bij heeft geplaatst, dus waagt de bespreker een poging tot antwoord: misschien omdat het koekblik nog steeds in de kast staat, gevuld met zoetigheid voor wanneer de kinderen van de schrijfster thuiskomen en om een koekje schooien; ‘de muur is er altijd’ aldus de eerste regel van Muraya, een gedicht dat bestaat uit twee zinnen, waarvan de eerste wel met een leesteken is afgesloten maar de tweede niet, misschien om de voortdurendheid aan te geven van de onmogelijkheid een ander mens, maar ook jezelf natuurlijk, ooit volledig te leren kennen – hoewel deze redenering niet opgaat voor de zeven gedichten die zonder leesteken eindigen en wel een datum hebben meegekregen -; het sociaal geëngageerde Diskriminashon is ook niet aan een datum gebonden, misschien omdat de beschreven onrechtvaardigheid nog niet is opgehouden te bestaan. Doordat in dit gedicht de schrijfster naar een bekend kinderliedje verwijst, Mi ta pober maar dat ironisch verandert in twee strofen die hieronder geciteerd worden, tilt ze het gedicht boven het cliché van onrechtbestrijding uit:

Mi ta riku, mi ta riku,
hapones i merikanu
mi ta riku, mi ta riku
oropeo

Nan ta pober, nan ta pober
afrikanu i latinu
nan ta pober, nan ta pober
hend’i Asia

(Ik ben rijk: Japanner, Amerikaan en Europeaan; zij zijn arm: Afrikaan, Latijns-Amerikaan en Aziaat)

De rest van de gedichten heeft wel een datum meegekregen, variërend van een op de dag af nauwkeurige datering, bij voorbeeld 14 december 1982 wat daarmee het oudste gedateerde gedicht is, tot alleen maar het vermelden van een jaartal, zoals 1998. Maar de meeste hebben als datum maand plus jaartal. Waarschijnlijk omdat die gedichten wel degelijk aan de tijd van het opschrijven gebonden zijn of aan de erin beschreven plaats of persoon. Een grondige studie kan misschien eens antwoord geven op deze vraag, tenzij blijkt dat er meer foutjes in het drukwerk zitten dan de overduidelijke vergissingen, zoals bijvoorbeeld de punt in de derde regel van de derde strofe van Palu I (p 20). Die punt moet daar niet staan:

Ya bo n’ por duna sombra mas
bo ta mustra bo sunú
palu, kaminda den bo ramanan.
palomba tabata rukukú

Maar het gaat niet om de foutjes, het gaat om alles wat wel goed is. In de eerste afdeling beschrijft Van Putte allerlei plaatsen, landschappen die in haar geheugen gegrift staan: Bullenbaai, Seru Kandela, Boka Tabla, een heuvel in de verte en een boom. Zoals bijvoorbeeld op (p 21)

Palu II

Su kurpa fuerte lenchi yen di adòrno
a para flakia mengua pashimá
su prendanan bèrdè tur a kai
lag’e seku, shinishi, morto.

Su rumannan ku tabata duna sombra
a pèrdè nan paña keda sunú
mustra bèrgwens’i pober
nan ta planbarí.

No por a dun’e awa pasa su set?
No por a yud’e ora e tabata sklama?
Ta brutu mes bo mester ta pa nenga
ousilio na un bida menasá.

(yüli 2000)

Het gaat in de eerste strofe over een eens volle boom die er in juli 2000 kaal en totaal verdord en dood bij staat. In de tweede strofe zien we de andere bomen om hem heen, ook allemaal skeletten. Tenslotte vraagt de schrijfster zich af of er dan niemand zich om die bomen heeft willen bekommeren en stelt ze dat het wreed is om hulp te weigeren aan bedreigd leven. Qua vorm schept Van Putte naast duidelijke structuur een soepel ritme en melodieuze klanken, van alle klinkers in de eerste regel naar de overheersende ‘a’ van verbazing in het volgende vers, ook beheerst ze het gebruik van rijm in de medeklinkers zoals duidelijk te horen valt in de verwijtende s-klank van de derde strofe: pasa set, sklama, mes bo mester, ousilio, menasá.. Wat idioom betreft valt op dat Igma van Putte – de Windt Spaanse taal en letteren heeft gestudeerd en jarenlang docente Spaans is geweest: het werkwoord flakia (p. 21) komt uit het Spaans, ‘zwak worden, verflauwen’ en staat niet in de woordenboeken Papiaments, ook niet in het uitstekende door de Walburg Pers uitgebrachte Groot woordenboek Papiaments Nederlands, twee delen, dat door Igma van Putte-de Windt en haar echtgenoot Florimon van Putte is gemaakt. Je leest het ook aan woorden als desafiná ‘vals klinken’ (p. 7) en manfundí ‘ingevallen’(p. 33). Woorden die misschien binnenkort worden opgenomen in het algemeen Papiamentu.

De bundel is niet alleen de moeite waard vanwege het aanstekelijke plezier in de gedichten, maar ook om de uitgebalanceerde lino’s en omdat de bundel stevig gebonden is uitgegeven, voor slechts vijftien gulden. Hopelijk komt er snel een tweede druk waarbij de drukfoutjes zijn verbeterd. In deze eerste uitgave staan er helaas veel, niet alleen is er slordig omgegaan met leestekens, bij voorbeeld staat er wel een aanhalingsteken openen aan het begin van Shon Da maar geen aanhalingsteken sluiten aan het einde van de eerste strofe, maar er is ook wel eens een letter weggevallen. Dat is niet erg als daardoor geen verwarring kan ontstaan, zoals bij het woord sientífio (p 38) waar de ‘k’ voor de ‘o’ is weggevallen, maar soms wekt het wel verwarring zoals deze zin uit het nawoord: Sin odensia na e tete subi fo’i te abou ayá di mi supkonsenshi, sali tuma poseshon. (p 53) De schrijfster moest er zelf ook wel om lachen toen ik haar vroeg wat hier bedoeld werd. Ze schreef als antwoord dat ‘geeft reden tot hilariteit, er is hier weer sprake van foute spelling: er had moeten staan … nan a tete! Geen wonder dat u de zin onbegrijpelijk vond en in eerste instantie tete als substantief interpreteerde.’ Misschien dat er bij de tweede druk één gedichtje uit kan blijven: het kortste (p 48), dat is voor mij te zwak in dit menu. En als ze dat er uit laat is de verdeling getalsmatig ook evenwichtiger: 14 – 14 – 7. Voor elke dag van de week een leesmenu van 2 sfeervolle landschapjes, 2 meditatieve personagebeschrijvingen, met afsluitend 1 dierentoetje.

Één gedicht (Andris) gaat over de vader, één (Bispu di …) over de moeder, en in één, het oudste, geeft de ikpersoon zich zelf bloot. Het begint dan ook met ‘Mi’ en ze durft zich hierin een dilettante te noemen. Het is volgens mij in zijn kwetsbaarheid het mooiste gedicht, van drie steeds korter wordende strofen, steeds meer uitgekleed, tot een essentie. Als toetje van deze bespreking de eerste strofe van de meditatie van pagina 38:

Diletante

Mi sa hunga kore skonde
hopi biaha ku mi mes
pa mi n’ tin mester
di duna boka
ku mi ta loke mi n’ ke ta:
un diletante,
ni mas ni ménos,
un sabi tiki di hopi kos
miéntras mi ta anhelá ser:
sientífiko profeshonal.
– Diletante –
laga-mi dal-e trobe,
ya e ta zona ménos mahos;
di pursi, den edat renasentista
t’esei hende ta’a ker a ta.
Dikon antó
mi n’ por sabori’ele
mi ta hañ’e negativo so?

Ik speel vaak verstoppertje met mezelf, om niet te hoeven toe te geven dat ik iets ben wat ik eigenlijk niet wil zijn: een dilettante, niets meer dan dat, iemand die van veel een tikkie weet, terwijl ik graag een serieuze wetenschapper wil zijn. Dilettant, zeg het nog maar ’ns, dan klinkt het niet zo zó; trouwens in de Renaissance wilden mensen dat toch zijn. Waarom kan ik ’r dan niet van genieten, vind ik ’t dan zo negatief?
In dit gedicht komen alle goede schrijfkwaliteiten van Igma van Putte harmonieus samen: rijm en ritme, kwetsbaarheid en zelfironie en een gedachte om mee te spelen; ‘ni mas ni ménos’ over wat versregels getild naar het zowel in klinkers als in medeklinkers er op rijmende ‘ménos mahos’, de ‘k’ herhaald in ‘di duna boka ku mi ta loke mi n’ ke ta’, het rijm in ‘mi mes’ en ‘tin mes(ter)’ met iets verderop de echo in: ‘ni mas’ plus het inhoudelijke: je beter voor te willen doen dan je bent. Opgediend met een saus van taalplezier.

Igma van Putte, Fo’i sukumpé, met lino’s, Editorial Djuku, Leiden, 2009, 53 pag

Editorial Djuku is een non-profit uitgeverij die in 1998 in Leiden werd opgericht door Igma en Florimon van Putte. Djuku geeft in een kleine oplage werken uit van geringe omvang op het gebied van taal- en letterkunde m.b.t. de Benedenwindse Antillen. Door de lage prijs (kostprijs) hopen de uitgevers in het relatief kleine taalgebied een breder publiek te bereiken.
Binnenkort verschijnt een pamflet over de spelling van het Papiamentu, als reactie op het officiële standaardwerk van het nationale taalbureau FPI, zeg maar het groene boekje voor het Papiamentu: Igma van Putte-de Windt & Florimon van Putte: Buki di oro. Ta oro di lei e ta? (reseña di Ortografia i Lista di palabra Papiamentu). Leiden, yüli 2010, 28 pág.

Uit m’n rommelhok

Igma van Putte-de Windt, lid van de Werkgroep Caraïbische Letteren sinds het vroegste uur, presenteert vandaag, 12 november 2009,. op Curaçao haar dichtbundel in het Papiamentu Fo’i mi sukumpé [Uit m’n rommelhok]. Onze felicitaties! We komen nog terug op deze nieuwe publicatie.

Jaarverslag 2008

JAARVERSLAG WERKGROEP CARAÏBISCHE LETTEREN VERENIGINGSJAAR 2007-2008

Het bestuur van de werkgroep Caraïbische Letteren bestond aan het begin van het verenigingsjaar uit Lilian Gonçalves-Ho Kang You (voorzitter), Peter Meel (vice-voorzitter), Maite de Haseth (secretaris), Michiel van Kempen (penningmeester) en de leden Igma van Putte-de Windt, Annette de Vries en Henry Habibe. In de tweede helft van 2007 traden nog toe Carl Haarnack (econoom, antiquaar en historicus) en Wieb Broekhuijsen (directeur van het KIT Theater).

In februari 2008 traden de leden Gonçalves-Ho Kang You en De Haseth af wegens drukke werkzaamheden. De Werkgroep zal hun enthousiasmerende inbreng missen. Herschikking van het bestuur leidde tot de volgende verdeling van functies: Peter Meel (voorzitter), Igma van Putte-de Windt (vice-voorzitter), Michiel van Kempen (penningmeester en secretaris ad-interim), Wieb Broekhuijsen, Carl Haarnack en Annette de Vries (leden). Tevens werd besloten tot het instellen van een Adviesraad, waar mevrouw Lilian Gonçalves-Ho Kang You en Henry Habibe deel van uitmaken. Binnen afzienbare tijd wordt beslist over toetreding van nieuwe leden voor zowel Bestuur als Adviesraad.

Het bestuur kwam tijdens het verslagjaar vijf maal bijeen om het beleidsplan bij te stellen en activiteiten voor te bereiden: op 8 mei 2007, 19 juni 2007, 18 september 2007, 18 februari 2008 en 19 maart 2008; daarnaast vonden ter voorbereiding van specifieke activiteiten nog bijeenkomsten en petit comité en kleinere vergaderingen met derden plaats.

 

Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

De Werkgroep organiseerde in het verslagjaar de volgende activiteiten:

Caraïbische Letterendag
De Werkgroep Caraïbische Letteren werd publiekelijk gelanceerd op zondag 11 november 2007 met een Letterenmiddag in de Hella Haassezaal van de gloednieuwe Openbare Bibliotheek in Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers aanwezig, zodat de zaal meer dan vol was (een kleine groep moest de toegang geweigerd worden). Het publiek bestond uit de traditioneel in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, Olga Orman, Quito Nicolaas, Myra Romer en Carla Bogaards hebben deze middag acte de présence gegeven.

 

quito nicolaas3

Quito Nicolaas

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, de Openbare Bibliotheek Amsterdam en een subsidie van het Lira Fonds. Werkgroepslid Annette de Vries heeft zich voor deze middag bijzonder ingespannen.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. Schrijfster Diana Lebacs en criticus Wim Rutgers waren zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen.
Als ceremoniemeester trad op Carl Haarnack. Daar de voorzitter van de werkgroep wegens uitlandigheid verhinderd was, verwelkomde Igma van Putte-de Windt het publiek. Zij zette de doelstellingen en komende activiteiten van de Werkgroep uiteen.
Hierna volgde een voordracht door dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007.’ Hij plaatste een aantal kritische noten bij het literatuurbedrijf rond de letteren uit de genoemde gebieden, maar liet telkens ook zien hoezeer er uitzonderlijke dingen gebeuren. Hij stelde dat de West-Indische literatuur niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen.
Dr. Wim Rutgers, bijzonder hoogleraar Antilliaanse literatuur aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen en literair criticus gaf ‘De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba.’ Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, Cola Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, etc., de geschreven poëzie is echter voornamelijk gelegenheidspoëzie. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.
Denis Henríquez, in Nederland wonend Arubaans auteur van toneel en van de romans Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999), gaf een voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind. Hij besprak over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Debrot, Marugg, Van Leeuwen en Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekendpelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren; in Dubbelspel tenslotte lopen de frustratie en de haat van de zwarte bevolking uit op moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Antoine de Kom, Nederlands dichter met Surinaamse wortels, is de auteur van de dichtbundels Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Hij las droeg het lange, epische gedicht ‘De .’ (De punt) voor, waarin de geschiedenis van de Nederlandse West voorbijkomt. Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Diana Lebacs, Antilliaans auteur van onder meer van het succesrijke jeugdboek Sherry: het begin van een begin (1971) en de roman De langste maand (1994), legde in haar voordracht de link met het thema van het Black Magic Woman-festival: ‘Dochters en vaders’, met het voorlezen van een op haar geboorte-eiland Bonaire bekend verhaal over een Indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is, verandert in een zeemeermin.
Na een kort slotwoord van Carl Haarnack kregen alle aanwezigen een exemplaar mee van een bibliofiele, genummerde editie van het gedicht van de Surinaamse dichter Bernardo Ashetu, getiteld Indiaans, speciaal bij deze gelegenheid gedrukt.
De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel
Radio Nederland Wereldomroep als enkele andere media hebben van de middag verslag gedaan. De Ware Tijd in Suriname kwam met een nogal zuur commentaar dat het hier wederom zou gaan om een activiteit in Nederland waar de gebieden in het Caraïbisch gebied buiten stonden – blijkbaar was het de verslaggeefster ontgaan dat er twee gasten uit het gebied waren, en dat de Werkgroep ook corresponderende leden ter plaatse heeft.

Onderscheiding
De Werkgroep heeft al vroeg in 2007 bij de Surinaamse overheid een verzoek ingediend om een dichter van naam, rijp van jaren, een onderscheiding toe te kennen. Bevestiging van de aanvrage bereikte de Werkgroep, maar zowel voor als na 25 november 2007 – de nationale feestdag waarop onderscheidingen worden uitgereikt – bleef het denderend stil vanuit Paramaribo.

Rudolf van Lier-lezing
Op vrijdag 8 februari 2008 vond in de Lorentz-zaal van het Kamerlingh Onnes-gebouw van de Universiteit Leiden de eerste uit de reeks Rudolf van Lier-lezingen plaats. De reeks kende al enkele edities in de jaren ’90, maar is nu nieuw leven ingeblazen. De tweejaarlijks te houden lezing is vernoemd naar de befaamde historicus, socioloog en dichter Rudolf van Lier (1914-1987), hoogleraar te Wageningen en Leiden. De reeks wil intellectueel uitdagende betogen van sociaal-historische aard brengen.
Bij afwezigheid van de voorzitter heette dr. Peter Meel de aanwezigen welkom. Ook nu was er een ruime opkomst van circa 130 mensen, een naar herkomst zeer gemêleerd publiek, in leeftijd variërend van 10 tot 93 jaar.
Deze eerste lezing was getiteld ‘De pluralisering van Suriname’ en werd gegeven door een voormalige student van prof. van Lier, Ruben Gowricharn, hoogleraar Multiculturele Cohesie en Transnationale Vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. In een historisch-sociologisch overzicht van de immigratie van de hindostanen in Suriname van 1873 tot 1917 (en met latere uitlopers) analyseerde hij de betekenis van etniciteit in de vorming van de hindostaanse groep als deel van de nationale bevolking. De etnische banden hebben volgens Gowricharn in sterke mate bijgedragen aan het succes van de groep. Nederland kan van Suriname leren hoe etnische verzuiling een positief-opbouwende kracht in een samenleving kan zijn.
Als referent fungeerde dr. Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden en directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). In zijn betoog plaatste hij kritische kanttekeningen bij het succesverhaal van Gowricharn en hij probeerde aan te tonen dat diens analyse niet zoals Gowricharn beweerde in het concept van Van Liers plurale samenleving past. In het pittige debat dat volgde betoonden beide hoogleraren zich scherpzinnige debaters. Onder leiding van Peter Meel mocht vervolgens ook de zaal in discussie gaan met de inleider en de referent. Etniciteit blijkt – vooral ook onder oudere Nederlandse West-gangers – veel stof tot discussie te geven. Na afloop kon een vrolijke borrel de dorstige kelen laven en de ruim aangevoerde Surinaamse fiadu- en boyo-cake gingen erin als… ja, als koek.
De bijeenkomst werd door de pers ruim verslagen met interviews vooraf met Gowricharn en uitvoerige verslagen in zowel NRC Handelsblad (12 februari 2008) als Radio Nederland Wereldomroep en NOS Zorg en Hoop (zie http://www.arts.leidenuniv.nl/history/vanlierlezing/media_1.jsp). De eerste Van Lier-lezing kon plaatsvinden dankzij subsidies van het Leids Universiteitsfonds, de Faculteit der Letteren, het Onderzoeksinstituut Geschiedenis en het Departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit Leiden, en dankzij de inzet van medewerkers van het Onderzoeksinstituut Geschiedenis.

Cola Debrot-lezing
Eveneens om de twee jaar organiseert de Werkgroep een lezing onder de naam Cola Debrot-lezing. Deze vindt plaats in Amsterdam. Deze reeks lezingen is literair van aard en beoogt prikkelende betogen te brengen waarbij de spreker een Caraïbisch onderwerp bespreekt en daarbij niet schuwt de grenzen van de disciplines te overschrijden. De Werkgroep prijst zich gelukkig dat Nobelprijswinnaar Derek Walcott zich bereid heeft verklaard op 20 mei 2008 de eerste Debrot-lezing uit te spreken in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Op 19 mei 2008 zal de dichter van de Caraïbische Omeros bovendien een masterclass geven voor een select publiek. Bij de afsluiting van deze kopij kunnen nog geen nadere details vermeld worden.

Tenslotte nog enkele punten:

– De Werkgroep ziet af van het instellen van een Literaire Prijsvraag, aangezien deze vermoedelijk qua doelstelling te dicht in de buurt zou komen van de bestaande Kwakoe Literatuurprijsvraag.
– Tot op heden heeft de Werkgroep zich toegelegd op manifestaties die organisatorisch veel tijd en energie van de Bestuursleden vergen. Verkend wordt hoe ook kleinere activiteiten onder auspiciën van de Werkgroep kunnen worden voorbereid, die flexibeler en zonder veel organisatorische last kunnen inspelen op actuele zaken die zich voordoen (bijvoorbeeld het bezoek van Caraïbische auteurs aan Nederland, het verschijnen van een nieuw boek, het overlijden van een auteur). Gedacht wordt aan samenwerking met de Openbare Bibliotheek Amsterdam.
– Het grote debat dat in het vorige Jaarverslag als optie voor de eerste activiteit van de Werkgroep werd genoemd, is niet van de baan, maar vereist scherpstelling van het beleidsplan en een zeer goed doordachte planning om de benodigde financiële middelen bij elkaar te krijgen. De tot nu toe gepolste fondsen staan niet onwelwillend tegenover het plan, dat mogelijk in het najaar van 2008 of voorjaar van 2009 voortgang zal vinden.
– Carl Haarnack zal zich inspannen om een eigen website voor de Werkgroep op te zetten.
– Ontwerpbureau Tadberg Design in Laren heeft zich bereid verklaard tegen een symbolisch (uiterst laag) bedrag een logo voor de Werkgroep te ontwerpen.
– Er is een bankrekening geopend bij de Postbank: gironummer 3027698 t.n.v. de Werkgroep Caraïbische Letteren, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.
– De Werkgroep heeft een nieuw emailadres: Werkgroepcarlet@gmail.com.

w.g.
Michiel van Kempen, secretaris ad-interim
14 maart 2008

Verslag eerste Caraïbische Letterendag

1E CARAIBISCHE LETTERENDAG

Op 11 november 2007 vond de eerste activiteit van de Werkgroep Caraïbische letteren plaats in de Hella Haassezaal van de Openbare Bibliotheek te Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers, zodat de zaal meer dan vol was. Een kleine groep, ca. 12 mensen, moest de toegang geweigerd worden.

 

Lancering1

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, in het bijzonder door de samenwerking met Maureen Healy, de artistiek leider van het BMW festival. Ook het team van het OBA, onder leiding van mw. M. Troelstra, en de subsidie van het Lira Fonds hebben ertoe bijgedragen dat deze middag gerealiseerd kon worden.

Het publiek bestond uit in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek dat op het BMW festival afkwam. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, hebben deze middag acte de présence gegeven.

De marketing is deels via het BMW festival vorm gegeven, via mailingbestanden van de werkgroep en een flyer die ook opgenomen werd in de Nieuwsbrief van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen. Ook in verschillende radioprogramma’ s voor Surinamers en Antillianen en Arubanen in Nederland is aandacht besteed aan de letterenmiddag.

 

Lancering3

De werkgroep bestaat uit: voozitter: Lilian Gonçalves-Ho Kang You; vicevoorzitter: Peter Meel; secretaris: Maite de Haseth; penningmeester: Michiel van Kempen; overige leden: Annette de Vries, Carl Haarnack, Henry Habibe en Igma van Putte-de Windt.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. De heer Rutgers en Diana Lebacs zijn zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen. De programmaonderdelen, die door Carl Haarnack werden aangekondigd, waren:

Welkomstwoord; daar de voorzitter van de werkgroep mw. Lilian Gonçalves-Ho Kang You verhinderd was, is het welkomstwoord uitgesproken door mw. Igma van Putte-de Windt. De doelstellingen van de werkgroep werden uiteengezet en die van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar de werkgroep een onderdeel van is. Enkele van de te ontplooien activiteiten werden vermeld: twee lezingenreeksen op jaarlijkse grondslag, nl. de Rudolf van Lier-lezingen, met het accent op sociaal-historische en culturele onderwerpen en de Colá Debrot-lezingen die literair georiënteerd zullen zijn. Voorts een jaarlijkse letterenbijeenkomst met debat en voordracht.

Voordracht door Dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, met als thema: Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007. Hij stelde dat de literatuur uit genoemde gebieden niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk, volgens hem niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen. Van Kempen verraste het publiek door het een bibliofiele editie van het gedicht van Bernardo Ashetu (Suriname) Indiaans aan het einde van zijn voordracht aan te bieden.

Voordracht door Dr. Wim Rutgers, hoogleraar aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, literair criticus en kenner van de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba met als thema: De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, nl. Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, vanuit bomen etc., echter de geschreven poëzie is vnl. gelegenheidspoëzie. De W.C.L. zal zich vnl. op de eilanden moeten richten wil men een goed beeld krijgen van de literaire productie aldaar. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.

Denis Henríquez, Arubaans auteur. Hij publiceerde: Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999). Hij week af van de oorspronkelijke opzet en las niet voor uit eigen werk, maar sprak in zijn voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van leeuwen en Frank Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekend Pelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren. In Dubbelspel tenslotte barsten de frustratie en de haat van de zwarte bevolking van binnenuit in moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.

Antoine de Kom, Surinaams dichter, heeft uit De punt, dat binnenkort gepubliceerd wordt, voorgelezen. Van hem verschenen o.m. de volgende dichtbundels: Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe. Diana Lebacs, Antilliaans auteur. Zij publiceerde o.a.: Sherry: het begin van een begin (1971), De langste maand (1994). In haar voordracht legde zij de link met het thema van het Black Magic Woman festival: Dochters en vaders, met het voorlezen van een op haar eiland Bonaire bekend verhaal over een indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is verandert in een zeemeermin. Slot.
Met een kort slotwoord bedankte Carl Haarnack alle bezoekers en medewerkers voor hun bijdrage aan deze letterenmiddag en overhandigde alle sprekers een boeket bloemen.

De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel van de bezoekers als van de medewerkers aan deze middag.

__________________________________________________________________________________________

Tekst uitgesproken door Michiel van Kempen op de eerste Caraïbische Letterendag, 25 november 2007

Michiel van Kempen

Tien stellingen over Nederlands-Caraïbische letteren

Als ik in België spreek over ‘Suriname’ is er niet zelden verwarring over de naam en knikt men aanmoedigend, omdat men denkt dat ik het over Sumatra heb. In Franstalig België denkt men bij ‘Les Antilles néerlandaises’ direct aan La Réunion, de beter geïnformeerden aan Guadeloupe of Martinique, maar het licht gaat pas aan als ik opmerk dat het land opzij van la Guyane française ligt. Zo erg is het in Nederland niet, maar ook in Nederland is de literatuur van Suriname en de Antillen nog weinig bekend. Toen ik bij gelegenheid van de CPNB-actie rond Dubbelspel van Frank Martinus Arion op tournee was in Oost-Nederland, bleek mij dat slechts heel weinig namen uit de Surinaamse en Antilliaanse hoek tot daar zijn doorgedrongen. Tekenend is ook wat er gebeurde toen een bibliotheek in de buurt van Amersfoort voor het slotdiner van de CPBNB-actie Arion zelf niet meer kon krijgen; de dienstdoende bibliothecaris vraag daarop: ‘Maar hebt u dan geen andere zwarte schrijver voor ons?’
Toen de Leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 gevraagd werd een canon van Nederlandstalige auteurs op te stellen, kwam er een lijst van 108 auteurs tot stand, niet één echter kwam uit het Caraïbisch gebied. Beter deden de Caraïbiërs het op een lijst van 100 dode schrijvers, opgesteld in 2007 door het Nederlands Letterkundig Museum: op nr. 79 stond Cola Debrot, direct gevolgd door Albert Helman, en met nr. 99 werd het gebied met Hans Faverey ook nog enigszins vertegenwoordigd.
Bij de Publiekskeuze van het Beste Nederlandstalige boek aller tijden, in 2007 georganiseerd door de NPS en NRC Handelsblad verscheen op plaats nr. 1. Harry Mulisch met De ontdekking van de hemel, op plaats 2 opmerkelijk genoeg Kader Abdolah met Het huis van de moskee, en op 3. Multatuli met de Max Havelaar. Maar op die publiekslijst stonden ook vijf Caraïbische boeken:

Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?
Albert Helman, De stille plantage
Astrid Roemer, Lijken op liefde
Frank Martinus Arion, Dubbelspel
Tip Marugg, De morgen loeit weer aan

Wat zijn nu de problemen waarmee Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse auteurs kampen – en dan heb ik vooral over de situatie in Nederland? Wat zijn de factoren die maken dat ze zo weinig zichtbaar zijn in het literaire bedrijf in Nederland? Ik noem er kort een tiental en kom er later op terug:

1. Niemand schrijft met opzet een slecht boek, dat is zeker waar. Maar de meeste boeken van Surinaamse en Antilliaanse origine zijn beneden de maat.
2. De oorzaak hiervan is: de auteurs uit het Caraïbisch gebied zijn weinig zelfkritisch. Er zijn dichters die zo beroerd schrijven dat je als lezer de indruk zou kunnen krijgen dat het om bewuste taalexperimenten gaat.
3. De vertaling van de Caraïbische werkelijkheid naar een publiek dat weinig van die werkelijkheid af weet, lukt niet.
4. Gevolg van het voorgaande; de auteur belandt tussen twee publieken in: met zijn taal en zijn werkelijkheidsrepresentatie vervreemdt hij zich van zijn eigen achterban, terwijl er nauwelijks een nieuw publiek gecreëerd wordt. Alleen de smalle culturele elite die exact op dezelfde golflengte zit – de beter opgeleide lezers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst – brengen waardering op voor het werk. Het klassieke voorbeeld is Edgar Cairo die met zijn ‘Cairojaans’ zijn eigen variant van het Surinaams-Nederlands schiep, een taalvariant die echter door veel Surinamers verworpen werd als te aanstellerig en te creatief, een taal waarvan de Nederlandse, witte lezers de lol niet konden inzien, omdat ze noch de verwijzingen naar het Surinaamse straatleven, noch het spelen met het Sranan konden vatten.
5. Dichters schrijven bij voorkeur in hun moedertaal; de belangstelling voor poëzie in bijvoorbeeld het Papiamentu of het Sranan (ook met vertaling) is in allochtone bejaardencentra welwillend, bij Caraïbische culturele manifestaties matig en wat groter naarmate er meer familieleden van de dichter in de zaal zitten, en bij Nederlandse uitgevers 0,0.
6. Televisie en radio houden van mediagenieke types als Anil Ramdas, Jörgen Raymann en Tommy Wieringa, en zelfs Nederlands bekendste presentatoren Pauw en Witteman halen liever een onverstaanbare rapster uit de Bijlmer voor de buis, dan een serieus dichter.
7. Nederlandse critici zijn behoudzuchtig en gemakzuchtig in hun keuze. Ze weten dat ze de meeste lezers vinden met recensies van boeken van bekende schrijvers, recensies over het selecte aantal boeken dat in grote stapels ligt bij de zichzelf boekhandel noemende keten van de bekende literaire prijs. Als over de Vlaamse topauteur Dimitri Verhulst in Nederland al geklaagd wordt dat hij zoveel ‘archaïsmen’ gebruikt, dan kan men zich voorstellen, dat de critici al helemaal geen zin hebben om zich te verdiepen in de culturele achtergrond van de Caraïbische literatuur.
8. Veel Caraïbische auteurs worden gepubliceerd door uitgeverijen die niet de financiële armslag hebben om hun auteurs goed ‘in de markt te zetten’, zoals dat tegenwoordig heet.
9. Bij gebrek aan een breed aanbod, halen de grote literatuurfestivals rijp en groen uit Suriname en de Antillen. Dat werkt voor de naam van de Caraïbische literatuur in het algemeen slecht; de echt goede auteurs hebben daar last van.
10. En tenslotte: de Nederlands-Caraïbische literatuur is te lokaal gericht, te klein, of om te spreken in de woorden van de bekende vertaler, winnaar van de Martinus Nijhoffprijs en redacteur van het tijdschrift De tweede ronde Peter Verstegen: ‘Die literatuur, dat is toch net zoiets als de literatuur van Luxemburg?’ Bovendien: Nederlandse lezers houden niet van maatschappelijk geëngageerde literatuur, ze zijn – excuseer mijn academisch taalgebruik – het gezanik over de slavernij beu en willen niet langer geconfronteerd worden met hun eigen groezelige geschiedenis.

Laat ik diezelfde factoren nog eens de revue passeren, en ze van een andere kant bezien:
1. Evenmin als het Nederlandse boekenaanbod, is de kwaliteit van boeken uit Suriname en de Antillen gelijkmatig, maar het is onvoorstelbaar dat bij de nog zo jonge traditie van het geschreven woord, al zoveel boeken zijn gepubliceerd die mee kunnen op het eerste plan, denk maar aan Dubbelspel, De morgen loeit weer aan, of Geniale anarchie van Boeli van Leeuwen, of meer recentelijk de essaybundels van Anil Ramdas of de poëziebundels van Antoine de Kom.
2. Er zijn auteurs die zo kritisch zijn op hun eigen werk, en die hun eigen niveau zo continu afspiegelen aan dat van de beste internationale schrijvers, dat zij nooit of maar heel mondjesmaat tot publiceren komen. Maar er is ook een hele schrijversgeneratie opgestaan die heeft gezorgd voor meer romans sinds het jaar 2000 dan alle romans uit Suriname en de Antillen daarvóór.
3. Er zijn schrijvers die hun land van herkomst helder in beeld brengen voor lezers uit welk land dan ook, en dat grandioos en verbeeldingsrijk doen. Om maar een voorbeeld te noemen: enkele van de verhalen uit de bundel Waarover we niet moeten praten; Nieuwe Surinaamse en Antilliaanse verhalen verdienen een plaats in een bloemlezing met het beste korte Nederlandstalige proza van 2006.
4. Met behoud van het taaleigen is het wel degelijk mogelijk om een groot publiek te bereiken, vooropgesteld dat een auteur ook bereid is om met zijn publiek rekening te houden. Met poëzie geschreven in Chinese karakters verovert men nu eenmaal niet de Nederlandse markt, al is die poëzie misschien ook van wereldniveau.
5. Misschien wel het meest authentieke van de literatuur van Suriname en de Antillen is neergelegd in poëzie. Alle grote literatuur kan ook groots vertaald worden. Het probleem is dat de gedichten van een Pierre Lauffer of een Trefossa zo idiomatisch gebonden zijn aan de taal, dat pas zeer recent de eerste geslaagde vertalingen van hun poëzie zijn verschenen. Zij hebben niet de kans gehad enige reputatie te verwerven buiten hun land van herkomst, zodat de namen Trefossa en Lauffer nog altijd volstrekt onbekend zijn bij het Nederlandse poëziepubliek.
6. Natuurlijk zetten televisie en radio altijd in op mediagenieke types. Het zijn nu eenmaal massamedia, gedicteerd door de kijk- en luistercijfers. De media en ook de hele literaire infrastructuur van uitgeverij en boekhandel kan nu eenmaal alleen bestaan bij gratie van de grote successen. De veelverkopende schrijvers dragen de weinigverkopende auteurs. Maar goed toegankelijke dichters als Gerrit Komrij, Jean-Pierre Rawie en Drs P. halen wel degelijk de publiciteit en verkopen grote aantallen van hun dichtbundels. De dichter of schrijver die nooit water bij de wijn doet heeft per definitie gelijk, maar neemt het risico altijd in de kille ijlte van de Parnassus te blijven zitten.
7. Er valt altijd wel wat te jeremiëren, maar Nederlandse critici pikken bij tijd en wijle zeker wel boeken uit de grote stapel, uit nieuwsgierigheid naar andere literatuur. Van het prozadebuut van Denis Henriquez, Zuidstraat, telde ik maar liefst 18 recensies. Het debuut van Marylin Simons, Koorddansers, werd binnen een week na verschijnen kritisch maar welwillend besproken in NRC Handelsblad, en hetzelfde geldt voor Myra Römers, Verhalen van Fita, dat werd gerecenseerd in Vrij Nederland. Alle poëzie wordt in Nederland mondjesmaat besproken, maar daar zit Antoine de Kom dan wel met regelmaat bij.
8. De geschiedenis bewijst dat ook kleine uitgeverijen mooie successen kunnen boeken: Boeli van Leeuwen is een Knipscheer-auteur die meetelt in Nederland, Erich Zielinski’s prachtige roman De Engelenbron vond direct literaire erkenning en Cynthia Mc Leod werd bij Conserve een doorslaand succes. Bovendien zijn er ook altijd auteurs geweest die wel bij de grote uitgeverijen zaten – Albert Helman bij Nijgh & Van Ditmar, Cola Debrot bij De Bezige Bij, Diana Lebacs bij de belangrijke uitgeverij voor jeugdliteratuur Leopold – wat overigens natuurlijk nog geen garantie is voor ‘automatisch’ succes. De openheid bij de grote uitgeverijen naar Caraïbische auteurs is nu groter dan ooit – mede dankzij het jarenlang stug doorgaan van uitgeven door bijvoorbeeld In de Knipscheer. Zo zijn Tessa Leuwsha en Jules de Palm, Ellen Ombre en Denis Henriquez, en nog zeer recent Henna Goudzand, Marylin Simons en Aliefka Bijlsma terechtgekomen bij grote uitgeverijen.
9. Inderdaad zouden de grote festivals terughoudender moeten zijn om jong, aankomend talent voor de leeuwen te gooien, soms zelfs mensen die nog niet eens aan hun eerste boek toe zijn. Maar opvallend is wel dat de mindere goden het dankzij een opmerkelijke voordracht vaak veel beter doen dat de zgn. Grote Caraïbische Namen. En hoe je het ook wendt of keert; de constante aanwezigheid van Caraïbische auteurs op de festivals, heeft zeker veel bijgedragen aan het bewustzijn dat er naast een cultuur van de Oost ook een cultuur van de West bestaat.
10. Zo ‘t het publiek in Nederland ooit is gaan dagen, dat de koloniale geschiedenis van het Nederlandse rijk er misschien heel anders heeft uitgezien dan men lang dacht, dan is het nu. Er groeit ongetwijfeld een nieuwsgierigheid naar literaire teksten die die geschiedenis verbeelden, zoals ook het succes van een boek als De zwarte met het witte hart van Arthur Japin en Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod laten zien. De tijd van politiek-propagandistische literatuur lijkt ook in de West voorbij. De generatie die na 2000 is opgestaan thematiseert natuurlijk vaak het land van herkomst, maar de literaire flair, de durf waarmee dat gebeurt, dwingt vaak respect af. Twaalf jaar na de uitspraak over de ‘Luxemburgse literatuur’ schreef Peter Verstegen mij: ‘Heel veel dank voor het sturen van de bundel Guirlande van Roberto Ashetu [onbekend, maar Bernardo Ashetu kennen we wel – MvK]. We zullen er zeker vier of vijf gedichten uit plaatsen. Ook het gedicht van Jit Narain is interessant, maar heeft zij misschien nog wat meer? [Zeker had zij nog wat meer, zelfs al was zij dan ook al jarenlang een ‘hij’ – MvK.] In Mama Sranan (wat een fraaie bloemlezing!) was ik erg getroffen door het gedicht ‘Jozefien’ van A. Huits.’ Ook dat is een opmerkelijke uitspraak, want in Mama Sranan staan helemaal geen gedichten. Kortom: het is wennen voor het Nederlandse literaire establishment. Wat ertoe doet is dat twaalf jaar na de ‘Luxemburgse literatuur’ De tweede ronde wél met een Caraïbisch nummer uitkwam.

Ik heb hier een aantal opposities geschetst, om te laten zien waarmee de schrijvers van Suriname, de Antillen en Aruba worstelen, hoe hun literatuur in beweging is en ook hoe de beeldvorming daarover in beweging is. Over al deze onderwerpen is nog veel meer te zeggen. Waaraan niet te tornen valt, is dat er altijd plaats is voor literatuur van bijzondere kwaliteit. Van mooie teksten zijn er nooit teveel. Daarom wil ik besluiten met een gedicht van Bernardo Ashetu, u weet: de prachtdichter die debuteerde in 1962 in de Antilliaanse Cahiers en die later nog 31 bundels schreef, maar daarvan nooit een gedicht meer heeft willen publiceren. De laatste jaren zijn in tijdschriften nog aardig wat gedichten uit de nalatenschap verschenen en in 2002 het bundeltje Marcel en andere gedichten. Maar eind 2007 verzorgde Gerrit Komrij een kleine bloemlezing uit zijn werk onder de titel Dat ik zong en al binnen een week verschenen juichende recensies in verschillende grote dagbladen. Komrij spreekt, en ziet: het recensentenvolk schiet wakker. Ashetu’s gedicht is getiteld ‘Indiaans’:

In de slotfase
van de wedstrijd
werd het feest
aangekondigd
bij Tata Miranda
te beginnen om
10 uur des avonds.

Om 3 uur
in de nacht
worden twee patrijzen
en een onvergelijk’lijk
trotse flamingo geslacht.

In de morgen
verwacht men
uit braziliaanse noten
zwaar versierde lijven
die van indiaanse
krijgslieden zijn.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter