blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Portugal

Portugese immigranten op Curaçao

Dutch Caribbean Book Club organiseert op zaterdag 6 november 2021 een online bijeenkomst met drs. Charles do Rego over Portugese immigranten op Curaçao.

read on…

Rethinking the Historical Development of Caribbean Performance Culture from an Afro-Iberian Perspective

The Case of Jankunu

by Jeroen Dewulf

This article advocates for a new perspective on Caribbean performance traditions by adopting an Afro-Iberian perspective. It argues that we are able to acquire a better understanding of the historical development of some of the most enigmatic Caribbean performances, including Jankunu, by taking into consideration that many of those who built the foundations of Afro-Caribbean culture had already adopted cultural and religious elements rooted in Iberian traditions before their arrival in the Americas.

read on…

Boeiend gedachtenexperiment, maar geen roman

Over Laurent Binet – Beschavingen

door Walter Lotens

‘Er woonden in 1492 driehonderd miljoen mensen op de wereld. Meer dan de helft ervan woonde in Azië, bijna een kwart op het Amerikaanse continent en een vijfde slechts in  Europa.’ Dat schrijft de Franse historicus Jacques Attali in zijn boek 1492. Dat zegt iets over de bescheiden demografische positie van het toenmalige Europa, maar, zo voegt de historicus eraan toe ‘ het westerse Europa is toen een geopolitiek beginnen te bedrijven waarin ideologische, economische en politieke krachten een zodanige rol spelen dat ze de geschiedenis van de hele wereld bepaalt en zijn eigen versie aan anderen oplegt.’

read on…

Slavernij in Portugal en Spanje (5 en slot)

door Fred de Haas

‘Fala de Guiné’, de creoolse taal van de Afrikaanse slaven

Een andere manier om Afrikanen belachelijk te maken was om de spot te drijven met hun manier van Portugees spreken. Zij spraken in de omgang met de Portugezen natuurlijk niet het officiële Portugees van de 16e en 17e eeuw, maar een taal die was afgeleid van het Portugees en aan de oorsprong stond van het Kaapverdiaans en het Papiaments. Deze taal noemde men ‘lingua de preto’ (zwartentaal) of ‘fala de Guiné’ (taal die men in Guinee , de algemene benaming voor West-Afrika sprak). Die was voor de doorsnee Portugees niet altijd makkelijk te verstaan. De woorden en de zinsbouw verschilden natuurlijk van het gewone Portugees. Dat bleek een gerede aanleiding om degenen die zo’n ‘taaltje’ spraken belachelijk te maken. Bijvoorbeeld in toneelstukken. read on…

Slavernij in Portugal en Spanje (4)

door Fred Haas

Portugal

Naarmate de Portugezen verder voeren langs de Afrikaanse Westkust vermeerderde het aantal zwarte slaven. Oost-Spanje, Zuid-Frankrijk en Italië importeerden allang zwarte Afrikanen die uit de Sudan met karavanen door Arabieren werden aangevoerd. Christelijke handelaren kochten ze en verdeelden ze in het Middellands Zeegebied.
In 1425 namen de Portugezen een Noord-Afrikaans schip in beslag bij de Atlantische plaats Larache (Marokko). Dat schip vervoerde 53 ‘negers’ en 3 ‘negerinnen’ (xxiv). read on…

Slavernij in Portugal en Spanje (3)

door Fred de Haas

Maria Ter Meetelen

Een stad waar veel nationaliteiten in gijzeling werden gehouden door de Moren was het Marokkaanse Meknes. Daar zat in het begin van de 18e eeuw een Hollandse vrouw gevangen die over de belevenissen tijdens haar 12-jarige gevangenschap een onderhoudend boek heeft geschreven dat in 1748 in Hoorn werd gepubliceerd: Wonderbaarlyke en merkwaardige gevallen van een twaalf jarige slaverny, van een vrouspersoon, genaemt Maria ter Meetelen, woonagtig tot Medenblik. read on…

Slavernij in Portugal en Spanje (2)

door Fred de Haas

 

De opstand in de Alpujarras

In 1565 vonden de bisschoppen van Granada dat de Moren zich nu maar eens aan de voorgeschreven regels moesten gaan houden (onder Carlos I/Karel V werd dit tegen betaling nog oogluikend toegestaan) en dat de koning er nog maar een schepje bovenop moest doen, bijvoorbeeld door te controleren of de Moriscos op Vrijdag, Zaterdag en feestdagen niet stiekem door de Koran voorgeschreven rites volgden en of ze niet hun eigen Arabische muziek maakten. read on…

Een koning in Portugal (10 t/m 12 oktober jl)

door Fred de Haas

Geen misverstand: ik vind Willem Alexander van Oranje-Nassau een aardige kerel. Maar als historicus nog steeds ‘een beetje dom’, zoals bleek uit wat hij zoal zei tijdens het recente ‘Staatsiebezoek’ aan Portugal. Maar dat kan ook heel goed aan de influisteringen van de aldaar gevestigde ambassadeur van Nederland hebben gelegen. read on…

Mea culpa (6)

Een zoektocht naar het geweten van het Rooms-Katholieke Spanje en Portugal in de eerste eeuwen na Columbus. Hij probeert het antwoord te vinden op de vraag hoe het Rooms-Katholicisme in het reine kon komen met wat ieder weldenkend mens, ook de mens van de 16e en 17e eeuw dus, moet hebben ervaren als een groot onrecht.

door Fred de Haas

Francisco de Jaca (geb. 1645) en Epiphane de Moirans (geb. 1644)
Francisco de Jaca, afkomstig uit Aragón, en Epiphane (Epifanio) de Moirans, afkomstig uit de Franche-Comté dat toen Spaans bezit was, betoogden dat Paus Urbanus VIII in zijn brief uit 1639 aan de Apostolische Kamer van Portugal niet alleen bedoeld had dat de Indianen niet tot slaaf gemaakt mochten worden, maar dat dit ook gold voor de Afrikanen.
Jaca en Moirans hebben ervoor gezorgd dat er enige vooruitgang werd geboekt in de vrijwording van de Afrikaanse slaven. Moirans viel de Jezuïeten aan die op sluwe wijze hadden proberen aan te tonen dat de ‘tweede slavenkoper’ geen schuld trof. Jaca en Moirans veegden de vloer aan met vroegere theologische rechtvaardigingen voor de slavernij die werd beschouwd als zijnde een gevolg van de ‘erfzonde’. Moirans zei dat de Christelijke koningen en vorsten, de Engelse, Portugese en Hollandse handelaren en slavenhouders de dood verdienden omdat ze indirect meewerkten aan het roven van Afrikanen (zie J.T. López García, Dos defensores de los esclavos negros en el siglo XVII, Caracas, 1982, p. 216).
Over de schuld van de ‘tweede koper’ heeft Fray Francisco de Jaca het volgende te zeggen:
‘La razón de excusa que me dan y yo no admito es que a ellos no les pertenece saber más que el comprarlos y que allá se las haya los cargadores, vendedores, etc. y asimismo que allá se las averigüen los holandeses herejes de Jamaica, Curazao y asentistas españoles así de esas tierras como de las más remotas de donde los dichos herejes o asentistas referidos los traen : como si dichas culpas mortales, que unos y otros cometen, no fuesen de participantes’.
(vert. Het argument dat ze aanvoeren als excuus en dat ik niet accepteer komt er op neer dat ze alleen maar zeggen weet te hebben van hun eigen aankoop. De vervoerders en de verkopers moesten zelf maar weten wat ze uitspookten en de Hollandse ketters (!) uit Curaçao en Jamaica en de Spaanse vergunninghouders moesten zelf maar uitzoeken of ze die slaven al of niet terecht kochten […] Alsof de doodzonden welke die mensen begaan ook geen betrekking hadden op degenen die aan die handel meedoen (García López, p.91).
Kortom, alle Afrikanen moesten worden vrijgelaten op straffe van eeuwige verdoemenis. Ook vond Jaca dat de slaven schadeloos gesteld moesten worden en verweet hij de slavenhouders dat ze hun slaven om opportunistische redenen niet wilden laten dopen. Anders zouden ze immers moreel verplicht zijn hun slaven vrij te laten.
Moirans poneerde vijf stellingen (López García, p. 183):
1.       Niemand mocht slaven uit Afrika kopen of verkopen;
2.       Alle slavenhouders moesten hun slaven vrijlaten op straffe van eeuwige verdoemenis;
3.       De slaven moesten door hun meesters schadeloos worden gesteld;
4.       Slaven die in de kolonies op de suikerplantages werkten hadden het recht om te vluchten en zich ergens anders te vestigen;
5.       Omdat Kerkvorsten en Christelijke vorsten hadden meegewerkt aan het overbrengen van Afrikanen naar Amerika moesten ze uit hun gebieden worden verdreven. Ze konden er beter voor zorgen dat ze wegkwamen want ze zouden hun vervolging niet kunnen ontlopen.
Het is te begrijpen dat de opvattingen van deze geestelijken bepaald niet bij de toenmalige kerkelijke en wereldlijke autoriteiten in Spanje in goede aarde vielen. De gouverneur van Havanna, waar de beide Kapucijnen grote moeilijkheden hadden gekregen, zorgde ervoor dat Jaca uit het klooster werd gezet en berecht door de vicaris. Jaca trok toen in bij Moirans die in een kluizenaarswoning in Cuba woonde. Beide geestelijken werden geëxcommuniceerd en op de boot naar Europa gezet. Jaca excommuniceerde op zijn beurt de kerkelijke provisor die volgens hem niet de bevoegdheid had gehad om hem, Jaca, te excommuniceren. In 1685 werden ze vrijgelaten. Het werd hen verboden om nog te preken.

Overgang van de 17e naar de 18eeeuw

In 1683 gaf Carlos II een verklaring uit waarin hij de opdracht gaf om de slaven goed te behandelen In 1685 stelde hij drie vragen aan de Raad van Indië (Consejo de Indias):
          Was het geoorloofd om Afrikanen in de koloniën te hebben en wat zou de schade zijn als ze er niet waren?
          Was er een vergadering geweest van theologen die zich had uitgesproken over de rechtmatigheid van het kopen en vestigen van slaven in de Spaanse koloniën?
          Was er over het vraagstuk van de slavernij geschreven?
De Raad van Indië spelde Carlos wat op de mouw en voerden auteurs aan die de slavernij hadden goedgepraat (Molina c.s.).
Bovendien, zei de Raad, waren er geestelijken die zelf slaven hielden en werd er goed voor de slaven gezorgd (G. Scelle, La traite négrière aux Indes de Castille, Paris, 1906).
In 1686 deed de ‘Heilige’ Stoel uitspraak inzake een petitie van Jaca en Moirans: er mochten geen Afrikanen onder bedrieglijke voorwendsels tot slaaf worden gemaakt noch verkocht. Gebeurde dat toch dan moesten de slaven schadeloos worden gesteld en vrijgelaten. Toch ging de Curie er ook vanuit dat er ook redenen waren die slavernij zouden kunnen wettigen.
Aartsbisschop Cibo van ‘De Propaganda Fide’ (= Heilige Congregatie voor de Voortplanting van het Geloof) schreef naar aanleiding van deze uitspraak aan de bisschoppen en nuntius van Spanje en Portugal dat ze deze boodschap moesten overbrengen aan hun priesters en missionarissen. Zijn verzoek miste echter deels zijn doel omdat de Spaanse bisschoppen en de meeste Spaanse en Portugese priesters afhankelijk waren van de koning en niet van ‘De Propaganda Fide’.
Toen in 1701 het Huis Bourbon op de Spaanse troon kwam gaf Filips V het monopolie op de slavenhandel aan de Franse maatschappij waarin zijn grootvader Lodewijk XIV aandelen had.
De meeste Franse theologen en juristen hielden hun kaken stijf op elkaar. De Franse belangen waren groot in de West. De Franse koloniën waren het dichtstbevolkt met Afrikanen en die waren onmisbaar voor het werk op de winstgevende suikerrietvelden.
Maar, net als in de 17e eeuw Pascal de kronkelredeneringen van de Jezuïeten in zijn Lettres Provinciales (1656/57) aan de kaak had gesteld en belachelijk gemaakt, was er ook een grote geest in de 18e eeuw die zijn vlijmscherpe pijlen afschoot op de mentaliteit waarmee men slavenhandel bedreef: de Franse jurist en filosoof Montesquieu die in 1748 zijn grote werk De l’Esprit des Lois (over de zin van de wetten) in Genève het licht had doen zien.
Montesquieu en de Franse slavenhandel
In de 18eeeuw speelden de Fransen een grotere rol in de slavenhandel dan de Nederlanders. In die eeuw, de zogenaamde ‘Eeuw van de Verlichting’ waar menig filosoof zo nostalgisch over praat, nam ook de slavenhandel toe in omvang. De Europeanen genoten volop van de koffie, de suiker en de chocola die werd geproduceerd door de Afrikaanse slaven in de koloniën. Driekwart van de Europese behoefte aan koffie werd gedekt door de plantages in Martinique, Guadeloupe en Frans Guyana. Op die plantages werkte zwarte mensen aan wie in feite elke menselijkheid werd ontzegd uit vrees dat hun omstandigheden niet te rijmen zouden zijn met het Christelijke beginsel ‘hebt uw naasten lief gelijk uzelven’. In die fameuze eeuw van de Verlichting tierden de racistische vooroordelen welig.
Montesquieu was zich hiervan scherp bewust en verhief in boek XV, hoofdstuk 5 van De l’Esprit des Lois zijn stem tegen de slavenhandel. Hij gebruikte voor dit doel een stijlmiddel dat je het best zou kunnen omschrijven als absurde, zwarte humor. Montesquieu stelde zich in de plaats van een slavenhandelaar die hij allerlei redenen liet opnoemen ten gunste van de slavernij. Ik geef ze u in vertaling, maar u kunt de Franse tekst op het Internet vinden als u intikt ‘Montesquieu et l’esclavage’.
De slavenhandelaar spreekt:
          Omdat de Europese volken de volken van Amerika hebben uitgeroeid, moesten ze de Afrikaanse volken tot slaaf maken om zich van hen te kunnen bedienen ten einde die grote hoeveelheden land te ontginnen;
          De suiker zou te duur worden als we geen slaven zouden hebben om het suikerriet te verwerken;
          De mensen over wie het gaat zijn zwart van hoofd tot voeten; hun neus is zo plat dat het hierdoor bijna onmogelijk is hen te beklagen;
          Het is echt niet voor te stellen dat zo’n wijs wezen als God een ziel (met name een goede ziel) in een lichaam zou hebben gezet dat helemaal zwart is;
          Het is zo natuurlijk om te denken dat kleur het wezen van de mensheid bepaalt dat de Aziatische volken die eunuchen maken er altijd op een niet te miskennen manier een stokje voor steken dat zwarten met ons betrekkingen onderhouden;
          Je kan het oordeel over de kleur van de huid gelijkstellen met het oordeel over de haarkleur bij de Egyptenaren – de beste filosofen van de wereld – die bij hen zo zwaar woog dat ze alle mensen met rood haar die ze te pakken kregen doodden;
          Het bewijs dat zwarten niet over gezond verstand beschikken is dat ze een kralenketting meer waarderen dan een ketting van goud die in beschaafde landen van zo’n grote waarde is;
          Het is onmogelijk om ook maar te veronderstellen dat die lieden mensen zijn, omdat, als we zouden veronderstellen dat dit zo was, we zouden gaan denken dat we zelf geen christenen waren;
          Het zijn kleine geesten die het onrecht dat we Afrikanen aandoen overdrijven. Immers, als dat onrecht zo groot is als ze beweren, zou het dan niet in het hoofd van de Europese vorsten, die onderling zoveel zinloze verdragen afsluiten, opkomen om een algemeen bindende overeenkomst af te sluiten ten gunste van de barmhartigheid en het medelijden?
De absurditeit van bovenstaande redeneringen is zo dodelijk dat je zou veronderstellen dat het, na kennisname hiervan, meteen zou zijn afgelopen met de infame slavenhandel. Niets was minder waar. Men is nog rustig een eeuw doorgegaan.
Wel is het boek van Montesquieu van invloed geweest op de idealen van de Franse Revolutie van 1789 die de aanzet is geweest voor een langzame kentering in het denken.
Lang voordat door de Franse regering de slavernij werd erkend als een misdaad tegen de menselijkheid schreef Montesquieu: ‘[…] als ik kennis had van iets dat van nut zou kunnen zijn voor mijn vaderland maar schadelijk voor Europa en de mensheid, dan zou ik het beschouwen als een misdaad’.
[vervolg en slot klik hier]

Mea Culpa (2)

Een zoektocht naar het geweten van het Rooms-Katholieke Spanje en Portugal in de eerste eeuwen na Columbus. Hij probeert het antwoord te vinden op de vraag hoe het Rooms-Katholicisme in het reine kon komen met wat ieder weldenkend mens, ook de mens van de 16e en 17e eeuw dus, moet hebben ervaren als een groot onrecht.

door Fred de Haas
 
Afrikanen in plaats van Indianen
Toen sommige geestelijken, onder wie de bekende Spaanse Dominicaan Bartolomé de las Casas, zagen dat de inheemse, Indiaanse bevolking niet bestand was tegen dwangarbeid in de mijnen en op de plantages in de koloniën gaven ze het – goedbedoelde – advies om in plaats van de inheemse bevolking Afrikanen dat werk te laten verrichten.
Paus Paulus III verbood toen in een schrijven van 1537 aan de Aartsbisschop van Toledo om mensen tot slaaf te maken. In die brief sprak hij over ‘westelijke’ en ‘oostelijke’ Indianen en ‘andere mensen’. Wie die ‘andere mensen’  waren werd in het midden gelaten en gemakshalve genegeerd. De zaken konden rustig worden voortgezet. In 1553 vraagt de bankier Hernando de Ochoa aan prins Filips, de latere Spaanse koning Filips II uit de Tachtigjarige Oorlog, om toestemming 23.000 zwarten naar ‘Las Indias’ (West-Indië) te mogen vervoeren. Filips vroeg toen om raad aan verschillende vooraanstaande theologen, niet zozeer om te informeren of slavenhandel eigenlijk wel mocht, maar om te weten te komen of die handel wel nuttig was voor de Spaanse koloniën.
Een discussie
Omdat de geestelijke heren vaak zelf geen antwoord wisten op vragen over de slavenhandel gingen ze ook bij elkaar te rade. Zo stelde Fray Bernardino de Vique de volgendevragen aan de theoloog Fray Francisco de Vitoria (1483-1546) in zijn ‘Carta del maestro fray Francisco de Vitoria al padre fray Bernardino de Vique acerca de los esclavos con que trafican los portugueses, y sobre el proceder de los escribanos’, Anuario de la Asociación Francisco de Vitoria, III, p. 38-40):
Vraag: mochten Afrikanen die in binnenlandse oorlogen door andere Afrikanen krijgsgevangen waren gemaakt als slaaf worden gekocht?
Antwoord van Vitoria: ‘los portugueses no son obligados a averiguar la justicia de las guerras entre los bárbaros. Baste que éste es esclavo, sea de hecho o de derecho, y yo le compro llanamente’.
(vert. De Portugezen zijn niet verplicht om na te gaan of oorlogen tussen barbaren legitiem zijn of niet. Het is voor mij voldoende reden om iemand te kopen als ie slaaf is, verdiend of onverdiend).
Vraag: mochten Afrikanen die ter dood waren veroordeeld tot slaaf worden gemaakt?
Antwoord van Vitoria: ‘siendo tierra donde se puede uno facer esclavo por muchas maneras y voluntariamente venderse, ¿porqué no se podrá voluntariamente dar por esclavo del que le quisiere rescatar[…] ? Parésceme que se puede tener por esclavo por toda la vida’.
(vert. Omdat het hier gaat om een land waar je op zoveel verschillende manieren tot slaaf kan worden gemaakt en je jezelf ook als zodanig kan verkopen, zie ik niet in waarom je zo iemand niet als slaaf kan aanschaffen. Het lijkt me dat je zo iemand zelfs levenslang als slaaf kan houden).
Vraag: mochten Afrikanen worden verleid met snuisterijen en gevangen worden genomen zodra ze voet aan boord van de schepen hadden gezet om die snuisterijen nader te bekijken?
Antwoord van Vitoria: ‘sin duda si se tuviese por cierto que los portugueses se alzan con ellos por aquella forma y ruindad, yo no sé por dónde los pueda nadie tener por esclavos’.
(vert. Als je zeker zou weten dat de Portugezen zulke gemene streken met hen zouden uithalen, dan zou ik geen goede reden weten waarom die mensen tot slaaf gemaakt zouden kunnen worden).
Dus alleen in het laatste geval vond theoloog Vitoria dat de Afrikanen geen slaaf mochten zijn.
Met dat soort uitspraken viel voor zowel slavenhandelaar als geestelijke wel te leven!
[voor afl. 3, klik hier]

Asiento (9)

De slavernij van de Oudheid tot nu

 
door Fred de Haas

 
Bozales
 
De interne Afrikaanse slavernij kan niet worden vergeleken met de Atlantische. De Afrikaanseslaven bleven tenslotte in hun eigen cultuur (hoewel de Afrikaanse stamhoofden er meestal voor zorgden dat ze de slaven buiten hun eigen grondgebied haalden), hun leefomstandigheden waren niet zo veel anders dan die van de armste vrije Afrikanen, ze konden beter met elkaar communiceren vanwege het feit dat er grote groepen waren die dezelfde taal spraken, ze werden meestal niet gescheiden van hun vrouwen en kinderen en er was geen ‘racisme’ zoals dat langzamerhand begon te ontstaan op het Iberisch schiereiland en in de Amerika’s.
Men begon de Afrikanen, als ze eenmaal buiten hun woongebied waren, te zien als vreemde, primitieve wezens en, omdat ze Spaans of Portugees ‘brabbelden’, als inferieur. Ze werden ‘bozales’ genoemd, een uitdrukking die zeer waarschijnlijk verband houdt met het woord ‘bozo’ dat het donshaar aanduidt van een man die nog een echte snor of baard moet krijgen. Een ‘bozal’ is dus een ‘nieuweling’, iemand die ‘vers’ uit Afrika kwam.
Zelf vonden de Spanjaarden en Portugezen dat ze, in tegenstelling tot de ‘brabbeltaal’ van die bozales een correcte ‘christelijke taal’ spraken. De Spaanse uitdrukking voor ‘duidelijke taal spreken’ is nog steeds ‘hablar en cristiano’! Hoewel de uitdrukking in het Portugees is verdwenen, bestaat ie nog wel in Azië. Daar vind je nog steeds een Portugees-Creoolse taal die – door zeer weinigen nog –  wordt gesproken in Macau, het zogenaamde ‘Patuá kristão’. Dat ‘kristão’ (= christelijk) slaat duidelijk op het (correcte!) Portugees van vroeger.Het Portugees als communicatiemiddel

Overigens werd Portugees een belangrijk communicatiemiddel in West-Afrika. Er zijn veel Portugese leenwoorden in het Kikongo en Kimbundu. Er waren Kongolezen die vloeiend Portugees spraken. Maar dat gold alleen voor de elite uit het machtige Koninkrijk Kongo waarmee de Portugezen in het begin hartelijke betrekkingen aanknoopten. Een van de Kongolese heersers voerde zelfs een jarenlange correspondentie met de Portugese koningen. Vanzelfsprekend zorgden de Kongolese bestuurders ook voor slaven. De rijke kinderen uit de Kongo gingen studeren in Portugal (waar dus zowel vrijen als slaven rondliepen).
De meeste Afrikanen spraken echter een soort bastaard-Portugees dat aan de oorsprong heeft gestaan van verschillende volwaardige Creools-Portugese talen als het Kaapverdisch en de Creoolse talen van Guinee-Bissau en São Tomé. Ook het Papiaments is hiermee verwant.
Macht van de Portugezen
Het eiland Arguim voor de kust van Marokko werd het eerste slavendepot. Karavanen voerden slaven van Senegambia naar Arguim en vandaar ging het naar Portugal. Omstreeks het midden van de 15e eeuw werden er meer dan 1000 slaven per jaar aangevoerd in Arguim. Later verschoof de handel meer naar het Zuiden, naar Bénin (Dahomey), Kongo en Angola. In 1576 stichtte Paolo Dias de Novaes met toestemming van de koning vanNdongo (een vorstendom ten Zuiden van Kongo) de kolonie Ngola. ‘Ngola’ was de titel van de koning (de naam ‘Angola’ is daarvan afgeleid).
Luanda (1576) en Benguela (1617) werden belangrijke centra van slavenhandel. Omdat de Portugezen zich in de slavenhandel begaven werden zij concurrenten van de koning van Ndongo. Deze liet op een gegeven moment uit woede hierover de Portugezen die aan zijn hof verbleven allemaal vermoorden en dat betekende het begin van een lange oorlog die pas in 1671 was afgelopen. De macht van het Koninkrijk Kongo en het Koninkrijk Ndongo werd langzaam door de Portugezen gebroken.
De Portugezen waren jarenlang de monopoliehouders van de slavenhandel. Aan het eind van de 17e eeuw begon hun macht te tanen en werd het nieuwe gezag gevestigd door Hollanders, Fransen en Britten.

[wordt vervolgd]

Asiento (7)

De slavernij van de Oudheid tot nu

 
door Fred de Haas

De Portugese Zeevaarders
 
De Grieken, Romeinen en Phoeniciërs kenden maar een beperkt deel van Afrika, o.a. de kuststrook langs de Middellandse Zee en een stukje West-Afrika, waarschijnlijk tot Kaap Bojador die op 220 kilometer ten Zuiden van de Canarische eilanden ligt. Bij Bojador stonden sterke stromingen die je alleen maar door slimme navigatie kon vermijden. De Portugezen ontdekten hoe ze dat moesten doen. Je kon alleen maar om Kaap Bojador heen als je 25 tot 30 zeemijlen uit de kust en buiten de stroming bleef. Daarna kon je de kust weer volgen naar het Zuiden. Terug was moeilijker omdat het schip bij nadering van Bojador West-Noord-West moest varen, loodrecht op de kust, vervolgens met de passaatwind meezeilen en pas als de Azoren in zicht kwamen naar Zuid-Portugal kon koersen.
De ‘ontdekkingstochten’ op de Atlantische Oceaan begonnen in de 13e eeuw. In 1339 stonden de Canarische eilanden al op de kaart van Angelino Dulcert. Begin 15e eeuw kwamen ze in bezit van de Spaanse Kroon.
Een belangrijke rol bij de Portugese ontdekkingen speelde de Portugese Infante Dom Enrique ‘O Navegador’ (Hendrik de Zeevaarder). In 1437 mocht hij van zijn broer, koning Duarte, het Marokkaanse Tanger aanvallen. De expeditie werd een ramp en de Portugezen mochten zich alleen terugtrekken met achterlating van veel krijgsgevangenen. Ook de jongste broer van Hendrik, Fernando, viel in handen van de Marokkanen. Na zijn dood werd zijn lijk aan de benen opgehangen aan een kanteel van de muren van Fez.
De Portugezen konden sinds 1455 hun gang gaan in Afrika omdat zij hiervoor toestemming hadden gekregen van Paus Nicolaas V.
Verdrag van Tordesillas
Langzamerhand werd de Westkust van Afrika door de Portugezen verkend: de Goudkust, de Niger delta, de eilanden in de Golf van Guinee. Op 21 december 1471, de dag van de heilige Thomas, ontdekten ze een onbewoond eiland dat ze São Tomé noemden. Een ander eiland kreeg de naam Ano Bom (Goed Jaar) omdat het helemaal in het begin van januari werd ontdekt.
In 1494 werd er een soort ‘Jalta’ overeenkomst gesloten met Spanje, het zogenaamde verdrag van Tordesillas. In dit verdrag, opgesteld onder supervisie van Paus Alexander VI, werd vastgesteld dat alles ten Westen van een meridiaan die op 370 mijlten Westen van Kaapverdië lag aan Spanje kwam en het gebied ten Oosten daarvan aan Portugal. Door dat verdrag kregen de Portugezen het voor het zeggen in West-Afrika en later in Brazilië. Toen kon de zoektocht naar de weg die naar India zou leiden eindelijk goed beginnen.
De reden dat men probeerde een andere weg naar Azië te vinden lag in het feit dat de Ottomaanse Turken aan het eind van de 14eeeuw tot in de Balkan waren doorgedrongen en de tot dan toe gebruikelijke handelswegen naar Azië onveilig maakten.
Gewaagdere tochten op zee werden in die tijd mogelijk door de uitvinding van nieuwe navigatie instrumenten en de productie (1430) van een nieuw model Portugees schip, het karveel (Portugees: ‘caravela’). De Santa Maria van Columbus was een karveel van 39 meter lang, 8 meter breed en een diepgang van 3 meter.
Bartolomeu Diaz kon in 1488 een ‘pedrão’ (een stenen zuil met de wapens van Portugal) neerzetten op de uiterste zuidpunt van Afrika dat hij de naam gaf van ‘Cabo da Boa Esperança’, Kaap de Goede Hoop.
In 1498 bereikte Vasco da Gama en zijn Portugese bemanning het lang gezochte India.

[wordt vervolgd]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter