blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Perrée Rob

Caribbean Cultural Heritage and the Nation

Aruba, Bonaire and Curaçao in a Regional Context

Centuries of intense and involuntary migrations deeply impacted the development of the creolised cultures on the Dutch Caribbean islands of Aruba, Bonaire, and Curaçao. This volume describes various forms of cultural heritage produced on these islands over time and whether these heritages are part of their ‘national’ identifications. What forms of heritage express the idea of a shared “we” (nation-building), and what images are presented to the outside world (nation-branding)? What cultural heritage is shared between the islands, and what are some real or perceived differences?

read on…

Reopening of ‘Tell me your story; 100 years of storytelling in African American Art’

Kunsthal  KAdE, Amersfoort, The Netherlands, from June 1 until August 30, 2020

The Tell Me Your Story exhibition, about 100 years of storytelling in African-American art, has been extended until August 30. Thanks to the generous lenders, the exhibition, which had to close due to the Corona crisis, can be seen longer.

read on…

Tentoonstelling Brasi mi ori/Groet me met…

De sociëteit van kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae staat vanaf 28 oktober 2019 tot en met 17 januari 2020  in het teken van de beeldende kunst in relatie tot Suriname. De kunstcollecties van Arti-leden Carl Haarnack en Myra Winter tonen de rijkdom en diversiteit van de moderne beeldende kunst van Surinaamse kunstenaars en kunstenaars met een sterke verwantschap met Suriname.

read on…

Rinaldo Klas Goudkoorts III

door Rob Perrée

Om de twee weken bespreekt kunstcriticus Rob Perrée in de rubriek “Oog voor Kunst” een kunstwerk uit de collectie van Readytex Art Gallery. Vandaag het schilderij Goudkoorts III, acryl op canvas, 187 cm breed x 144 cm hoog, 2012, van Rinaldo Klas.
Rinaldo Klas (Moengo, 1954) heeft ooit gezegd dat hij als kunstenaar een verantwoordelijkheid heeft. Hij voelt zich geroepen de kijker zich ervan bewust te maken, dat hij niet zonder de natuur kan en de natuur dus met respect moet behandelen.
In Goudkoorts III uit 2012 verbeeldt hij die betrokkenheid. Hij refereert aan de koorts om koste wat het kost goud te zoeken en te gelde te maken. Dat daardoor een deel van de Surinaamse binnenlanden bewust kapot wordt gemaakt en de bevolking daar aan kwikvergiftiging wordt blootgesteld is kennelijk minder belangrijk.
Rinaldo Klas mag dan een duidelijke boodschap hebben, hij weet vanuit zijn jarenlange ervaring dat de beeldende vertaling daarvan van groot belang is voor het uiteindelijke effect. Een paar jaar geleden verdedigde hij tegenover mij de stichting van een museum voor eigentijdse kunst in Paramaribo. Hij zei dat het belangrijk is dat studenten en kunstenaars kennis kunnen maken met internationale kunstuitingen.
Als informatiebron, als referentiekader, maar ook om zich eraan te meten. Met Goudkoorts III geeft hij zelf het goede voorbeeld. Hij heeft in dit werk gekozen voor een strakke, heldere beeldtaal. Geen overbodige details, geen onnodige nuances, de symboliek is tot het minimum beperkt. Weglating als middel om de fantasie van de kijker te prikkelen.
In de losse verfstreek en de kleuren verbergt zich de emotie. Hij toont met deze stijl verwantschap met Nederlandse collega’s als Koen Vermeule en Robert Zandvliet, maar ook met internationale kunstenaars als de Amerikanen Henry Taylor en Bob Thompson en de Belg Luc Tuymans. Bij de laatste zal hij ook het engagement herkennen. Door deze internationale invloeden toe te laten en te verwerken, slaagt hij er (opnieuw) in zijn eigen kunstenaarschap verder te ontwikkelen.
[van GFC Nieuws, 15 februari 2014]

Debat: Am I Black?

Na Am I Black Enough for You (2010 De Unie) is er op 24 januari in het SMBA het Debat Am I Black over de zin of onzin van een Afro-Europees kunstdiscours met: Dr. Aspha Bijnaar, Sara Blokland, Remy Jungerman, Charl Landvreugd, Rob Perrée, Macha Roesink en Annet Zondervan.
De Anglo-Saksische kunstwereld heeft de beschikking over een goed ontwikkelde Afro-Amerikaanse en Black British (kritische) theorie, waarmee het werk van Zwarte kunstenaars een significante positie krijgt in het maatschappelijk discours. Dit gegeven is ook van toepassing op het Afrikaanse continent en in de Caraïben.
Er is tot nog toe geen officiële traditie van Afro-Europese kunstkritiek en -discours die een context leveren voor het beoordelen van werk gemaakt door Zwarte kunstenaars op het vasteland van Europa. Als we het beeldend werk van deze groep Europeanen willen beoordelen hebben wij enkel de beschikking tot het Brits-Amerikaanse, Afrikaanse en Caribische model, naast het algemeen dominante kunstdiscours in het betreffende Europese land. Met deze beperkingen in het achterhoofd worden er werken geproduceerd door Afro-Europese kunstenaars die internationaal alleen weerklank vinden wanneer zij afgezet worden tegen deze bestaande raamwerken.
Deze constatering is het uitgangspunt voor het debat Am I Black in Stedelijk Museum Bureau Amsterdam. Daarin staat de vraag centraal of het zinvol is om langs raciale en etnische lijnen te denken over de hedendaagse beeldende kunst in Nederland, en of het nuttig kan zijn om een eigen Afro-Nederlands en Afro-Europees kunstdiscours te ontwikkelen.
Is er ruimte in Nederland, en op het Europese vasteland in het algemeen, om lokale etnische issues onderdeel te maken van het lokale kunstdiscours op basis van de issues die uit de zwarte gemeenschap voortkomen? En, op die manier een Afro-Europees denken over kunst tot stand te brengen dat onderdeel kan worden van het kunstbeleid?

Deze vragen worden belicht door initiatiefnemer Charl Landvreugd en in een internationale context geplaatst door kunsthistoricus Rob Perrée. Daarna is er een discussie waaraan Macha Roesink (de Paviljoens), Annet Zondervan (CBK Zuidoost) en de kunstenaars-curatoren Remy Jungerman en Sara Blokland deelnemen. De discussie staat onder leiding van Dr. Aspha Bijnaar.

Donderdag 24 januari | Aanvang: 16.30 uur | Voertaal Nederlands
Toegang gratis, reserveren a.u.b. via mail@smba.nl

Dit debat wordt ondersteund door / This debate is generously supported by: het Amsterdams Fonds voor de Kunst, het Mondriaan Fonds en het Stedelijk Museum Bureau Amsterdam

Een zilveren wolk vol fluisterstemmen

door Diederik Samwel

Plotseling vult de loods zich met een zacht en warm geluid. Het klinkt meer ingetogen dan de wekkers die elke minuut in de andere zaal afgaan. Het is afkomstig van duizenden zilverkleurige lepels die aan nylon draadjes aan het plafond hangen. Ze bewegen zachtjes op de zwoele wind die door de massieve schuifdeuren naar binnen waait. Een tingelend geluid wanneer de lepels elkaar raken. Wie goed kijkt, ziet dat er op elke lepel een teken is gegraveerd. Wie iets minder goed kijkt, ziet een langzaam wiegende zilveren wolk. “Net alsof het leeft. Het klinkt mooi. ’t Is net alsof je fluisterstemmen hoort”, zegt mijn zoon (11).

Wat de kunstenaar met die wekkers zou bedoelen? “Ja, hè, hè”, verzucht een van mijn dochters (14), “dat het tijd is natuurlijk! Hoog tijd kennelijk, want er gaat elke minuut een hele serie wekkers af. Dat het tijd is om dood te gaan misschien. Kijk maar naar al die schedels die ernaast liggen.”

Maar voor wie zou het dan de hoogste tijd zijn? We gaan op zoek naar het antwoord in twee met zwarte schermen afgescheiden videozaaltjes. Daar zijn filmpjes van vroeger te zien. Ze gaan over houtkap, de winning van palmolie en goud. Duidelijk wordt dat de ondernemers het in het bos kennelijk niet zo nauw nemen met het milieu. “Daar zijn ze niet zo blij mee in het binnenland”, denkt mijn jongste dochter (9). “Zouden ze daarom al die barbiepoppen aan elkaar vast hebben gebonden? De touwtjes zitten behoorlijk strak; straks stikken ze nog.”

Mijn oudste dochter (16) staat iets verderop. Ze geeft toe dat de geruite plastic tassen waarin filmpjes van Afrika (“net Suriname toch?”) worden geprojecteerd, ook wel iets hebben. Maar uiteindelijk valt ze vooral voor het enorme carré van ingepakte flessen. “Al die verschillende kleuren maken het heel vrolijk.” Terwijl haar broer eromheen loopt en uitrekent dat het er dik drieduizend moeten zijn, bedenkt ze dat het nog een behoorlijke klus moet zijn geweest om al die flessen in pangi-stof te wikkelen.

Toevallig weet ik dat de kunstenaar een paar weken lang hulp heeft gekregen van schoolkinderen. Zoals ze hem met hun klas ook hebben geholpen met het beschilderen en versieren van de totempalen die buiten op het parkeerterrein staan opgesteld, en met het graveren van de zilveren lepels. “Dan zijn die kinderen dus ook een beetje kunstenaar”, vindt de jongste. Meteen daarop besluit ze dat het tijd is om te gaan eten.

In het restaurant volgt een korte evaluatie. Algemene indruk: ze vonden de overzichtsexpositie van Marcel Pinas best mooi, lekker ruim ingericht en niet zo moeilijk allemaal. Zo valt het eigenlijk best mee om een keertje naar een tentoonstelling te gaan. En wat de kunstenaar ermee zou bedoelen? Simpel: meer aandacht voor de natuur en de mensen van het binnenland. Voor je het weet, gaat iedereen dood.

De jongste twee snappen trouwens heel goed waarom Pinas een beetje boos is. In het 10 Minuten Jeugdjournaal hebben ze hem van de week horen zeggen dat hij trots is dat het publiek in Paramaribo nu kan zien wat hij heeft gemaakt. Maar dat hij tegelijkertijd niet begrijpt dat die kunstwerken eerder in Amerika, Nederland en Duitsland op tentoonstellingen stonden. De kinderen vinden dat ook merkwaardig. Het is toch een heel gedoe om al die flessen, pangi’s, lepels, tassen, schoolbanken, barbiepoppen, schoenen, wekkers, schedels en katapulten in te pakken en op de boot zetten? Laat hem gewoon lekker in Suriname nieuwe dingen in elkaar zetten; dan hebben de mensen hier er ook wat aan.

[van Starnieuws, 12 juli 2011]

Deze column is geschreven naar aanleiding van de workshop ‘Kritisch schrijven over beeldende kunst’ door kunstcriticus Rob Perrée. Deze workshop werd gegeven in het kader van de exposities ‘Kibii Wi Koni Marcel Pinas The Event’. Andere bijdragen volgen, onder meer op het blog van Sranan Art (srananart.wordpress.com) en op het blog van de Werkgroep Caraïbische Letteren (caraibischeletteren.blogspot.com).

Marcel Pinas krijgt en neemt de ruimte

Bij de opening van de schilderijententoonstelling van Marcel Pinas in De Hal, 29 juni 2011

door Rob Perrée

Tussen de installaties, de wandsculpturen en de videowerken – de overzichtstentoonstelling die Marcel Pinas onlangs presenteerde in de KKF – hangen twee enorme schilderijen. Zes bij anderhalve meter. Ze lijken een kleurige en levendige aankondiging van de schilderijententoonstelling die daarna, als tweede in de reeks, in De Hal is gehouden. Ze zijn meer dan dat. Het zijn bewijzen dat hij er ook op het platte vlak in slaagt om ruimte te creëren, om culturele elementen en symbolen in de ruimte te laten bewegen.

Marcel Pinas (1971) is aan het einde van de jaren negentig al een succesrijk kunstenaar die voor zijn tekeningen en aquarellen moeiteloos een groot publiek kan vinden, als hij besluit het roer volledig om te gooien. Door de binnenlandse oorlog van de jaren tachtig is de cultuur van zijn geboortegrond, het district Marowijne, goeddeels vernietigd. Hij ziet het als zijn taak om in zijn werk die cultuur een nieuw leven te geven. Hij neemt het Afaka-schrift, dat aan het begin van de twintigste eeuw in zijn streek ontstaat, als een soort leidmotief voor deze renaissance. Als hedendaags kunstenaar beseft hij dat het weinig zin heeft het verlorene domweg terug te halen. Dat werkt niet. Hij zoekt naar middelen en mogelijkheden om heden en verleden, lokaal en nationaal, nationaal en internationaal met elkaar te verbinden. In de grote tentoonstelling in de enorme ruimte van de KKF geeft hij een verbluffend en soms overdonderend bewijs van hoe je dat kunt doen.

Bij een aantal installaties en werken die het midden houden tussen een installatie en een wandsculptuur geeft hij zijn herinneringen haast letterlijk vorm. In Oso Fesi bijvoorbeeld plaatst hij traditionele, rijk gedecoreerde voorgevels van marronwoningen tegen de wand. Hij gebruikt een aantal (huishoudelijke) objecten als uitingen of symbolen van het leven voor en achter die gevel. Kukuu toont het keukengerei van de marronvrouw. Keurig geïnstalleerd in een open houten kast, als direct symbool van trots en gastvrijheid. Door deze karakteristieke objecten in een museale context te plaatsen, een context dus waarin ze eigenlijk niet thuishoren, vestigt hij er niet alleen extra de aandacht op, hij roept er ook allerlei vragen mee op. Verwondering, verbazing en verwarring vechten om voorrang. In andere installaties geeft hij één enkel symbool alle ruimte. Sanfika is daarvan een eenvoudig maar indrukwekkend voorbeeld. Vele duizenden lepels hangen neer en bewegen bij ieder zuchtje wind. Het geluid dat ze maken intrigeert en maakt vrolijk. In iedere lepel is een Afaka-teken gekerfd. Hoe speels en tegelijk serieus kun je communicatie verbeelden? Met name door moedwillige dan wel slordige watervervuiling gaat de vernietiging van de marroncultuur – en soms letterlijk van de marron – nog steeds door. Omdat deze problematiek internationaal is, kiest Pinas daarvoor uitingsvormen die internationaal aanspreken. Het treffendst in de installatie A Libi. Tegen een achtergrond van karakteristieke, houten marrondecoraties vult hij de vloer achteloos, quasi onverschillig, met schedels en wekkers. Mocht de boodschap desondanks verloren gaan, dan zorgt het nadrukkelijk tikken en aflopen van de wekkers ervoor dat de kijker bij de les blijft en dat de urgentie van de problematiek hem niet ontgaat.

Mooie herinneringen, bedreigde cultuur en beladen historie vinden elkaar in Kibii wi koni. Een ogenschijnlijk zwarte achterwand blijkt bij nader inzien samengesteld uit honderden neerhangende, licht bewegende menselijke figuren. Witte lettertekens schemeren door vanaf een soort schoolbord. Slaven geslachtofferd, maar tegen de achtergrond van een stabiele, wijze cultuur. Daarvoor honderden in kleurige pangi-stoffen verpakte flessen. Traditionele wijsheden in een beschermende omhulling, maar ook symbolen van optimisme. Ondanks de bedreigingen moet de cultuur voortleven, leeft de cultuur voort. In een aantal werken krijgen de opvattingen van Marcel Duchamp en Andy Warhol een nieuw leven. Pe We Go is in feite door kinderen uit Moengo gemaakt. Zij kregen nieuwe schoenen als ze hun oude en ongezonde exemplaren inleverden. De kunstenaar heeft ze alleen op een hoop gegooid, de actie geregistreerd en een paar schoenen uitnodigend op de voorgrond geplaatst. Hij claimt het auteurschap niet.

Het is opvallend hoe Marcel Pinas er in slaagt om zijn ‘verhaal’ over te brengen. Daar komt niet alleen door de pakkende symbolen, dat komt vooral door de manier waarop hij de ruimte inzet. Het is haast onmogelijk om alleen naar zijn werk te kijken, hij zorgt ervoor dat je het ervaart, dat je het als het ware om je heen voelt, dat je er haast niet onderuit kunt. Dat lijkt een stuk moeilijker bij schilderijen. Toch bewijst de tentoonstelling daarvan in De Hal in Paramaribo dat hij ook bij die werken bewust op zoek is naar ruimte.

Deze tentoonstelling is minder zwaar, omdat Pinas voor zijn schilderijen vaker lijkt te putten uit vrolijke of vrolijk makende herinneringen. Het schopsteentje-kruis staat voor de spelletjes die hij speelde, de gedecoreerde punten van een kano voor de avontuurlijke tochten die hij maakte, het kinderlijk getekende kindfiguurtje voor de algehele onbezorgdheid die zijn jeugd moet hebben gekenmerkt. Die onbezorgdheid wordt versterkt door de felle, contrasterende kleuren van zijn doeken. Anderzijds zijn ook deze werken een impliciete poging om een bedreigde cultuur levend te houden. Het Afaka-schrift keert in allerlei varianten en in allerlei kleuren terug, als tekens en soms als woorden, traditionele decoraties vullen het speelveld van het schopsteentje-spel, de totems vormen een onmisbaar beeldelement in vele composities, pangi-stoffen dienen in diverse werken als verfdoek.
Door een strakke manier van schilderen te combineren met een expressionistische, door opzettelijk verfdruppels te knoeien, door beeldelementen op een monochrome ondergrond te plaatsen en door ze eerder over dan naast elkaar te schilderen, collageachtig, ontsnapt hij aan het gevaar van de geschilderde anekdote en schept hij diepte, ruimte. Veel van zijn schilderijen lijken op een toneel waarop symbolen als gesticulerende acteurs fungeren. Door zijn enorme productie – in De Hal is maar een fractie te zien – loopt hij wel het gevaar in herhaling te vallen. Met name zijn kleinere doeken dreigen daardoor ‘plaatjes’ te worden die met moeite de decoratie overstijgen.

Beide tentoonstellingen mogen een overtuigend bewijs zijn van het authentieke kunstenaarschap van Marcel Pinas, zijn grootste installatie is zijn Moengo-project. Daar zet hij zijn engagement om in de praktijk. Daar verschaft hij Marron jongeren de faciliteiten om hun creatieve kwaliteiten te uiten en te ontwikkelen. Daar geeft hij ze trots en zelfvertrouwen door hun talenten zichtbaar te maken. Daar bewijst hij dat zijn kunstenaarschap nauwelijks grenzen kent. Het is vooral ook daar dat hij laat zien dat hij echt uniek is en zich heeft ontwikkeld tot de belangrijkste kunstenaar van Suriname. Paramaribo/Amsterdam, juni 2011 Rob Perrée is kunsthistoricus, freelance schrijver en tentoonstellingsmaker, redacteur van ‘Kunstbeeld’. Perrée werkte ook mee aan het boek Marcel Pinas. Artist, more than an artist. Hij woont en werkt afwisselend in Amsterdam en Brooklyn. In het kader van Kibii Wi Koni Marcel Pinas the event was Rob Perrée onder meer in Suriname om een korte workshop ‘Kritisch schrijven over beeldende kunst’ te verzorgen.

“Kritiek blijft achter bij enorme ontwikkeling beeldende kunst”

door Diederik Samwel

“Op het gebied van beeldende kunst gebeurt momenteel ontzettend veel in Suriname. Er komen steeds meer exposities en daar komen ook nog eens een hoop mensen op af. Ik heb begrepen dat er bij de laatste expositie van George Struikelblok vijfhonderd man bij de opening waren. Massa’s Nederlandse kunstenaars zouden daar razend jaloers op zijn. Ik heb alleen het idee dat het schrijven over kunst achterblijft bij deze ontwikkeling.”

read on…

Caribbean Art voor beginners?

door Rob Perrée

Ieder nieuw boek dat er over ‘Caribbean Art’ verschijnt is in principe een aanwinst voor mijn boekenkast. Mijn Caribbean Art van Veerle Poupeye (1998), hoe bruikbaar en interessant ook, is aan uitbreiding en vernieuwing toe. Daarom was ik blij met de gelijknamige catalogus bij Infinite Islands van Tumelo Mosaka (Brooklyn Museum, 2007). Daarin is in ieder geval een poging gedaan me visueel bij de tijd te brengen over belangrijke kunstenaars uit deze regio. Bovendien mocht daarin, bij mijn weten voor het eerst, Suriname echt meedoen. Ik was dan ook zeer nieuwsgierig naar Art in the Caribbean. An introduction, een boek van Anne Walmsley en Stanley Greaves dat onlangs verscheen. Na lezing blijf ik echter met gemengde gevoelens achter.

.
Keuzes
De ondertitel, An introduction, had me aan het denken moeten zetten. Op zich is het sympathiek als auteurs niet de pretentie hebben volledig en uitputtend te willen zijn. Tenslotte gaat het hier over een veelomvattend onderwerp ‘gesitueerd’ in een regio die niet bekend staat om het zorgvuldig documenteren van haar eigen cultureel erfgoed. Gebrek aan middelen en deskundigheid spelen daarbij ongetwijfeld een rol. Bij deze auteurs lijkt An introduction echter een vooraf ingebouwd excuus voor inconsequentie en gemankeerde informatie, terwijl die tekorten niet nodig waren geweest.

Ze vermelden in hun inleiding dat het boek in de eerste plaats een “gallery of contemporary art of the Caribbean” wil zijn. Dus een verzameling kunstwerken met toelichting. Wat dat laatste betreft zit het wel goed. De toelichting bij de verschillende kunstwerken is adequaat en bruikbaar. Over de keuze valt echter te twisten. Ten eerste zijn het maar veertig werken. Nogal beperkt voor een periode van meer dan zestig jaar. Verder beginnen de werken pas echt ‘contemporary’ te worden vanaf 2000. Alsof er daarvoor geen kunstwerken zijn gemaakt die in hun thematiek en in hun uitdrukkingsmiddelen aansluiten op internationale tendensen en ontwikkelingen.

Moet dit manco gezocht worden in een achterhaald uitgangspunt over het begrip ‘Caribbean’? Ten dele wel. De auteurs hebben namelijk gekozen voor kunstenaars die in het Caribisch gebied wonen en werken. Caribische kunstenaars die zich elders hebben gevestigd tellen niet mee. Dat is moeilijk vol te houden voor niet-Europese en niet-Amerikaanse kunstenaars in het algemeen. Die kenmerken zich juist – van nature of gedwongen door beperkende omstandigheden in hun vaderland – door reislustigheid. Is Meschac Gaba, om een willekeurig voorbeeld te noemen, geen Afrikaanse kunstenaar meer omdat hij al een tijd in Rotterdam woont? Is Remy Jungerman Surinamer af omdat hij in Amsterdam werkt? Is Marlene Dumas Zuid-Afrikaanse of Nederlandse? Maar los van dit uitgangspunt, heeft de behoudende keuze van de auteurs niet ook te maken met hun eigen, nogal behoudende opvattingen over kunst? Ik vrees het wel. De ‘nieuwe’ media (foto, video) en bijvoorbeeld installaties zijn duidelijk ondervertegenwoordigd.

Informatie
Op zich is het te prijzen dat naast een galerie van werken historische achtergrond wordt verschaft over de verschillende (ei)landen binnen het Caribisch gebied. Die kennis ontbreekt bij veel geïnteresseerden; die kennis maakt het kijken naar en begrijpen van Caribische kunst een stuk eenvoudiger. Het boek is immers vooral bestemd voor studenten en “anyone with a serious interest in the visual arts”, niet voor deskundigen. Informatie is echter pas informatie als ze klopt.
Als ik me beperk tot het deel over Suriname dan is daar volgens de schrijvers tussen, ruwweg, 1990 en 2005 nauwelijks meer iets gebeurd. Daarmee worden veel mensen en veel organisaties tekort gedaan. In de inleiding zeggen de auteurs dat het soms moeilijk is om informatie te vergaren. Dat is ongetwijfeld het geval. Over dit deel van de Surinaamse kunstgeschiedenis hadden ze echter terecht gekund bij diverse mensen uit het veld die zeer bereikbaar zijn en bij publicaties als Visual Art in Suriname (2000), Wakaman (2009) en Paramaribo SPAN (2010).
Merkwaardig is het ook, dat de inleiding suggereert dat het boek bij is tot 2010, terwijl de uitgebreide bibliografie – overigens zeer waardevol – bijvoorbeeld wat Suriname betreft ophoudt bij 2002.

Discussie
Je kunt van opvatting verschillen met auteurs die over een bepaald onderwerp schrijven. Dat is niet erg. Dat bevordert de discussie en dat is zeker als het over ‘Caribbean Art’ gaat haast een voordeel. Als je auteurs echter ‘betrapt’ op onvolledig geïnformeerd zijn, dan ga je twijfelen aan hun hele werk. Wat klopt er nog meer niet wat mij als “anyone with serious interest in the visual arts” noodgedwongen ontgaat? Mogen studenten blind varen op dit boek of moeten ze het met de nodige argwaan tot zich nemen?

In de inleiding citeren Walmsley en Greaves deskundige Nicholas Laughlin. Hij zegt dat steeds meer kunstenaars en critici “are looking at and discussing new work online, sharing images via email, circulating news of upcoming projects and opportunities. This has become the primary medium for regional creative exchange for most people of my generation.” Op zich moedig van de auteurs om deze opvatting vast te leggen. Ze vermoedden toen waarschijnlijk niet dat de woorden van Laughlin na het lezen van dit boek een zeer verstandige aanbeveling zouden worden.

Rob Perrée
Rob Perrée werkt als freelance schrijver, kunstcriticus en curator, gespecialiseerd in hedendaagse (Afro-)Amerikaanse kunst, Afrikaanse kunst en kunst die gebruik maakt van nieuwe media. Zijn werk is verschenen in talloze catalogi, boeken, tijdschriften en dagbladen. Hij is redacteur van het Nederlandse kunsttijdschrift Kunstbeeld. Momenteel werkt hij mee aan een boek over Marcel Pinas dat in juni dit jaar zal verschijnen.

[uit de Ware Tijd, 18/03/2011]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter