blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: ontwikkelingssamenwerking

Space in the Caribbean: Idee of ideologie?

door Karin Lachmising
‘Als we echt Caribisch zijn, moeten we onze eigen omgeving dan niet beter leren waarderen?’, vraagt Karin Lachmising zich af.
Billboards in Paramaribo en langs de verbindingsweg van het vliegveld Zanderij naar de hoofdstad kondigden het al weken van tevoren aan: Suriname is het gastland voor Carifesta XI. Deze maand zijn we beland in zichtbare Caribische sferen dankzij dit elfde festival of creative arts. Een evenement dat de verbondenheid van de regio door middel van kunst tentoonstelt, althans dat is een van de vele doelen. Zullen deze twee weken vol vibes ons bewustzijn vergroten over de hechte connecties tussen de Caribische landen, of worden we slechts meegesleept in een tijdelijk enthousiasme van ons ‘Caribisch’-zijn om daarna weer terug te keren naar de dingen van de dag die ons eerder dichter bij Nederland, Amerika en zelfs China brengen, dan bij een eiland enkele honderden kilometers voor onze kust?
 
Space in the Caribbean ‘Space’
Die vraag werd ook gesteld op de multidisciplinaire conferentie van de Associatie voor Caribische Studies in Grenada. Suriname kan zich, net als de wereld buiten onze regio, vaak moeilijk het imago van een Caribisch land aanmeten. Want wie denkt eraan Suriname als het over witte stranden, blauwwater en beach life gaat? Ook wij zelf lijken dit uiterlijke toeristische imago te verwarren met de onderliggende verbinding, die er wel degelijk is. Juist daarom kan een kunst- en cultuuruitwisseling misschien wel van betekenis zijn. Carifesta kan ruimte bieden aan artiesten die hun beleving van de samenleving uiten op podia, in kunsthallen, ballrooms en meer. Een samenzijn dat een gezonde dialoog over onze eigen ontwikkeling tot stand kan brengen. In de openingsspeech van Eudine Barriteau op de conferentie in Grenada werd dit samenzijn een ‘ruimte van creatieve coalities ’genoemd. De professor in Gender and Public Policy aan de University of the West Indies te Barbados gaf in een zeer wervelende toespraak weer, dat zij als uitgesproken gender-voorvechtster ervaren heeft dat ‘je case’ niet binnenskamers bij gelijkgezinden mag blijven. Haar zaak, een betere positie voor vrouwen, bereik je niet door mogelijke oplossingen in eigen groep te laten circuleren. Je moet die ruimte vergroten, jouw visie en jouw aanpak onder de aandacht brengen buiten jouw groep. Onze indigenous frameworks, de structuren van onze samenleving, moeten meegenomen worden in de internationale discussies over de ontwikkeling van ons gebied. We zijn hier niet alleen om te kijken en naar elkaar en te luisteren, niet alleen om ons gebied te bestuderen, maar om alles wat hier tot stand komt ook naar de tafels te brengen waar de besluiten worden genomen over onze regio, over onze gebieden en over ons eigen vorm van leven. Het woordje ‘space’ werd ongewild en onbedoeld de rode draad van de conferentie.
Invloed
Ruimte bleek in verschillende presentaties overal voor nodig. Er zijn magazines nodig die ‘space’, dus ruimte creëren voor uitwisseling van creatieve ideeën. Zoals het Caribisch kunsttijdschrift ARC. Er zijn pleinen nodig waar de massa bijeen kan komen, terwijl die bijvoorbeeld in Puerto Rico in beslag worden genomen door gebouwen, waardoor letterlijk ruimte ontbreekt. Tijdens de presentaties bleek ruimte een oplossing voor uiteenlopende maatschappelijke vraagstukken .In de vele jaren dat we als Caribische gemeenschap zowel in de kunst als op andereo ntwikkelingsgebieden bij elkaar komen, werd de regio vooral gebruikt als onderzoeksmateriaal, podium, tentoonstellingsruimte of tijdelijk verblijf. Op de conferentie leek het echter alsof een ieder tijdens de voorbereiding van zijn presentatie stil was blijven staan bij het toekennen van waarde aan het léven in de Caribbean. De aandacht was verschoven van de gedachte ‘wij hebben oplossingen nodig’ naar een andere invulling van de ‘idee’ ontwikkeling. Filmmaker Miguel Coyala geeft in zijn film Memorias de desarello (Herinneringen aan onderontwikkeling) een indringend en confronterend beeld van hoe ‘ideeën’ en concepten verward raken wanneer deze ‘geplakt’ worden in een andere omgeving. Zijn film vertelt het verhaal van een intellectueel die na de Cubaanse revolutie denkt in de Verenigde Staten een nieuw leven, ver van onderontwikkeling, op te bouwen. De collageachtige manier van filmen versterkt de boodschap van de vervreemding die je voelt wanneer jouw wereldbeeld niet meer klopt met de omgeving waarin je leeft. In mijn eigen presentatie bracht ik de connectie van mens en omgeving naar voren, de invloed daarvan op onze kennis en ervaring en welke plek deze kennis inneemt binnen het denken over ontwikkeling en het aandragen van oplossingen.
Ditzelfde onderwerp werd aangesneden in een paneldiscussie over ontwikkeling in het Caribisch gebied met de uit Puerto Rico afkomstige José Buscaglia Salgado en de zeer gepassioneerde spreker Tyehimba Salandy uit Trinidad. Ze stelden: ‘We moeten kritisch zijn wanneer we praten over ontwikkeling en de begrippen die we daarbij klakkeloos overnemen, want te vaak merken we dat de realiteit genegeerd wordt.’ In onze regio zitten we in een gecompliceerde ruimte, zou je kunnen zeggen. De ruimte wordt bepaald door dominante ontwikkelingsvisies die geen rekeninghouden met onze realiteit: met onze jongeren die in Europa of de Verenigde Staten studeren, onze omgevingservaring en traditionele kennis. Het Caribisch gebied kent een andere benadering van duurzame ontwikkeling dan het Westen. Daar is de discussie over duurzame ontwikkeling ontstaan vanuit rampen die hebben plaatsgevonden. In het Westen is het een ideologie die voorschrijft hoe de wereld eruit zou moeten zien, in plaats van een idee, een set mogelijke stappen die vanuit de werkelijkheid genomen kunnen worden. Als wij ontwikkeling als een idee benaderen, vraagt het van ons vooral een kritische houding ten opzichte van strategieën die de kennis en ervaring vanuit de regio negeren.
In een discussie na de presentatie over dit onderwerp werd de kritische vraag gesteld in hoeverre wij daartoe in staat zijn, als wij ons richten op het vieren en tentoonstellen wat we hebben, zonder een podium te creëren voor kritisch gedachtegoed dat zal leiden tot een model van aanpak voor ‘life in the Caribbean’.
Kritische massa
We hebben meer media in het Caribisch gebied nodig die een visie uitdragen, een podium biede nvoor de verhalen en ervaringen van eigen bodem, onze kennis vergroten over onszelf, wat bij ons speelt, door ons gemaakt wordt, onze aanpak, onze ideeën. Publicaties die een kritische massa kweken en ruimte bieden voor het uitwisselen van kennis. Omdat nagenoeg alle Caribische landen in dezelfde fase van ontwikkeling zijn en daarbij verreweg dezelfde uitdagingen een rol spelen ,kan het Caribisch platform een inspiratiebronzijn voor een succesvolle ontwikkeling van ons gebied. Onderwerpen als natievorming, identiteit, klimaatverandering, gemeenschapsontwikkeling, duurzame ontwikkeling, kunst, cultuur, literatuur en ga zo maar door, kunnen daar heel anders benaderd worden. We bewegen ons dan in een ruimte van gelijkwaardige discussies en vergelijkbare oplossingen in plaats van de exotische ruimte die ons te vaak toebedeeld wordt. Misschien moeten we leren waarderen wat onze omgeving ons biedt, kijken naar onszelf in plaats van buiten onszelf, leren oog te hebben voor wat nodig is in de omgeving waarin wijzelf leven.
De publicatie Ster in de stad, behorende bij de gelijknamige tentoonstelling over Bombay van het kindermuseum Villa Zapakara, is een goed voorbeeld van het respecteren en waarderen van je omgeving. Geen boekje over hoe zielig de inwoners van Bombay zijn, zoals je zou denken bij een tentoonstelling over een miljoenenstad met meer dan honderd sloppenwijken, maar een boek over de verhalen, ervaringen en capaciteiten van mensen binnen de context van hun eigen omgeving. Het definiëren van onze capaciteiten betekent het plaatsen van de voor anderen vaak onbekende ervaringen in het grote rgeheel. Een plek waar je geen vreemde bent en je land niet constant vraagtekens oproept.
Tijdens de conferentie was mijn Amazoneregenwoud net zo gewoon als het witte strand met palmbomen. Dat kan ik niet kan zeggen wanneer ik met studenten in dialoog ga op de campus van de Universiteit van Amsterdam of op andere Europese podia. Op de campus van St. George’s University te Grenada vervalt het vreemde van het zogenaamd exotische. Voor de regio is het alleen daarom al belangrijk om in deze space aanwezig te zijn. Het valt op dat onze diaspora in vergelijking met die van andere Caribische landen nog weinig bijdraagt aan de discussies over ontwikkeling in samenhang met de plek waar wij werken, wonen en leven. En gezien het grote aantal goed opgeleide Surinamers in diaspora, zou het helpen om wat meer de vruchten te proeven van deze intellectual cruising, het reizende Surinaams intellect. Carifesta zal misschien in staat zijn om voor even de aandacht te vestigen op de samenhang tussen Suriname en het Caribisch gebied, hopelijk los van een exotisch karakter en met meer aandacht voor de inzichten die achter de creaties van dit festival liggen. Of we vervolgens die Caribische ruimte ook daadwerkelijk kunnen bereiken om de creatieve coalities aan te gaan, zal afhangen van de vruchten van deze ‘creatieve en intellectuele Caribbean cruising’.
Schrijver en publicist Karin Lachmising opereert in het maatschappelijk middenveld als ‘communicatiestrateeg met een filosofische inslag’.
[uit Parbode, 1 augustus 2013]

Nederlandse boeken voor Suriname: wel of niet? Afdankertjes of leesmateriaal?

I. ‘Wie eegie sanie’ fu píkin

door Els Moor

De Surinaamse literatuur vanuit de eigenheid van cultuur en talen kwam pas goed op gang in de jaren vijftig van de vorige eeuw, toen ‘Wie Eegie Sanie’werd opgericht in Nederland, met Bruma als centrale figuur en later in Suriname ook met de nog jonge Dobru. Dit was een belangrijke stap op weg naar de zelfstandige republiek Suriname, in verband met ‘eegie sanie’. Dat er tot op de huidige dag nog veel van het kolonialisme is blijven hangen ervaren we maar al  te vaak, vooral ook op het gebied van taal en literatuur.

Een ander duidelijk voorbeeld is dat er nog steeds per boot veel, veel, vaak afgeschreven, Nederlandse kinder- en jeugdboeken  naar Suriname gestuurd worden, die dan in schoolbibliotheken terechtkomen, zelfs in het binnenland  of  voor weinig geld verkocht worden bij boekverkopingen.  Je schaamt je toch, als je zo’n boek opent en meteen een stempel ziet met in vette letters: ‘Afgeschreven’! Dat is neokolonialisme ten top: je afgeschreven boeken naar ‘die negertjes’ in je ex-kolonie sturen. En dat, terwijl er gelukkig in Suriname momenteel veel gebeurt aan de ontwikkeling van een eigen kinder- en jeugdliteratuur!    

De taalsituatie in Suriname is enerzijds van een grote rijkdom die de culturele ‘eenheid in verscheidenheid ’uitstraalt, maar  is anderzijds  problematisch voor veel kinderen en jongeren van wie de officiële taal, het Nederlands, niet de moedertaal  is. In ons land worden binnen bevolkingsgroepen zo’n twintig ‘eegie tongo’ gesproken. Daarboven staat het Nederlands voor het contact in de hele samenleving en vergeet niet het Sranan Tongo als ‘lingua franca’ (algemene contacttaal). Er zijn inheemse en marrontalen die hier ontstaan zijn en talen die ‘meegebracht’ zijn uit de landen waaruit de immigranten kwamen, zoals het Chinees, Sarnami en Javaans en niet te vergeten de ‘eegie’ versie van het Nederlands, het Surinaams Nederlands met eigen klanken, woorden  en zinsconstructies.   Deze veeltaligheid brengt echter ook grote problemen met zich mee. In volksbuurten in de stad, in het district, maar vooral ook in de dorpen in het binnenland spreken kinderen met hun familie meestal hun eigen taal. Veel kinderen moeten leren lezen, schrijven en rekenen in een voor hen vreemde taal. Als je dan leesboeken in de bieb hebt in die ‘vreemde taal’ en bovendien nog over allerlei dingens die jij niet kent, die ver van je bed of je hangmat zijn, dan moet je een geweldige doorzetter zijn en veel hulp krijgen van je leerkrachten om het toch te redden.    

Gelukkig dat vele deskundigen, ook in de stad, dit probleem tegenwoordig erkennen en ervoor ijveren om die kinderen meer kansen te geven, het onderwijs kind- en taalvriendelijker te maken! Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is: Leer die ‘vreemde taal’ vanuit je eigen leefwereld!’ Surinaamse kinder- en jeugdboeken vormen daarbij een geweldig goed hulpmiddel. Als kinderen die moeite hebben met de schooltaal  eenvoudige boeken in handen krijgen met herkenbare verhalen vanuit de eigen wereld, met veel duidelijke, ondersteunende illustraties die bovendien spannend en leuk zijn, dan gaan ze lezen leuk vinden en ze leren ‘spelenderwijs’ die moeilijke schooltaal, bovendien op een manier zoals die in het eigen land gesproken en geschreven wordt, Surinaams Nederlands dus. En wat belangrijk is: die boeken zijn niet gebonden aan leeftijd, maar aan de ontwikkeling van de taal bij het kind. Die boeken moeten echter wel aanwezig zijn in de school, niet alleen maar ‘afgeschreven’ Hollandse boeken.    

Overigens is het echt niet zo dat goede Nederlandse en andere, vertaalde,  boeken uit de wereld-jeugdliteratuur hier niet moeten komen. Integendeel. Er zijn prachtige Nederlandse boeken voor de jeugd, evenals vertaalde ‘klassiekers’. Denk aan Alleen op de wereld van Hector Malot. De kinderen die die boeken lezen en herlezen hebben vaak het Nederlands als hun moedertaal  of  beheersen de taal goed doordat ze een universele opvoeding krijgen. Zulke kinderen zijn er veel in Suriname, met name in de stad en omgeving.. De andere kinderen kunnen daarnaartoe groeien doordat er op school en elders veel gedaan wordt aan de ontwikkeling van hun taal- en leesniveau. Daar wordt hard aan gewerkt tegenwoordig, een prachtige ontwikkeling. Veel leerkrachten uit de stad, het district en het binnenland hebben trainingen gekregen om de vaardigheden en mentaliteit te ontwikkelen om kindvriendelijk, kindgericht en dus speels en creatief te werken aan de taalontwikkeling van hun leerlingen. Ook medewerkers van bibliotheken en andere plaatsen (na-schoolse opvang bijvoorbeeld).  

Zo iemand is Sandra Purperhart die een bieb heeft op Abra Broki, een volkswijk in de stad. Daar komen ’s middags veel kinderen die het Nederlands moeilijk vinden, maar houden van de leuke, eenvoudige Surinaamse kinderboeken met duidelijke illustraties. Sandra maakt zelfs mét de kinderen musicals over verhalen. Die worden opgevoerd tijdens Kinderboekenfestivals,  niet alleen in de stad. Dit jaar werkte ze al met de kinderen van Atjoni en van Commewijne en de resultaten waren leuke, muzikale en herkenbare musicals.    

Het Kinderboekenfestival in Paramaribo wordt al dertien  jaar gehouden, jaarlijks  in stad, district en binnenland.  Er zijn daar veel activiteiten voor kinderen, van kleuters tot en met tieners, die op een vaak creatieve manier te maken hebben met lezen. Gelukkig meestal van Surinaamse boeken! In veel stands is ook communicatie een belangrijk doel. Voor de kinderen is het echt een fijn uitstapje om erheen te gaan en zij en hun leerkrachten maken altijd weer kennis met nieuwe Surinaamse kinderboeken. Dat er tegenwoordig zoveel uitkomen, is ook voor een groot deel te danken aan de Stichting Projekten, PCOS. Zelf geven ze er jaarlijks een aantal uit en ze stimuleren schrijvers die dat willen. PCOS heeft ook trainingen georganiseerd, vooral in het binnenland, ‘Change for children’, die tot doel hadden de kindvriendelijke aanpak vanuit de eigen leefwereld te stimuleren. Ze hebben ook boeken  erover uitgegeven, met veel praktische informatie, zoals Lees je wijs!, over leesbevordering van Surinaamse kinderboeken, met veel creatieve, beeldende werkvormen en drie boekjes over de resultaten van de aanpak binnen het project ‘Change for children’, helemaal in Kwamalasamutu, waar de kinderen Trio spreken. Jammer dat het te ver is om te gaan kijken in die school. Dan zou je veel tekeningen zien hangen die de verhalen uit Surinaamse kinderboeken uitbeelden.   Heel eenvoudige boeken zijn meestal favoriet. De Amaisa-serie, uitgegeven door PCOS, over de dagelijkse beslommeringen van een meisje uit het binnenland , met weinig en eenvoudige taal en levendige illustraties is nog altijd een favoriet in de stand ‘Lees je wijs’op KBF. Zelfs bij zesdeklassers. Nogmaals: het gaat dus niet om de leeftijd, maar om het leesniveau. Wat Wagina, de groep van schrijfsters uit Wageningen, doet is ook bewonderenswaardig. Heel veel eenvoudige boekjes, allemaal hetzelfde formaat, hebben ze uitgegeven. Het zijn series van belevenissen uit het dagelijks leven, over dieren, over de jongen Moi-Boi en met een verdere blik een serie over andere districten en over ‘special kids’, kinderen met een probleem of een beperking. Steeds een stapje verder dus! Op het laatste KBF was Laat me niet alleen van Indra Hu, een boek met veel en vaak ook best moeilijke tekst over hiv en aids een van de populairste boeken bij vijfde en zesde klassers. ‘Waarom kiezen jullie dat? was de vraag. ‘Omdat er ook een film van is die we gezien hebben’, was het antwoord. Je ziet maar weer: je moet de inhoud ook kunnen zien!    

Een heel populair boek, niet alleen in het binnenland is ook Okorié en Agambé van Sherida Sabajo. Het gaat over twee jongens in het binnenland uit twee verschillende dorpen aan een rivier, een ingi-dorp en een marrondorp. Ze raken allebei verdwaald in het bos en komen elkaar daar tegen. Een ‘telefoonboom’ is hun redding: je slaat op de wortels en het klinkt wijd en zijd. Dan worden ze gevonden. Een spannend verhaal in eenvoudige taal, met grote letters, herkenbaar voor kinderen in het binnenland, maar leerzaam en spannend op het gebied van leven in het binnenland voor kinderen uit stad en district. Overal houden ze van het boek, ook vanwege de mooie, duidelijke tekeningen van Ginoh Soerodimedjo.  

Eenvoud is het kenmerk van het ware. Dat is altijd zo bij ‘eegie sanie’. Belangrijk is het dus dat Surinaamse kinderboeken op  onze scholen komen, in veelvoud, vooral op lagere scholen, maar ook moeilijker boeken op de muloscholen. De puber groeit dan van zijn eigen wereld naar een vreemde (buitenlandse boeken) en zo moet het ook gaan in het leven: je verruimt je blik naarmate je ouder en wijzer wordt.   Er komt veel hulp van Surinaamse maatschappijen en organisaties, maar het is nooit genoeg. Laten die Nederlandse organisaties en particulieren geen ‘afgeschreven’ kinderboeken meer sturen, maar geld om meer Surinaamse kinderboeken te drukken en vooral ook te herdrukken!  Dat is ontwikkelingshulp! ‘Eegie sanie’ondersteunen!  

[uit de Ware Tijd Literair, 25 mei 2013]

II. Reactie op ‘“Wie Eegie Sanie” fu pikin’ in ‘dWTL’ van 25/5/2013

door Suzanne Dekkers    

Stichting ‘Unu Pikin’ is een sociale werkplaats in Paramaribo waar schoolmeubilair wordt gemaakt door mensen met een beperking. Dankzij donaties kunnen we regelmatig de inrichting van een schoolbibliotheek produceren en aan een school weggeven. Naast het meubilair verstrekken we ook een groot aantal ‘Hollandse’ boeken, zoals lees-, prenten- en ontwikkelingsboeken, soms nieuw, meestal gebruikt. Maar ook scholen die eerder een bieb van ons hebben gehad, of anders een bibliotheek hebben gerealiseerd, zijn welkom om hun collectie aan te vullen. In de afgelopen 12 maanden zijn 180 scholen en andere instellingen langsgekomen om materialen te halen. Dat geeft aan dat er een grote behoefte bestaat aan deze boeken.    

De ideale situatie zou zijn dat elke school een bibliotheek heeft en de school of een overkoepelend orgaan in staat is boeken aan te schaffen. De mediatheekmedewerker kan dan bepalen welke boeken het beste zullen aansluiten bij de schoolpopulatie. Alle leerkrachten stimuleren het leesgedrag van de kinderen door regelmatig voor te lezen. De mediatheekmedewerker zorgt voor interessante lessen, alles om leesplezier en taalvaardigheid van de kinderen te vergroten. Helaas is de werkelijkheid anders. De scholen hebben dat budget niet, dus zijn ze afhankelijk van anderen. Om weer even terug te gaan naar onze specifieke situatie: deze boeken krijgen wij van bibliotheken uit Nederland, die wegens bezuinigingen sluiten. De boeken zijn van recente datum en zien er heel goed uit. Helaas staat in die boeken vaak met grote letters: afgeschreven, maar daar kan de juf iets aan doen: een sticker er overheen of die pagina verwijderen. De kinderen hoeven niet te weten hoe de school aan die boeken komt, zij hoeven alleen de voordelen te ervaren!   Niet alle boeken zijn geschikt. Bij onze ondersteunende organisatie in Nederland vindt de eerste selectie plaats. De boeken met té Hollandse of Europese onderwerpen worden niet verscheept. Eenmaal in Suriname vindt de tweede selectie plaats, omdat er wegens het grote aantal wel eens een verkeerd boek tussendoor glipt (dat we bij gebrek aan adequate oudpapier-verwerking dan voor een symbolisch bedrag verkopen). Daarna vindt de derde selectie plaats. De mediatheek-juf bepaalt zélf welke boeken zij geschikt vindt voor de kinderen van haar school.   Voor onze specifieke situatie geldt dat we de boeken kunnen opsturen met een minimum aan budget, dankzij samenwerkingsverbanden met andere organisaties. Dit budget is veel te klein om een voldoende aantal boeken van Surinaamse kinderboekenschrijvers te kopen. We zouden dan misschien 4 scholen kunnen helpen, tegen de eerdergenoemde 180.    

Het is belangrijk dat kinderen al op jonge leeftijd het plezier van lezen ervaren. Scholen moeten hosselen om aan die basisvoorwaarde te voldoen. Het lijkt me goed dat we gezamenlijk proberen een oplossing te zoeken voor deze situatie, ieder vanuit zijn eigen expertise en achtergrond. Laat de Nederlandse organisaties die boeken opsturen! Zij hebben nou eenmaal de kortste lijntjes naar de bibliotheken in Nederland en kunnen zo de hand leggen op prachtige boeken. Zorg wel voor een goede selectie en betrek de Surinaamse scholen daarbij. Laat anderen, bijvoorbeeld een nieuwe werkgroep, de afdeling mediatheekwezen of de kinderboekenschrijvers zelf, zich inzetten om zoveel mogelijk Surinaamse kinderboeken op de scholen te krijgen. Zij kunnen dit doen door steun van de overheid te verwerven, samen te werken met Nederlandse organisaties of zelf aan fondsenwerving te doen, in Suriname, Nederland of elders. Zo kunnen we er samen voor zorgen dat de schoolbibliotheken een gebalanceerde collectie aan boeken hebben, die de kinderen verder op weg zullen helpen in hun ontwikkeling. Laten we niet met de vinger naar elkaar wijzen, maar samen een vuist maken!  

[Susanne Dekkers, namens bestuur van ‘Unu Pikin’]  

III. De Ware Tijd Literair reageert
Wij vinden het geweldig als gereageerd wordt op onze artikelen. ‘Unu Pikin’ heeft duidelijk haar standpunt uiteengezet en de lezers van ‘Literair’ kunnen hun oordeel vormen over de kwestie: wat doen we met de ‘Hollandse’ kinderboeken die in groten getale naar Suriname komen. Wij hebben ons standpunt uiteengezet dat er op neerkomt dat er niets tegen buitenlandse kinderboeken is, die geschreven zijn in een ander Nederlands dan de boeken hier en vaak over zaken gaan die buiten de leefwereld van onze jeugd liggen. Maar het gaat erom dat kinderen boeken te lezen krijgen die ze aankunnen, wat taal zowel als inhoud betreft. Een ideale ontwikkeling is dat kinderen langzaamaan hun blik verbreden: van de eigen leefwereld naar de grote wereld, en boeken kunnen, evenals films, daar een belangrijke rol bij spelen. Dan krijg je als kind plezier in lezen en houd je dat ook: van eenvoudig en herkenbaar naar vreemd en boeiend! Alles wat je leest, moet je kunnen begrijpen. En we behoren altijd te beseffen dat de meerderheid der Surinaamse kinderen uit een totaal andere thuissituatie komt met minder ontwikkelde, anderstalige ouders, weinig of helemaal geen Nederlands gesproken programma’s op/in de media, weinig tot geen toegang tot clubs, en dergelijke. De dit schooljaar begonnen ‘Naschoolse Opvang’ kan die leemte wel gedeeltelijk opvullen, maar mist daarvoor eigen tools. Fijn is dat er veel Surinaamse kinderboeken zijn, voor verschillende leesniveaus, met zonodig duidelijke illustraties. En er komen steeds nieuwe bij!  

[Red. de Ware Tijd Literair]

Samenwerking tussen Adek en Vlaamse uni’s gaat nieuwe fase in

door Ewout Lamé

Paramaribo – “Wij zien jullie graag.” Het is één van de redenen waarom Nederlandstalige universiteiten in België de samenwerking met de Anton de Kom Universiteit (Adek) graag voortzetten.
De uitspraak komt van professor Wim Van Petegem, directeur Onderwijs en Leren van de Katholieke Universiteit Leuven. Gisteren was hij één van de ondertekenaars die de overeenkomst voor de tweede fase in de samenwerking ondertekende. De KU Leuven coördineert de samenwerking met Suriname namens verschillende universiteiten in Vlaanderen, het Nederlandstalige gedeelte van België.
De samenwerking is een vorm van ontwikkelingshulp, zei Van Petegem. “Dat wordt niet bij iedereen gunstig gezien, maar ik vind dat de drie kerntaken van een universiteit, onderwijs, onderzoek en dienstverlening, er mooi in samenkomen. Het is een alibi om met die drie pijlers bezig te zijn.”
Competitie
Hij noemde het voor de Vlamingen een voordeel dat in Suriname dezelfde taal wordt gesproken. Van Petegem: “En er is een beetje competitie met Nederland. Iemand zei dat er op dit moment meer Belgische stagiairs zijn dan Nederlandse in Suriname. Yes, we did it!”
De afgelopen vijf jaar stortte de Vlaamse universitaire wereld 750.000 euro per jaar in de Adek. Voor de komende drie jaar is er 540.000 euro per jaar vrijgemaakt. “We gaan dat afbouwen, want de Adek heeft de verplichting het zelf te gaan bekostigen”, zegt Van Petegem.
Nu zijn er dertig masterplaatsen voor Surinamers in België. Het is de bedoeling dat er uiteindelijk minder Surinaamse studenten naar België en Nederland gaan. De interesse van Vlaamse universiteiten voor Suriname richt zich vooral op de onderwerpen duurzame ontwikkeling en natuurlijke hulpbronnen. Daarom hielpen de Belgen bij de studierichting Technische Wetenschappen een master Natuurlijke Hulpbronnen op te richten, en bij de studierichting Medische Wetenschappen wordt nu fysiotherapie op masterniveau aangeboden.
Zelfstandiger
Voor het inrichten van een master is niet alleen het soort vakken belangrijk, maar ook de manier waarop studenten worden onderwezen, legde Van Petegem uit. “Op masterniveau mag je verwachten dat ze zelfstandiger te werk gaan.” Daarvoor moeten Adek-docenten ook anders les gaan geven, beaamt Van Petegem. De Belgische universiteiten willen daarom bijdragen aan het professionaliseren van Adek-docenten.
Aan de opzet van masterprogramma’s gaat een fase van ‘koppeling’ vooraf. Belgische universiteiten zeggen op welke wetenschapsgebieden ze graag hun expertise inbrengen, en de Adek geeft aan waaraan zij behoefte heeft. “Dat is een kwestie van geven en nemen”, zegt Van Petegem. Zo kan hij bijvoorbeeld niet op voorhand zeggen of Belgisch hoger onderwijs kan helpen om opleidingen voor de goudsector op te zetten. “Er zullen best mensen mee bezig zijn met mineralogie of delfstoffenkunde, maar die moeten dan ook in ontwikkelingswerk geïnteresseerd zijn.”
[uit de Ware Tijd, 30/05/2013]

Restant Verdragsmiddelen geslonken naar 700.000 euro

door Eric Mahabier

Paramaribo – Per 31 december 2012 was er nog 700.000 euro over uit de Verdragsmiddelen. Dat blijkt uit het evaluatierapport 2012 van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken.
In april vorig jaar berichtte Buza-minister Frank Timmermans de Tweede Kamer nog dat er twintig miljoen euro aan resterende Verdragsmiddelen zou zijn.
Bij zijn onafhankelijkheid in 1975 kreeg Suriname van Nederland ruim 1,6 miljard euro (3,5 miljard Nederlandse gulden) aan Verdragsmiddelen als schenking. Uit het evaluatierapport blijkt dat Suriname sinds 1975 ruim 1 miljard euro aan schenkingen heeft gekregen. Met de aanname van de Amnestiewet in april vorig jaar schortte Nederland de besteding van de resterende Verdragsmiddelen op en zou er volgens Timmermans nog twintig miljoen zijn, die reeds gealloceerd zou zijn.
De recente rapportage geeft echter niet aan of er toch geld richting Suriname is gegaan en ook is het resterende bedrag van zeven ton euro niet gespecificeerd. Wel wordt in het jaarverslag het volgende opgemerkt: “Gezien de bijzondere situatie rond het stopzetten van de verdragsmiddelen, wordt per geval besloten of een sanctiemaatregel kan worden toegepast of tot tijdelijke ontheffing van de sanctie kan worden overgegaan.”
Effecten
Maarten Schalkwijk, hoogleraar Sociale Veranderingen en Ontwikkeling aan de Anton de Kom Universiteit, pleit voor een grondige evaluatie van de besteding en de effecten van de Verdragsmiddelen op Suriname. Die evaluatie moet van Surinaamse zijde komen. En moet onder andere worden aangegeven of Suriname met de ruim 1 miljard euro, al dan niet verder zou moeten zijn met haar ontwikkeling.
Schalkwijk maakt wel een ruwe balans van de effecten van de besteding Verdragsmiddelen. Hij praat over een “gemengd resultaat”. Immers moet er per project beoordeeld worden. Er zijn projecten die hun doel en nut duidelijk hebben bewezen, zoals de bouw van vele scholen. Het West Surinameproject dat vele miljoenen heeft gekost is een duidelijke misser.
Schalkwijk vindt het niet vreemd dat er slechts 700.000 euro over is uit de Verdragsmiddelen. Bij het aangaan van de Verdrags-middelen werd van Surinaamse zijde uitgegaan dat de 1,6 miljard euro in tien jaar tijd (ultimo 1985) besteed zou zijn. Nederland had echter een tijdspad van vijftien jaar. Maar in 1982 vond de opschorting plaats van de ontwikkelingshulp. Hierdoor is de besteding verder verschoven. Volgens Schalkwijk is in allerlei rapporten duidelijk vastgesteld waaraan het geld allemaal besteed is en dat er niet zomaar geld is gegeven. “Het is altijd naar projecten en zaken gegaan die verantwoord zijn. Anders was het allang gestopt.”
Ex-minister Ronald Assem van Planning en Ontwikkelingssamenwerking (1993-1996) zei eerder tegen de krant dat Nederland de ontwikkelingshulp ondermijnd en flink gefrustreerd heeft, waardoor de ontwikkelingsdoelen niet gehaald zijn. “Suriname had met het geld inderdaad veel verder moeten zijn, maar het is steeds Nederland geweest die zaken heeft getraineerd”, zei Assen.
[uit de Ware Tijd, 13/05/2013]

Verdraagzaamheid, een programma voor vrijheid (7)

Ter inleiding keer ik terug naar de aanhef van dit hoofdstuk omdat ik dat als een belangrijk  uitgangspunt beschouw: “Wie streeft naar het waarlijk goede, kan zich niet afwenden van het ongeluk van anderen”. Deze uitspraak heb ik verbonden met een samenleving waarin mensen waarheid en vrijheid moeten kennen en ervaren. Tolerantie is een voorwaarde om dit te bereiken. Mensen moeten bij hun streven naar het goede, ware en de vrijheid zich richten op de ander en zij ontkomen niet aan verdraagzaamheid. Het gaat juist om die specifieke combinatie. Alle componenten zijn even belangrijk. Ik gebruik hier het woord “naastenliefde” met opzet niet en dat zal later duidelijk worden.
 

De reddende waarheid kan door geen mens geboden worden. Dat gegeven vindt Thomas Mann terug in de verhalen van Tsjechov [1]. En dat betekent dat je zelf voortdurend op zoek moet gaan. Het vermogen om jezelf te veranderen is de voornaamste morele plicht, denkt Riemen hierbij ook. Het is niet alleen een morele plicht; het is zelfs van levensbelang. Je kunt jezelf hooguit bevrijden van angst en onverschilligheid via de kunsten, maar het veranderen, de zoektocht naar de waarheid en het goede moet je zelf activeren en op gang houden.
Ik heb tolerantie een menselijk vermogen genoemd. Het is een eigenschap, die men ook steeds actief moet benaderen en onderhouden: oefenen van eerbied zoals Riemen en ook Venmans dat zeggen [2] . Het gaat om persoonlijke en individuele vorming, het voortdurend jezelf oefenen in eerbied voor anderen (alsook voor de aarde zelf, voegt Riemen daar nog aan toe). Dit persoonlijk oefenen kan alleen in vrijheid gebeuren. Je moet jezelf daarbij steeds bewust zijn van de plek die je inneemt tussen alle anderen. Dat wil zeggen dat je je eigen authenticiteit moet realiseren. Deze authenticiteit is – zoals eerder gezegd – niet historisch of genetisch gedetermineerd. De context waarbinnen je opgroeit, is niet onbelangrijk is. Paul Verhaeghe constateert in zijn boek dat identiteit tot stand komt “via de verhouding tot anderen; dergelijke verhoudingen zijn zelfs een noodzakelijke voorwaarde, want anders komt er geen identiteit tot stand”. [3] De mens is een sociaal dier en gedijt slechts in de betrekkingen die hij met anderen kan onderhouden. Tolerantie is dan ook een sociaal vermogen. De omgeving waarin je opgroeit, heeft een vormende werking op de persoonlijkheid, maar is niet bepálend voor de uitkomst van je bestaan. Je authenticiteit heeft te maken met de mate waarin én hoe je jezelf onderscheidt van anderen. Dit is een egocentrisch beginsel en het vergt voortdurend heroriëntering, een dynamiek van eigenheid. “Ken uzelf”, het Oudgriekse gezegde (dat aan verschillende Oudgriekse denkers wordt toegeschreven) heeft betrekking op deze wijze van léren kennen van wat je onderscheidt van anderen. Het is de basis van eigenwaardigheid. Ken uzelf is geen statische uitspraak; het gaat over de constante dynamiek van zelfontdekking.

Veranderbaarheid. Daar zit voor een deel de crux van deze beschouwing. Als tolerantie een menselijk vermogen is, dan betekent dat dat het actief ontwikkeld kan worden. Het betekent ook dat je als mens alleen maar een zinnig debat kunt voeren als je jezelf bewust bent van dit vermogen te veranderen. Je kunt in een debat inzichten verwerven. Inzichten verwerven betekent dat je kúnt veranderen, je jezelf anders leert kennen en je perspectief op de werkelijkheid (de feiten) mede verandert. Ken uzelf betekent dus ook dat je veranderbaar bent. Guépin heeft in dit verband een aantal opmerkingen gemaakt dat ook in het beeld van dit boek past. “Een door mensen veroorzaakt kwaad wordt of aan domheid of aan slechtheid toegeschreven (…). Als het kwaad aan domheid wordt toegeschreven, lijkt het nog het meest op natuurrampen, voor zover de domheid erfelijk wordt bevonden. Het is dan progressief – want alleen domheid is veranderbaar – om ook de domheid als gevolg van slechtheid van anderen te zien: vals bewustzijn, misleide geesten, kanslozen, allemaal verdrukten” [4].

Met progressief bedoelt hij politiek progressief, dat wil zeggen linkse of het christelijk-marxistische ideologieën, de stromingen uit de laatste decennia van de 20e eeuw in Nederland. Zelf heb ik “veranderbaar” geaccentueerd in de tekst. In de constatering van Guépin zit de tragiek van het slachtofferisme besloten. En dit is gevangengehouden in de geest van het politiek correcte denken over tolerantie. Degene die de ander dom houdt, zal niet willen veranderen terwijl het slachtoffer zelf niet kán veranderen. Dit houdt de geest van het verzet in stand, het leven als strijd, want dat is het enige dat zin geeft. Binnen het politiek correcte denken is dat het sjabloon, waar men niet buiten de lijntjes kan kleuren. Het slachtoffer kan zijn waardigheid niet herwinnen; hij zit vast in zijn achterlijkheid en dat kan men hem niet verwijten. Op hem rust niet de morele plicht ook maar iets te veranderen. Sterker nog, hij is de held in zijn positie.
De traumatisering door slavernij zijn we in dit boek verschillende keren tegengekomen. Jandi Paula wil een diepgaand onderzoek naar de ziel van de Curaçaoënaar. Anders zal er nooit iets veranderen. Ook Girigori, Sluis, Mary Rose Allen, Marcha en Verweel schreven erover. In het vorige hoofdstuk heb ik ook Schotborgh – van de Ven genoemd. Mensen zijn verstrikt geraakt in hun eigen onmacht en ze zijn kennelijk niet in staat dit te veranderen. Ze ontberen het vermogen te veranderen en ze zijn niet in staat te komen tot waardigheid.
Vertegenwoordigers van het politiek correcte denken versterken deze veronderstellingen. Het slachtoffer is gedetermineerd door geschiedenis en afkomst. Doordat de beschaamden niet los kunnen komen van de geest van getraumatiseerd zijn, worden verzet en weerbarstigheid een substantieel deel van hun identiteit. Hierdoor kan deze groep het vermogen tot tolerantie niet tot ontwikkeling brengen. Dat zou een logische gevolgtrekking zijn en die blokkade komt volledig op het conto van de dader. Niets aan te doen.
Ik denk dat het vermogen tot tolerantie wél in elk mens aanwezig is; het is namelijk onderdeel van de eigen waardigheid zelf en dat is het wezen van vrijheid en waarheid. Dat vermogen moet je als mens zelf op gang brengen, zoals ik eerder liet zien. Het is een individuele opgave veranderbaar te zijn.
(wordt vervolgd)

[1]Riemen, Adel van de geest, pag. 79
[2]Riemen, Adel van de geest,  pag. 51 en Venmans, Het derde deel van de ziel, pag 140.
[3]Verhaeghen, Paul, Identiteit, uitgeverij De Bezige Bij, Amsterdam, 2012, pag. 90 en 104/105.
[4]Guépin, De beschaving, pag. 246.

Geld ontwikkelingssamenwerking beter besteden

Persoonlijk relaas van ontwikkelingssamenwerker

door Jeroen Heuvel

Veel geld dat bedoeld is voor ontwikkelingssamenwerking gaat verloren, het gaat wereldwijd om miljarden euro’s. Karel van Kesteren legt in zijn boek Verloren in wanorde uit waar het fout gaat en hoe het beter kan. Van Kesteren (1948) is in dienst van het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken en hij vervulde functies in Nederland, Colombia, Nicaragua, Spanje, Tanzania en Bulgarije.
Van Kesteren: “De inhoud van dit boek komt geheel voor mijn persoonlijke rekening. Hier en daar bevat het stevige kritiek op de gangbare praktijk van ontwikkelingssamenwerking (OS). Niet in de eerste plaats op die van Nederland, maar veel meer op de praktijk van alle hulpgevende instanties gezamenlijk. Ik betoog dat die gebrekkig in elkaar zit, dat de totale hoeveelheid ontwikkelingsgeld in de wereld niet op de beste manier wordt besteed. Je kunt ook zeggen dat er een deel verloren gaat. ‘Verloren in wanorde’. In de Nederlandse discussie over ontwikkelingshulp wordt aan diverse kanten betoogd dat het bedrag dat Nederland aan OS besteedt, nu 0,8 procent van het bruto nationaal product, omlaag moet. Al hier in dit voorwoord onderstreep ik dat dit boek op geen enkele wijze bedoeld is als een ondersteuning van dat soort pleidooien. De noden in veel delen van de wereld zijn enorm en hulp van buiten kan een heel welkome aanvulling zijn op de eigen middelen daar. Het is ook normaal en een teken van beschaving dat welgestelde mensen bijdragen aan de verbetering van de levenssituatie van minderbedeelden.”

Waarom staat Nederland in het rijtje van landen waar de auteur functies heeft vervuld? Omdat het referentiekader van de auteur zijn land is. Dat komt mooi ter sprake in het volgende fragment. Koningin Juliana kreeg in 1978, ter gelegenheid van haar 30-jarig ambtsjubileum een nationaal geschenk, bestaande uit een som geld van het volk. “Volgens de wens van de koningin moest dat geld worden ingezet voor lotsverbetering van kinderen in de Derde Wereld. Een groep mensen had het plan ontwikkeld om in het district Kaya in Burkina Faso de polio te gaan uitroeien. Daarbij zou dan een nieuw antipolioserum worden gebruikt dat kort daarvoor was ontwikkeld in het Rijksinstituut voor de Volksgezondheid te Bilthoven. Het plan was om met een team van vliegende dokters alle kinderen in het hele district in te enten en hen zo van de gevreesde ziekte te redden. Dit plan werd besproken in een vergadering van het comité van alle betrokkenen, waarin naast de initiatiefnemers van het plan ook een wat oudere arts zitting had die jarenlang in ontwikkelingslanden had gewerkt. (…) ‘Je kunt wel beweren dat je veel kinderen redt,’ zo betoogde de arts, ‘maar je let helemaal niet op de negatieve effecten van je plan. Je komt daar met een vliegtuig en allemaal prachtige spullen, je vaccineert de kinderen en tegen de tijd dat je de bevolking achterlaat in de stofwolk van het opstijgende vliegtuig, is het personeel van de lokale gezondheidszorg helemaal gedemoraliseerd, omdat ze nog scherper beseffen hoe gebrekkig ze zijn toegerust en hoe schamel hun werkomstandigheden zijn. Het plan draagt dus helemaal niet bij, nee integendeel, doet afbreuk aan waar het echt om zou moeten gaan, namelijk het opbouwen van een lokaal gezondheidszorgstelsel dat in alle opzichten de capaciteit heeft om zelf de bevolking te bedienen. Als je een goed gezondheidssysteem wilt opbouwen in een ontwikkelingsland, zul je eerst nog heel wat kinderen dood moeten laten gaan!’ riep hij in het vuur van het debat uit.” (pp 19-20) Snel resultaat willen hebben is wat de donorlanden willen, politiek kunnen scoren, het ontvangende land willen helpen in een ontwikkeling om zelf de problemen de baas te kunnen is een langzaam traject, dat langer duurt dan de vier of zes jaar tussen twee verkiezingen in.

Door het referentiekader van Karel van Kesteren, durft hij in zijn boek niet de vraag te stellen wat het ontvangende land zelf wil, waar het aan toe is in de ontwikkelingsfase van dat land. Een land is als een kind, het wordt geboren en heeft dan andere behoeftes dan wanneer het een peuter is, een kind, een puber, een adolescent, een volwassene, en zo voort. Hij durft niet de geestelijke realiteit te onderzoeken van ieder volk en de cyclus van groei en verval van landen onder de loep te nemen. Hij wijst wel op de valkuilen van corrupte politici, ambtenaren, beleidsmakers in zowel het donorland als in het ontvangende land.
“De instellingen in Colombia waarmee wij werkten hadden in uiteenlopende mate last van deze politiek geïnspireerde personeelswisselingen. Het ergste was het in de streek Chocó, een slecht toegankelijk gebied aan de kust van de Stille Oceaan, bewoond door afstammelingen van slaven die daar in de 19de eeuw terecht waren gekomen om in de rivier Atrato naar goud te zoeken. Beweerd werd dat die slaven waren aangevoerd door Nederlandse handelaren, zodat de financiering van het ontwikkelingsproject voor de streek met wat goede wil nog als een soort herstelbetaling kon worden geïnterpreteerd. Vanwege de greep van de politici op de regionale ontwikkelingsmaatschappij ging de Nederlandse projectleiding er toe over het project daar meer en meer los van te maken, door onderdelen ervan, bijvoorbeeld de rijstverbouw en de rijstverwerking, in afzonderlijke, nieuwe organisaties onder te brengen, vaak coöperaties van de boeren. De bewoners van de streek werden zo steeds minder afhankelijk van de plaatselijke overheid en dus ook van de plaatselijke politici. Zij vonden het daarom ook niet meer nodig om bij de verkiezingen op die politici te gaan stemmen. Op die manier werd het project een directe bedreiging voor de positie van degenen die het sinds jaar en dag in de streek voor het zeggen hadden gehad – ook ten voordele van hun eigen portemonnee. Op zeker moment kwam het zover dat er op de Nederlandse projectleider werd geschoten.

Conflicten had betrokkene al veel langer, hij – en wij op de ambassade – waren ons er terdege van bewust dat er bij het veranderen van machtsverhoudingen ten gunste van de armen ook verliezers zijn, namelijk de gevestigde elite. En die geeft zich niet zomaar gewonnen. Het motto van de projectleider was dan ook, naar analogie van dat van Rinus Michels, ‘ontwikkelingssamenwerking is oorlog’. Zo letterlijk hadden we het echter niet voorzien. Er zat toen weinig anders op dan hem, tot zijn eigen grote ongenoegen, terug te trekken en te vervangen door een wat minder uitgesproken persoon.” (p 35).
Aan het eind van het meer dan 200 bladzijden tellende boek komt het laatste hoofdstuk. “Het tekortschieten van de organisatie van de hulpverlening is geen nieuwe ontdekking. Er is van veel kanten al op gewezen. In een recent OESO-rapport bijvoorbeeld staat: ‘In een situatie als deze zijn overlappingen onvermijdelijk – net als inspanningen die elkaar tegenspreken of elkaar opheffen. Essentiële middelen worden aldus inefficiënt besteed, en de resultaten die ze opleveren zijn minder dan verwacht zou kunnen worden.’ (…) Precies valt dat verliespercentage niet te berekenen, maar als we het op een getal ergens in het midden houden komen we erop uit dat in de huidige hulppraktijk een derde van het ontwikkelingsgeld verloren gaat. Let wel: dat zijn dan extra verliezen, bovenop de verliezen die in zo’n moeilijke bedrijfstak als ontwikkelingssamenwerking toch al bijna altijd optreden; vermijdbare verliezen dus.’’ (pp 197-198).

Wie betaalt, bepaalt niet
Op de kaft van het door het Koninklijk Instituut voor de Tropen uitgegeven boek staat een foto van een deel van een elektriciteitsmast waar een heleboel draden aan zijn vastgemaakt, zoveel draden dat het een warboel lijkt. Ik denk dat ook hierbij geldt: wat is het referentiekader van degene die het ziet? Iemand die stroom of telefoon krijgt uit deze kluwen zal blijer zijn dan iemand die liever de modernste draden onder de grond ziet. Misschien moet er anders gedacht worden over OS, moet de prijs voor cacao, bananen, rietsuiker, koffie en thee veel hoger worden (dat wil niet zeggen dat de consument er meer voor moet betalen, maar het kan zijn dat donorlanden een eerlijke prijs er voor geven). Van Kesteren geeft ook mogelijke oplossingen. “Een eerste broodnodige verbetering is een veel betere werkverdeling tussen donoren: binnen ontwikkelingslanden, naar sectoren, zoals door de Verklaring van Parijs voorzien, maar ook naar landen. (…) Een tweede verbetering is het aanbrengen van veel meer langetermijnperspectief in het bilaterale OS-beleid van donorlanden. (…) Een langetermijnperspectief wordt nog gemakkelijker als we – en dat is mijn derde verbetervoorstel – ons beleid beperken tot financiering. Het ontvangende land moet zelf de bestemming van het geld kunnen bepalen. Niet onbeperkt natuurlijk, maar op basis van een ontwikkelingsplan dat ook voor de donoren aanvaardbaar is. (…) Vierde verbetervoorstel: ervan uitgaande dat het ontvangende land zelf de bestemming van het hulpgeld moet kunnen bepalen, moeten donorlanden niet langer willen vastleggen dat er van hun OS-begrotingen een bepaald percentage of een vast bedrag naar bijvoorbeeld onderwijs of energie of tropische bossen gaat. (…) Een laatste aanbeveling is dat donorlanden in hun ambtelijke organisaties, in Nederland het ministerie van Buitenlandse Zaken, landen centraal stellen en niet thema’s. Landen die de capaciteit moeten krijgen om zelf de problemen rond kindersterfte, drinkwatervoorziening, energievoorziening en klimaatverandering te kunnen aanpakken.
De auteur wil de keuze leggen waar ze hoort, bij de ontvangende landen, want “waar het uiteindelijk om gaat is het tot stand komen van behoorlijk functionerende staten, met weerbare maatschappijen. Samenlevingen die hun eigen kost kunnen verdienen en zelf hun problemen kunnen aanpakken.” (p 209). De adder onder het gras blijft wie bepaalt wat behoorlijk functionerende staten inhoudt, wat weerbaar betekent en wat het referentiekader is van degene die het voor het zeggen heeft bij het hun problemen kunnen aanpakken.

Karel van Kesteren, Verloren in wanorde. Dertig jaar ontwikkelingssamenwerking, een persoonlijk relaas. 2010 ISBN 978 60 2209 82. Paperback, 216 pagina’s. KIT Publishers.

Peace Corps

Vrijwilligers van de organisatie Peace Corps legden donderdagavond de eed af in handen van Amerika’s ambassadeur John Nay. De vierentwintig nieuwe vrijwilligers bevinden zich al ongeveer twee maanden in Suriname, hebben zich verdiept in het Sranantongo, Ndyuka en Saamaka, alsook in de verschillende Surinaamse culturen. Ze zullen zich in de komende 2 tot 3 jaren vestigen in dorpen in het binnenland en op allerlei vlak lokale gemeenschappen helpen met de ontwikkeling van hun dorpen. Bij de beëdiging beloofden de vrijwilligers niet alleen trouw aan hun vaderland, maar committeerden zich ook hun kennis en kunde naar eer en geweten in te zetten. De beëdiging vond plaats op een feest ter ere van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsdag.

[uit de West, 10 juli 2011]

Donateur leerstoel handelde uit plichtsbesef

door Sam Jones

De Curaçaose zakenman Gregory Elias (foto links) was met stomheid geslagen toen hij hoorde dat Nederland de financiering van de bijzondere leerstoel Westindische Letteren niet rond kreeg. Hij trok de beurs en garandeerde 45.000 euro om de leerstoel te redden.

Elias is door zijn bijdrage de grootste donateur van de leerstoel. Maar ook anderen sprongen bij, zoals het Letterenfonds 25.000 voor 5 jaar, het Alumni fonds van de Universiteit van Amsterdam (5.000 euro), twee andere particulieren en zelfs de promovendi staan voor 10.000 euro garant voor als er onvoldoende geld zou zijn.

Koninkrijksburger
De Curaçaose zakenman (die eerder als sponsor zorgde voor de naam Curaçao op de shirts van voetbalclub NEC) zegt dat hij niet kan begrijpen ‘dat zo’n belangrijke leerstoel geen middelen bij elkaar kan sprokkelen’. Hij voelt zich als Koninkrijksburger verantwoordelijk om de leerstoel te steunen. Elias: “Als je van cultuur houdt en je hebt de mogelijkheid om te steunen, dat is het je plicht om te op te treden met daden. Ach ja 45.000 is veel geld, maar niet als je ziet wat deze leerstoel kan betekenen voor schrijvers uit de Cariben, Suriname of in Nederland.”

Is het omgekeerde ontwikkelingshulp? Volgens Elias niet. In het Koninkrijk heb je volgens hem de taak om elkaar bij te staan. “Ik zie het als een wisselwerking: Zij bieden expertise aan ons en ik steun op bescheiden wijze.”

Professor Marita Mathijssen en bijzonder hoogleraar Michiel van Kempen zijn in ieder geval opgelucht nu de drempels zijn weggenomen. Er moet nog wel officieel verlenging van de leerstoel worden aangevraagd; na 20 juni neemt het College van Bestuur een besluit.

[Wereldomroep, 10 juni 2011, klik hier voor radio-interviews]
Zie hier een ouder bericht

Drie verhalen, één realiteit

Op vrijdag 10 juni vindt de jaarlijkse Seva-lezing plaats in De Boskant in Den Haag. Sandew Hira verzorgt dit jaar de lezing die zal gaan over ontwikkelingshulp, gezien vanuit drie perspectieven. Titel van de lezing is: Drie verhalen, één realiteit. Ontwikkelingshulp vanuit een gekleurd perspectief. De discussie over ontwikkelingshulp gaat volgens econoom en historicus Sandew Hira in essentie over de vraag: wat is de verhouding tussen het westen en de zogenaamde Derde Wereld en hoe zou deze verhouding er in de 21ste eeuw uit moeten zien.

De Seva-lezing is een jaarlijks terugkerend evenement en staat in het teken van ‘Migranten en Ontwikkeling’. Dit thema is een belangrijk werkterrein van Seva. De lezing wordt jaarlijks in juni georganiseerd ter gelegenheid van de Hindoestaanse immigratie naar Suriname in 1873. Deze immigratie was één van de eerste vormen van georganiseerde arbeidsmigratie in de wereld na de afschaffing van de slavernij. Het thema is nog steeds zeer actueel.

Als u de lezing wilt bijwonen, kunt u e-mailen naar a.delsman@sevanetwork.net om u aan te melden. Aanmelden kan tot 4 juni 2011. U kunt meerdere introducés meenemen. Vergeet bij uw aanmelding niet om naam, telefoonnummer en e-mailadres van uzelf én uw introducé(s) aan ons door te geven. Wilt u meer informatie? Neem dan contact op met Annet Delsman op 070 33 00 777.

Tijd: 19.00-21.30 uur
Locatie: De Boskant, Fluwelen Burgwal 45, Den Haag

De lezing is de downloaden via de website van IISR: www.iisr.nl

De toekomst van de relatie Nederland-Suriname

Het moment dat besloten moet worden hoe de toekomst van de relatie tussen Nederland en Suriname er uit zal zien, komt naderbij. Hoe nu verder? Dertig jaar na de onafhankelijkheid is de afwikkeling van de speciale ontwikkelingshulprelatie tussen Nederland en Suriname onderwerp van controverse en conflict. De vertraging, het tumult en protest rond het verschijnen van het rapport Een belaste relatie (februari 2004) toonden aan dat gevoeligheden en over de jaren opgebouwde irritaties een ernstige belemmering vormen bij het voeren van een resultaatgerichte beleidsdialoog.

De toekomst van de relatie Nederland – Suriname analyseert de bijzondere bilaterale hulprelatie sinds 1975, de successen en mislukkingen, en brengt een scala van inzichten bijeen over de toekomst van de relatie tussen beide landen. Het boek onder redactie van Pitou van Dijck (foto), econoom aan het Centrum voor Studie en Documentatie van Latijns Amerika (CEDLA) te Amsterdam, en gastdocent aan de Anton de Kom Universiteit in Paramaribo, bevat zeven bijdragen van auteurs uit Nederland, Suriname en de Verenigde Staten: Frits van Beek, Rob D. van den Berg, Pitou van Dijck, Dirk Kruijt, Hans R. Lim A Po en Gert Oostindie.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter