blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Nolens Leonard

Leonard Nolens – Nieuwjaarsbrief

Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.
Mijn jaren duren lang en die van ons zijn kort.
Je kerstboom staat zijn groen nog in het rond te neuriën
Van de bossen ginder, allemaal zijn zij gekomen
Naar de Daenenstraat om ons hier toe te geuren.
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.

Die dag in maart dat jij mij langzaam overkwam
Is ook vandaag mijn zon. Het sneeuwt de kamer onder
Met herinneringen die wij worden, warm en koud
Zijn wij voortaan elkaars geheugen en vergetelheid.
Ook straks gaan wij gearmd en stil dit wit in daar.
Gelukkig nieuwjaar, Zoet, en dank je voor het oude.

read on…

Leonard Nolens – Vermoeidheid

Als wij, de grote mensen, moe zijn
Van het praten met elkaar,
Als wij moe zijn van het slapen
Met elkaar, het wandelen
En handeldrijven met elkaar,
Het tafelen en oorlogvoeren read on…

Leonard Nolens – Dankwoord bij de uitreiking van de Prijs der Nederlandse Letteren

Goedemiddag Majesteit,

Goedemiddag beste familie en vrienden, geacht publiek,
Lang geleden, een bliksemflits, maar lang geleden hebben mensen spelenderwijs en streng hun best gedaan om mij te leren spreken, en als ik aandachtig luister doen zij dat nog steeds. Ik vond het als kind blijkbaar de moeite waard hun woorden in de mond te nemen en zo verstaanbaar mogelijk aan hen terug te geven. Ik kreeg woorden en hele zinnen cadeau, en door mijn al dan niet aangeboren verlangen om te leren spreken schonk ik die woorden en zinnen terug. Dat is, als ik daar even bij stilsta, als ik daar een leven lang bij stilsta, een wonderlijke handeling, want zo bekeken is ieder woord formeel een dankwoord.

Danken is overigens etymologisch afgeleid van denken. Er vindt in alle spreken spontaan of bewust en gewild of ongewild een dankzegging plaats.

 

     Wie meent hier het fluweel te horen van een poëtische tong, is te kwader trouw. Een dichter bijvoorbeeld dankt al schrijvend impliciet of expliciet de anderen door wie en van wie hijzelf en zijn taal zijn gemaakt. Hij componeert zijn werk onder de koepel van wie hem zijn voorgegaan, ook al keert hij zich tegen die lange traditie. Wat hij ook doet, want schrijven is doen, is net zo fysiek als daadwerkelijk handelen, wat hij ook doet, in geen enkel geval ontsnapt hij aan de mond en de beet, de hand en de greep van wie hem leerden spreken en schrijven.
Wie spreekt neemt automatisch een ander in de mond. Een ander houdt mijn hand vast nu ik dit schrijf.
     Wie spreekt en schrijft is altijd aan het danken, en vaak dus, nogmaals, tegen wil en dank. Want danken is moeilijk. Je vraagt niet om cadeaus en je verwacht ze niet meteen, tenzij die cadeaus je eigen gedichten zijn. En vaak ben je bang, ten onrechte trouwens,, al dankend de trots van je persoonlijke verdienste te verliezen. En altijd ben je bang al dankend iets of iemand over te slaan.
     Danken is moeilijk. Een eerbetuiging is een geschenk dat verplichtingen schept, en soms is een cadeau een vergiftigde gift. Paul Valéry gaat nog verder en zegt: “Chaque louange est une gifle à l’orgueil.” Ik vertaal: “Elke lofzang is een oorvijg voor de hoogmoed.”
     Danken is moeilijk. Danken is een kunst. Je weet niet bij wie of bij wat te beginnen, zelfs je sterfbed kan een dankbetuiging zijn. Is danken dan een uiting van beschaving? Ik weet het nog zo niet. Ook een hond begint te kwispelstaarten of sonoor te blaffen als je zijn doos met brokken uit de kast neemt. En soms bezit een trotse boer geen talent voor dankbaarheid en is hij jaloers op het paard dat zijn kar trekt.
     Danken is moeilijk. Voor wie er zich toe zet is gauw het einde zoek. Aan wie en wat is een dichter schatplichtig? Op die vraag is heel zijn werk een antwoord, evident of cryptisch, maar een antwoord. En dat antwoord vindt ook deels zijn oorsprong in een hoogstpersoonlijke mythe die zich traag een weg moet banen in de taal van iedereen. Met die mythe doel ik op het van huis uit meegekregen melodische en ritmische verhaal, een latente muziek. Dat klinkt mysterieus. Dat is ook mysterieus, want die muziek is de specifieke gave, de singuliere gift, het gekregen gegeven van een lichaam dat ouder is dan ons bewustzijn en waarmee u en ik het moeten doen. Die muziek is wat Baudelaire noemt ‘l’expérience innée’,
de ingeschapen, aangeboren ervaring. Wij komen nu eenmaal ter wereld met een bepaalde genetische set. Die set is deels de bril waardoor wij de wereld bekijken. Mijn ogen en oren zijn immers ouder dan mijn grootvader. Die aangeboren ervaring moet uit haar verborgenheid treden als wij willen worden wat wij zijn.
     Danken is moeilijk. Danken is een kunst. Maar hier nu word ik hopelijk liefdevol onderworpen aan de regels van de republiek der letteren, aan de wetten van het hof, aan de hoffelijkheid en de plezierige plicht van een vandaag wel heel concreet geworden dankwoord. Normaal gezien zit ik op vrijdag 30 november 2012 ’s middags alleen in een kamer en regisseer ik zelf de boel. Ik ben het al meer dan veertig jaar gewend nauwlettend mijn eigen protocol te volgen. Een kunstenaar is dag en nacht de ceremoniemeester van zijn eigen banaliteiten en plechtigheden. Hij beseft al jong dat als hij zichzelf en de mensen iets te bieden wil hebben, hij dagelijks de mensen moet verlaten. Hij zondert zich dagelijks van de mensen af om iets te maken en zodoende zijn plaats te vinden onder die zelfde mensen. Hij geeft de woorden, de muziek en de beelden die hij van u heeft gekregen, op zijn manier aan u terug. Hij maakt van u zichzelf en geeft zich terug aan u. De dank die u, leden van de jury en bij uitbreiding u die hier vandaag in deze zaal aanwezig bent, de dank die u mij zegt, zeg ik u terug. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om uitdrukkelijk ook mijn dank te betuigen aan het Nederlands Letterenfonds en het Vlaams Fonds voor de Letteren. En in mijn dankzegging wil ik hier ook mijn uitgever Querido betrekken die al meer dan vijfentwintig jaar mijn werk voortreffelijk behartigt.
     Danken is moeilijk omdat het zich richt tot u allen. En, nogmaals, als u dat danken beschouwt als de praat van een fluwelen tong, verdenk ik u opnieuw van kwade trouw. De nep en het inzicht, de sneer en de kus, de shit en de schoonheid, ik heb het allemaal van u gekregen, zelfs dit lijf en zijn Nederlands heb ik van u gekregen,  ik geef het u allemaal anders terug in mijn werk.
     Dat heet dan dank voor dank. Dat heeft, voor mij althans, iets feestelijks. Het feest is ook de titel van een reeks gedichten die ik meer dan een kwarteeuw geleden heb geschreven. Ik lees u het eerste, het telt maar acht verzen, de flessen en glazen staan klaar.
 
                                          
Het feest
Laten we drinken omdat er niets te vieren valt
Dan dat we bleven leven om mekaar te bezoeken.
Het is een feest dat jij vandaag niet bent gestorven.
Het is een feest dat hij geen degelijke wortels had
Maar benen om te komen naar mijn huis van ons.
Het is een feest dat zij haar eenzaamheid kan geven
Aan het muzikale oor dat deze kamer is geworden.
Laten we drinken zonder andere reden dan wij.

Leonard Nolens – De dichter tegen zichzelf

Toe maar, probeer het maar, kleed mij maar uit

Tot op het bot, ik blijf de laatste snit
Van je pak, de uitgeslapen rechthoek
Van je bed, je handigste vorm van hoop.

En jij, jij bent toch maar een glimp
Van mij, ach jij, mijn kettingrokende schaduw
Tussen twee treinen, mijn kreunende schim

Met koffers, jij, mijn hinkend spook
Dat weg zal spoelen in de trage draaideur
Van een afgedankt station.

Toe maar, probeer het maar, vergeet me maar,
Mijn vriend, mijn volmondig afwezige slaaf
Ik ben je zweep, jij bloedt mijn uren uit.
Ik ben je werk en jij bent mijn bediende.

Uit: Laat alle deuren op een kier. Verzamelde gedichten
Querido, Amsterdam, 2004
The poet to himself
 
Go on, just you try, unclothe me
To the bone, I’ll remain the final cut
Of your suit, the rested rectangle
Of your bed, your handiest form of hope.

And you, you’re nothing but a glimpse
Of me, oh you, my chain-smoking shadow
Between two trains, my moaning phantom

With suitcases, you, my hobbling ghost
Who will wash away through the slow revolving door
Of a derelict station.

Go on, just you try, forget me,
My friend, my frank absent slave.
I am your whip, you bleed from my hours.
I am your work and you are my servant.

Vertaling: Scott Rollins.
Morgen, vrijdag 30 november 2012 ontvangt Leonard Nolens uit handen van H.M. Koningin Beatrix de hoogste literaire onderscheiding binnen de Nederlandse taal, de Prijs der Nederlandse Letteren. Vertaler Scott Rollins is te gast bij de Werkgroep Caraïbische Letteren volgende week donderdag 6 december bij de Sinterklaasviering in literair theater Perdu in Amsterdam.

Wedstrijd voor jonge lezers rondom Leonard Nolens

Schrijf een lied, schrijf een brief of schrijf een reclamecampagne. Win een uitnodiging op het paleis. Wedstrijd voor jonge lezers rondom Leonard Nolens, laureaat Prijs der Nederlandse Letteren Wil jij erbij zijn als de dichter Leonard Nolens de Prijs der Nederlandse Letteren krijgt van koningin Beatrix? Kijk dan naar de video-opdrachten door Lieven Scheire, Spinvis en de hofmaarschalk van de koningin.

Klik hier
Productie: Nederlandse Taalunie

Prijs der Nederlandse Letteren voor Leonard Nolens

De Vlaamse dichter Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947) ontvangt dit najaar de Prijs der Nederlandse Letteren. Aan de prijs is een geldbedrag verbonden van 40.000 euro.

read on…

Geen enkele Surinamer of Antilliaan op grootste poëziemanifestatie van 2010

Ze zijn er allemaal, van Maarten Asscher tot Ad Zuiderent, en van Gerrit Komrij tot Leonard Nolens, op wat de DBNL aankondigt als HET poëzie-evenement van 2010. Op 10 december wil de DBNL – ‘de grootste en best bezochte website over en met Nederlandstalige literatuur’ – het mooiste uit tien eeuwen Nederlandstalige poëzie bijeenbrengen in het Amsterdamse pakhuis De Zwijger, van 9 uur ‘s avonds tot 3 uur ‘s nachts. Ruim 70 dichters uit Nederland en Vlaanderen zullen op vier podia 120 dichters uit vijf eeuwen poëzie opnieuw laten klinken: de dichter die het Egidiuslied-lied componeerde, Vondel, De Schoolmeester, Van Ostaijen, Nijhoff, noem ze maar op. Maar waar zijn al die prachtige zangers van het Surinaamse en Antilliaanse lied? Ja, Faverey is uitgekozen – hij wordt immers al jaren tot de hard core Nederlandse letteren gerekend. Maar levende dichters? Leo Vroman wordt overgevlogen uit de VS, maar waarom niet de grand old man van Suriname Shrinivási, of de négritude-dichter van de Antillen Frank Martinus Arion? Of als het geen extra ticket mag kosten: waarom de fijnzinnige Chitra Gajadin uit Rotterdam niet? Of iemand uit de groep Simia Literario?

Wat is dit nou: gewone vergeetachtigheid? Canondenken? Menen dat de Nederlandse cultuur nog altijd zo wit is als een bord yoghurt, gekarnd uit Friese melk (Tsead Bruinja mag wel meedoen). De DBNL heeft recentelijk duizenden pagina’s uit de Surinaamse en Antilliaanse literatuur in digitale vorm op zijn website gebracht. Zijn ze in Leiden dat nu allemaal al vergeten? Of takelt men straks weer op het allerlaatste moment een gekleurde excuuspoëet uit de sloot om het roerige mengvolkje uit de Caraïben tevreden te stellen?

Of… hoort er helemaal geen enkele dichter en geen enkel gedicht uit de Nederlandstalige West en zijn overzeese migrantengezelschap tot het mooiste van de Nederlandstalige poëzie? Welke gedichten dat dan zijn of welke dichters? Nee, ik ga ze echt niet meer opnoemen, flikker toch op.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter