Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Pakosie blijft vast
door Eric Mahabier
Utrecht – André Pakosie blijft voorlopig in voorarrest. Dit heeft de rechtbank Utrecht, Nederland, maandag besloten. Pakosie staat terecht voor verkrachting van zijn dochter en kinderporno. Ook twee vrouwen van Pakosie staan in deze zaak terecht wegens medeplichtigheid. Zij zijn echter niet in hechtenis genomen.
Pakosie zit nu al ruim een jaar in voorarrest. Hij was kabitein van de Aukanisi in Nederland. Verder heeft Pakosie zowel van de Nederlandse als de Surinaamse staat een onderscheiding ontvangen.
[uit de Ware Tijd, 10/03/2014]
Rituele taal uit Suriname is 200 jaar geleden bedacht
door Berthold van Maris
Donner over Marronverdragen in Juristenblad
In het zojuist verschenen tweede nummer voor 2013 van het Surinaamse Juristen Blad heeft Mr.Dr.W. Donner een nieuw licht doen schijnen op het karakter van de Marronverdragen.
read on…Marroncultuur kent traditioneel monogaam huwelijk
door Audry Wajwakana
Paramaribo – Jarenlang wordt de samenlevingsvorm tussen mannen en vrouwen in de marroncultuur als polygaam bestempeld. Een onjuiste stelling, meent antropoloog Salomon Emanuels. Want, net als andere culturele groepen kent ook deze groep het traditioneel monogame huwelijk.
read on…Weduwen granman Gazon spoedig niet langer in rouwgewaad
Saamaka Akademiya brengt eerste gedichtenbundel uit
door Audry Wajwakana
Paramaribo – Puu A Döö is de eerste marron gedichtenbundel die de Stichting Saamaka Akademiya uitbrengt. ‘Naar buiten brengen’, de letterlijke betekenis van de titel, is de eerste samenwerking van diverse dichters die schrijven in het Saramaccaans, Aucaans en Saakiiki (Aucaners uit de Sarakreek). “De titel kan vergeleken worden met de gebruikelijke marrontraditie wanneer een pasgeboren kind voor het eerst naar buiten wordt gebracht”, legt Ifna Vrede namens de stichting uit. “Dat zullen we vrijdagavond met deze gedichtenbundel doen.”
read on…Grootopperhoofd Matodja groots uitgeleide gedaan
Het grootopperhoofd der Aucaners, Matodja Gazon, is vanmiddag te Poketi, naar zijn laatste rustplaats begeleid. Gezagsdragers van alle stammen bewezen de leider de laatste eer. Na de rituelen op de residentie Drie Tabbetje, vertrok een stoet van tien boten over het water naar Poketi.President Desi Bouterse reisde niet meer af naar Drie Tabbetje. Hij liet zich vertegenwoordigen door minister Ramon Abrahams (Openbare Werken). De bewindslieden Linus Diko, Martin Misiedjan, Alice Amafo, Paul Abena en Falisie Pinas brachten de gaanman de laatste groet. Assembleevoorzitter Jennifer Geerlings-Simons en twaalf assembleeleden bewezen het grootopperhoofd ook de laatste eer.
read on…Boekpresentatie Juliën Zaalman
Datum: vrijdag 13 april 2012
Plaats: Theater Unique, Paramaribo, aan de F. Derbystraat, 19.00u
André Pakosie scherp tegen Christendom; Marrontradities moeten hooggehouden worden
door Euritha Tjan A Way
Elk nadeel in een voordeel omzetten. Dat is wat kabiten André Pakosie zichzelf heeft aangeleerd. De natuurgeneeskundige en geschiedschrijver is in Suriname om de overleden granman Matodja Gazon te begeleiden naar zijn laatste rustplaats. “Ik was op Drietabbetje toen Pai Amatodya overleed. Ik heb al de ceremoniën toen genoteerd en ga mijn bijdrage nu leveren om zijn opvolger Matjodja Gazon, te begeleiden naar zijn laatste rustplaats.”
Pakosie werd in 1955 geboren op Drietabbetje. Hij was altijd bij de ouderen en speelde zelden met leeftijdsgenoten als hij in het dorp was. “Dat mocht als ik mijn mond maar hield. Dat vond ik nier erg, ik leerde veel. Ik was tot mijn vijfde jaar overwegend in Paramaribo met mijn vader, waar de kok van mijn vaders werkgever mij bezighield door mij het alfabet te leren. Maar terug in het dorp mocht ik niet naar school. Mijn moeder en vooral mijn oma wilden niet dat ik naar school ging. In de omgeving van de Tapanahonyrivier waren de EBG-scholen waar kinderen werden geslagen. Het onderwijs was gericht op het leren lezen en begrijpen van de Bijbel. Mijn moeder en oma wilden dat niet voor mij. Zij geloofden dat als ik het christendom zou leren, ik mijn cultuur en daarmee mezelf zou verliezen. Ook geloofden ze dat ik dan in de militaire dienst zou belanden en zou moorden. Iets dat absoluut niet met mij mocht gebeuren!” Dat de lessen van de kok effectief waren, bewees Pakosie op tienjarige leeftijd toen hij uiteindelijk toch naar school mocht in Albina in 1965. Hij doorliep in een jaar het eerste, tweede en derde leerjaar van de basisschool en mocht op dertienjarige leeftijd naar Paramaribo voor vervolgonderwijs.
Discriminatie
In Paramaribo werd Pakosie voor het eerst geconfronteerd met discriminatie tegen de marrons. “De onderwijzers en leerlingen plaagden ons vanwege ons accent en het gevolg was dat je als marron geen initiatieven meer durfde te nemen. Ik vond hun gedrag dom, want wie niet beseft dat iedereen gelijk is en alles aan kan leren, is in mijn ogen dom.” Pakosie ondernam actie tegen dit onrecht. Hij slaagde als enige van de Zuiderstadsschool voor de muloschool. “Daarmee heb ik een statement gemaakt. Ik ging daarna van huis naar huis in Paramaribo om marronjongeren op te roepen, om ze aan te leren hoe je in de stad kon presteren zonder je cultuur en de daarmee gepaard gaande tradities te grabbel te gooien. Zo richtte ik de Algemene Binnenlandse Jongeren Organisatie (Abjo) op. We hadden ons clubgebouw aan de Calcuttastraat met een ledental van bijna 3000.”
Wis wasi
Pakosie stimuleerde ook het behoud van de marroncultuur door op zijn schooluniform een pangi te dragen en zelfs naar recepties op het Presidentieel paleis toog hij in traditionele kledij. “Na lang vragen kreeg ik ook zendtijd op de STVS en de SRS om de marroncultuur en tradities te promoten. Ik heb echt mijn best gedaan”, legt Pakosie kalm uit, terwijl zijn blik gericht is op het voormalige clubgebouw naast de Fatimakerk op Abra Broki. Op de vraag of Pakosie gezien zijn inzet toentertijd tevreden is met de ontwikkeling die de marrons nu doormaken, is het antwoord verbazingwekkend. “Ja en nee. Ja, omdat ik zie dat marrons en vooral vrouwelijke marrons hoge opleidingen en functies hebben en nee omdat ik zie dat de traditionele sociale structuur nu te grabbel is gegooid. De sociale controle van de familie die via de moederlijn (matrilineair) liep en die van de totale marrongemeenschap, is weg komen te vallen.” Pakosie meent dat de oom bijvoorbeeld niet meer de centrale figuur is in de families, mensen zijn individualistisch geworden. “Nu vindt niemand het erg als hij of zij een wis wasi man genoemd wordt. Dat was vroeger anders. Je hele familie maakte je te schande als je iets deed dat niet toegestaan was. Je dacht twee keer na omdat je wist wat de gevolgen zouden zijn.”
Kunu
Op de vraag of de kerk nu de sociale en controlerende rol van de gemeenschap heeft overgenomen is Pakosie keihard. “Nee, de kerk is in mijn ogen de brenger van alle kwaad. Ik heb op jonge leeftijd bijbelstudie gedaan bij zowel de Baptisten, de Rooms Katholieken als de EBG-ers. Daarbij kwam ik tot de conclusie dat de Bijbel een systeem is voor de blanken om onderdrukking te rechtvaardigen. De missionarissen kwamen met de Bijbel in één hand en met de zweep in de andere. Het christendom is in mijn ogen datgene wat de cultuur van de Afro-Surinamers vernietigt.” Als voorbeeld noemt Pakosie de giften die hij van de Baptisten gemeente kreeg toen hij tijdens de Binnenlandse Oorlog in Frans-Guyana was bij vrienden.
“We kregen voor de derde keer giften. Echter, deze keer zei de geestelijke mij dat Jezus ervoor gezorgd had dat ik de gift kon ontvangen en dat ik Jezus moest aanvaarden voordat hij me ze gaf. Hij zei dat Jezus voor mij aan het kruis was gestorven. Ik zei hem dat ik de kunu van Jezus niet wilde. Hij mocht alles weer wegbrengen. Dat soort godsdienst noem ik promotiegodsdienst. En dat deden ze ook in de vluchtelingenkamp. Weet jij hoeveel mensen daar toen het eten zo nodig hadden dat zij daarom alleen al bekeerden? Ik zie nu in de stad nog steeds hoe de kerk een splitsing brengt in familierelaties. De ene zuster gaat naar de kerk en bemoeit niet met de andere die niet naar de kerk gaat. Dat is toch verschrikkelijk”, zegt Pakosie mijmerend. De kabiten roemt de stadscreool voor het feit dat zij zich toentertijd uit noodzaak ook bekeerden, maar hun cultuur kibri kibri toch uitoefenden.” De marron echter gooit alles overboord. Zo zie ik deze mooie cultuur verdwijnen en dat vind ik erg.”
Biografie
Pakosie werd in Suriname vooral bekend om de biografie die hij schreef over het leven en werk van granman Matodja Gazon. Maar hoe kwam hij daarop? “Ik schreef mijn eerste boek, De dood van Boni, toen ik zeventien jaar was. Ik wilde het perspectief van de marrons vertellen. Ik verdeelde driehonderd van die boeken uit in het binnenland, want ik wilde aanpassingen horen. De granman was één van de mensen die aanpassingen voor mij had. Hij zei dat hij niemand anders had in het Tapanahonygebied met wie hij dit soort dingen kon bespreken.” Eenmaal in Nederland werd het contact met de granman frequenter. Dat gebeurde door ingesproken boodschappen. Pakosie wilde de granman al heel lang vragen om zijn biografie te schrijven. “Maar door mijn opvoeding die leerde respect te hebben voor ouderen, durfde ik het hem niet te vragen. In 1996 vroeg hij mij het zelf en in 1999 had ik het boek af.”
Nederland
Pakosie heeft ook in het buitenland de achterstand van de marrons weten te keren in hun voordeel. Zo zette hij in Utrecht een fytotheek en het marroninstituut stichting Sabanapeti op dat een documentatiecentrum beheert voor marronculturen. Hij legde zich ook toe op het schrijven van artikelen in het blad Siboga [Wegwijzer]. In 1974 stelde hij in Nederland de Dag van de Marrons in waarop de Surinaamse marrons gezamenlijk de strijd van hun voorouders tegen slavernij en voor vrijheid, herdenken en vieren. Hij ontving als eerste de Gaanman Gazon Matodja Award en in 2000 werd André Pakosie door Gazon benoemd tot kabiten in Nederland. Dat is niet niks. De eerste kabiten in een land die geen in stamverband wonende marrons kent. Waarom dat instituut? “ Er is enorm veel behoefte aan dit liefdeswerk. Ik zal een tipje van de sluier lichten. Veel overledenen moesten in Suriname begraven worden en als een vrouw haar man had verloren, moest zij door de familie in Suriname in rouw gedompeld worden, om na zes maanden eruit gehaald te worden. Dat kostte veel op en neer reizen met als gevolg verlies van veel geld en in het uiterste geval je baan. Door het instituut van Kabiten in 2000 in te stellen, kunnen deze zaken op verzoek van familie in Suriname in Nederland afgehandeld worden door het aanwezig gezag aldaar.”
De cirkel is nu rond. Pakosie die toen ook de ceremoniën van de dood van Pai Amatodya meemaakte, mag nu middels zijn geschriften over die gebeurtenis, bijdragen aan de begrafenis van Matodja Gazon. Hij beschrijft zijn heengaan dan ook als het einde van een era voor de Aucaanse gemeenschap. Over de opvolging van Gazon wil Pakosie het traditiegetrouw niet hebben. “Daar praat je pas na de rouwperiode over”.
[uit de Ware Tijd, 24/02/2012]
Begrafenisrituelen gaanman Gazon Matodja officieel van start
De rituelen voor de begrafenis van gaanman Gazon Matodja zijn deze week officieel begonnen. Districtscommissaris Margaretha Malonti is afgereisd naar Drietabbetje om samen met het traditioneel gezag de komende activiteiten en begrafenis van de gaanman te bespreken.
Vanaf nu wordt elke dag het ‘orakel’ (heilig altaar) geraadpleegd en ook de ‘fraga tiki’ [bedoeld is de faaka tiki – red.], waar er plengoffers worden gebracht, onder leiding van een hoge priester. Afhankelijk van hoe deze traditionele plechtigheid verloopt, zal door de priester en het traditioneel gezag een datum worden bepaald voor de begrafenis. Dit zegt de Malonti aan Starnieuws.
Rouwactiviteiten in Paramaribo
Ook in Paramaribo worden er rouwactiviteiten gehouden. Die beginnen deze zaterdag op het commissariaat Sipaliwini met rouwbijeenkomsten. Vanaf zaterdag is er ook de mogelijkheid om het condoleanceregister te teken op dit commissariaat, tot de dag van de begrafenis. Deze bijeenkomsten gaan gepaard met traditionele gebruiken waaronder zang, gebeden en plengoffers. De rouwplechtigheden die aan de begrafenis vooraf gaan, duren drie maanden. De gaanman overleed op 1 december vorig jaar.
De organisatie van de rouwplechtigheden wordt gecoördineerd door een gezamenlijke commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de 12 lo’s van de Aucaners. Een jaar na de begrafenis van de gaanman gaat er een periode van afsluiting van de rouw in.
Speciale regels
Malonti legt uit dat de begrafenis van elke gaanman gebonden is aan speciale regels en tradities. Hij wordt begraven in een speciaal graf dat groter, dieper en breder is dan andere graven. Dat is nodig omdat het lichaam van de gaanman niet in een kist wordt begraven maar in een speciaal gemaakt tombe die de vorm heeft van een klein huis. De begrafenis zal plaatsvinden op de begraafplaats Ma-Kownoe-Gron, benedenwaarts van het dorp Poketie. Voor gaanmans is hier een speciale plaats gereserveerd.
De opvolging van Matodja zal zoals de traditie het voorschrijft moeten voortkomen uit Otoo-lo waar de gaanman bij hoorde. In de tussentijd worden zijn taken overgenomen door kapiteins en basja’s uit de verschillende lo’s van de Aukaanse stam.
[van Starnieuws, 18 januari 2012]
Geen staatseer, wel 115.000 euro voor begrafenis Gazon
Gepubliceerd op : Granman Gazon Matodja, het overleden grootopperhoofd van de Aukaners, krijgt geen staatsbegrafenis. Toch maakt de Surinaamse overheid omgerekend 115.000 euro vrij voor zijn uitvaart. Dat vertelt Linus Diko, minister van Regionale Ontwikkeling, aan dagblad de Ware Tijd.
“De overleden granman wordt volledig volgens de Aukaanse tradities ter aarde besteld, zonder bemoeienis van de overheid. De hele ceremonie is een aangelegenheid van familie en stamgenoten”, legt Diko uit.
Toch doet de overheid met een half miljoen Surinaamse dollar, omgerekend ongeveer 115.000 euro, een enorme duit in het zakje. Diko: “Dat geld zal worden gebruikt voor voeding, transport en drank. Er gaan behoorlijk veel mensen naar de begrafenisplechtigheid, vooral personen uit de omliggende dorpen. Daar zijn hoge transportkosten aan verbonden.”
Gazon Matodja overleed op 1 december in een ziekenhuis in Paramaribo, na een beroerte. Hij was al sinds 1966 het grootopperhoofd van de Aukaners, en daarmee het langst regerende stamhoofd in Suriname. Het is nog steeds niet bekend wanneer precies hij wordt begraven.De meest recente staatsbegrafenis werd in 2001 gehouden bij het overlijden van VHP-oprichter Jagernath Lachmon. André Telting, de vorig jaar overleden gouverneur van de Centrale Bank van Suriname, werd begraven met staatseer.
[RNW, 24 december 2011]
Geschiedenis vanuit Marronoogpunt
door Karwan Fatah-Black
Samen beschikken de auteurs van Een zwarte vrijstaat in Suriname; De Okaanse samenleving in de achttiende eeuw over zo’n driekwart eeuw aan expertise op het gebied van de Marronsamenlevingen in Suriname. In Een zwarte Vrijstaat brengen ze de omvangrijke literatuur, hun veldwerk en archiefonderzoek over de Okaanse samenleving bijeen. In maar liefst dertien hoofdstukken worden verschillende aspecten van de Okaanse geschiedenis in kaart gebracht. Er is voor gekozen om de citaten die in het vele veldonderzoek zijn verzameld per onderwerp achter elkaar te zetten. Zo bestaat het hoofdstuk over de vlucht (Lonten) uit citaten die tussen 1962 en 2008 zijn opgetekend en waarin een veelheid aan Marronhistorici aan het woord komen. Voor het archiefonderzoek kunnen de auteurs sterk leunen op het eerdere werk van Wim Hoogbergen en op het onderzoek van Frank Dragtenstein.
De introducerende hoofdstukken gaan in op algemene kenmerken van de Okaanse cultuur, de inrichting van politiek en verwantschapsbanden. Ook wordt er aandacht besteed aan woordgebruik. In plaats van Marrons spreekt men bijvoorbeeld liever over Lowéman. Verder is er gekozen voor woorden die de Okanisi zelf gebruiken met een fonetisering van schrijfwijze: Aukaners is Okanisi, granman gaaman, en bakra wordt in het boek bakaa.
Het resterende deel van het boek beschrijft voor een groot deel de achttiende-eeuwse geschiedenis van de Okaanse samenleving. Dat levert onherroepelijk een bronnenprobleem op. ‘Natuurlijk zijn er ook ideologische en partijdige uitspraken in de overlevering verpakt. Bovendien is niemand bereid de gehele geschiedenis met al zijn conflicten en verschrikkingen, uit de doeken te doen … Iemand lichtte zijn weigering aldus toe: “Daar is een moeder van onze clan om het leven gekomen, ik mag je dat verhaal niet vertellen.”’ Na de citaten van de informanten volgt soms commentaar of een samenvatting. Hierin komt de lange vertrouwdheid van de schrijvers met het onderwerp goed tot zijn recht.
Voor de Okanisi, die het materiaal voor de schrijvers aanleverden, zijn vier onderdelen van hun geschiedenis van groot belang, de jaren van slavernij op de plantages, de vlucht naar het bos, de periode van vrede met de bakaa, en de strijd met de andere Marrongroep onder leiding van Boni. De geschiedenis van de overtocht uit Afrika blijft vrijwel onbesproken.
Over de periode dat de Okanisi vrede sloten, er onderhandelingen plaatsvonden en posthouders werden gestationeerd is veel materiaal uit de koloniale archieven te halen.
Opvallend is hoe belangrijk de positie van de historicus is voor het verhaal dat wordt geschreven. Terwijl vanuit de Europese kolonie gezien de militaire posten belangrijk waren, en het ‘cordon’ (een verdedigingslinie) op iedere achttiende-eeuwse Europese kaart te vinden is maakte dit op de Okanisi duidelijk zo weinig indruk dat het niet een vermelding waard was. Slechts eenmaal, bij het overlijden van de illustere Boston Band bij post Kruispad wordt er een onderdeel van de Europese verdediging genoemd. Plekken als Gelderland, Victoria of het door Marrons overrompelde Zwitserse dorpje Carolinenburg komen niet voor.
De Marronhistorici worden door Thoden-Van Velzen en Hoogberken geprezen: ‘Okaanse geschiedverhalen munten uit door afkeer van overdrijving’. De verhalen van de Marronhistorici die de auteurs selecteerden gaan over politieke verwikkelingen, gewapende strijd en genealogie. De ontwikkeling van de relatie tussen de Marrons en hun goden zit door al deze thema’s heen geweven. Zonder veel moeite kan men deze onderwerpen vergelijken met de verhalen die in de vroege nummers van de West-Indische Gids begin jaren 1920 over de Europese kolonisatie van Suriname werden opgetekend. Nadat de oude Surinaamse archieven waren geïnventariseerd kwam een stroom publicaties op gang waarin het bestuur van bepaalde gouverneurs werd uitgeplozen, genealogische verwantschap van centrale figuren werden getraceerd en de gebeurtenissen rond militaire confrontaties werd geprobeerd te reconstrueren.
Deze thematische overeenkomst zou bij hedendaagse historici alarmbellen moeten laten afgaan. Wat wordt niet verteld? Wat zijn de stiltes in de Okaanse geschiedenis? Wat deden kinderen in de achttiende-eeuwse oorlogen tegen de bakaa? Hoe veranderde patronen van mannelijkheid en vrouwelijkheid na de vlucht van de plantages? Wat betekende de opkomst van houtexport richting de kolonie voor de sociale verhoudingen binnen gemeenschappen? Waarom blijven de Inheemsen nagenoeg onbesproken? Is hier niet naar gevraagd, of wordt materiaal hierover niet doorgegeven? En wat zegt dit over de Marronhistoriografie? Het is een kracht van het boek dat de auteurs dicht bij de bron blijven, maar dit zorgt ook voor opvallende omissies en weinig kritische vragen. De illustraties in het boek zijn wat dat betreft veelzeggend: portretten van mannen waarop vrouwen enkel als decor lijken te figureren. Vrouwennamen worden in de onderschriften niet vermeldt en zijn gereduceerd tot de toevoeging ‘en echtgenote’ (p.63).
De verhalen beperken zich nu tot kronieken over de achttiende-eeuwse Okaanse samenleving en het is al heel wat dat we die hebben. Toch lijken Marronsamenlevingen hierdoor erg statisch. De schrijvers van het boek benadrukken vooral maatschappelijke continuïteit tussen de achttiende eeuw en de huidige tijd. Verhalen die zijn opgetekend over een periode van vijftig jaar worden probleemloos naast archiefstukken van 250 jaar geleden geplaatst.
Ondanks deze kritiek is het boek een uitstekend naslagwerk voor iedereen die op zoek is naar de geschiedenis van de Okaanse samenleving. Er wordt verwezen naar waardevolle toegangen en inventarisnummers in het Nationaal Archief voor iedereen die verder op onderzoek wil. Het streven naar volledigheid door de auteurs levert een rijke schat aan opgetekende verhalen op die van deskundig commentaar zijn voorzien. Kortom, een standaardwerk dat ruimte geeft om nieuwe vragen te stellen, en uitdaagt om er mee aan de slag te gaan.
H.U.E. Thoden-Van Velzen & Wim Hoogbergen, Een zwarte vrijstaat in Suriname; De Okaanse samenleving in de achttiende eeuw. Leiden: KITLV Press, 2011. 360 p., ISBN 978 90 6718 373 4, prijs € 24,90.
[uit Oso, 2011, nr. 2]