blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Ndyuka (Okanisi/Aukaners)

Donner over Marronverdragen in Juristenblad

In het zojuist verschenen tweede nummer voor 2013 van het Surinaamse Juristen Blad heeft Mr.Dr.W. Donner een nieuw licht doen schijnen op het karakter van de Marronverdragen.

read on…

Marroncultuur kent traditioneel monogaam huwelijk

door Audry Wajwakana

Paramaribo – Jarenlang wordt de samenlevingsvorm tussen mannen en vrouwen in de marroncultuur als polygaam bestempeld. Een onjuiste stelling, meent antropoloog Salomon Emanuels. Want, net als andere culturele groepen kent ook deze groep het traditioneel monogame huwelijk.

read on…

Weduwen granman Gazon spoedig niet langer in rouwgewaad

 
door Aidy Agodeba
De twee weduwen van wijlen granman Mathodja Gazon zullen over enkele weken hun rouwgewaad wegzetten. Kapitein Johan Djanie liet De Westvandaag weten, dat er inmiddels  een datum is vastgesteld, waarop de rituelen in het kader van de beëindiging van de rouwperiode zullen plaats-vinden. “Volgens na beslissing fu deng lanti dan na 14 april.”  Djanie vertelde dat de afsluiting van de rouwtijd ongeveer twee weken zal duren. Momenteel worden daartoe de nodige voorbereidingen getroffen. Een groep jagers koerste vanmorgen vroeg richting binnenland om  de nodige vleesvoorraad te garanderen. Wanneer deze groep terug is, zal de familie op haar beurt naar Albina afreizen om de grote inkopen te doen.
[uit de West, 18 maart 2013]

Saamaka Akademiya brengt eerste gedichtenbundel uit

door Audry Wajwakana

Paramaribo Puu A Döö is de eerste marron gedichtenbundel die de Stichting Saamaka Akademiya uitbrengt. ‘Naar buiten brengen’, de letterlijke betekenis van de titel, is de eerste samenwerking van diverse dichters die schrijven in het Saramaccaans, Aucaans en Saakiiki (Aucaners uit de Sarakreek). “De titel kan vergeleken worden met de gebruikelijke marrontraditie wanneer een pasgeboren kind voor het eerst naar buiten wordt gebracht”, legt Ifna Vrede namens de stichting uit. “Dat zullen we vrijdagavond met deze gedichtenbundel doen.”

read on…

Nicolaas Porter wint World Portraits Fotowedstrijd

Nicolaas Porter uit Suriname heeft met zijn model Yvonof Jhintoe de winnende foto gemaakt van de World Portraits Fotowedstrijd.De jury was zeer te spreken over de compositie en het lichtgebruik van het beeld. Het maakte het geheel mysterieus en spannend om naar te kijken. Nicolaas Porter wint een Samsung camera en zijn model wint 500 euro.
Op bijgaande foto is de 16-jarige Yvonof Jhintoe te zien. De Aukaanse jongen groeide op in het binnenland van Suriname. Zijn moeder verhuisde zonder hem naar Paramaribo toen hij pas 2 jaar oud was. Yvonof maakte de lagere school af, maar kon niet meekomen op de Mulo. Hij gaat nu naar de avondschool (LTS) en werkt overdag als tuinjongen om zijn leven en studie te bekostigen. Yvonof stottert, behalve als hij rapt. Hij droomt dan ook van een succesvolle rap-carrière, maar ziet het ook wel zitten om als fotograaf aan de slag te gaan en volgt daarom in zijn vrije tijd een cursus fotografie.

Grootopperhoofd Matodja groots uitgeleide gedaan

Het grootopperhoofd der Aucaners, Matodja Gazon, is vanmiddag te Poketi, naar zijn laatste rustplaats begeleid. Gezagsdragers van alle stammen bewezen de leider de laatste eer. Na de rituelen op de residentie Drie Tabbetje, vertrok een stoet van tien boten over het water naar Poketi.President Desi Bouterse reisde niet meer af naar Drie Tabbetje. Hij liet zich vertegenwoordigen door minister Ramon Abrahams (Openbare Werken). De bewindslieden Linus Diko, Martin Misiedjan, Alice Amafo, Paul Abena en Falisie Pinas brachten de gaanman de laatste groet. Assembleevoorzitter Jennifer Geerlings-Simons en twaalf assembleeleden bewezen het grootopperhoofd ook de laatste eer.

read on…

Boekpresentatie Juliën Zaalman

De stichting Tata Kwasi ku Tata Tinsensi (STK&TT) nodigt u, mede namens de stichting Fiti Fu Wini hierbij uit voor de presentatie van het nieuwste boek van Juliën Zaalman A Nyame; Een uiteenzetting van de Winti-leer. De sprekers op deze bijzondere avond zijn de heren France Olivieira, Hesdy Zamuel en Harold Jap-A-Joe. Olivieira zal praten over de opbouw van de boeken van Zaalman. De huidige publicatie is alweer het zesde boek van Zaalman over dit onderwerp. Zamuel gaat in op het geestelijk aspect A Nyame en Jap-A-Joe doet de boekbespreking A Nyame. De openingsspeech wordt verzorgd door de voorzitter van de Schrijversgroep ’77, Ismene Krishnadath, die zal ingaan op de literaire ontwikkeling in Suriname, 2002-2012.

Datum: vrijdag 13 april 2012
Plaats: Theater Unique, Paramaribo, aan de F. Derbystraat, 19.00u

André Pakosie scherp tegen Christendom; Marrontradities moeten hooggehouden worden

door Euritha Tjan A Way

Elk nadeel in een voordeel omzetten. Dat is wat kabiten André Pakosie zichzelf heeft aangeleerd. De natuurgeneeskundige en geschiedschrijver is in Suriname om de overleden granman Matodja Gazon te begeleiden naar zijn laatste rustplaats. “Ik was op Drietabbetje toen Pai Amatodya overleed. Ik heb al de ceremoniën toen genoteerd en ga mijn bijdrage nu leveren om zijn opvolger Matjodja Gazon, te begeleiden naar zijn laatste rustplaats.”

Pakosie werd in 1955 geboren op Drietabbetje. Hij was altijd bij de ouderen en speelde zelden met leeftijdsgenoten als hij in het dorp was. “Dat mocht als ik mijn mond maar hield. Dat vond ik nier erg, ik leerde veel. Ik was tot mijn vijfde jaar overwegend in Paramaribo met mijn vader, waar de kok van mijn vaders werkgever mij bezighield door mij het alfabet te leren. Maar terug in het dorp mocht ik niet naar school. Mijn moeder en vooral mijn oma wilden niet dat ik naar school ging. In de omgeving van de Tapanahonyrivier waren de EBG-scholen waar kinderen werden geslagen. Het onderwijs was gericht op het leren lezen en begrijpen van de Bijbel. Mijn moeder en oma wilden dat niet voor mij. Zij geloofden dat als ik het christendom zou leren, ik mijn cultuur en daarmee mezelf zou verliezen. Ook geloofden ze dat ik dan in de militaire dienst zou belanden en zou moorden. Iets dat absoluut niet met mij mocht gebeuren!” Dat de lessen van de kok effectief waren, bewees Pakosie op tienjarige leeftijd toen hij uiteindelijk toch naar school mocht in Albina in 1965. Hij doorliep in een jaar het eerste, tweede en derde leerjaar van de basisschool en mocht op dertienjarige leeftijd naar Paramaribo voor vervolgonderwijs.

Discriminatie
In Paramaribo werd Pakosie voor het eerst geconfronteerd met discriminatie tegen de marrons. “De onderwijzers en leerlingen plaagden ons vanwege ons accent en het gevolg was dat je als marron geen initiatieven meer durfde te nemen. Ik vond hun gedrag dom, want wie niet beseft dat iedereen gelijk is en alles aan kan leren, is in mijn ogen dom.” Pakosie ondernam actie tegen dit onrecht. Hij slaagde als enige van de Zuiderstadsschool voor de muloschool. “Daarmee heb ik een statement gemaakt. Ik ging daarna van huis naar huis in Paramaribo om marronjongeren op te roepen, om ze aan te leren hoe je in de stad kon presteren zonder je cultuur en de daarmee gepaard gaande tradities te grabbel te gooien. Zo richtte ik de Algemene Binnenlandse Jongeren Organisatie (Abjo) op. We hadden ons clubgebouw aan de Calcuttastraat met een ledental van bijna 3000.”

Wis wasi
Pakosie stimuleerde ook het behoud van de marroncultuur door op zijn schooluniform een pangi te dragen en zelfs naar recepties op het Presidentieel paleis toog hij in traditionele kledij. “Na lang vragen kreeg ik ook zendtijd op de STVS en de SRS om de marroncultuur en tradities te promoten. Ik heb echt mijn best gedaan”, legt Pakosie kalm uit, terwijl zijn blik gericht is op het voormalige clubgebouw naast de Fatimakerk op Abra Broki. Op de vraag of Pakosie gezien zijn inzet toentertijd tevreden is met de ontwikkeling die de marrons nu doormaken, is het antwoord verbazingwekkend. “Ja en nee. Ja, omdat ik zie dat marrons en vooral vrouwelijke marrons hoge opleidingen en functies hebben en nee omdat ik zie dat de traditionele sociale structuur nu te grabbel is gegooid. De sociale controle van de familie die via de moederlijn (matrilineair) liep en die van de totale marrongemeenschap, is weg komen te vallen.” Pakosie meent dat de oom bijvoorbeeld niet meer de centrale figuur is in de families, mensen zijn individualistisch geworden. “Nu vindt niemand het erg als hij of zij een wis wasi man genoemd wordt. Dat was vroeger anders. Je hele familie maakte je te schande als je iets deed dat niet toegestaan was. Je dacht twee keer na omdat je wist wat de gevolgen zouden zijn.”

Kunu
Op de vraag of de kerk nu de sociale en controlerende rol van de gemeenschap heeft overgenomen is Pakosie keihard. “Nee, de kerk is in mijn ogen de brenger van alle kwaad. Ik heb op jonge leeftijd bijbelstudie gedaan bij zowel de Baptisten, de Rooms Katholieken als de EBG-ers. Daarbij kwam ik tot de conclusie dat de Bijbel een systeem is voor de blanken om onderdrukking te rechtvaardigen. De missionarissen kwamen met de Bijbel in één hand en met de zweep in de andere. Het christendom is in mijn ogen datgene wat de cultuur van de Afro-Surinamers vernietigt.” Als voorbeeld noemt Pakosie de giften die hij van de Baptisten gemeente kreeg toen hij tijdens de Binnenlandse Oorlog in Frans-Guyana was bij vrienden.

“We kregen voor de derde keer giften. Echter, deze keer zei de geestelijke mij dat Jezus ervoor gezorgd had dat ik de gift kon ontvangen en dat ik Jezus moest aanvaarden voordat hij me ze gaf. Hij zei dat Jezus voor mij aan het kruis was gestorven. Ik zei hem dat ik de kunu van Jezus niet wilde. Hij mocht alles weer wegbrengen. Dat soort godsdienst noem ik promotiegodsdienst. En dat deden ze ook in de vluchtelingenkamp. Weet jij hoeveel mensen daar toen het eten zo nodig hadden dat zij daarom alleen al bekeerden? Ik zie nu in de stad nog steeds hoe de kerk een splitsing brengt in familierelaties. De ene zuster gaat naar de kerk en bemoeit niet met de andere die niet naar de kerk gaat. Dat is toch verschrikkelijk”, zegt Pakosie mijmerend. De kabiten roemt de stadscreool voor het feit dat zij zich toentertijd uit noodzaak ook bekeerden, maar hun cultuur kibri kibri toch uitoefenden.” De marron echter gooit alles overboord. Zo zie ik deze mooie cultuur verdwijnen en dat vind ik erg.”

Biografie
Pakosie werd in Suriname vooral bekend om de biografie die hij schreef over het leven en werk van granman Matodja Gazon. Maar hoe kwam hij daarop? “Ik schreef mijn eerste boek, De dood van Boni, toen ik zeventien jaar was. Ik wilde het perspectief van de marrons vertellen. Ik verdeelde driehonderd van die boeken uit in het binnenland, want ik wilde aanpassingen horen. De granman was één van de mensen die aanpassingen voor mij had. Hij zei dat hij niemand anders had in het Tapanahonygebied met wie hij dit soort dingen kon bespreken.” Eenmaal in Nederland werd het contact met de granman frequenter. Dat gebeurde door ingesproken boodschappen. Pakosie wilde de granman al heel lang vragen om zijn biografie te schrijven. “Maar door mijn opvoeding die leerde respect te hebben voor ouderen, durfde ik het hem niet te vragen. In 1996 vroeg hij mij het zelf en in 1999 had ik het boek af.”

Nederland
Pakosie heeft ook in het buitenland de achterstand van de marrons weten te keren in hun voordeel. Zo zette hij in Utrecht een fytotheek en het marroninstituut stichting Sabanapeti op dat een documentatiecentrum beheert voor marronculturen. Hij legde zich ook toe op het schrijven van artikelen in het blad Siboga [Wegwijzer]. In 1974 stelde hij in Nederland de Dag van de Marrons in waarop de Surinaamse marrons gezamenlijk de strijd van hun voorouders tegen slavernij en voor vrijheid, herdenken en vieren. Hij ontving als eerste de Gaanman Gazon Matodja Award en in 2000 werd André Pakosie door Gazon benoemd tot kabiten in Nederland. Dat is niet niks. De eerste kabiten in een land die geen in stamverband wonende marrons kent. Waarom dat instituut? “ Er is enorm veel behoefte aan dit liefdeswerk. Ik zal een tipje van de sluier lichten. Veel overledenen moesten in Suriname begraven worden en als een vrouw haar man had verloren, moest zij door de familie in Suriname in rouw gedompeld worden, om na zes maanden eruit gehaald te worden. Dat kostte veel op en neer reizen met als gevolg verlies van veel geld en in het uiterste geval je baan. Door het instituut van Kabiten in 2000 in te stellen, kunnen deze zaken op verzoek van familie in Suriname in Nederland afgehandeld worden door het aanwezig gezag aldaar.”

De cirkel is nu rond. Pakosie die toen ook de ceremoniën van de dood van Pai Amatodya meemaakte, mag nu middels zijn geschriften over die gebeurtenis, bijdragen aan de begrafenis van Matodja Gazon. Hij beschrijft zijn heengaan dan ook als het einde van een era voor de Aucaanse gemeenschap. Over de opvolging van Gazon wil Pakosie het traditiegetrouw niet hebben. “Daar praat je pas na de rouwperiode over”.

[uit de Ware Tijd, 24/02/2012]

Begrafenisrituelen gaanman Gazon Matodja officieel van start

De rituelen voor de begrafenis van gaanman Gazon Matodja zijn deze week officieel begonnen. Districtscommissaris Margaretha Malonti is afgereisd naar Drietabbetje om samen met het traditioneel gezag de komende activiteiten en begrafenis van de gaanman te bespreken.

Vanaf nu wordt elke dag het ‘orakel’ (heilig altaar) geraadpleegd en ook de ‘fraga tiki’ [bedoeld is de faaka tiki – red.], waar er plengoffers worden gebracht, onder leiding van een hoge priester. Afhankelijk van hoe deze traditionele plechtigheid verloopt, zal door de priester en het traditioneel gezag een datum worden bepaald voor de begrafenis. Dit zegt de Malonti aan Starnieuws.

Rouwactiviteiten in Paramaribo
Ook in Paramaribo worden er rouwactiviteiten gehouden. Die beginnen deze zaterdag op het commissariaat Sipaliwini met rouwbijeenkomsten. Vanaf zaterdag is er ook de mogelijkheid om het condoleanceregister te teken op dit commissariaat, tot de dag van de begrafenis. Deze bijeenkomsten gaan gepaard met traditionele gebruiken waaronder zang, gebeden en plengoffers. De rouwplechtigheden die aan de begrafenis vooraf gaan, duren drie maanden. De gaanman overleed op 1 december vorig jaar.

De organisatie van de rouwplechtigheden wordt gecoördineerd door een gezamenlijke commissie bestaande uit vertegenwoordigers van de 12 lo’s van de Aucaners. Een jaar na de begrafenis van de gaanman gaat er een periode van afsluiting van de rouw in.

Speciale regels
Malonti legt uit dat de begrafenis van elke gaanman gebonden is aan speciale regels en tradities. Hij wordt begraven in een speciaal graf dat groter, dieper en breder is dan andere graven. Dat is nodig omdat het lichaam van de gaanman niet in een kist wordt begraven maar in een speciaal gemaakt tombe die de vorm heeft van een klein huis. De begrafenis zal plaatsvinden op de begraafplaats Ma-Kownoe-Gron, benedenwaarts van het dorp Poketie. Voor gaanmans is hier een speciale plaats gereserveerd.

De opvolging van Matodja zal zoals de traditie het voorschrijft moeten voortkomen uit Otoo-lo waar de gaanman bij hoorde. In de tussentijd worden zijn taken overgenomen door kapiteins en basja’s uit de verschillende lo’s van de Aukaanse stam.

[van Starnieuws, 18 januari 2012]

Geen staatseer, wel 115.000 euro voor begrafenis Gazon

Gepubliceerd op : Granman Gazon Matodja, het overleden grootopperhoofd van de Aukaners, krijgt geen staatsbegrafenis. Toch maakt de Surinaamse overheid omgerekend 115.000 euro vrij voor zijn uitvaart. Dat vertelt Linus Diko, minister van Regionale Ontwikkeling, aan dagblad de Ware Tijd.

De overleden granman wordt volledig volgens de Aukaanse tradities ter aarde besteld, zonder bemoeienis van de overheid. De hele ceremonie is een aangelegenheid van familie en stamgenoten”, legt Diko uit.

Toch doet de overheid met een half miljoen Surinaamse dollar, omgerekend ongeveer 115.000 euro, een enorme duit in het zakje. Diko: “Dat geld zal worden gebruikt voor voeding, transport en drank. Er gaan behoorlijk veel mensen naar de begrafenisplechtigheid, vooral personen uit de omliggende dorpen. Daar zijn hoge transportkosten aan verbonden.”

Gazon Matodja overleed op 1 december in een ziekenhuis in Paramaribo, na een beroerte. Hij was al sinds 1966 het grootopperhoofd van de Aukaners, en daarmee het langst regerende stamhoofd in Suriname. Het is nog steeds niet bekend wanneer precies hij wordt begraven.De meest recente staatsbegrafenis werd in 2001 gehouden bij het overlijden van VHP-oprichter Jagernath Lachmon. André Telting, de vorig jaar overleden gouverneur van de Centrale Bank van Suriname, werd begraven met staatseer.

[RNW, 24 december 2011]

Geschiedenis vanuit Marronoogpunt

door Karwan Fatah-Black

Samen beschikken de auteurs van Een zwarte vrijstaat in Suriname; De Okaanse samenleving in de achttiende eeuw over zo’n driekwart eeuw aan expertise op het gebied van de Marronsamenlevingen in Suriname. In Een zwarte Vrijstaat brengen ze de omvangrijke literatuur, hun veldwerk en archiefonderzoek over de Okaanse samenleving bijeen. In maar liefst dertien hoofdstukken worden verschillende aspecten van de Okaanse geschiedenis in kaart gebracht. Er is voor gekozen om de citaten die in het vele veldonderzoek zijn verzameld per onderwerp achter elkaar te zetten. Zo bestaat het hoofdstuk over de vlucht (Lonten) uit citaten die tussen 1962 en 2008 zijn opgetekend en waarin een veelheid aan Marronhistorici aan het woord komen. Voor het archiefonderzoek kunnen de auteurs sterk leunen op het eerdere werk van Wim Hoogbergen en op het onderzoek van Frank Dragtenstein.

De introducerende hoofdstukken gaan in op algemene kenmerken van de Okaanse cultuur, de inrichting van politiek en verwantschapsbanden. Ook wordt er aandacht besteed aan woordgebruik. In plaats van Marrons spreekt men bijvoorbeeld liever over Lowéman. Verder is er gekozen voor woorden die de Okanisi zelf gebruiken met een fonetisering van schrijfwijze: Aukaners is Okanisi, granman gaaman, en bakra wordt in het boek bakaa.

Het resterende deel van het boek beschrijft voor een groot deel de achttiende-eeuwse geschiedenis van de Okaanse samenleving. Dat levert onherroepelijk een bronnenprobleem op. ‘Natuurlijk zijn er ook ideologische en partijdige uitspraken in de overlevering verpakt. Bovendien is niemand bereid de gehele geschiedenis met al zijn conflicten en verschrikkingen, uit de doeken te doen … Iemand lichtte zijn weigering aldus toe: “Daar is een moeder van onze clan om het leven gekomen, ik mag je dat verhaal niet vertellen.”’ Na de citaten van de informanten volgt soms commentaar of een samenvatting. Hierin komt de lange vertrouwdheid van de schrijvers met het onderwerp goed tot zijn recht.

Voor de Okanisi, die het materiaal voor de schrijvers aanleverden, zijn vier onderdelen van hun geschiedenis van groot belang, de jaren van slavernij op de plantages, de vlucht naar het bos, de periode van vrede met de bakaa, en de strijd met de andere Marrongroep onder leiding van Boni. De geschiedenis van de overtocht uit Afrika blijft vrijwel onbesproken.

Over de periode dat de Okanisi vrede sloten, er onderhandelingen plaatsvonden en posthouders werden gestationeerd is veel materiaal uit de koloniale archieven te halen.

Opvallend is hoe belangrijk de positie van de historicus is voor het verhaal dat wordt geschreven. Terwijl vanuit de Europese kolonie gezien de militaire posten belangrijk waren, en het ‘cordon’ (een verdedigingslinie) op iedere achttiende-eeuwse Europese kaart te vinden is maakte dit op de Okanisi duidelijk zo weinig indruk dat het niet een vermelding waard was. Slechts eenmaal, bij het overlijden van de illustere Boston Band bij post Kruispad wordt er een onderdeel van de Europese verdediging genoemd. Plekken als Gelderland, Victoria of het door Marrons overrompelde Zwitserse dorpje Carolinenburg komen niet voor.

De Marronhistorici worden door Thoden-Van Velzen en Hoogberken geprezen: ‘Okaanse geschiedverhalen munten uit door afkeer van overdrijving’. De verhalen van de Marronhistorici die de auteurs selecteerden gaan over politieke verwikkelingen, gewapende strijd en genealogie. De ontwikkeling van de relatie tussen de Marrons en hun goden zit door al deze thema’s heen geweven. Zonder veel moeite kan men deze onderwerpen vergelijken met de verhalen die in de vroege nummers van de West-Indische Gids begin jaren 1920 over de Europese kolonisatie van Suriname werden opgetekend. Nadat de oude Surinaamse archieven waren geïnventariseerd kwam een stroom publicaties op gang waarin het bestuur van bepaalde gouverneurs werd uitgeplozen, genealogische verwantschap van centrale figuren werden getraceerd en de gebeurtenissen rond militaire confrontaties werd geprobeerd te reconstrueren.

Deze thematische overeenkomst zou bij hedendaagse historici alarmbellen moeten laten afgaan. Wat wordt niet verteld? Wat zijn de stiltes in de Okaanse geschiedenis? Wat deden kinderen in de achttiende-eeuwse oorlogen tegen de bakaa? Hoe veranderde patronen van mannelijkheid en vrouwelijkheid na de vlucht van de plantages? Wat betekende de opkomst van houtexport richting de kolonie voor de sociale verhoudingen binnen gemeenschappen? Waarom blijven de Inheemsen nagenoeg onbesproken? Is hier niet naar gevraagd, of wordt materiaal hierover niet doorgegeven? En wat zegt dit over de Marronhistoriografie? Het is een kracht van het boek dat de auteurs dicht bij de bron blijven, maar dit zorgt ook voor opvallende omissies en weinig kritische vragen. De illustraties in het boek zijn wat dat betreft veelzeggend: portretten van mannen waarop vrouwen enkel als decor lijken te figureren. Vrouwennamen worden in de onderschriften niet vermeldt en zijn gereduceerd tot de toevoeging ‘en echtgenote’ (p.63).

De verhalen beperken zich nu tot kronieken over de achttiende-eeuwse Okaanse samenleving en het is al heel wat dat we die hebben. Toch lijken Marronsamenlevingen hierdoor erg statisch. De schrijvers van het boek benadrukken vooral maatschappelijke continuïteit tussen de achttiende eeuw en de huidige tijd. Verhalen die zijn opgetekend over een periode van vijftig jaar worden probleemloos naast archiefstukken van 250 jaar geleden geplaatst.

Ondanks deze kritiek is het boek een uitstekend naslagwerk voor iedereen die op zoek is naar de geschiedenis van de Okaanse samenleving. Er wordt verwezen naar waardevolle toegangen en inventarisnummers in het Nationaal Archief voor iedereen die verder op onderzoek wil. Het streven naar volledigheid door de auteurs levert een rijke schat aan opgetekende verhalen op die van deskundig commentaar zijn voorzien. Kortom, een standaardwerk dat ruimte geeft om nieuwe vragen te stellen, en uitdaagt om er mee aan de slag te gaan.

H.U.E. Thoden-Van Velzen & Wim Hoogbergen, Een zwarte vrijstaat in Suriname; De Okaanse samenleving in de achttiende eeuw. Leiden: KITLV Press, 2011. 360 p., ISBN 978 90 6718 373 4, prijs € 24,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Verleden Aukaners duidelijk aanwezig in heden

Het verleden van de Aukaanse marrons is dwingend aanwezig in het heden. Dat stellen Bonno Thoden van Velzen en Wim Hoogbergen in het boek Een zwarte vrijstaat in Suriname. De auteurs noemen enkele voorbeelden: de manier waarop Marrons met de goudkoorts omgaan en de politieke strijd van het Jungle Commando in de jaren ’80. Het goud werd aanvankelijk door Brazilianen gewonnen: “Op een gegeven moment dachten ze: ‘Dat kunnen we zelf ook’. Toen zijn de Brazilianen verjaagd.” De Aukaners doppen graag hun eigen boontjes: “De rivier is van ons en moet van ons blijven.” Ze luisteren wel naar hun goden, die bijvoorbeeld een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het Jungle Commando, zegt Thoden van Velzen.

Vampiergedachte

Mensen van buiten laten de Aukaners niet snel toe voor onderzoek. De auteurs hebben dat ook zelf ervaren. “Ze hebben geen zin om vragen te beantwoorden en zeker niet waar anderen bij zijn.” Thoden van Velzen noemt dat de vampiergedachte: als ze hun geschiedenis vertellen, dan blijven ze achter als een beroofd volk. Toch heeft een van hun eigen mensen, André Pakosie, een boek gepubliceerd over de geschiedenis van zijn volk.

Thoden van Velzen en Hoogbergen hebben doorgezet: “We kunnen niet langer wachten met het verzamelen van de orale tradities van de Marrons in het binnenland.” Anders gaat de rijke geschiedenis verloren. Dat het nu door witte mensen gebeurt, maakt niet uit, zegt Thoden van Velzen stellig.

[RNW, 30 maart 2011]

Louise Wondel 40

door Michiel van Kempen

Op 19 januari j.l. vierde voordrachtskunstenares en dichter Louise Wondel haar 40ste verjaardag. Er was een dankdienst en zij liet zich omringen door familie en vrienden. Alexander Tolin stuurde vanuit het buitenland een aubade.

In de tweede helft van de jaren ’90 van de vorige eeuw schoot Louise Wondel als een komeet omhoog. Wondel werd op 19 januari 1971 geboren te Paramaribo uit een Ndyuka moeder en een Saramakaanse vader. Zij studeerde sociologie aan de Anton de Kom-universiteit. Zij richtte de Stichting Ontwikkeling Hanna’s Lust op en de Sociaal-Culturele Vereniging Fiamba, die zich toelegt op cultuuruitingen van de marrons. In mei 1998 bracht zij in eigen beheer haar bundel Ten [Tijd] uit en nog hetzelfde jaar volgde Leleku fu mekunu [De kwelgeest van de erfvloek], poëzie in het Ndyuka, voorzien van een synopsis in het Nederlands en Engels. De teksten zijn sterk nationalistisch en moralistisch van strekking. In de gedichten spreekt wan tuutuu Afiikian-Saanan-uman, een echte afro-Surinaamse vrouw, die de afro-Surinamers oproept het zelfbewustzijn te scherpen en oog te krijgen voor de eigen historische achtergrond:

ma weki, meki y’ si
a wataa di mu wasi y’
denki kiin, fi y’ sa tan
weki weki

maar word wakker, opdat je kunt zien
het water waarmee jij je
gedachten kunt zuiveren
om wakker te blijven

Wondels poëzie is ingebed in het afro-Surinaamse cultuurgoed: zij bidt tot de goden van het wintipantheon en refereert aan talloze elementen uit de dagelijkse leefwereld van de marrons. De gedichten wemelen van de spreekwoorden. De synopsis die elk gedicht begeleidt, geeft van de oorspronkelijke tekst enkel de boodschap, die meestal niet erg opzienbarend is. Bij het gedicht `Takuu gwenti’ [Slechte gewoontes] luidt zo’n weergave: `Ik keur slechte gewoontes, zoals bemoeizucht, roddelzucht en beheksing af. Mijns inziens moeten slechte gewoontes achterwege gelaten worden. Wij moeten als kinderen van één moeder met elkaar leven, want onze levensduur is voor maar heel even.’ Dat is allemaal heel mooi en waar, maar de vertaling is daarom nog geen poëzie, alleen een bak met woorden.

Het is eerst en vooral de keuze voor het Ndyuka die Wondels poëzie bijzonder maakt. Naar de vorm en deels ook naar de inhoud is zij sterk schatplichtig aan de traditie van strijdpoëzie uit de jaren ’60: veel parallellismen, de ik-figuur die in de gebiedende wijs boodschappen uitroept, vaak gebruikte titels als `Negers’, `Eens’, `Ik’, `Vrouw’. Opvallend is het ontbreken van een diepgaande zelfreflectie. De twijfel die diepgang verleent aan de poëzie van Trefossa, Slory, Schouten-Elsenhout, Cairo en anderen zoekt men bij Wondel vergeefs. Haar door sterke assonanties geschraagde, welluidende gedichten leven pas goed wanneer zij ze voordraagt. Ze deed dat in solo-optredens, maar ook vaak bij optredens van Fiamba. Als leidster, zangeres en danseres van deze groep bouwde ze in enkele jaren tijd een grote faam op. `Fiamba’ is de naam van de voorouders in vrouwelijke lijn van Louise Wondel, maar is ook een klein vogeltje dat een groot nest bouwt, waarmee de naam symbolisch uitdraagt: klein, maar veel in huis hebbend. Het is vooral met de sensualiteit van sommige bosnegerdansen, dat Wondel haar poëzievoordracht ondersteunde en tot een echte performance maakte.

In 2000 vestigde Wondel zich in Nederland, maar ze keerde al na betrekkelijk korte tijd terug, en bleef sindsdien – ernstig ziek – buiten de publiciteit.

Dansi van Louise Wondel op Youtube:

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter