Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
V.S. Naipaul’s A House for Mr. Biswas en ik. Een persoonlijke visie
door Cynthia Mc Leod
In mijn jeugd was de grote vakantie in oktober. Ik was in de vakantie zes jaar geworden, ging naar de eerste klas en leerde lezen. Ik weet nog dat ik met Kerst al heel zelfstandig las en vanaf toen altijd en heel veel heb gelezen. Sommige boeken blijven je voor altijd bij. Bij mij zijn het er drie: Afke’s tiental van Nienke van Hichtum, dat ik las toen ik een jaar of negen was. Wat had ik te doen met die vreselijke arme mensen in Friesland. Gone with the Wind van Margareth Mitchell, dat ik op 14-jarige leeftijd in het Engels las. Ik vond en vind nog steeds dit een van de machtigste boeken, en wat me zo aansprak in dat boek was het feit dat het over slavernij ging, waar ik grote belangstelling voor had, maar waarover ik alleen in De Negerhut van oom Tom had gelezen. A House for Mr Biswas van Naipaul las ik in 1964 en is het derde boek dat veel indruk op me maakte. read on…
Bij het overlijden van V.S. Naipaul
In augustus is V.S. Naipaul overleden, een schrijver die ook in Suriname veel stof heeft doen opwaaien en wiens werken door velen zijn gelezen. Hij is op diverse terreinen te vergelijken met Albert Helman; beiden hebben heel veel geschreven over gevarieerde onderwerpen en hebben zich zeer kritisch uitgelaten over hun geboorteland. Dit werd hen vaak niet in dank afgenomen. Wat Naipaul betreft is daar een nuancering op gekomen. read on…
Naipaul: No true effort is ever wasted
Bespreking van V.S. Naipaul: A House for Mr. Biswas tijdens de boekpresentatie 83 Recensies d.d. 29-09-18 te Paramaribo in de B.S. Het Park
door Carlo Jadnanansing
Motto: No true effort is ever wasted: Echte moeite is nooit tevergeefs!
Het motto heb ik ontleend aan het boek van V.S. Naipaul (hierna aan te duiden met VS): A House for Mr. Biswas (1961), maar lijkt gebaseerd te zijn op de Bhagavad Gita waarin Lord Krishna aan Arjun de lering geeft dat het niet om het resultaat van jouw handelen gaat maar om de juiste inspanning die je moet verrichten. Het resultaat zelf heb je niet in de hand. read on…
Surinaams-Hindoestaanse identiteit; Reflecties op mijn culturele eigenheid
door Bris(path) Mahabier
1. Verdraagzaamheid in latente verdrukking?
Al weer een stuk over identiteit, zal menige lezer denken. En dat is ook zo. Hoe vaak hebben ook wij, Hindoestaanse Nederlanders, het niet over onze culturele identiteit? Volgens mij heeft identiteit een mondiale reikwijdte en relevantie, ondanks de toenemende globalisering, of juist dankzij de globalisering. Eigen identiteit en een soepele, aanvaardbare vervlechting ervan met elementen uit de dominante Nederlandse cultuur blijft – althans voor onze generatie – een uitdaging en verliest in mijn ogen geen actualiteitswaarde. Het gaat in deze bijdrage om feiten, eigen standpunten, die van anderen, maar vooral om enkele persoonlijke overdenkingen en andere aanverwante zaken. read on…
Sir Vidiadhar Surajprasad Naipaul (17 augustus 1932 – 11 augustus 2018)
door Carlo Jadnanansing
I. Inleiding
Reeds tijdens mijn middelbare schoolperiode was ik geïntrigeerd door de toen al bekende, maar nog niet wereldberoemde auteur Vidiadhar Surajprasad Naipaul (VS), die later ook bekend zou staan als Sir Vidia (correcte schrijfwijze Vidya, hetgeen in het Hindi en Sanskrit kennis of wetenschap betekent). Zijn eerste voornaam betekent drager van kennis, geheel passend bij zijn imponerende persoonlijkheid. read on…
VS Naipaul, Nobel prize-winning British author, dies aged 85
Trinidad-born author won both acclaim and disdain for his caustic portrayals, in novels and non-fiction, of the legacy of colonialism.
by Richard Lea
The writer VS Naipaul, who explored questions of place and identity for more than half a century, has died aged 85. read on…
The Oxford Book of Caribbean Short Stories
The Oxford Book of Caribbean Short Stories by Stewart Brown and John Wickham.
The Caribbean is the source of one of the richest, most accessible, and yet technically adventurous traditions of contemporary world literature. This collection of Caribbean short stories is pan-Caribbean, including stories from the four main languages of the region: English, Spanish, French, and Dutch. read on…
De Caribische literatuur neigt naar onafhankelijkheid
door Quito Nicolaas
Dr. Artwel Cain promoveerde in 2007 op een studie naar de sociale mobiliteit van etnische minderheden in Nederland. Daarnaast is hij lange tijd directeur van het Ninsee, het Nationale Instituut voor het Slavernijverleden geweest. In 2009 verscheen onder zijn redactie het boek Tula, de slavenopstand van 1795 op Curaçao met bijdragen van verschillende auteurs. Tegenwoordig zwaait hij de scepter bij de Institute of Cultural Heritage and Knowledge. Vandaag een interview met hem over zijn leesgedrag en de boeken die hij leest.
Hoeveel boeken telt uw collectie?
Ik ga er van uit dat wij meer dan zo’n 1000 boeken hebben, dat zijn inclusief studieboeken en dan geschreven in vijf talen: Engels, Nederlands, Spaans, Frans en Papiaments.
In hoeveel tijd is deze verzameling opgebouwd?
Deze boeken zijn in een periode van ruim 35 jaar verzameld.
Wat is uw favoriete boek?
Mijn favoriete boek is moeilijk te noemen, omdat ik veel boeken ontzettend goed vind, maar als ik toch een moet noemen dan wordt het: Song of Solomon van Toni Morrison. Dat boek heb ik eind jaren zeventig gekocht. Op dat moment was ik vooral een muzikant die belangstelling had in boeken, vooral boeken geschreven door schrijvers uit het Caribische gebied en zwarte Amerikanen.
Ik begon het boek te lezen en was uit het lood geslagen. Ik had nooit eerder zoiets moois gelezen. Zij had ook stukjes van liederen in de tekst opgenomen en zij liet haar karakters praten net alsof ze bezig waren muziekinstrumenten te spelen. Daarna heb ik tot nu toe al haar boeken gekocht en gelezen. Tot dat moment had ik Richard Wright (bekend van Notes of a native son) en James Baldwin (bekend van Go tell it on the mountain) als mijn favoriete schrijvers. Toni Morrison is nog steeds mijn favoriete schrijfster. Uiteraard heb ik ook een aantal van haar essays.
Welke zijn de overwegingen die u neemt bij het kopen van een boek?
Ik ga af van een aantal punten; ken ik de schrijver en haar/zijn werk? Is hij/zij al door vrienden gelezen en hebben ze die aanbevolen? Wat was de toon en inhoud van de recensie die ik in een krant of een tijdschrift gelezen heb? Is deze schrijver een goede verhalenverteller? En tot slot wil ik mijn tijd met deze schrijver doorbrengen?
Welke indeling hanteert u om uw boeken te categoriseren?
Die bestaat in mijn collectie op dit moment niet. Ik ben ruim zes jaren geleden op onze tweede verdieping van een studeerkamer naar de andere verhuisd. Sindsdien heb ik geen tijd vrij gemaakt om alles op de juiste plek terug te zetten net hoe ik dat had in de eerste kamer. Er zijn trouwens in de tussentijd veel meer boeken bij gekomen en die zijn gewoon op de boeken planken voor de anderen gelegd. Wanneer wij na zo veel jaren uit dit huis verhuizen ben ik dan bereid de nieuwe studiekamer netjes in te richten en de boeken nogmaals te categoriseren.
Zijn er ook andere plekken in het huis, waar boeken worden verzameld?
Ja, er zijn andere boeken in de zolderkamer vanwaar ik verhuisd ben. Mijn vrouw Alida Kock heeft ook een werkstudio in huis en daarin zijn ook weer vele boeken.
Leest u naast fictie ook non-fictie of andersom?
In de laatste tien jaar lees ik meer non-fictie dan fictie. Dit vanwege studie en mijn werk. Het zou ondoenlijk zijn op dit moment om ze allemaal te gaan benoemen. De laatste goede fictie dat ik recentelijk heb gelezen is van Maryse Conde: Windward heights. Tussen de bedrijven door lees ik op dit moment Miles een autobiografie van Miles Davis samen met Quincy Troupe. Dat is non-fictie. Het leest ook lekker.
Wanneer leest u meestal, waar en wat (genre) leest u dan ?
Studieboeken lees ik overdag en fictie in het weekeinde of in de avonduren, indien ik thuis ben.
Leest u in het weekend andere boeken dan door de week?
Ja, dat doe ik. Door de week gaat het om wetenschappelijke literatuur en in het weekend leuke boeken, meestal romans.
Behoren tijdschriften ook tot de door u gelezen lectuur?
Op dit moment niet. Ik heb geen tijd ervoor in de laatste jaren vrij gemaakt. Dit is een bewuste keus.
Welk boek zou u voor een tweede keer willen lezen en waarom?
Dat zal Black skin White masks van Frantz Fanon zijn. Ik heb dit boek ruim veertig jaar geleden gelezen. Ik zal het nu beter begrijpen en kunnen analyseren. Intussen heb ik ontzettend veel studies hierover en citaten ervan gelezen. Wellicht is dat een van de redenen dat ik het nog niet herlezen heb. Ik gebruik de tijd om ander werk dat ik nog niet gelezen heb te lezen.
Welk boek beschouwt u als een miskoop en waarom?
Dat heb ik niet. Een boek dat wel in de buurt komt is A Bend in the River door V.S. Naipaul. In dat boek heeft hij een fictief Afrikaans land dat net onafhankelijk was geworden en haar inwoners op een beestachtige wijze neergehaald. Dat was in 1979. Daarvoor had ik al zijn boeken gelezen. Na het lezen van A Bend in the River, kwam ik tot de conclusie dat V.S. Naipaul niet schrijft voor mensen zoals ik en die op mij lijken. Een aantal jaren geleden heb ik A House for Mister Biswas nog een keer gelezen voor een boekenclub die wij in Capelle aan de IJssel hadden, maar daarna heb ik geen boeken meer van hem gekocht en gelezen, behalve Een half leven dat ik in 2001 gratis bij een boekwinkel gekregen heb.
Wie is uw favoriete schrijver/auteur en waarom?
Toni Morrison. Zij weet een verhaal te vertellen en zij heeft veel kennis van zaken. Een van haar boeken, Jazz, vond ik in eerste instantie moeilijk te lezen vanwege de wijze waarop het geschreven is, maar daarna dacht ik het boek niet voor niets Jazz heet.
Wat is zo bijzonder aan de Caribische literatuur?
De Caribische literatuur neigt naar onafhankelijkheid. Men houdt zich niet bezig met “the single story” Dat wil zeggen, datgene wat men denkt dat de lezers in het Westen over het Caribische volk willen lezen. De verhalen zijn meestal herkenbaar. Ze brengen je weer thuis. George Lamming en Maryse Conde zijn twee goede voorbeelden van schrijvers die dit doen. Het zijn twee schrijvers die trouwens nog levend zijn. In het geval van gedichten gaat dat ook op voor wat betreft het werk van Lasana Sekou en Derek Walcott. Uiteraard zijn er veel meer goede schrijvers in de diverse landen en eilanden. Ik kan mij met deze schrijvers identificeren. Ik voel mij thuis bij hun werk.
Hoe kijkt u naar de wereld der wetenschap/letteren?
Zowel bij de wetenschap als bij de letteren dienen Caribische mensen hun eigen verhalen in alle tonen en kleuren zelf te vertellen. Men moet niet meer de fout maken om zich slechts bezig te houden met de ‘master’s narrative’. Men dient de ruimte te nemen en te vullen met de eigen fictie en non-fictie.
Who More Sci-Fi Than Us?
Vrijdag 25 mei is de tentoonstelling Who More Sci-Fi Than Us, hedendaagse kunst uit de Cariben feestelijk geopend door Lucia Nankoe (literatuurwetenschapper/ publicist) met de speech: ‘Het Fort is ingenomen door Kunstenaars.’

Foto © Michiel van Kempen
Het Fort is ingenomen door kunstenaars
De Caribische expositie die vanaf vandaag in Amersfoort van start gaat, is getiteld: Who more sci-fi than us. Deze titel verwijst naar een voetnoot uit een roman van de Dominicaanse schrijver Junot Diaz getiteld: Het korte en wonderbare leven van Oscar Wao. De hoofdpersoon uit het boek – Oscar – is verslingerd aan allerlei verhaalvormen zoals historische romans, games, stripverhalen, films, animatiefilms. Zowel oude als nieuwe vertellingen bekoren hem en maken hem mede daardoor tot een buitenstaander, een buitenaards wezen, die er ook fysiek anders uitziet dan zijn leeftijdgenoten. Oscar is zowel een held, als een anti-held.
“Who is more sci-fi than us” , zegt Junot Diaz. Zijn hoofdpersoon Oscar gaat regelmatig vanuit de V.S. Naar de Dominicaanse Republiek op familiebezoek. Hij geniet dan van de schoonheid van het eiland, maar in de suikerrietvelden ervaart hij ook de wrede kant van het dictatoriaal regime.
De titel van deze tentoonstelling Who is more sci fi than us vat in zekere zin de kunstwerken samen die hier tentoongesteld zijn. Het roept associaties op bij de gepresenteerde beelden. Hier kunnen we genieten van de verschillende kunstvormen en tegelijkertijd ‘lezen’ we het politieke en sociale verhaal dat daaraan ten grondslag ligt. Ook hier is sprake van meerdere lagen. Het grensgebied tussen fantasie en werkelijkheid wordt keer op keer onderzocht.
Een mooie illustratie van connotaties waarbij tekst en context nauw verweven zijn treffen we ook in het boek A Small Place van de schrijfster Jamaica Kincaid:
“You are a tourist and you have not yet seen a school in Antigua, you have not yet seen the hospital in Antigua, you have not yet seen a public monument in Antigua. As your plane descends to land, you might say, what a beautiful island Antigua is – more beautiful than any other islands you have seen -” Toeristen die de Caribische eilanden en het Caribisch gedeelte van het vasteland bezoeken, zien meestal slechts de buitenkant. De dubbelheid, de schijnbaar badinerende toon van bovenstaande alinea uit A Small Place, heeft een heftiger impact dan op het eerste gezicht lijkt.
Eenzelfde scherpe blik met een ondertoon van ironie, treffen we ook aan in de tekeningen, schilderijen, foto’s, sculpturen, films en animaties in deze tentoonstelling. Een gefragmenteerde verzameling, denkt u wellicht, maar bij denkers als Edward Braithwaite uit Barbados en Edouard Glissant uit Martinique staat het concept fragmentatie centraal in hun werk. De meer dan 30 kunstenaars hier aanwezig tonen hun veelzijdigheid in allerlei uitingsvormen. Beeldend kunstenaar Tony Monsanto uit Curaçao noemt één van zijn werken ‘créolité makes us strong’ waarmee hij reflecteert op de huidige tijd, zonder het pijnlijk verleden terzijde te schuiven.
Reeds eerder, dat wil zeggen aan het begin van de 20ste eeuw waren Caribische kunstenaars op zoek naar eigen uitingsvormen en smolten ze tradities uit andere continenten samen om zo hun eigen beeld van de omringende wereld te creëren. Om u maar enkele grootheden te noemen:
Léon-Gontran Damas bezingt met zijn poëtische creaties de Guyanese Bonis en Saramaccaners. Hier volgt een gedicht uit zijn bundel Névralgies:
à tout ce passé
à la fois simple
et composé
que la tendresse
l’infinie tendresse
qui entend lui survivre
De ketenen zijn afgeworpen en de taal van de kunsten wordt niet meer nageaapt. Het Fort is ingenomen door kunstenaars. Het Caribisch kunstenaarsschap brengt een gedurfd meesterschap voort en curatoren van musea deinzen er niet voor terug om deze authenticiteit te tonen.
Om de Surinaamse dichteres Joanna Schouten–Elsenhout te citeren:
Lek’wan griyo e bari
A baka den bigi krepiston
Een lamento in versregels waarin een apocalyptisch beeld uit het verre of nabije verleden wordt geschetst. Op de tentoonstelling in Amersfoort is ‘The Afro-Curse Exorcizing Machine’ van Tirzo Martha hier een mooi visueel voorbeeld van.
Misschien kunnen we spreken van de kunstenaar als flexwerker, een flexkunstenaar, in zoverre hij dit niet altijd was, schijnbaar onbekommerd en toch zeer bewust, zigzaggend langs genres, disciplines, taal, stijl zonder enige beperking als een zeedier van eiland naar land. En als hij gevangen gehouden wordt dan nog is er een frisse impuls die op een overtuigende manier een visueel en tekstueel verhaal brengt.
En el acuario del Gran Zoo, nada el Caribe. Este animal marítimo y enigmático tiene una cresta de cristal, el lomo azul, la cola verde, vientre de compacto coral, grises aletas de ciclón. En el acuario, esta inscripción: «Cuidado: muerde».
zwemt de caribe.
Dit raadselachtig zeedier
heeft een kam van christal,
een blauwe rug, een groene staart,
zijn buik is van compact koraal
en hij heeft grijze vinnen
van cycloon.
Op het aquarium staat geschreven:
‘Pas op, hij bijt.’

Les Empires de l’Atlantique (XIXe – XXIe siècles)
Figures de l’autorité impériale dans les lettres d’expression européenne de l’espace atlantique sous la direction d’Yves Clavaron et Jean-Marc Moura éd. Les Perséides, coll. « Le Monde Atlantique » Les empires coloniaux de l’Atlantique (britannique, espagnol, français, néerlandais et portugais) ont suscité voire déterminé une somme impressionnante de textes littéraires qu’il reste à envisager avec les instruments critiques contemporains. À partir de l’âge des Découvertes et jusqu’à l’ère contemporaine, notamment avec la colonisation, l’esclavage puis la décolonisation, les relations entre les trois continents, Europe, Afrique et Amérique, n’ont cessé de se renforcer et l’Atlantique a de plus en plus joué le rôle d’un pont favorisant les processus d’interaction et de convergence entre les sociétés qui le bordent. Depuis plus d’une vingtaine d’années, l’« Atlantic history » s’est affirmée au sein de l’historiographie anglo-saxonne. Ce paradigme interprétatif présente le monde atlantique comme un espace intercontinental intégré et unitaire. Il livre ainsi une clef de lecture de l’expérience culturelle et littéraire à l’époque moderne, qu’il reste à mettre en œuvre collectivement, pour les lettres d’expression européenne. Avec le concept d’/histoire littéraire atlantique/, il s’agit de proposer un cadre théorique adapté aux dynamiques intellectuelles contemporaines, afin de déterminer puis d’analyser les circulations, échanges et migrations littéraires entre Europe, Amérique et Afrique, non plus donc en termes régionaux (concentré sur l’un des trois pôles) ou linguistiques, mais dans les relations complexes, traversant cultures, régions et langues, établies dans l’espace atlantique.
Jean-Marc Moura : « Les empires et le projet d’une histoire littéraire de l’Atlantique » Yves Clavaron : « L’autorité des empires de l’Atlantique à travers quelques emblèmes : le triangle, le vaisseau, le gouffre et… le foot » David Murphy : « Du communisme international au nationalisme panafraicain et transatlantique ? L’anti-colonialisme de Lamine Senghor (1889-1927) » Charles Forsdick : « Histoires transatlantiques: Les Jacobins noirs de CLR James » Micéala Symington : « Littérature irlandaise contemporaine et pouvoir. La figuration de l’autorité impériale dans la poésie irlandaise contemporaine » Mélanie Potevin : « Parodie et démesure dans la réécriture de l’Histoire transatlantique chez Roberto Bolaño et V.S. Naipaul » Marie-Isabelle Vieira : « Capitaines et Généraux d’Avril : figures paradoxales du maintien et de la chute de l’empire portugais » Danièle Dumontet : « Les écritures migrantes au Québec ou comment les auteurs haïtiens modifient le système relationnel dans l’empire atlantique » Thorsten Schüller : « La ‘‘traduction’’ du primitivisme européen dans les avant-gardes latino-américaines » Barbara Dos Santos : « Brésil-Afrique : l’influence du modernisme brésilien dans les littératures angolaise et mozambicaine » Véronique Porra : « Amour, colère et folie de Marie Chauvet. Réduplication des structures d’autorité et destin tragique d’une prise de parole indésirable » Évelyne Lloze : « L’Écrire en pays dominé de Chamoiseau » Crystel Pinçonnat : « Une femme blanche et un homme noir. Deux auteurs paradoxaux de l’Empire » Kathleen Gyssels : « L’ancêtre Oayapock dans Hoofden van de Oayapok! (Albert Helman) et Black-Label (Léon Gontran Damas) » Kim Andringa : « Nous, esclaves du Surinam. Une critique surinamienne du capitalisme colonial néerlandais » Jean-Claude Laborie : « L’empire du Brésil dans l’écriture romanesque de J. Machado de Assis » Florence Paravy : « D’un Empire à l’autre : l’imaginaire Roi de Kahel » Odile Gannier : « L’empire fantôme des Indes : L’Ancêtre de Juan José Saer » Myriam Suchet : « Le sujet du texte hétérolingue n’est pas un empire dans un empire – ou «je» est-il maître dans son propre texte ? »
23 x 15 cm- 308 pages avec index, bibliographie, jaquette de couverture illustrée, 26 €
Cet ouvrage est commandable dans toutes les librairies. Vous pouvez également vous le procurer directement auprès de l’éditeur, en envoyant un chèque de 24 € (prix de lancement) à l’adresse suivante : Editions Les Perséïdes 5, rue du Faubourg Bertault 35190 Bécherel (envoi franco de port)
Vreemdelingen in het paradijs (4)
door Willem van Lit
[Dit is deel vier van het feuilleton over de Nederlands Caribische eilanden. Het is het vervolg op het 4e hoofdstuk uit mijn boek.]
Later wordt de verschuiving van het perspectief duidelijk. De schrijver verplaatst zich steeds minder naar het gezichtsveld van de ver-weg-lezer; hij schrijft van binnen uit het eigene naar de lezer buiten, de vreemde. Hierbij probeert de auteur de lezer als het ware te dwingen de binnenkant vanaf het standpunt van die auteur waar te nemen. Van Kempen noemt in deze rij van auteurs onder andere Dobru, Lauffer, Trefossa, Garmers, Henriquez en Gajadin. Maar het blijft voortdurend om migratie draaien, zoals ook Rutgers bedoelde omdat men de ander toch rond moet leiden in de eigen wereld om die begrijpelijk te maken. De onrust groeit naarmate de ontvoogding en de emancipatie vordert. Er gaan andere dingen meespelen. Kinderen gaan als student naar Nederland. Ze emigreren dus en vernederlandsen. Het Papiamentu als cultuurtaal groeit intussen op de Antillen, maar de landskinderen in Nederland spreken steeds meer en beter Nederlands, waardoor de achtergeblevenen hun kinderen als vervreemd gaan ervaren, “… die hun bloed verloochenen” . Op deze manier ontwikkelen de verhoudingen in het koninkrijk zich op complexe wijze. Aan de ene kant wordt de vervlechting inniger onder andere door meer mogelijkheden voor onderlinge uitwisseling en migratie; aan de andere kant groeit de kloof en lijken we elkaar steeds minder te begrijpen. De generatie auteurs die alleen nog maar in het Papiamentu schrijven, ontwikkelt de gidsfunctie voor specifiek de eigen mensen, maar de externe functie blijft bestaan voor buitenstaanders. Zo schetst Van Kempen de in complexiteit groeiende tweedeling tussen reisleiders en toeristen op verschillende gemeenplaatsen in de literatuur en dus ook op divers cultureel en algemeen maatschappelijk gebied. Hij noemt thema’s als “ontmoeting der culturen als interraciale vermenging, als uitdrukking van begrip, misverstand en onbegrip, meervoudige lokaliteit, nationale identificatie en individuele zelfidentificatie” . Op al die terreinen ontstaat dezelfde of soortgelijke onrust die wordt gevoed door zinsbegoocheling en beloften die voortdurend wisselen. De vreemde zal de gids nooit helemaal kunnen volgen, al doet hij nog zo zijn best. Zelfs de Antilliaanse auteurs worstelen met het eigene, zoals het voorbeeld van Van Leeuwen eerder in dit stuk aangeeft, hoe het “eiland grenzen stelt aan zijn schreden”.
De motor hiervoor is de voortdurende migratie, het ontheemde bestaan dat op zichzelf al een bron is voor verdriet. Tegelijkertijd draagt het de kiem in zich van het meest menselijke, zegt Van Kempen weer: “het reiken naar de ander, het begrijpen van de ander en uiteindelijk dat waar alles om begonnen is: de liefde” . Dit laatste – de liefde – is dan nog een andere gemeenplaats in de literatuur, waaruit weer een belofte ontstaat. Maar zover is het nog lang niet; de toerist is nog steeds niet in staat het geheel eigene van de Antillen of Suriname te doorgronden, zo veronderstelt de gids. En dat gegeven is nog altijd wrang aanwezig. Haard van onbehagen. Voorlopig is de kracht van beschaming nog groter, zoals bij Van Kempen in een andere publicatie naar voren komt.
In die andere beschouwing over de literatuur in de voormalige koloniën – Rigoletto in de tropen uit 2004 – beschrijft hij het probleem of het raadsel van de onleesbaarheid . Dit fenomeen treedt op in de literatuurwetenschap die zich bezig houdt met teksten uit de voormalige koloniën. Van Kempen constateert dat er sprake is van een cultuurkloof tussen de Nederlandse schrijvers en recensenten enerzijds en de auteurs uit de voormalige koloniën anderzijds. De Nederlanders zien zich altijd geplaatst voor de ondoorgrondelijkheid van het kunstwerk van de schrijvers uit die gebieden en de “ondoorgrondelijkheid van het kunstwerk van de Ander wordt toegeschreven aan de cultuurkloof, niet van de aard van het kunstwerk op zich. Jij hoort niet tot de groep en dus kun je het onmogelijk doorgronden” . Hij noemt vier uitdrukkingen van onbehagen: “We zijn nu eenmaal andere mensen”, het “jullie tegenover ik”, de “fatale driehoek” (in dit geval gaat het om Oost-Indië, waarbij de Totoks, de Indo’s en de Belanda’s tegenover elkaar staan) en “Jij kunt deze werkelijkheid niet kennen”. Hij illustreert dit aan de hand van verschillende voorbeelden waarbij Nederlandse schrijvers en recensenten de wind volop van voren krijgen. Het dilemma wordt nog versterkt door het feit dat juist die auteurs ook niet zonder de beschouwingen en recensies kunnen en er kennelijk geen mogelijkheden zijn criteria te stellen voor reflectie. De gids verwacht geen kritisch weerwoord.
Hier heerst de veronderstelling dat de cultuur van de gekolonialiseerden (die tegelijkertijd gids zijn) voor mensen van buiten niet invoelbaar en onkenbaar is. Als je dit zegt, ga je er vanuit dat er culturen zijn die hermetisch gesloten zijn. Culturen zijn allesbehalve hermetisch gesloten, zoals Van Kempen terecht opmerkt. Men zou dan geen uitspraak kunnen doen over de waarde van culturen. Het cultuurrelativisme is een mythe, de mythe van de cultuurkloof, die onoverbrugbaar zou zijn. De pathetische omhelzing laat zich op deze manier kenschetsen als de paradox tussen de mythe en de hoop “de Ander ten diepste wel (te) kunnen begrijpen”. En ook willen begrijpen. Men wíl doordringen tot de kern van het geheim van de verleiding, de Caribische verrukking zelf. En beide – zowel de mythe als de hoop – zijn illusoir, zijn zinsbegoocheling of zelfbedrog: “de mythe omdat het niet de cultuurkloof op zich is die de principiële onkenbaarheid van het kunstwerk uitmaakt, de hoop omdat de aard van het kunstwerk met zich meebrengt dat het diepst ervan zich niet ontsluieren laat” . Het is de patstelling in de volledigheid van de verwarring. We kunnen dan niet meer de kennis toepassen, alleen nog naast elkaar bestaan binnen het geheel van zelfde uitdrukkingsmogelijkheden zonder ooit tot elkaar te kunnen komen, waarbij men hoe dan ook toch aan elkaar verbonden blijft. Hoe men overeind kan blijven met bedrog?
Maar ook de fascinatie blijft: men (de toerist) wil de verrukking blijven begrijpen en men (de gids) wil zichzelf bijzonder verklaren, ten diepste onkenbaar, onverklaarbaar. De verzoening is alleen mogelijk in het merkwaardige guichelspel zelf, dat ondoorgrondelijk door passie wordt bestuurd en dát lijkt pathetisch van aard te zijn. Het eindresultaat van deze patstelling lijkt – niet verstandig – beschaming en wederbeschaming te zijn, zoals ook in de oplaaiende emoties bij dit onderwerp – de literatuurkritieken – duidelijk wordt.
Als ik bij mezelf ga kijken, hoef ik niet ver te zoeken om flarden van die passievolle begoocheling te vinden. Ik citeer hieronder een lang fragment uit mijn weekboekaflevering “De voortdurende belofte”
“De bibliotheek van Willemstad bevat een grote afdeling die gaat over reizen, volkenkunde en vreemde culturen. Ik vind dat opvallend. Het is net alsof mensen hier – meer dan elders – nieuwsgierig zijn naar hoe het anderen vergaat, alsof alles buiten het eiland exotisch is. Ik heb er series boeken gevonden die me met een instant opgejaagde interesse langs de rijen deed wandelen, de wijs- en middelvinger dolend over de ruggen. Prevelend. Ik zocht langs het rijtje dat ging over de Caribische cirkel en ik vond V.S. Naipaul. Hij schrijft over zoektochten. In dit boek gaat het over het speuren naar de basis van de wonderlijke eigenheid waar hij onthutst naar kijkt. Toen ik bij dat rek stond en door Het verlies van Eldorado bladerde, kwam er een vreemde zin bij mij op: “… waaraan we zijn ontleend”. Zo’n flard fleemt als een fragment van rafelend besef. Ik noem het maar even zo omdat ik er geen andere betekenis voor weet. De lezer begrijpt misschien dat ik nu over de randen van intuïtie schrijf en dat ik denk over de legenden, waaruit mijn eigen realiteit is samengesteld. Zo’n fragment blijft hangen.
Van gemis te kunnen schrijven, zo, dwalend langs geruchten die vaak vergissingen bleken te zijn of een herontdekking van uitdrukkingen, die steeds weer bedoelingen waren, maar die lang niet als zodanig herkenbaar waren: een gewaarwording die met het loskomen van de wielen van het asfalt van onze herinnering ongewis achterblijft. Hoe ging het ook alweer met dat land van goud? Alsof er steeds iets overblijft… van St. Eustatius bijvoorbeeld waar de gedachte – zoals het was in de 18e eeuw – nog steeds speelt dat het een “Gouden Rots” kan zijn of ook van Aruba waar eind 19e eeuw kortstondig een echte goudkoorts op gang kwam. Maar dat is het niet alleen. Het gaat ook om teloorgang van andere dingen.
Een geheel ander temperament. Barche Baromeo vertelt over zijn jeugd op Curaçao, over zijn schoolgang bij de nonnen en hoe hij daarna los probeerde te komen: “Datzelfde gevoel van machteloosheid deed mij van Koningin Zingha (een geïdealiseerde schoolvriendin, WvL), die zich uitleefde in de Tambu, dromen en zo mijn hartstocht bevredigen, terwijl de maatschappij hamerde op een lichte huid om je ras te verbeteren en hogerop te komen. Je vrat jezelf van binnen op, gefrustreerd als je was door het gemis dat je voelde je niet in je eigen taal te kunnen uiten. Om voor eens en altijd, voor de eeuwen en eeuwen die nog moeten komen, vanuit het diepst van je zijn, het uit te gillen en je te ontdoen van al wat het onderwijs in het opgelegde Nederlands, zonder de basis van Moeder Papiaments, je heeft aangedaan” (“de nieuwe Antilliaan”). Hier roept iemand die verwacht lelijk terecht te komen in de vijzel van de geschiedenis, zoals zo velen voor hem in deze archipel met V.S. Naipaul als referentie van deze mogelijkheid, teneinde alweer onthutst herontdekt te worden in de teloorgankelijke realiteit. Het Papiaments staat momenteel opnieuw onder druk, terwijl men eerder niet eens de kans heeft gekregen de werkelijkheid in eigen taal te vertolken. Er ontrolt zich reeds een nieuwe geschiedenis, die van de globalisering en in deze beweging sneven nu weer kleinoden. Het heden is nu al een legende, klaar om herontdekt te worden. Zo groeit de verbijstering weer aan in deze ring van de Cariben.
Om heel wat redenen volgen we veelal niet onze hartstocht, de oorsprong “… waaraan we zijn ontleend”, zoals Baromeo vertelt en zoals ik plots dacht bij die boekenkast. We blijven achter, de taal ontbreekt, de verhalen zijn vergeten, de archieven zitten overvol, men overstelpt elkaar, hele volkeren vergaan, we zinken weg in moed, we ontsnappen aan elkaars bewustzijn, we verbergen onszelf. Dat is een kwestie van niet willen of niet kunnen natuurlijk en daarvoor is dan – parhttp://www.blogger.com/img/blank.gifadoxaal vermogen – de passie toegerust op hart en ziel; we mogen gissen naar vermogen: zo is het in het atelier van onze autonomie. Over een aantal weken gaan we trachten te ontsnappen. Weg van hier. Ik denk niet dat dat lukt – het ontsnappen met de opzet alles onachtzaam achter ons te laten, bedoel ik – , want er dienen zich in onze nieuwe situatie weer andere dingen aan terwijl de oude dingen blijven; hetgeen we zullen missen”.
[wordt vervolgd, klik hier voor deel 5]
De afgang van V.S. Naipaul
door Sandew Hira
Ooit was ik een grote bewonderaar van de Trinidadiaanse schrijver en Nobelprijswinnaar V.S. Naipaul. Dat kwam vooral door zijn vroege werken, zoals A House for Mw. Biswas, The Mystic Masseur, The Suffrage of Elvira, Miguel Street en The mimic man. Naipaul is het sterkst als hij verhalen vertelt over het dagelijkse leven van mensen als een strijd om boven jezelf uit te stijgen met alle beperkingen die je kunt hebben in een gekoloniseerde samenleving. Zijn stijl van vertellen is superieur: losjes, humoristisch, gezellig en soms meeslepend. Maar zijn latere werk is meer en meer afstompend en vervelend geworden. Het is het gezeur van een oude brompot met een enorm minderwaardigheidsgevoel dat hij probeert te camoufleren door steeds scherper af te geven op zijn eigen mensen.
Onlangs las ik zijn bundel beschouwingen getiteld Schrijversmensen. In het hoofdstuk “Kijken zonder te zien: de Indiase manier” bespreekt hij het dagboek van Munshi Rahman Khan dat ik in 2003 heb gepubliceerd.
Ik kreeg het manuscript van Albert Rahman, een kleinzoon van Munshi Rahman Khan. Dat bestond uit met de hand geschreven schoolschriften in het Indiase Devanagri-schrift. Ik kon het niet lezen en vroeg aan een Indiër van de Universiteit van Leiden, Mohan Gautam, om het te vertalen naar het Engels of Nederlands. Gautam weigerde.
Ik besloot een bureau in India in te huren om het handgeschreven manuscript in de computer in te typen in het Devanagri-schrift en vervolgens de tekst in het Engels te vertalen. Dat heeft me flink wat duiten gekost. Vervolgens heb ik op basis van de Engelse tekst een Nederlandse vertaling gemaakt onder de titel Het dagboek van Munshi Rahman Khan en voorzien van een inleiding.
Het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis in Amsterdam was geïnteresseerd om een Engelse uitgave in samenwerking met een Indiase uitgever te realiseren. Zij heeft Kathinka Kerkhoff en Ellen Bal bereid gevonden om het Engelse manuscript te redigeren. Ik stuurde het IISG het materiaal toe en uiteindelijk werd het boek in het Engels gepubliceerd onder de namen van Kerkhoff, haar Indiase partner Alok Deo Singh en Bal.
Tot mijn stomme verbazing hebben de dames een volledige verkeerde weergave van het hele proces van de uitgave gegeven. Gautam kreeg alle eer voor de uitgave. Hoewel de rechten van de Engelse vertaling bij mij lagen, reppen ze met geen woord over dat proces om het boek uit de vergetelheid te rukken. Het is het oude liedje: de kolonialisten proberen weer over de ruggen van Surinamers eer te behalen met werk dat door anderen is verricht.
Naipaul had een exemplaar in India op de kop getikt. Hij heeft kennelijk wel de juiste informatie over het proces van de publicatie. Want hij schrijft: “Het boek zou vrijwel zeker in de vergetelheid zijn geraakt, ware het niet dat het vele jaren later gered was door een soort politiek-academische belangstelling van mensen die zich in Suriname, net als in andere Caribische kolonies, inzetten voor de plaatselijke cultuur en die het zelfrespect onder de bevolking wilden versterken. Het licht des Levens, voor vergetelheid behoed, was in het Nederlands vertaald.” Ik weet niet hoe Naipaul aan de juiste informatie is gekomen; in de Engelse uitgave is een verkeerde weergave van het verhaal opgenomen.
Naipaul beschrijft in zijn boek Suriname consequent als “achterlijk”. Dat karakteriseert zijn houding naar veel Derde Wereldlanden. Engeland wordt gezien als superieur en door de Britten gekoloniseerde volkeren als inferieur. Hij schept er een genoegen in om steeds uit te leggen doe achterlijk die volkeren wel niet zijn. De Palestijnse intellectueel Edward Said heeft Naipaul heel terecht bekritiseerd als een typische derde wereld-intellectueel die het verhaal kan vertellen dat sommigen in het westen graag horen: hoe superieur de blanken en hoe dom de zwartjes en kleurlingen zijn. Zijn islamofobie, waarbij hij opvattingen ventileert over de “achterlijke islam die onverenigbaar is met de moderniteit”, plaatst hem in hetzelfde milieu als de nieuwe rechtse krachten in de wereld.
Naipaul, een geweldige verteller, is nu niets minder geworden dan de zoveelste bruine poedel die zijn onmiskenbare schrijftalent in dienst stelt van een ideologie die in Europa nog wel zwang is, maar in de 21ste eeuw zijn langste tijd heeft gehad. Naipaul is een grote schrijver, maar geen grote denker.
[overgenomen van Starnieuws, 5 september 2011]