blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Mulder Nikki

Equaliberty in the Dutch Caribbean

Equaliberty in the Dutch Caribbean is a collection of essays that explores fundamental questions of equality and freedom on the non-sovereign islands of the Dutch Caribbean.

read on…

Alphons Levens: Meer hosselaar dan schrijver

door Nikki Mulder

 Van alle schrijvers die Suriname rijk is, is Alphons Levens misschien wel degene die er het meest op gebrand is zijn gedichten en verhalen gelezen te krijgen. Zijn nieuwste boek Ik zal leren totdat ik moe ben ligt sinds vorige week in de schappen. Tijd voor een gesprek, over de auteur achter de [sic] proza met de bittere nasmaak.
Hij noemt zichzelf meer hosselaar dan schrijver. Niet dat hij twijfelt aan zijn schrijfkunsten. Het is meer dat het schrijverschap in het kleine Suriname met zoveel extra werk komt. Levens houdt het niet bij het creëren van verhalen en gedichten. Hij neemt bijna de gehele keten van literaire schepping en correctie tot aan de bevoorrading van boekwinkels en bibliotheken en de promotie op zijn schouders.
De meeste van zijn boeken geeft hij in eigen beheer uit – hij betaalt dus persoonlijk voor de drukkosten. Vervolgens bezorgt hij ze vers van de pers met zijn bromfiets bij de boekwinkels. Ook de aankondigingen in de media doet hij zelf, evenals het maken van afspraken en het bijhouden van de boekhouding. “Ik zorg er wel altijd voor dat de boeken in de winkels liggen voordat ik begin te kraaien.” Mensen moeten zijn gedichtenbundel of kort verhaal namelijk kunnen kopen zodra er advertenties in de kranten staan.
Control freak
Maar daar houdt Levens niet op. De boekhandels stellen een schrijver namelijk niet op de hoogte zodra een boek is uitverkocht. Elke zaterdagmorgen steekt de ex-onderwijzer op zijn Yamamoto – al sinds 1987 rijdt hij geen auto meer – de Wijdenboschbrug over en legt een vast traject af langs de boekwinkels. Om te kijken hoe de zaken ervoor staan, en soms zelfs, in de minder georganiseerde zaken, om een gedichtenbundel uit het rek met pornografische tijdschriften te vissen. Mocht een pennenvrucht van een collega ook misplaatst zijn, dan schroomt Levens niet om het op de juiste plek terug te zetten.
Hij is wel een beetje een control freak, dat geeft hij zelf toe. Het doet hem terugdenken aan de tijd dat hij nog werkte als journalist voor het weekblad Pipel, na zijn terugkomst naar Suriname in 1977 tot aan de censuur in 1982. “Als ik iemand ging interviewen, zeker als dat een belangrijk persoon was, nam ik naast mijn notitieblok nog twee cassetterecorders mee. Voor het geval dat één me in de steek zou laten.” Ook voor reportages in de districten nam hij altijd het zekere voor het onzekere. Dan liep hij te sjouwen met twee cassetterecorders en twee fototoestellen. Alles deed hij dubbelop, voor het geval dat.
Verkoopcijfers
Nu nog steeds kan hij moeilijk loslaten. Levens bemoeit zich met elke stap die zijn geschreven woord aflegt. Dat levert hem wel verkoopcijfers op waar zelfs Nederlandse dichters alleen maar van kunnen dromen. “Toen ik mijn eerste dichtbundel wilde uitgeven, zeiden een paar schrijvers tegen me: ‘Begin 500 te drukken. Meer zal je er in Suriname niet kwijt kunnen.’ Maar dat vond ik te weinig, dus ik liet duizend exemplaren drukken.” Die eigenwijsheid loonde: hij verkocht ze allemaal. Als hij nu een nieuw verhaal uitbrengt, begint hij meestal met een oplage van tweeduizend. Dichtbundels starten bij duizend exemplaren. Veel verdient hij echter niet aan zijn schrijversbestaan. Misschien net genoeg om zijn volgende boek te kunnen uitgeven. Toen hij in de jaren negentig eens een boek overhandigde aan de toenmalige directeur van Cultuur, Elfriede Alexander- Vanenburg, maakte zij snel een rekensommetje bij het horen van de verkoopprijs.
“Maar daar houdt u geen droog brood aan over!” luidde haar verbaasde conclusie. Maar Levens denkt er niet aan om de prijs van zijn pennenvruchten te verhogen. “Ik schrijf om gelezen te worden. Als ik ze duurder maak, dan blijf ik ermee zitten.” Vanuit die simpele drijfveer – schrijven om gelezen te worden – praat hij ook tegen beginnende schrijvers die advies komen inwinnen. Die schrikken namelijk vaak van de offerte van de drukkerij en laten het er dan bij zitten. “Begin je auto te verkopen, zeg ik dan. Ik zeg niet dat je op straat moet slapen. Maar je hebt gewerkt en gezweet op dat boek en als je niet gefrustreerd wilt raken omdat het niet is uitgegeven, dan moet je er iets voor opgeven”, is zijn nuchtere commentaar.
Pessimist
Diezelfde nuchterheid ligt aan de basis van Levens’ gedichten en verhalen. Zonder uitzondering zijn die doorspekt met maatschappijkritiek. “Ik bejubel geen dingen die fout zijn. Als iets zwart is, kan ik niet schrijven dat het wit is”, is zijn stelling. Hij staat niet pessimistisch in het leven, beweert de ex-onderwijzer. Levens observeert dagelijkse gebeurtenissen en schrijft over die realiteit. “Sommige mensen zeggen dat het zo negatief is, maar het gebeurt.”
Als voorbeeld grijpt hij naar een dichtbundel met daarin het gedicht ‘Twee vlechtjes’ uit 1992. “Ik was onderweg van school naar de Ware Tijd en kocht onderweg een broodje pom tegenover Krasnapolsky. Plots hoorde ik achter me iets graaien in de vuilnisbak. Eerst dacht ik dat het een hond was, maar toen ik me omdraaide, zag ik een klein meisje in lagere-schooluniform met twee vlechtjes wegrennen met een stukje brood dat ze snel in haar mond stopte. Dat was de eerste keer dat ik een Surinamer zag eten uit een vuilnisbak.”
Of die keer dat hij in 1991 in aanloop naar de verkiezingen huis aan huis ging voor de Volkspartij. Het was tegen het einde van de Binnenlandse Oorlog en voor het eerst zag Levens met eigen ogen wat er van de vluchtelingen was geworden. “Ik kwam in een groot woonhuis en ging van kamer tot kamer; in elke kamer woonde een gezin”, zegt hij alsof hij er nog steeds van schrikt. “Toen ik dacht dat ik klaar was, werd ik naar achterop geleid. Daar waren van het huis naar de muur van het erf zeilen gespannen en daar woonde nóg een gezin.”
Al die persoonlijke observaties giet Levens in verhalen en gedichten, waardoor ze soms een bittere nasmaak hebben. Zelf vindt de schrijver die negatieve lading wel meevallen. “Als je wijst op de dingen die anders kunnen, ben je dan negatief?” Stil herkauwt hij die vraag. “Nee”, klinkt zijn voorzichtige antwoord, “als je kritisch bent in het belang van het land, dan ben je niet negatief.” Levens grijpt naar een voorbeeld vanuit de klas. “Als een leerling drie keer een onvoldoende haalt en je zegt hem dat hij beter kan, ben je niet bezig hem te treiteren. Dan ben je niet negatief. Die jongen kan beter. Suriname kan beter.”.-.
[uit de Ware Tijd, 03/11/2013]

Creool, Marron, Afro-Surinamer

door Nikki Mulder
In Guyana is het gemakkelijk: iedereen met Afrikaanse roots is African/Black of gemengd. In Suriname is de volkstelling echter aanleiding voor behoorlijk wat discussies over zwart, zwarter, zwartst. Stadscreool, plantageneger, busnengre: het zijn allemaal woorden die uiteindelijk op hetzelfde neerkomen. Of toch niet?
“Carl Breeveld en Ronnie Brunswijk zijn gewoon twee negers, ongeacht of de één nou beter geschoold is dan de ander of er bepaalde tradities op nahoudt.” In een ingezonden stuk inde Ware Tijd van 12 september stelt Irwin Maatrijk resoluut dat we moeten ophouden met het indelen van de Afro-Surinaamse bevolking. Volgens hem is het koloniaal om onderscheid te maken tussen Creolen en Marrons. Wat er toe doet, zijn je Afrikaanse wortels.
Zijn opiniestuk is een stevig pleidooi voor het aanpassen van een gedateerde administratie. Maar ‘Creool’ en ‘Marron’ zijn hoewel niet onbetwist ingeburgerde identiteiten. “Etniciteit geeft aan hoe personen zichzelf zien en hoe ze zich voelen”, zegt Iwan Sno, de directeur van het Algemeen Bureau voor de Statistiek (ABS). Het heeft daarom minder te maken met vaststaande kenmerken en meer met cultuur, taal en de betekenis die je er zelf aan geeft. Dat maakt etniciteit veranderlijk en wankel, maar niet minder emotioneel beladen.
Blanke Creool
Sno herinnert zich bijvoorbeeld een voorval uit de vorige telling in 2004. “Een blanke man, een geboren en getogen Surinamer, gaf ‘creool’ op als etniciteit.” Niet zo gek met de woordenboekdefinitie van ‘creool’ in het achterhoofd: een afstammeling van Europeanen in Latijns-Amerika of het Caribisch Gebied. “Maar die veldwerker dacht waarschijnlijk: ‘Je bent niet goed snik’ en kruiste Kaukasisch/blank aan.” Dat schoot de man in het verkeerde keelgat; hij joeg de ABS-teller van zijn erf.
De Verenigde Naties schrijft het stellig in zijn richtlijnen voor volkstellingen: etnische identiteit is iets wat je zelf bepaalt. Overheden of veldwerkers mogen etniciteit dus niet opleggen. Dat zoiets niet altijd even gemakkelijk is in het etnisch meest diverse land van het Caribisch Gebied, weet Sno maar al te goed. Bij elke telling moet daarom kritisch gekeken worden naar de categorieën die het ABS gebruikt om de verschillende bevolkingsgroepen te benoemen. Ook is het nodig dat iedereen ongeveer hetzelfde verstaat onder die groepen. Vooral bij Afro-Surinamers leidt dat tot veel vragen en discussies.
Evenwicht
Creolen zijn historisch gezien een groep waarbinnen veel mensen in elk geval een beetje van gemengde afkomst zijn. Vroeger werd de ‘gemengde’ bevolkingsgroep door het ABS altijd samengevoegd met Creolen. Dat had een sociaal-politiek voordeel. Deed het ABS dat niet, dan sloeg de demografische balans over naar de Hindostanen. Op papier was er zo een evenwicht tussen de twee groepen. Socioloog Marten Schalkwijk roemt de samenstelling van de Surinaamse bevolking, van wie de grootste groep toch niet groter is dan dertig procent van het totaal. “Dat betekent dat geen enkele groep dominant is en je gedwongen bent om sámen te leven en oplossingen te vinden voor problemen.”
Dat administratieve evenwicht tussen Creolen en Hindostanen is er inmiddels niet meer. Sinds de vijfde volkstelling in 1980 constateert het statistiekbureau een dalende trend bij de Creoolse bevolkingsgroep. Eerst waren er nog 119.000 Creolen, daarna ongeveer 87.202 en dit jaar telde ABS er nog maar 84.933. In het rapport speculeert de organisatie over een oorzaak: “Hoogstwaarschijnlijk classificeren vele ‘Creolen’ zich thans als gemengd.”
Gemengd
Dat zou betekenen dat mensen die zichzelf eerst zagen als Creool, maar gemengde voorouders hadden, zich nu zien als ‘gemengd’. Hebben die twee etnische identiteiten dan een andere betekenis gekregen in de tussentijd? Volgens antropoloog Salomon Emanuels is dat niet waarschijnlijk. “Mensen zijn wat ze zijn. Ik denk niet dat er mensen zijn die afstand doen van hun Creoolse identiteit.”
Emanuels gelooft er “heilig” in dat de groep van gemengde afkomst alleen maar zal toenemen. “Jonge Surinamers hebben ontdekt dat het niet slecht is om met iemand van een andere groep een relatie te hebben.” Maar dat mensen zich opeens anders identificeren, dat denkt hij niet. De antropoloog ziet wel dat er heel veel mensen zijn die vragen hebben over hun identiteit, vanwege opa’s en oma’s met verschillende huidstinten, haarstijlen en oogkleuren. “Maar dat is niet zodanig dat het aantal Creolen zoveel vermindert”, concludeert hij.
Spectaculaire groei
Een andere beweging binnen de Afro-Surinaamse bevolking is de toename van het aantal Marrons, die het rapport zelfs “spectaculair” noemt. Die groei is volgens het ABS niet alleen te zoeken in de vele kinderen die Marronvrouwen krijgen. In 2004 bestond de grote groep mensen van wie de etniciteit niet bekend was omdat mensen dat niet hebben aangegeven vooral uit Marrons. Zij hebben bij de afgelopen telling hun etniciteit wel opgegeven.
Volgens parlementariër Marinus Bee komt dat andere doordat de negatieve bijklank van ‘Marron’ is afgezwakt. Veel Marrons zijn nu op een positieve manier zichtbaar zijn in onderwijs, sport en politiek. Dat zou betekenen dat de etnische identiteit ‘Marron’ is veranderd: van een gestigmatiseerde, onderontwikkelde groep naar een identiteit om trots op te zijn.
Wetenschappers wijzen echter ook op een rij andere verklaringen. Emanuels ziet de meest voor de hand liggende reden in de gewenning van boslandbewoners aan onderzoekers. “Vroeger wilde men niet graag meewerken uit achterdocht. Tegenwoordig zijn er zoveel organisaties uit de stad actief, dat Marrons minder wantrouwig zijn.” Dat de veldwerkers tegenwoordig niet allemaal alleen maar fotoman zijn, helpt volgens hem ook het cijfer omhoogduwen.
Emanuels gelooft wel dat de politieke participatie van Marrons een verschil maakt, maar op een andere wijze dan dat Bee aangeeft. Het is volgens hem ook zeer van invloed op het vertrouwen in de overheid: “Ze geloven nu dat de belangen overeenkomen. Help je de overheid, dan help je jezelf.”
Schalkwijk kijkt iets anders naar de groei van de groep. “Mensen zijn heel trots om Marron te zijn, dus het lijkt me sterk dat ze dat eerder niet wilden aangeven.” Als onderzoeker ervaart hij in het binnenland bovendien meer medewerking dan in de stad, waar het vaker voorkomt dat je de toegang tot een erf wordt geweigerd. De socioloog denkt dat het waarschijnlijk is dat men de vraag gewoon niet heeft begrepen in 2004. “Het is ook vreselijk duur om onderzoek te doen in het binnenland. Ik heb geen inzicht in de financiën van ABS, maar ik kan me voorstellen dat je niet drie keer teruggaat naar Kwamala als je budget dat niet toelaat.”
Wat de teller ziet
Eén manier om er zeker van te zijn dat mensen de ‘juiste’ etnische identiteit opgeven, is door de veldwerker te laten noteren wat hij of zij ziet. Schalkwijk noemt dat ‘dubbele identificatie’. “Het is niet ideaal, maar je hebt wel gegevens.” Hij erkent wel dat zoiets bij een ‘gewoon’ wetenschappelijk onderzoek gemakkelijker is dan bij een volkstelling. Je komt namelijk heel dicht bij het schenden van die heilige VN-regel: etniciteit leg je niet op.
Toch voelt ABS-directeur Sno wel iets voor zo’n controlemechanisme. “Iemand die er in alle opzichten uitziet als een Creool, maar een Chinese naam draagt, heeft natuurlijk het recht om te zeggen dat hij Chinees is. Maar wat ziet de enquêteur?” Het antwoord van de veldwerker zal niet opgenomen worden in de werkelijke telling, maar moet dienen als een test achteraf: hoeveel mensen lijken op de etnische groep die ze opgeven bij de census?
Afro-Surinamer
Een andere manier om de lastige invulling van etnische identiteit bij deze groepen op te vangen, is door hetzelfde te doen als Guyana. We nemen gewoon één overkoepelende categorie: Afro-Surinamers. Rudi Bottse, de voorzitter van de Stichting 1 juli Keti Koti, heeft bij het ABS gepleit voor deze paraplugroep. “Dat is de beste benaming voor iedereen van wie de voorouders uit Afrika kwamen. ‘Creool’ is een nietszeggend, achterhaald begrip”, stelt hij. De benaming moet volgens Bottse Afrikaans bewustzijn stimuleren. Wel zou hij graag zien dat er binnen de groep onderscheid gemaakt wordt tussen stads-, plantage- en boslandcreool.
Bottse kreeg zijn zin, maar niet helemaal hoe hij het voor ogen had. ‘Afro-Surinamer’ is als aparte categorie opgenomen in de volkstelling. “De bedoeling was, lijkt me, om de verschillen tussen Creolen en Marrons weg te werken”, zegt Sno, “maar nu is het gewoon een derde groep.” Socioloog Marten Schalkwijk noemt die beslissing “een beetje stom”. Zoals het nu is opgenomen, overlapt het met andere categorieën en snoept het aantallen van andere groepen.
Emanuels moet lachen om het initiatief. Hoewel hij ook de manier waarop het in het rapport is opgenomen in twijfel trekt, ziet hij er wel potentie in. “Voorstanders zeggen dat Creool en Marron eigenlijk hetzelfde zijn, met dezelfde Afrikaanse cultuur-historische achtergrond. Dat bewustzijn groeit, dus het zal me niet verbazen als deze groep bij de volgende telling zal groeien.”
De discussies over de namen van etnische groepen onderstrepen hoe uitdagend het is om in zo’n diverse samenleving te werken met statistische categorieën. Sno heeft echter het volste vertrouwen in de statistiek: “Het wordt pas een probleem wanneer de groep ‘overige/andere’ te groot wordt.” Intussen wacht hij op een aanvraag voor een nieuwe etnische categorie “wel met genoeg steun natuurlijk”: Surinamer.
[uit de Ware Tijd, 14/09/2013]

Maak kennis met Cabbie, van Caribische bodem

door Nikki Mulder

Spectaculaire 3D animaties komen uit Hollywood, wrede actiemanga’s worden getekend in Japan en Tsjechië kent een rijke traditie in stop-motionfilms. Maar Animae Caribe bewijst dat Caribische animators er ook wat van kunnen. Voor het eerst heeft het animatiefilmfestival uit Trinidad een plek op Carifesta en het mooie is: ze geven workshops in het maken van tekenfilms.
[lees hier verder in de Ware Tijd van 17 augustus 2013]

Scholieren in trance: ‘In Jezus’ naam, ga weg uit het kind!’

door Nikki Mulder
Mulo Wageningen is de laatste school in rij die kampt met scholieren die in trance raken. Volgens past-life therapeut Pocornie zijn tieners bijzonder kwetsbaar voor belagingen door dolende zielen. “Pubers zitten tussen hun kindertijd en volwassenheid in. Ze zijn te oud voor een pop, te jong voor de liefde.”
Na Pikin Slee, Nieuw Aurora, Copieweg en Totness was het dan nu de beurt aan Wageningen. De Mulo is sinds februari in de greep van scholieren die, midden in de les, bezeten raken. Een stoet geestelijk leiders liet hun licht schijnen op de problematiek, maar had uiteindelijk geen succes. De laatste die zich eraan heeft gewaagd is theoloog Leendert Pocornie met zijn team van past-life therapeuten. De school is afgelopen week officieel weer begonnen, en het lijkt erop dat de rust is teruggekeerd…
Alleen bidden zou hen kunnen helpen. Een aantal meisjes op de Mulo in Wageningen haalde vanaf begin februari het nieuws omdat ze regelmatig ‘in trance raakten’. Ze schoven en gooiden met stoelen, gilden en renden door de klas, waren agressief en niet aanspreekbaar en zakten na hun ‘toeval’ als vaatdoeken in elkaar. De school was ontregeld, mensen waren bang, leerkrachten en ouders zaten met hun handen in het haar. Schoolleider Sandra Fernand constateerde een ‘geestelijk probleem’ bij de leerlingen en nodigde leiders van verschillende geloofsrichtingen uit op de school. Zij hielden gebedsdiensten en hadden allemaal een ander oordeel over de meisjes. De dominee had het over kwade geesten, boze machten en amuletten. Voor de camera van SBS Nickerie drong hij bij de jongeren aan op een keuze; het zou beter zijn als ze Here Jezus zouden dienen. De hindoepriester stelde de volgende dag dat er veel toneel gespeeld werd en dat de kinderen niet echt bezeten waren.
Fiasco
Al die geestelijke assistentie mocht echter niet baten. Leendert Pocornie is onverbiddelijk over die eerste hulppogingen: “Het is op een fiasco uitgelopen. Door wat die geestelijken gedaan hebben, manifesteerde de negatieve energie zich nog sterker in de kinderen. Hetwerd erger.” De theoloog sluit zijn ogen en zoekt naar een voorbeeld. “Alsof je gewoon verliefd bent, maar er plots iets gebeurt waardoor je smóórverliefd wordt.” Op aanvraag van de gemeenschap trok hij daarom samen met pastlife therapeuten Harry Mungra, Armand Amatali en Ramsoemeer Nanden naar Wageningen om de kinderen, ouders en leerkrachten te begeleiden. Pocornie studeerde theologie in België en spitste zich toe op alle geloofsovertuigingen die in Suriname vertegenwoordigd zijn. Momenteel werkt hij niet meer, zegt hij. “Ik doe niets. Ik eet alleen de krenten uit de pap.” Hij zet zich nog wel in voor een radiostation, begeleidt mensen in “spirituele nood” en is pastlife therapeut. Naar zijn leeftijd mogen we enkel raden. De godsgeleerde leeft van moment tot moment en plant geen twee dagen vooruit. Dat moet, zegt hij, zodat hij direct beschikbaar is in geval van nood, bij zelfmoorden bijvoorbeeld. Hij schenkt een glas soft in voor zichzelf met een scheutje Mariënburg Rum, groengekleurd van kankantriebladeren (“Dit heeft een grote invloed op mijn hersenen”) en steekt een sigaar op (“Ik stop pas zodra de eerste indiaan overlijdt aan longkanker”).
Bidden
“Ik geloof wel in gebed”, verzekert hij. Pocornie staat op uit zijn stoel en gaat zijn mini bibliotheek af op zoek naar een “dikke pil”, een standaardwerk gebedsgenezing. Die staat ergens tussen de Bijbel, de Koran, een boek over ayurveda en de filosofieklassieker De wereld van Sofie, maar hij kan hem niet vinden. Wel stelt de theoloog dat bidden niet altijd op dezelfdemanier kan. “In de naam van Jezus, ga weg uit het kind”, zijn woorden die meestal gebruikt worden in zulke gevallen, maar die volgens de geloofsexpert absoluut uit den boze zijn. “Dat ding wordt heftiger, agressiever, omdat het in het nauw gedreven wordt”, doceert hij. Zoiets gebeurde in Wageningen, maar ook op andere scholen die de ‘trance’ van hun leerlingen in eerste instantie met gebed te lijf gingen.

Sterven
Hij ziet het vreemde gedrag van de meisjes niet als ‘trance’, maar als belaging of aanhechting door een entiteit, een ziel die nog niet naar het hiernamaals is overgegaan. Zo’n ziel of kra is volgens Pocornie in zijn of haar sterfproces onderbroken en is daardoor onbewust gestorven. “Sterven is een proces, dat moet niet brap – plotseling van het ene op het andere moment – gebeuren.” Wil je verwerkt sterven, dan ga je volgens Pocornie door vijf fasen. Eerst komt ontkenning. “Dat is wanneer de dokter tegen je zegt dat je het niet gaat halen en jij reageert met: nee, dat kan niet waar zijn.” Vervolgens word je boos: op de oorzaak van je overlijden, op God, op alles. Daarna begin je met marchanderen of afdingen: “Loven en bieden. Ik stort een deel van mijn spaargeld voor het Leger des Heils, maar dan moet ik wel beter worden.” Mensen worden daarna nog depressief als ze tot de conclusie komen dat er geen uitweg is, maar aanvaarden uiteindelijk hun lot. Voor iemand die niet bekend is met zijn wereldbeeld, zijn Pocornie’s ideeën en gedachtesprongen niet altijd even gemakkelijk te volgen. “Praten met ingewijden is gemakkelijker”, zegt hij. De theoloog doet daarom ook alle moeite om de rode draad van zijn verhaal niet uit het zicht te verliezen. Regelmatig sluit hij zijn ogen, zodat hij zijn argument in het donker terug kan vinden.
Ga weg!
Een ziel die onbewust of in ontkenning is gestorven, verblijft in wat de theoloog het ‘tussenbestaan’ noemt en is zich niet altijd bewust van het feit dat het dood is. Het blijft hangen en is op zoek naar rust. Dan kan het dus gebeuren, zegt Pocornie, dat zo’n entiteit bezit neemt van mensen, in dit geval leerlingen. Als je dan tegen zo’n belagende ziel zegt: “Ga weg!” zal je volgens hem weinig resultaat behalen. “Want waar gaat die naartoe? Die kan toch nergens heen. En dan gaat het protesteren.” Het enige recept tegen zulke bovennatuurlijke belagingen is contact leggen met die ziel, uiteraard via de mens waarvan het op dat moment bezit heeft genomen. Dat heeft Pocornie dus ook in Wageningen geprobeerd. Bij enkelen van de slachtoffers kon de ziel namelijk praten. “Ze vertellen over hun status vlak voor het fatale moment.” Hij wil niet ingaan op wat er precies aan de hand was met de entiteiten, maar geeft in plaats daarvan een voorbeeld. “Dat het in een auto zit bijvoorbeeld, even voor die aanrijding, en in een fractie is het gebeurd.”
Hamvraag
Wat zegt hij dan tegen die kra? “De hamvraag!”, kondigt hij aan, wijzend met zijn vinger: “Ben je gelukkig?” Natuurlijk zal de ziel eerst jokken, zegt de theoloog, want vaak is het onzeker. Hij weet echter wel wat het antwoord moet zijn. Als het dan eindelijk toegeeft dat het in zijn of haar huidige toestand niet gelukkig is, biedt hij aan: “Ik kan ervoor zorgen dat je je geluk hervindt. En dan pas leg ik uit: je bent dood.” Bij het horen van dat nieuws kan een ziel “behoorlijk tegenstribbelen”, “maar je moet zacht en diplomatiek proberen om het tot inzicht te laten komen dat het dood is.” Het doel van Pocornie’s sessies is dan ook om de dolende ziel te laten accepteren dat het is gestorven, zodat het eindelijk naar het licht kan gaan. “Dus”, benadrukt de theoloog, “niet het meisje heeft een probleem, maar dat ding!”Zijn wenkbrauwen gaan omhoog  en hij wijst nog eens, om dat laatste punt te onderstrepen. “Heb je ‘m? Bingo!”
Kwetsbaar
Dat het vaak Muloscholieren zijn die slachtoffer worden van deze dolende zielen is volgens hem heel logisch. “Pubers zijn kwetsbaar, ze zitten tussen hun kindertijd en volwassenheid in. Ze zijn te oud voor een pop, te jong voor de liefde.” In Wageningen werd het probleem door sommige mensen echter niet serieus genomen, en dat neemt Pocornie hen kwalijk. “Het zelfbeeld van die meisjes was aangetast. Ze stelden zich aan, werd er gezegd.” Toen de theoloog in beeld kwam, zaten de meeste meisjes die belaagd werden al twee weken thuis en konden weinig meer doen. “Ze waren geradbraakt.” Sommigen van hen hadden lichamelijke pijnen op de momenten van belaging. “Eén meisje had vaak urenlang het gevoel alsof iemand met twee handen haar benen probeerde te breken”, zegt hij terwijl hij dat met zijn handen uitbeeldt. “Het is niet just something, het is real.” Pocornie leunt achterover in zijn stoel en vouwt zijn handen, aan beide pronkt een ring met het yin-yangsymbool. “Na het debacle van het begin” verwacht hij nu, na alle sessiesmet zijn past-life team, dat de manifestaties niet terugkeren in Wageningen. Hij kijkt naar zijn telefoon en zegt, om zijn argument af te sluiten, “De school is vanaf vandaag weer open, en ik  ben nog niet gebeld.”
 [uit de Ware Tijd, 20/04/2013]

De seksuele revo van de kabulavrouw

door Nikki Mulder

 De kabulavrouw fascineert. Ze schaamt zich niet, ze is niet bang voor de roddels van de buren. Ze is de vrouw die je ’s nachts stiekem meeneemt naar huis als iedereen slaapt, niet de vrouw die je zondag aan je moeder voorstelt. Volgens socioloog Gracita Groenefelt is ze de Surinaamse ‘Pretty Woman’.

read on…

Surinaamse lesbiennes: over Ampuku en uit de kast komen

door Nikki Mulder
 
Homoactivisme is één beweging die intiem verbonden is met processen van mondialisering. Een vluchtige greep uit het LGBT (afkorting voor: lesbiennes, gays, biseksuelen, transgenders) wereldnieuws van de afgelopen weken laat ons weten dat de Argentijnse regering juridische en medische geslachtsverandering als een burgerlijk recht ziet. Ook staan de kranten vol met Obama’s steun voor het ‘homohuwelijk’ en is op Facebook een campagne gaande om de executie van vier Iranese mannen wegens ‘sodomie’ tegen te houden. Dat deze ontwikkelingen plaatsvinden en/of dat we dit weten, hebben we te danken aan de wereldwijde lobby van LGBT activisme.
Deze seksuele mondialisering gaat echter niet alleen over rechten, maar zorgt ook voor een verspreiding van bepaalde ideeën over seksualiteit. Homo- en heteroseksualiteit zijn namelijk niet overal twee tegenovergestelde, begrensde categorieën van seksuele geaardheid.
Zelden vragen we ons af of LGBT activisme, naast een eventuele positieverbetering van seksuele minderheden, ook  een effect heeft op de manier waarop mensen hun seksualiteit beleven. Wat doet het mondiale reizen van al deze vertogen en ideeën met de manier waarop mensen naar hun seksuele Zelf kijken? Integreren zij wijdverspreide ideeën en symbolen in hun dagelijks leven? Hoe geven zij daar hun eigen betekenis en vorm aan? In 2011 deed ik onderzoek naar de ontmoeting van seksualiteit met het ‘traditionele’, maar relatief onbekende expressies van seksueel verlangen tussen vrouwen in Suriname.
Vriendinnenwerk
Suriname (evenals andere landen in het Caribisch gebied) kent een ‘oude’ seksuele cultuur van vrouwen die seks en relaties hebben met vrouwen. Deze cultuur – mati wroko, vriendinnenwerk genoemd – heeft een lange geschiedenis die teruggaat tot de slaventijd en geworteld is in de Afro-Surinaamse volksklasse.
Suriname is een multiculturele samenleving pur sang: naast de groepen met Afrikaanse roots – creolen en marrons – kent Suriname onder andere ook Indianen, Hindoestanen, Javanen, Chinezen, afstammelingen van Portugese Joden, buru’s (nazaten van Nederlandse boeren) en ‘nieuwere’ migrantengroepen zoals Brazilianen, Guyanezen en Haïtianen. Mati wroko is dus een seksuele cultuur die wordt/werd beleefd in één van deze etnische groepen, maar dat betekent niet dat seksuele relaties tussen vrouwen zich beperkten tot de creoolse bevolkingsgroep.
In haar boek The Politics of Passion stelt de antropologe Gloria Wekker dat Surinaams-creoolse vrouwen uit de volksklasse die zich bezig houden met mati wroko zichzelf níet zien als homoseksuele individuen. Zij zien seks als gedrag, als een plezierige activiteit. Vaak hebben zij niet alleen relaties met vrouwen, maar onderhouden ze tegelijkertijd of achtereenvolgens ook verhoudingen met mannen. Wekker schrijft dat seksuele voldoening in een Afro-Surinaams universum belangrijk is; niet de sekse van je wederhelft is het meest betekenisvol. Zij schatte dat niet minder dan zeventig procent van de creoolse vrouwen uit de volksklasse zich bezig hield met ‘vriendinnenwerk’.
Dat deze seksuele relaties tussen vrouwen zoveel ruimte kregen en geen stigma droegen, relateert Wekker aan Winti. Dat is een Afro-Surinaamse religie die veel gemeen heeft met andere spirituele tradities in het Caribisch gebied, zoals Santeria (Cuba) en Voodoo (Haïti). Kenmerkend voor deze religie is onder andere het idee dat de spirituele kant van mensen is opgemaakt uit drie componenten, waaronder winti(goden of geesten). Dat sommige vrouwen (tijdelijk) geen seks of relatie willen met een man, wordt verklaard door te stellen dat zij gedragen worden door een mannelijke winti, meestal Ampuku. Hij is namelijk snel jaloers op andere, echte mannen en houdt ervan om met vrouwen te ‘liggen’.
Mati en/of lesbisch?
De hoogtijdagen van mati wroko ligt een aantal decennia achter ons en veel (jonge) Surinamers kennen deze geschiedenis van Surinaamse same-sex seksualiteit niet. Hoewel mati tegenwoordig nog wel eens gebruikt wordt als verwijswoord naar vrouwen die ‘het’ met vrouwen doen, noemen deze vrouwen zichzelf vooral lesbisch. Desondanks is er sprake van een zekere continuïteit in de manier waarop zij betekenis geven aan hun seksualiteit. Dit zal ik uitleggen aan de hand van twee uitspraken, gedaan door een vrouw tijdens mijn onderzoek.
De creoolse Glenda uitte eens haar frustratie over een kennis van haar en gebruikte daarbij de volgende woorden: “Ze gaat alleen met vrouwen, maar ze is niet lesbisch, wat een idioot! Wat mij betreft, als je alleen met vrouwen gaat, ben je lesbisch. Kijk, als je ook met mannen zo af en toe iets doet, dan hoef je jezelf niet lesbisch te noemen. Maar als je alleen met vrouwen gaat, ben je gewoon lesbisch.” Glenda sluit zich in het dagelijks leven aan bij het vertoog van de meeste lesbische vrouwen in Paramaribo. Zij zien hun seksuele geaardheid als een natuurlijke drang, iets waar ze mee zijn geboren. Bij die seksuele gevoelens voor vrouwen hoort, zoals Glenda haarfijn duidelijk maakt, een seksuele identiteit: lesbisch.
Tijdens een persoonlijk interview vroeg ik Glenda naar de wortel van seksuele geaardheid: “Als ik echt diep ga denken dan komt dat denk ik doordat je een mannelijke en een vrouwelijke geest hebt. Bij mij zullen mijn mannelijke geesten wat sterker zijn dan mijn vrouwelijke. Want eerst was ik ‘hetero’ voor iedereen; toen was het misschien net andersom. Op een gegeven moment zijn die geesten omgedraaid, waardoor ik nu meer naar de vrouwen toe ga.” In een andere periode van haar leven heeft Glenda alleen relaties gehad met mannen, terwijl ze zich tegenwoordig enkel aangetrokken voelt tot vrouwen.
In de eerste situatie maakt Glenda haar ongenoegen duidelijk over een kennis die zichzelf niet lesbisch wil noemen en benadrukt zij het belang en de onveranderlijkheid van een seksuele identiteit. In het interview, daarentegen, beschouwt zij haar eigen seksuele gevoelens en spreekt Glenda in termen van winti en niet vanuit een kader van homo- of biseksualiteit. Daarmee legt zij juist de focus op seksuele flexibiliteit en veranderlijkheid, in plaats van een aangeboren seksuele geaardheid. Afhankelijk van de context putten sommige Surinaamse vrouwen die (ook) op vrouwen vallen dus uit verschillende en ogenschijnlijk tegenstrijdige bronnen van betekenis.
De kast en daar uit komen
Je kan zeggen dat bij de seksuele zelfbeschouwingen van lesbische vrouwen in Suriname er sprake is van een ontmoeting tussen twee verschillende vertogen. In de lesbische gemeenschap wordt vooral gesproken in het kader van een homoseksuele geaardheid, maar sommige vrouwen zetten daarnaast ook een andere, ‘traditionele’ verklaring van same-sex seksualiteit in. Ook de praktijk en waardering van ‘uit de kast komen’ wordt gekenmerkt door een dergelijke ontmoeting.
Sommige vrouwen vinden het belangrijk dat mensen in hun sociale omgeving weten dat ze op vrouwen vallen. Zij zeggen dat het beter is je ouders, vrienden en familieleden op de hoogte te stellen van je seksuele gevoelens dan ze geheim te houden. Als je jezelf geaccepteerd hebt, zo luidt de stelling, maakt het niet uit wat andere mensen van je denken. Voor je seksuele gevoelens uitkomen wordt door hen positief gewaardeerd, terwijl zij het geheimhouden of “schuilen” van je seksuele voorkeur vaak zien als een teken van angst of onderdrukking.
Onomwonden en rechtuit zeggen dat je lesbisch bent, wijkt echter nogal af van de gewoonlijke omslachtigheid van sociale omgangsvormen in Suriname. Marjory, één van mijn creoolse informanten, zei in een interview: “In Suriname, al weten je ouders dat je het bent, zolang je niets zegt is alles oké.” In The Politics of Passion schrijft Wekker bijna letterlijk hetzelfde: “In Suriname was het geaccepteerd om met een vrouw te zijn, zolang als je er niet over praatte.” Zij zegt daarnaast over mati dat zij ‘het’ hun moeder niet vertellen; die heeft namelijk ogen om te zien.
Simone, een studente van gemengde afkomst, vertelde me over haar ‘coming out’ aan haar ouders: “Ik ben open in de zin van dat ik het niet schuil, maar ik heb ze nooit persoonlijk gezegd van: ma, pa, ik moet jullie wat vertellen, ik val op vrouwen. Dat heb ik echt nooit gedaan. Ik dacht: ik doe gewoon normaal, alsof het de normaalste zaak van de wereld is.” Haar toenmalige vriendin kwam over de vloer bij haar ouders, maar nooit heeft Simone haar familie verteld van haar seksuele geaardheid.
De vraag is dan ook in hoeverre die kastmetafoor geldt voor vrouwen die van vrouwen houden in Suriname. Voor de één is het een vanzelfsprekend script: een innerlijk conflict met je seksuele gevoelens voor vrouwen, gevolgd door zelfacceptatie en de kast je rug toekeren. De ander vindt ruimte voor haar seksuele verlangens naar vrouwen in de karakteristieke dubbelzinnigheid en indirectheid van de Surinaamse samenleving en haalt voor die kast haar schouders op: “Negen van de tien keer heb ik er [‘uit de kast komen’, red.] niet eens behoefte aan eigenlijk. Meestal komen ze er vanzelf wel achter. Ik neem aan dat mijn buurvrouw het weet, haha!”
Het huidige lesbische landschap in Paramaribo wordt getekend door The L Word, regenboogvlaggen, Facebookpagina’s en onomwonden zeggen dat je lesbisch bent. Maar ook Ampuku en Surinaamse dubbelzinnigheid spelen een rol in de seksualiteitsbeleving van deze lesbiennes. Dat vormt tezamen een dynamische seksuele cultuur, waarin sporen van lokale geschiedenis en gedragscodes zichtbaar zijn, evenals transnationaal reizende ideeën, mensen, symbolen, beelden en euro’s.
[van 15 mins]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter