blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Mijnhijmer Jenny

Diversiteit is een feit, inclusie is een daad

Is de Auteursbond divers genoeg? Na het manifest over diversiteit en inclusie wordt nu een debat gehouden over de Nederlandse schrijversvakbond.

read on…

Doe-theater vereeuwigd in ITA

Het Doe-theater heeft een plek gekregen in het Internationaal Theater Amsterdam (bekender als Stadsschouwburg Amsterdam). Het schilderij, gemaakt door beeldend kunstenaar Iris Kensmil, werd gisteren onthuld door Marjorie Boston, Daniël Kolf en de zoon van Henk Tjon, Adeiye Tjon, tijdens het Nederlands Theater Festival. Het is – na het portret van Rufus Collins – het tweede doek dat in samenwerking tussen The Need for Legacy en ITA wordt toegevoegd aan de portrettengalerij van de Stadsschouwburg Amsterdam.

read on…

Carlo Jadnanansing bundelt zijn kritieken opnieuw

Carlo Jadnanansing is een actief publicist op rechtsgebied. Maar de Surinaamse notaris schrijft ook met grote regelmaat over literatuur, films, theater en muziek – ook op deze blogspot treft u zijn stukken met regelmaat aan. Twee nieuwe bundels met zijn kritieken zijn nu uitgekomen.

read on…

Het moet lukken

door Jenny Mijnhijmer

Toen ik vijfendertig jaar geleden mijn eerste schreden zette in de wereld van de Nederlandse podiumkunsten was ik zo groen als gras. Ik leerde het vak van Rufus Collins en schreef bij Theatergroep De Nieuw Amsterdam mijn eerste succesvolle theaterstuk. Het was een tijd waarin het multicultureel theater op de kaart werd gezet en ik zat dicht bij het vuur. Het was een tijd waarin de politiek het belang van kunst en cultuur onderkende, en (culturele) diversiteit iets was om naar te streven. read on…

Zwart Nederland. Tweedaags symposium/festival

Zaterdag 8 en zondag 9 oktober 2016

Nederland kent in 2016 een hernieuwde interesse in kwesties rondom zwarte identiteit, Nederlands burgerschap en representatie. De discussies hierover zijn voor veel Nederlanders nieuw, met name op het moment dat er een link gelegd wordt met vier eeuwen koloniale geschiedenis. Toch kennen we in Nederland al ruim vijf eeuwen zwarte aanwezigheid. read on…

Humberto Tan maakt theaterdebuut in Snorder

Humberto Tan maakt als special guest zijn theaterdebuut in de vijfde aflevering van de theatrale soap Snorder op zaterdag 28 maart in De Balie. In eerdere afleveringen waren onder anderen Nasrdin Dchar, Hedy d’Ancona en The Voice-finalist Mitchell Brunings als special guests te zien. Snorder is een theatrale soap over de gezellige gekte bij een illegaal taxibedrijf in Amsterdam Zuidoost, in de regie van John Leerdam. read on…

De Vrek van Molière door donkere acteurs

Primeur Nederlandse theatergeschiedenis

Producent Van Engelenburg brengt De Vrek opnieuw naar de Nederlandse theaters maar dit keer, een primeur in de Nederlandse theatergeschiedenis, met een geheel Surinaamse/Antilliaanse cast. Zeven acteurs, onder wie Kenneth Herdigein, Rogier Komproe, Sergio Hasselbaink en Imanuelle Grives, zetten de karakterkomedievan Molière die ruim 350 jaar geleden in première ging, opnieuw neer. De voorstelling in de regie van Hans van Hechten gaat op 23 februari 2015 in de Stadsschouwburg in Amsterdam in première. read on…

De vrek (van Molière) – Klassieke komedie in full colour

Hebzucht kent geen grenzen. Na 350 jaar trekt Van Engelenburg De Vrek een eigentijds jasje aan. Met: Kenneth Herdigein, Sergio Hasselbaink, Rogier Komproe, Maikel van Hetten, Imanuelle Grives, Werner Kolf, Shertise Solano

Hebzucht kent geen grenzen.
O, geld, mijn arme geld,
mijn lieve, lieve geld.
Wat moet ik zonder jou?
De enige vriend die ik heb.
 
In deze karakterkomedie van Molière zien we hoe een man zijn menselijkheid verliest omdat hij de munt verkiest boven zijn zoon. Dé thematiek van deze tijd. Regisseur Hans van Hechten maakt hier een eigentijdse toneeluitvoering van. Uitbundige speelstijl en taalgrappen maken dit stuk tot vermaak voor iedereen. Gun uw toneelpubliek een vrolijk en verrassend avondje uit!

read on…

Jenny Mijnhijmer

Portret van de Surinaams-Nederlandse toneelschrijfster Jenny Mijnhijmer, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 146 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. Voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten

Suriname & ik

door Alex van Stipriaan

In het verlengde van een vergelijkbaar boek over de Antillen En Ik (2008) vroegen de beiden uit (deels) Surinaamse ouders geboren bekende Antilliaanse Nederlanders John Leerdam en Noraly Beyer 55 mensen hun relatie met Suriname te beschrijven. De ondertitel, dat het hier de persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland betreft, is overigens enigszins misleidend. Zo zou het voor velen passender zijn hen als Surinaamse Nederlanders te omschrijven gezien het feit dat ze al het grootste deel van hun leven aan deze kant van de oceaan wonen of zelfs hier geboren zijn (onder andere Antoine de Kom, Ricardo Burgzorg, Ernestine Comvalius, Gerard Reteig, Hans Pos, Clayde Menso). Daarnaast is zeker eenvijfde van de auteurs nou niet direct een bekende Surinamer. Althans, ik denk niet dat een aantal in Nederland geboren en getogen onderzoekers en journalisten zonder Surinaamse voorouders zichzelf zo zou omschrijven (onder andere Gert Oostindie, Wim Hoogbergen, Bonno Thoden van Velsen, Dirk Kruijt, Peter Meel, Hans Buddingh’, John Jansen van Galen, Gerard van Westerloo). Dat geeft natuurlijk direct ook de problematiek van dit soort bundels weer: wie vraag je om een bijdrage en waarom? Waarom bijvoorbeeld wel ex-minister Roger van Boxtel (‘Wat is een bezoek aan Paramaribo zonder een Parbobiertje bij ’t Vat’) en niet Jörgen Raymann, Def Rhymz, of Umberto Tan? Waarom wel Hans Pos, wiens grootvader uit Suriname kwam en er zelf pas in 2010 voor het eerst is geweest en niet Jetty Mathurin of een van de tientallen beroemde voetballers met een Surinaamse achtergrond? Waarom wel zoveel schrijvers (onder andere Anil Ramdas, Thea Doelwijt, Henna Goudzand, Jenny Mijnhijmer, Michiel van Kempen, Henry Does) en bijvoorbeeld geen enkele beeldend kunstenaar zoals Remy Jungerman, Patrica Kaersenhout, Gillion Grantsaan, Natasha Kensmil, of een succesvolle ondernemer, of een geslaagde crimineel, of…. ? Jammer genoeg ondernemen de samenstellers ook geen poging daar in de inleiding – alleen door Leerdam geschreven − enige opheldering over te geven. Het gaat hen om personen ‘die Suriname een warm hart toedragen’ en ‘een platform te bieden aan individuele verhalen over de relatie met Suriname, belevenissen in dat land en ervaringen in Nederland afgezet tegen de Surinaamse achtergrond.’

Natuurlijk levert dat een onevenwichtig boek op, al was het maar omdat de een echt kan schrijven en een pareltje van een short story bijdraagt (Michiel van Kempen) en de ander niet meer dan een korte opsomming van het eigen cv inleverde (Elvira Sweet). Waarschijnlijk de twee meest voorkomende zelfstandig naamwoorden in dit boek zijn ‘afscheid’ en ‘vliegtuig’, meer dan eens in combinatie met elkaar. Er wordt wat afscheid genomen en er wordt wat afgemijmerd op weg naar, in en na het vliegtuig. Dat geeft tegelijk een van de nadelen van zo’n bundel weer: dezelfde soort emoties en metaforen blijven niet boeien.

De meest voorkomende naam in het boek, al of niet expliciet genoemd, is die van Bouterse. Voor velen overschaduwt hij, en alles waarvoor hij staat, de herinnering aan, en persoonlijke banden met Suriname. Na meerdere van zulke bespiegelingen (onder andere Noraly Beyer, Joanna Werners, Mirto Murray, Sandew Hira, Theo Para, Gerard Spong), die door de rauwere emotie dan die van ‘afscheid’ wel blijven boeien, vraag je je (opnieuw) af hoe het kan dat Suriname deze man tot president heeft gekozen. ‘Journalist Hans Buddingh’ probeert daarop een antwoord te vinden door een oud-premier aan te halen die de huidige president vergelijkt met de aantrekkingskracht van Anansi die steeds iedereen te slim af is: een mengeling van vrees en bewondering. Dat er nauwelijks protest te horen is verklaart de oud-premier met de woorden: ‘huwelijken hebben van recente vijanden wederzijdse schoonouders gemaakt en wederzijdse families […] nader tot elkaar gebracht’. Oftewel, zegt Buddingh’, ‘de kleinschaligheid van de Surinaamse samenleving lijkt begrippen als schuld en boete te vertroebelen.’ Ook anderen houden zich met deze kwestie bezig. Zo laat Gerard van Westerloo een neuroloog in Suriname uitleggen dat Surinamers schizoïde zijn en in verschillende werkelijkheden tegelijk kunnen leven, terwijl Gloria Wekker min of meer de Anansi verklaring onderschrijft met haar verwijzingen naar het ‘big man’-syndroom en de populariteit van wakaman koni.

Naast dit soort tamelijk fundamentele thema’s komen er, logischerwijs, veel persoonlijke herinneringen aan bod. Bij sommigen is dat aan iemand die vormend is geweest voor de eigen ontwikkeling, zoals ouders, een familielid of een leermeester (onder andere George Khemradj, Adjiedj Bakas, Hugo Fernandes Mendes, Chan Choenni). Anderen vertellen over hun jeugd en/of de oude buurt waarin ze zijn opgegroeid (onder andere Ernestine Comvalius, Gerda Havertong, Rabin Baldewsingh, André Pakosie). Die soms ‘paradijselijke’ jeugd geeft tegelijk echter ook het – vaak impliciete – dilemma van velen aan: door Suriname ben ik geworden wie ik nu ben, daarvoor zal ik het altijd in mijn hart meedragen, maar ik pas er niet meer (Manoushka Zeegelaar Breeveld, Tanja Jadnanansing). Impliciet blijkt dat ook uit de stukken die, soms letterlijk (Ronald Snijders), ‘het Surinaams gevoel’ proberen te beschrijven, maar dan wel vanuit Nederland (Mireille Kroonenberg, Denise Jannah).

Een laatste thema dat onlosmakelijk verbonden is aan een bundel als deze is natuurlijk: de eerste keer, of breder: de buitenstaander, of hilarischer: bakra in Suriname. Dat varieert van de teleurstelling dat het Suriname uit de familieverhalen iets was ‘dat elk familiefeest [in Nederland] van hand tot hand ging en elke keer iets meer werd opgepoetst’ (Jörgen Tjon A Fong) tot en met de humor van Suriname die uitmondt in de grap: ‘Raymann is briljant, maar bij Bouta gaan de mensen dood van het lachen.’(Guus Pengel).

John Leerdam en Noraly Beyer, Suriname en ik; Persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland. Amsterdam: Meulenhoff, 2010. 286 p., ISBN 9789029087193, prijs € 19,95.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

Ori: “Theatervoorstelling met Ganga was liefde op het eerste gezicht”

door Ruth Nortan

Paramaribo – “Deze vorm van theater is verslavend. Je moet er tijd voor hebben, gemotiveerd en gedisciplineerd zijn. Het vraagt offers en bereidwilligheid om de instructies van de regisseur te volgen”, is de eensgezinde mening van de Cast van Brian X. Stichting Projecta heeft reeds dertien schoolvoorstellingen gehouden. De VWO 4-leerlingen waren vanaf het begin enthousiast over het theaterspel.

In gesprek met de Ware Tijd vertellen de spelers hoe zij het theaterstuk Brian X hebben ervaren. Ellen Abendanon (speelt dr. Hooplot): “Dr. Hooplot is sowieso iemand die ik niet ben. Je kruipt in de huid van een ander en je probeert zo overtuigd mogelijk het karakter neer te zetten.
“Dit theaterstuk is zwaar, omdat het echt samenspelen is”, vertelt hoofdrolspeler Idi Lemmers (Brian X). Je tegenspeler wacht op jou en de cue die je geeft door middel van je tekst. Dat is zwaar en brengt ook veel stress met zich mee. Ook de snelle afwisseling en het switchen in moods maken dit stuk voor mij spannend en uitdagend.” Het gedeeltelijk laten afscheren van mijn haar was nodig om er ouder uit te zien, maar dit stuk was het offer waard.” Marina Pinas vervulde de moederrol zonder noemenswaardige problemen. Als voormalig voorlichter bij het Korps Politie Suriname lag dat personage voor de hand. “Ik heb vaker met jongeren gewerkt, mijn rol kende ik al heel vroeg en kon mij dus makkelijk echt inleven”, zegt Pinas.

Entertainer Kwasi (jonge Brian): “Ik had altijd al belangstelling voor theater. Bij Sharda Ganga kreeg ik de smaak te pakken. Ik deed mee aan een workshop van Ganga en moest een serieuze ‘bok’ incasseren. Ik heb heel strenge collega’s die allen het beste met je voor hebben. Ik ben aan deze vorm van theater verslaafd geraakt. Ik moest veel offers brengen, maar het is het waard.”
Theater is een ontlading, zeggen Ori en Kwasi. Lemmers noemt het een uitlaatklep. “Ik leer mijn grenzen verkennen en die verleggen. De band met elkaar wordt ook sterker en hechter.” Voor Ori is theater naast muziek een andere vorm van het overbrengen van een boodschap. In 2009 deed Ganga een beroep op mij en vanaf toen ben ik bij dit gezelschap. Het was meteen liefde op het eerste gezicht. Bij Ganga weet je wat je kan en je leert wat je niet kan.”
Volgens Abendanon zijn Ganga’s stukken zodanig dat je iets in kan herkennen. “Ik wil voor niemand anders spelen. Je weet bij Ganga dat je iets brengt wat anderen tot nadenken aanzet. De stukken zijn tot stand gekomen op basis van onderzoek en daar zit voor mij de meerwaarde in, want het heeft impact op anderen en diepgang.”

“Het is prettig samenwerken met Ganga en dat begint al bij de rolverdeling”, zegt de cast eensgezind. Er is ook een goede onderlinge relatie. Volgens Ganga ontstaat de grootste ramp wanneer de regisseur en de acteurs elkaar niet vertrouwen. “Vertrouwen tussen partijen is noodzakelijk, omdat de regisseur pas dan in staat is het gewenste gevoel en ritme eruit te krijgen. Ik houd van mooie zinnen en ik besteed daar veel tijd aan. Zonder een goede vertrouwensrelatie tussen regisseur en acteurs, kan de regisseur niet regisseren.”
Ganga is echter niet gauw tevreden: “ Ik ben nooit tevreden, dat zullen mijn acteurs meteen zeggen.” Soms vind ik dat de acteurs wat woorden mangelen, maar ik weet dat de tekst eigenlijk best moeilijk is, dus ik zeur er niet elke dag over. Het strengst ben ik uiteindelijk voor mezelf. Ik bedenk elke dag wel iets wat ik anders had moeten schrijven, of thema of onderdeel dat ik eigenlijk ook wel verwerkt zou moeten hebben in het stuk. Ik zou bijvoorbeeld nog duidelijker willen maken hoe ook de school ons monddood maakt; dat komt nog niet helemaal uit de verf denk ik. En zo zijn er nog wat dingen.” Maar, zegt de regisseur uiteindelijk: “Als hetgeen ik allemaal erin wilde niet erin kan, dan komt het wel in een volgend stuk.”

[uit de Ware Tijd, 05/07/2011]

Overspel in Caraïbisch toneel

door Kirsten Dorrestijn

‘Scènes uit een huwelijk. Overspel in de politiek en in de liefde’, zo luidde het thema van de Derde Caraïbische Letterendag die op 25 september plaatsvond in het Amsterdamse Bijlmerparktheater. De avond stond in het teken van toneelschrijvers uit Suriname, de Antillen en Aruba. Het onderwerp leverde genoeg gespreksstof op.

De avond opent met een fragment van het toneelstuk Iris van Thea Doelwijt. Maureen Tauwnaar speelt een oudere vrouw die met pijn in haar hart terugdenkt aan Suriname ten tijden van de decembermoorden. Daarna wordt Een vrouw van een man van Astrid Roemer opgevoerd, de vrouw gespeeld door Gerda Havertong en de man door Felix Burleson. Sharda Ganga leest een column voor.

In een panelgesprek discussieert Noraly Beyer vervolgens met de toneelschrijvers Thea Doelwijt, John Leerdam, Sharda Ganga en Jenny Mijnhijmer. Klopt het dat de werkelijkheid soms bizarder is dan de fantasie, vraagt Beyer zich af. Leerdam denkt dat zeker: ‘In Den Haag kan ik mijn oren soms niet geloven. Over de ontmanteling van de Antillen kun je een stuk opvoeren in drie bedrijven.’ En wat doen de toneelschrijvers met die bizarre werkelijkheid? Sharda Ganga, die speciaal voor deze avond is overgevlogen uit Suriname, waarschuwt dat men in Nederland niet moeten denken dat de werkelijkheid waarin Suriname zich sinds een maand bevindt de enige absurditeit van de afgelopen dertig jaar is. Op haar eigen opvoeringen heeft die politiek weinig invloed: ‘Ik maak altijd absurdistisch theater, wie er ook aan de macht is.’

Ganga houdt zich bezig met de vraag hoe ze mensen bewust kan maken. ‘Wat bijvoorbeeld mijn aandacht heeft, is de vraag waarom het ons in Suriname niet lukt om onze potentie volledig te benutten. Dat soort vragen vertaal ik naar theater.’ Doelwijt begeeft zich het liefst midden in de maatschappij en kan in haar stukken kwesties kwijt die haar raken. ‘Ik probeer mensen meer inzicht te geven. Ik geef het publiek “prikjes”.’ Voor Mijnhijmer werkt het anders. Zij schrijft vanuit verwondering, en niet om mensen iets te leren. ‘Omdat ik midden in de maatschappij sta, gaat mijn werk altijd over het hier en nu. Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid om te verhalen over de dingen die spelen.’

Surinaamse toneelschrijvers die in Nederland wonen, verwerken vaak herinneringen aan het land van herkomst in hun stukken. Volgens Ganga wordt Suriname door Surinamers die in Nederland wonen anders beleefd dan door de inwoners van het land zelf. ‘Mijn werkelijkheid is anders. Thea Doelwijt blijft voor Surinamers iemand die in Nederland stukken schrijft. De bewoners van het land ervaren de situatie anders.’ Doelwijt is het daarmee eens: ‘Sommige dingen kan ik alleen maar schrijven als ik een tijdje in Suriname zit. Dan kom ik er achter wat er leeft onder de mensen.’ Leerdam kan doordat hij al bijna dertig jaar in Nederland woont de Surinaamse ‘issues’ beter abstraheren.

Beyer vraagt zich ook af waarom in Nederland zo vaak weinig zwarte mensen naar toneel gaan. Volgens Leerdam komt dat door de marketing, op wie de groep zich richt. Mijnhijmer denkt dat het komt doordat Caraïbische mensen zichzelf niet terugzien in het Nederlandse toneel.

Na de pauze wordt een fragment van Stampij van Norman de Palm en een gedeelte van Daniel en de Duivel van Julien Ignacio opgevoerd. En Maarten van Hinte leest een column voor. Vervolgens gaat Noraly Beyer weer in gesprek met de schrijvers. Ze vraagt of zij hun persoonlijke leven in hun stukken verwerken. Ignacio denkt dat je daar als toneelschrijver moeilijk omheen kunt: ‘Je gebruikt altijd elementen uit je eigen leven. Maar soms kun je er verder vanaf gaan staan. Dat heb ik bijvoorbeeld gedaan in mijn stuk over een asielzoeker.’ Ignacio maakt zijn persoonlijke ervaringen herkenbaar voor een breed publiek door zijn particuliere belevenissen te veralgemeniseren. Hij doet dat bijvoorbeeld door het onderwerp symbolisch te maken of te vergroten. Zo krijgt het publiek genoeg ruimte erin te stappen. De Palm heeft een zelfde soort techniek: hij belicht verschillende invalshoeken van een onderwerp om zijn ideeën te verduidelijken.

En wat willen deze schrijvers met hun stukken bereiken? Ignacio noemt zichzelf een estheet. ‘Ik wil schoonheid, verstelling teweeg brengen. Ik doe erg mijn best om mooie teksten te schrijven. Misschien hecht ik daar soms al te veel waarde aan. Het werkt niet altijd op het toneel.’ Van Hinte wil vooral iets delen. ‘Theater maak je samen met je publiek. Ik wil dat het iets losmaakt.’

Ten slotte vraagt Beyer zich af hoe het met de jonge toneelschrijvers in de Caraïben is gesteld. Op Curaçao zijn er behoorlijk wat, weet De Palm, die tevens theaterdirecteur is van een schouwburg op het eiland. Hij denkt dat de belangstelling voor toneel in een versnelling zit en verwacht dat er een nieuwe generatie theatermakers op komst is. Van Hinte vermoedt dat er in Suriname op dit moment meer geschreven wordt dan in Nederland. ‘En die teksten gaan vaak over thema’s die hier spelen, over identiteit en etniciteit. Wat dat betreft heeft het Caraïbisch gebied een voorsprong. Mensen denken al veel langer over deze onderwerpen na.’ Dat is de reden waarom Van Hinte denkt dat in de Caraïben de toekomst ligt.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter