Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Lezing over vrouwelijke Hindostaanse liedkunst
Op 17 juli houdt dr Anita Ramcharan aan de Faculteit der Humaniora van de Anton de Kom Universiteit een lezing met als titel ‘Een cultuur vol liederen, een liedkunst vol cultuur; de positie van vrouwen in Hindostaanse liedkunst.’ Het is op dit onderwerp dat Ramcharan in december promoveerde.
read on…Mauritiaanse schrijver Vinod Busjeet presenteert roman in Amsterdam
Op donderdag 9 november 2023 zal de Mauritiaanse schrijver Vinod Busjeet zijn roman Stille Winden, Droge Zeeën presenteren in de OBA Oosterdok in Amsterdam.
read on…Hanna vertelt over ons verleden
Dubbel prentenboek over de slavernij en de Hindostaanse immigratie in Suriname
door Jerry Dewnarain
Dit boek is bestemd voor eenieder, maar ideaal voor de jeugd vanaf negen jaar. In twee delen wordt de trans-Atlantische slavernij en de Hindostaanse migratie beschreven in woord en beeld. Hoe wij hier tezamen zijn gekomen dat is het thema van dit mooie leesboek; hoe onze voorouders uit Afrika en India hier naartoe zijn geronseld om te werken als slaven (slaafgemaakten) of contractarbeiders.
read on…Rare Gül
door Jos Joosten
Op zichzelf is het haast aandoenlijk hoe Lale Gül in een eigen column in Het Parool (6 augustus 2022) reflecteert op de trieste ontvangst van de vertaling van haar debuutroman Ik ga leven in Duitsland. Het boek bleef namelijk totaal onopgemerkt.
read on…Online presentatie van De goudsmid van Ruben Gowricharn
door Jaswina Bihari-Elahi
5 juni is het precies 148 jaar geleden dat de eerste lichting Hindostaanse contractarbeiders uit India in Suriname voet aan wal zetten. Zij vertrokken met het zeilschip Lalla Rookh van de havenstad Calcutta ( nu Kolkata) en kwamen na een zeereis van drie maanden. Zowel in Suriname als in Nederland herdenken Hindostanen op immigratiedag hun moedige voorouders. Wij herdenken ook hen die slachtoffer zijn geworden: een aantal zijn doodgeschoten tijdens opstanden en anderen zijn door uitputting en ziekten overleden. Zoals elk jaar sta ik op deze dag stil bij dit moment.
read on…Modernistische ontwikkelingen in een Hindostaans gezin
Onlangs verscheen De prijs van geluk, een verhalende roman van Ruben Gowricharn, hoogleraar Indiase diaspora studies aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Met zijn kennis van onder andere de Nederlandse multiculturele samenleving, transnationale vraagstukken, sociale cohesie brengt deze wetenschapper een cultuurgevoelig integratieverhaal in beeld van een Hindostaans gezin dat aan de vooravond van de onafhankelijkheid van Suriname in 1975, van het district Commewijne naar Nederland verhuist.
read on…Eerste Sarnámi Cultuurprijs uitgereikt aan Jit Narain
Op vrijdag 31 augustus j.l. mocht de dichter Jit Narain uit handen van de Haagse burgemeester de eerste Sarnámi Cultuurprijs ontvangen. Deze prijs is ook naar hem vernoemd: de Jit Narain Cultuurprijs. De prijs omvatte een bronzen beeldje van een Brits-Indische contractarbeiders, een oorkonde en een bedrag van 5.000 euro. Voorafgaand aan de uitreiking in de volle en sfeerrijke Nieuwe Kerk aan het Spui in Den Haag, hield prof. dr Michiel van Kempen de eerste Jit Narain Lezing. read on…
Doekhie ontvangt schrijver roman Hindostaanse immigratie
De schrijver van de roman over Hindostaanse immigratie, Safdar Zaidi, is van plan om aanwezig te zijn bij de boekpresentatie in november in Suriname. Dit deelde hij vandaag mee aan de zaakgelastigde Chantal Doekhie op de Surinaamse ambassade in Den Haag. read on…
Hindostaanse nachtmerrie
door Freek L. Bakker
De roman De suiker die niet zoet was van Safdar Zaidi is de Nederlandse bewerking van het eerder in 2005 in het Urdu geschreven toneelstuk Desh-Pardesh. Van dat Urdu toneelstuk is in 2008 een filmscript gemaakt en in 2013 een Nederlandse roman.
read on…Surinaamse versie De suiker die niet zoet was
Vreemdelingen in het paradijs (4)
door Willem van Lit
[Dit is deel vier van het feuilleton over de Nederlands Caribische eilanden. Het is het vervolg op het 4e hoofdstuk uit mijn boek.]
Later wordt de verschuiving van het perspectief duidelijk. De schrijver verplaatst zich steeds minder naar het gezichtsveld van de ver-weg-lezer; hij schrijft van binnen uit het eigene naar de lezer buiten, de vreemde. Hierbij probeert de auteur de lezer als het ware te dwingen de binnenkant vanaf het standpunt van die auteur waar te nemen. Van Kempen noemt in deze rij van auteurs onder andere Dobru, Lauffer, Trefossa, Garmers, Henriquez en Gajadin. Maar het blijft voortdurend om migratie draaien, zoals ook Rutgers bedoelde omdat men de ander toch rond moet leiden in de eigen wereld om die begrijpelijk te maken. De onrust groeit naarmate de ontvoogding en de emancipatie vordert. Er gaan andere dingen meespelen. Kinderen gaan als student naar Nederland. Ze emigreren dus en vernederlandsen. Het Papiamentu als cultuurtaal groeit intussen op de Antillen, maar de landskinderen in Nederland spreken steeds meer en beter Nederlands, waardoor de achtergeblevenen hun kinderen als vervreemd gaan ervaren, “… die hun bloed verloochenen” . Op deze manier ontwikkelen de verhoudingen in het koninkrijk zich op complexe wijze. Aan de ene kant wordt de vervlechting inniger onder andere door meer mogelijkheden voor onderlinge uitwisseling en migratie; aan de andere kant groeit de kloof en lijken we elkaar steeds minder te begrijpen. De generatie auteurs die alleen nog maar in het Papiamentu schrijven, ontwikkelt de gidsfunctie voor specifiek de eigen mensen, maar de externe functie blijft bestaan voor buitenstaanders. Zo schetst Van Kempen de in complexiteit groeiende tweedeling tussen reisleiders en toeristen op verschillende gemeenplaatsen in de literatuur en dus ook op divers cultureel en algemeen maatschappelijk gebied. Hij noemt thema’s als “ontmoeting der culturen als interraciale vermenging, als uitdrukking van begrip, misverstand en onbegrip, meervoudige lokaliteit, nationale identificatie en individuele zelfidentificatie” . Op al die terreinen ontstaat dezelfde of soortgelijke onrust die wordt gevoed door zinsbegoocheling en beloften die voortdurend wisselen. De vreemde zal de gids nooit helemaal kunnen volgen, al doet hij nog zo zijn best. Zelfs de Antilliaanse auteurs worstelen met het eigene, zoals het voorbeeld van Van Leeuwen eerder in dit stuk aangeeft, hoe het “eiland grenzen stelt aan zijn schreden”.
De motor hiervoor is de voortdurende migratie, het ontheemde bestaan dat op zichzelf al een bron is voor verdriet. Tegelijkertijd draagt het de kiem in zich van het meest menselijke, zegt Van Kempen weer: “het reiken naar de ander, het begrijpen van de ander en uiteindelijk dat waar alles om begonnen is: de liefde” . Dit laatste – de liefde – is dan nog een andere gemeenplaats in de literatuur, waaruit weer een belofte ontstaat. Maar zover is het nog lang niet; de toerist is nog steeds niet in staat het geheel eigene van de Antillen of Suriname te doorgronden, zo veronderstelt de gids. En dat gegeven is nog altijd wrang aanwezig. Haard van onbehagen. Voorlopig is de kracht van beschaming nog groter, zoals bij Van Kempen in een andere publicatie naar voren komt.
In die andere beschouwing over de literatuur in de voormalige koloniën – Rigoletto in de tropen uit 2004 – beschrijft hij het probleem of het raadsel van de onleesbaarheid . Dit fenomeen treedt op in de literatuurwetenschap die zich bezig houdt met teksten uit de voormalige koloniën. Van Kempen constateert dat er sprake is van een cultuurkloof tussen de Nederlandse schrijvers en recensenten enerzijds en de auteurs uit de voormalige koloniën anderzijds. De Nederlanders zien zich altijd geplaatst voor de ondoorgrondelijkheid van het kunstwerk van de schrijvers uit die gebieden en de “ondoorgrondelijkheid van het kunstwerk van de Ander wordt toegeschreven aan de cultuurkloof, niet van de aard van het kunstwerk op zich. Jij hoort niet tot de groep en dus kun je het onmogelijk doorgronden” . Hij noemt vier uitdrukkingen van onbehagen: “We zijn nu eenmaal andere mensen”, het “jullie tegenover ik”, de “fatale driehoek” (in dit geval gaat het om Oost-Indië, waarbij de Totoks, de Indo’s en de Belanda’s tegenover elkaar staan) en “Jij kunt deze werkelijkheid niet kennen”. Hij illustreert dit aan de hand van verschillende voorbeelden waarbij Nederlandse schrijvers en recensenten de wind volop van voren krijgen. Het dilemma wordt nog versterkt door het feit dat juist die auteurs ook niet zonder de beschouwingen en recensies kunnen en er kennelijk geen mogelijkheden zijn criteria te stellen voor reflectie. De gids verwacht geen kritisch weerwoord.
Hier heerst de veronderstelling dat de cultuur van de gekolonialiseerden (die tegelijkertijd gids zijn) voor mensen van buiten niet invoelbaar en onkenbaar is. Als je dit zegt, ga je er vanuit dat er culturen zijn die hermetisch gesloten zijn. Culturen zijn allesbehalve hermetisch gesloten, zoals Van Kempen terecht opmerkt. Men zou dan geen uitspraak kunnen doen over de waarde van culturen. Het cultuurrelativisme is een mythe, de mythe van de cultuurkloof, die onoverbrugbaar zou zijn. De pathetische omhelzing laat zich op deze manier kenschetsen als de paradox tussen de mythe en de hoop “de Ander ten diepste wel (te) kunnen begrijpen”. En ook willen begrijpen. Men wíl doordringen tot de kern van het geheim van de verleiding, de Caribische verrukking zelf. En beide – zowel de mythe als de hoop – zijn illusoir, zijn zinsbegoocheling of zelfbedrog: “de mythe omdat het niet de cultuurkloof op zich is die de principiële onkenbaarheid van het kunstwerk uitmaakt, de hoop omdat de aard van het kunstwerk met zich meebrengt dat het diepst ervan zich niet ontsluieren laat” . Het is de patstelling in de volledigheid van de verwarring. We kunnen dan niet meer de kennis toepassen, alleen nog naast elkaar bestaan binnen het geheel van zelfde uitdrukkingsmogelijkheden zonder ooit tot elkaar te kunnen komen, waarbij men hoe dan ook toch aan elkaar verbonden blijft. Hoe men overeind kan blijven met bedrog?
Maar ook de fascinatie blijft: men (de toerist) wil de verrukking blijven begrijpen en men (de gids) wil zichzelf bijzonder verklaren, ten diepste onkenbaar, onverklaarbaar. De verzoening is alleen mogelijk in het merkwaardige guichelspel zelf, dat ondoorgrondelijk door passie wordt bestuurd en dát lijkt pathetisch van aard te zijn. Het eindresultaat van deze patstelling lijkt – niet verstandig – beschaming en wederbeschaming te zijn, zoals ook in de oplaaiende emoties bij dit onderwerp – de literatuurkritieken – duidelijk wordt.
Als ik bij mezelf ga kijken, hoef ik niet ver te zoeken om flarden van die passievolle begoocheling te vinden. Ik citeer hieronder een lang fragment uit mijn weekboekaflevering “De voortdurende belofte”
“De bibliotheek van Willemstad bevat een grote afdeling die gaat over reizen, volkenkunde en vreemde culturen. Ik vind dat opvallend. Het is net alsof mensen hier – meer dan elders – nieuwsgierig zijn naar hoe het anderen vergaat, alsof alles buiten het eiland exotisch is. Ik heb er series boeken gevonden die me met een instant opgejaagde interesse langs de rijen deed wandelen, de wijs- en middelvinger dolend over de ruggen. Prevelend. Ik zocht langs het rijtje dat ging over de Caribische cirkel en ik vond V.S. Naipaul. Hij schrijft over zoektochten. In dit boek gaat het over het speuren naar de basis van de wonderlijke eigenheid waar hij onthutst naar kijkt. Toen ik bij dat rek stond en door Het verlies van Eldorado bladerde, kwam er een vreemde zin bij mij op: “… waaraan we zijn ontleend”. Zo’n flard fleemt als een fragment van rafelend besef. Ik noem het maar even zo omdat ik er geen andere betekenis voor weet. De lezer begrijpt misschien dat ik nu over de randen van intuïtie schrijf en dat ik denk over de legenden, waaruit mijn eigen realiteit is samengesteld. Zo’n fragment blijft hangen.
Van gemis te kunnen schrijven, zo, dwalend langs geruchten die vaak vergissingen bleken te zijn of een herontdekking van uitdrukkingen, die steeds weer bedoelingen waren, maar die lang niet als zodanig herkenbaar waren: een gewaarwording die met het loskomen van de wielen van het asfalt van onze herinnering ongewis achterblijft. Hoe ging het ook alweer met dat land van goud? Alsof er steeds iets overblijft… van St. Eustatius bijvoorbeeld waar de gedachte – zoals het was in de 18e eeuw – nog steeds speelt dat het een “Gouden Rots” kan zijn of ook van Aruba waar eind 19e eeuw kortstondig een echte goudkoorts op gang kwam. Maar dat is het niet alleen. Het gaat ook om teloorgang van andere dingen.
Een geheel ander temperament. Barche Baromeo vertelt over zijn jeugd op Curaçao, over zijn schoolgang bij de nonnen en hoe hij daarna los probeerde te komen: “Datzelfde gevoel van machteloosheid deed mij van Koningin Zingha (een geïdealiseerde schoolvriendin, WvL), die zich uitleefde in de Tambu, dromen en zo mijn hartstocht bevredigen, terwijl de maatschappij hamerde op een lichte huid om je ras te verbeteren en hogerop te komen. Je vrat jezelf van binnen op, gefrustreerd als je was door het gemis dat je voelde je niet in je eigen taal te kunnen uiten. Om voor eens en altijd, voor de eeuwen en eeuwen die nog moeten komen, vanuit het diepst van je zijn, het uit te gillen en je te ontdoen van al wat het onderwijs in het opgelegde Nederlands, zonder de basis van Moeder Papiaments, je heeft aangedaan” (“de nieuwe Antilliaan”). Hier roept iemand die verwacht lelijk terecht te komen in de vijzel van de geschiedenis, zoals zo velen voor hem in deze archipel met V.S. Naipaul als referentie van deze mogelijkheid, teneinde alweer onthutst herontdekt te worden in de teloorgankelijke realiteit. Het Papiaments staat momenteel opnieuw onder druk, terwijl men eerder niet eens de kans heeft gekregen de werkelijkheid in eigen taal te vertolken. Er ontrolt zich reeds een nieuwe geschiedenis, die van de globalisering en in deze beweging sneven nu weer kleinoden. Het heden is nu al een legende, klaar om herontdekt te worden. Zo groeit de verbijstering weer aan in deze ring van de Cariben.
Om heel wat redenen volgen we veelal niet onze hartstocht, de oorsprong “… waaraan we zijn ontleend”, zoals Baromeo vertelt en zoals ik plots dacht bij die boekenkast. We blijven achter, de taal ontbreekt, de verhalen zijn vergeten, de archieven zitten overvol, men overstelpt elkaar, hele volkeren vergaan, we zinken weg in moed, we ontsnappen aan elkaars bewustzijn, we verbergen onszelf. Dat is een kwestie van niet willen of niet kunnen natuurlijk en daarvoor is dan – parhttp://www.blogger.com/img/blank.gifadoxaal vermogen – de passie toegerust op hart en ziel; we mogen gissen naar vermogen: zo is het in het atelier van onze autonomie. Over een aantal weken gaan we trachten te ontsnappen. Weg van hier. Ik denk niet dat dat lukt – het ontsnappen met de opzet alles onachtzaam achter ons te laten, bedoel ik – , want er dienen zich in onze nieuwe situatie weer andere dingen aan terwijl de oude dingen blijven; hetgeen we zullen missen”.
[wordt vervolgd, klik hier voor deel 5]
Herlezen: Delft blues van Denis Henriquez
Vandaag begint Caraïbisch Uitzicht een nieuwe rubriek: Herlezen. De nieuwe rubriek vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres.
Verzet tegen ideologieën
door Wim Rutgers
Om twee redenen is de roman van Denis Henriquez van belang. In Delft blues bepaalt de in 1945 op Aruba geboren auteur, die inmiddels al jarenlang docent op een Rotterdams gymnasium is, zijn houding ten opzichte van enkele dominante thema’s in enerzijds de Nederlandse en anderzijds de Caraïbische literatuur.
Delft blues zou je een ‘mei-boek’ kunnen noemen omdat elk van de drie delen in drie opeenvolgende mei-maanden van 1967 tot en met 1969 speek. Het verhaal gaat over een centrale hoofdfiguur, de Arubaanse student Bernardo Rincones, en begint als deze op de dag van de dodenherdenking het joodse meisje Katinka Roos ontmoet. Dat betrekt hem persoonlijk bij een oorlog waarmee hij eigenlijk helemaal niets te maken wil hebben: ‘De oorlog was het privé-domein van Nederland, dat verleden hoorde bij het land net als de klompen en de bollen, het had met zijn eigen leven niets te maken. Het gebied waar hij vandaan kwam was door die oorlog hoogstens licht geschampt. Op school was die oorlog droge leerstof uit een boek, snel geleerd en snel vergeten; de ernst ervan was niet bestand tegen de lichtheid van een jeugd die zich voltrok onder de tropenzon. De joden die hij op zijn eiland kende waren stuk voor stuk geslaagde zakenlieden die in grote huizen woonden; oorlogsleed had hij achter zulke mensen nooit vermoed.’
De Nederlandse Katinka Roos heet eigenlijk Wacjberg. Zij raakt haar verleden niet kwijt, waarmee ze op vijftienjarige leeftijd door haar pleegouders werd geconfronteerd toen die haar de waarheid vertelden dat haar joodse ouders in de oorlog zijn omgekomen. Ze vertrekt na de Zesdaagse Israëlisch-Arabische Oorlog naar een kibboets, kan daar evenmin aarden, keert naar Nederland terug, maar kan het leven niet meer aan. Katinka is het slachtoffer van een verleden dat ze niet van zich kan afschudden.
Ten opzichte van de Caraïbische literatuur verzet Denis Henriquez zich in Delft blues tegen ideologieën die individuen de baas worden. Daarvan wil ik een paar voorbeelden geven uit de vele die voorkomen. Bernardo’s Curaçaose vriend Ito Gums is van een Delfts corpslid in driedelig grijs onder invloed van de geest van de jaren zestig een echte linkse activist geworden die tegen de Vietnam-oorlog protesteert, die tegen Israël is, die zich met de Cubaanse Revolutie identificeert en tenslotte een werkgroep ‘Kambio’ (Verandering) opricht om tegen de koloniale en imperialistische uitbuiting van zijn geboorte-eiland te protesteren: ‘Als ze hier [in Nederland op 4 mei] bezig zijn te weeklagen over hun doden zal ik een minuut stilte houden voor de slaven op Curaçao die gevallen zijn onder het racisme van de Hollanders.’ Zodra hem het nieuws van de Curaçaose opstand op dertig mei 1969 bereikt, vertrekt hij onmiddellijk naar zijn geboorte-eiland.
Daar raakt hij echter al spoedig compleet ingekapseld in een streven naar geld en macht. Weg ideologie! Een andere vriend, de op Curaçao geboren Rakish Assang, zoon van een rijke handelaar, die zich meer voor zijn studie wiskunde dan voor politiek interesseert, wordt met heel wat meer sympathie beschreven: ‘Ik ben op Curaçao geboren en opgegroeid, maar daar vinden ze me een vreemdeling; in Nederland hoor ik ook niet thuis. Ik hoor nergens bij, lullig, ik kan me daar niet druk om maken. Je hechten aan een stukje grond vind ik banaal, beter gezegd: ik kan het niet. Mensen als ik zullen hun gezicht zelf moeten bepalen.’ Denis Henriquez verzet zich in Delft blues steeds weer tegen alle eenzijdig gedweep zonder nuchter verstand. De Nederlandse onderwijzeres Janine wordt verliefd op een Ecuadoriaan, raakt zwanger, maar heeft geen schijn van kans op een huwelijk. Vanuit die persoonlijke ervaring slaat ze van bewondering voor alles wat des Derde Werelds is, helemaal door naar een even eenzijdige anti-buitenlanderhouding: ‘Ik wil niks meer met buitenlanders te maken hebben! Jullie buitenlanders zijn geil. Jullie zijn allemaal hetzelfde.’
Tussen de personages die zich op een of andere wijze ideologisch vastzetten, beweegt Bernardo Rincones zich als een individu dat vooral ook graag individu wil blijven: ‘Hij was te veel een eenling om idolen te aanbidden, om bedwelmd te raken door het gregoriaans van welk geloof dan ook.’ Hij gelooft niet in De Mens maar wel in mensen met al hun goede en slechte eigenschappen: ‘Ik heb schijt aan het volk, ik heb schijt aan de massa; de mens is een individu of hij is niks!’ In een discussie zegt vriendin Janine: ‘Je bent gewoon een ongelovige Thomas, dat is alles. Weet je wat er aan jou schort? Je bent van nature een pessimist, je vertrouwt de mensen niet.’ Bernardo antwoordt op die aantijging: ‘Iemand zei eens tegen me: ik ben geen pessimist, ook geen optimist, want beide hebben “mist” gemeen en in een mist kan je de werkelijkheid niet onderscheiden.’
Terwijl Denis Henriquez’ Nederlandstalige debuut Zuidstraat (1992) vol was van melancholieke herinnering aan een voorbije jeugd, is de tweede roman Delft blues een veel harder en kritischer verhaal dat afrekent met de geest van verzet van de jaren zestig in Nederland en met ideologisch gedweep over ‘roots’, verleden en uitbuiting zoals dat in veel Caraïbische literatuur nog steeds in zwang is. Denis Henriquez zweert de ‘held’ – of die nu negatief is of positief – compleet af en stelt daar een nuchter individu tegenover.
Delft blues bevat veel aspecten die in het verhaal uitwaaieren en mooie fragmenten opleveren. Terwijl Zuidstraat nog sterk de kenmerken van een aantal aan elkaar geplakte verhalen vertoonde, toont de auteur zich in zijn tweede boek een echte romancier, die niet alleen de personages goed in de hand heeft, maar ook een uitgebalanceerde compositie weet te construeren. Het verhaal leest bovendien heel plezierig wegens een ongewoon beeldgebruik.
Denis Henriquez: Delft blues, De Bezige Bij, Amsterdam, 1995, 213 p.
[bespreking verschenen in Ons Erfdeel, 1997]