Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Cynthia Abrahams promoveert op R. Dobru
Op woensdag 24 november 2010 hoopt Cynthia Abrahams-Devid haar proefschrift over R. Dobru te verdedigen aan de Universiteit van Amsterdam. De titel van haar dissertatie luidt Wan bon ˗ Wan Sranan ˗ Wan Pipel; Robin ‘Dobru’ Raveles, Surinamer, dichter, politicus, 1935-1983. Promotor is prof. dr Michiel van Kempen, copromotor prof. dr em. Bert Paasman. De andere leden van de promotiecommissie zijn prof. dr Ena Jansen (Vrije Universiteit en UvA), prof. dr em. Humphrey Lamur (UvA), dr Peter Meel (Universiteit Leiden), prof. dr Jack Menke (Anton de Kom-Universiteit van Suriname), prof. dr Ieme van der Poel (UvA), prof. dr Wim Rutgers (Universiteit van de Nederlandse Antillen) en prof. dr Gloria Wekker (Universiteit Utrecht).
Cynthia Abrahams gaat uitvoerig in op het leven van R. Dobru, diens ontwikkeling als nationalistisch politicus en dichter, en de vele internationale – en dan met name Caraïbische ˗ contacten die hij in de loop der jaren ontwikkelde. De handelseditie van haar proefschrift zal in de loop van 2011 verschijnen bij Rozenberg Publishers.
De openbare promotieplechtigheid vindt plaats in de aula van de Universiteit van Amsterdam,
Singel 411
1012 WN Amsterdam
Aanvangstijd: 13.00 uur precies.
In de directe omgeving van de aula is geen parkeergelegenheid. Vanaf CS komen trams 1, 2 en 5 langs de aula.
Wikipedia meldt over R. Dobru:
R. Dobru (Paramaribo, 29 maart 1935 – aldaar, 17 november 1983), pseudoniem van Robin Ewald Raveles, was een Surinaams dichter, schrijver en politicus (Statenlid voor de PNR en na 1980 een half jaar onderminister voor Cultuur). Zijn pseudoniem betekent: dubbele R, een verwijzing naar de initialen van zijn voor- en achternaam.
Als dichter en voordrachtskunstenaar was R. Dobru dé representant van het nationalisme, met name met het gedicht ‘Wan’ (de meeste mensen noemen het ‘Wan bon’ – Eén boom) uit zijn debuutbundel Matapi [Cassavepers] (1965), een gedicht dat door zijn eenvoudige woordkeus en structuur gemakkelijk gememoriseerd kan worden en dat veel Surinamers dan ook van buiten kennen. Het werd in veel talen vertaald. Dobru stimuleerde velen tot schrijven in het Sranan en Surinaams-Nederlands en werd door velen nagevolgd. Hij was redactielid van het tijdschrift Moetete (1968-69). Zijn proza in Wasoema [Wasvrouw] verzamelde schetsen uit het leven op een erf van Paramaribo (1967), De plee (wc) en andere verhalen (1968) en de korte roman Oema soso [Enkel de vrouw] (1968) is levendig, maar lijdt aan een teveel aan gepreek. Zijn politieke mémoires verschenen in 1969: Wan monki fri [Een stukje bevrijding]. Hij schreef voorts twee Surinaamse keukenmeidenromans zoals Bos mi esesi [Omhels me snel] die vooral belangrijk zijn om hun levendig Surinaams-Nederlands en een bundel Anansi-Tori [Spinvertellingen] (1979). Zijn poëzie heeft in de vroege jaren enkele zuivere gedichten opgeleverd, maar verviel meer en meer in het afwikkelen van een recept. Hij speelde in op de politieke actualiteit, bijvoorbeeld met het gedicht ‘Gooi een stoel’ toen er op 11 juni 1979 in de Staten van Suriname een vechtpartij uitbrak waarbij er met stoelen werd gesmeten. De invloed van Cuba, Mao en Kim Il Sung leverden de laatste jaren enkel nog politiek getinte publicaties op.
Dobru schreef altijd over twee vaste thema’s: liefde en revolutie. Met de coup van 1980 ging hij enthousiast mee en hij werd op handen gedragen. Van militaire wandaden nam hij nooit afstand. Zijn beste gedichten werden bijeengebracht in Boodschappen uit de zon (1982). Postuum werd hem in 1989 de Gouden Ster van de Revolutie toegekend. In 2006 kreeg hij, eveneens postuum, de Gaanman Gazon Matodja Award.
De R. Dobru-stichting die zijn gedachtegoed levend wil houden, publiceerde een kalender met zijn gedichten, maar liet verder zelden iets van zich horen. In 2006 liet Yvonne Raveles-Resida, weduwe van R. Dobru en voorzitter van de stichting, aan de Nederlandse ambassade weten dat hun verzoek om een gedicht van R. Dobru ter verfraaiing op het hek te mogen aanbrengen niet werd gehonoreerd vanwege de slechte behandeling van Surinaamse staatsburgers in Nederland.
Natiecreatie
Natiecreatie. Ik houd van het woord. Van de open vocalen, de speelse opeenstapeling van lettergrepen en het rijm van de zelfstandige naamwoorden waaruit het begrip is opgebouwd. In het Nederlandse woord komen de welluidende klanken nog beter tot hun recht dan in het Engelse equivalent.
Ook de associaties die het begrip omgeven, bevallen mij. Hier wordt naar een activiteit verwezen, die mensen mobiliseert, motiveert en het beste in hen naar boven haalt. Het gaat om een gezamenlijke inspanning, gericht op een hoger doel, namelijk het ontwikkelen van een samenlevingsvorm waarmee mensen zich kunnen identificeren, waar ze de noodzaak, het nut en de waarde van onderkennen en waar ze bereid zijn een bijdrage aan te leveren. Niet alleen ten behoeve van het hier en nu, maar vooral met het oog op de toekomst. Het begrip natiecreatie spoort aan tot het verrichten van handelingen, die zin en betekenis geven aan individueel leven, juist omdat deze handelingen verricht worden ten dienste van de gemeenschap waar deze individuen deel van uitmaken.
Een van de voornaamste pleitbezorgers van het begrip natiecreatie is Jack Menke. Het woord staat centraal in de inaugurele rede die hij eerder dit jaar hield aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname bij zijn aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de sociale wetenschappen. Volgens Menke verwijst natiecreatie in Suriname naar het proces om ‘één natie te creëren op basis van solidariteit, onderling respect en een harmonische afstemming tussen de etnische groepen en hun culturen.’ Naar zijn zeggen kent de Surinaamse samenleving een ‘complexe, maar harmonische culturele diversiteit’, die op ‘relatief natuurlijke wijze’ is gegroeid en waarvan elementen onder andere zijn terug te vinden in het domein van de taal, de muziek en de religie.
Menke maakt een onderscheid tussen natiecreatie en natievorming. Het eerste begrip kan volgens hem worden beschouwd als een Surinaams concept, neemt de culturele groepen in de samenleving tot uitgangspunt en laat deze groepen, zijnde de samenstellende delen van de natie, vanuit het ideaal van culturele diversiteit de ontwikkeling van de natie bepalen. Het laatste begrip heeft volgens hem betrekking op een Eurocentrisch concept, gaat uit van het ideaal van culturele homogenisering en laat de staat de natie van bovenaf inrichten volgens de beginselen van eenheid en uniformiteit.
Het ideaal van culturele homogenisering verbindt Menke met het begrip plurale samenleving. Aanhangers van dit begrip vatten culturele diversiteit a priori op als problematisch en een obstakel voor het ontwikkelen van een harmonische samenleving. Menke verwerpt het model van de plurale samenleving. Dit model houdt naar zijn oordeel niet alleen een miskenning in van de kracht van culturele diversiteit, maar veronachtzaamt ook de gelijkgerichtheid in waarden die de Surinaamse samenleving volgens hem kenmerkt.
Als pleitbezorger van natiecreatie neemt Menke met andere woorden duidelijk stelling en kiest hij voor een aansprekend perspectief waarin politiek-ideologische en wetenschappelijke opvattingen een plaats hebben. Hij geeft zich rekenschap van de fase van onafhankelijkheid waarin Suriname al ruim drie decennia verkeert, sluit aan bij critici die (op grond van overtuigende argumenten) het model van de plurale samenleving al eerder hebben afgezworen en heeft een open oog voor de potenties van het maatschappelijk middenveld.
Het lijkt erop dat bij Menke de staat in het proces van natiecreatie geen rol van betekenis is toebedeeld. Hij stelt dat door de aanhoudende invloed van de (koloniale) staat Suriname strikt genomen een staat-natie en geen natie-staat is. Dat is een interessante observatie die beslist hout snijdt, maar rechtvaardigt deze constatering het buitensluiten van de staat in het proces van natiecreatie? Wordt de postkoloniale staat Suriname daarmee niet te gemakkelijk vereenzelvigd met het ideaal van culturele homogenisering? Bovendien: kan natiecreatie aan het vrije spel van bottom up krachten worden overgelaten? Zijn checks and balances daarbij overbodig?
Een andere vraag: welke invloed heeft de veranderende positie van Suriname in de wereld op het proces van natiecreatie? Vindt de schepping van een Surinaamse natie in een isolement plaats, losgezongen van de processen van regionale integratie en globalisering? De interactie van Suriname met Europa, Afrika en Azië heeft de afgelopen twee decennia juist in cultureel opzicht noemenswaardige impulsen gekregen, die naar verwachting hun weerslag zullen hebben op de vorm en het karakter van de Surinaamse natie. Zeker als we bedenken dat volgens Menke ‘etnische groepen en hun culturen’ een natie gestalte geven. Maar over de middelpuntzoekende en middelpuntvliedende krachten in het proces van natiecreatie bewaart de auteur jammer genoeg het stilzwijgen.Bovengenoemde notities adresseren natiecreatie als maatschappelijk verschijnsel. Een verschijnsel dat historische wortels heeft, maar door Menke vooral vanuit een sociaal-wetenschappelijke invalshoek wordt beschouwd. Een begrijpelijke keuze gelet op zijn disciplinaire achtergrond. Deze invalshoek roept niettemin de vraag op of natiecreatie ook in methodologische zin van betekenis kan zijn. Menke suggereert in zijn oratie dat dit het geval is, maar werkt deze dimensie niet verder uit. Dit wekt enige bevreemding, omdat zijn betoog juist over methoden van onderzoek gaat. Concreet: kan natiecreatie worden aangemerkt als een onderzoeksinstrument of een onderzoeksmethode? Sterker: kan het begrip als zodanig het model van de plurale samenleving serieuze concurrentie aandoen?
Menke heeft ons een mooi en tot de verbeelding sprekend woord aangereikt en een waardevol uitgangspunt gepresenteerd. Het concept van natiecreatie lijkt hij echter nog niet tot in zijn finesses te hebben doordacht. Hopelijk verrijkt hij zijn beschouwing spoedig met een nadere analyse van de omgevingsfactoren van natiecreatie en met een systematische reflectie op de methodologische aspecten van dit concept. Een dergelijke verkenning zal meer licht werpen op de praktische bruikbaarheid van het begrip voor wetenschappelijk onderzoek.