blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Marquez Gabriel García

22 meter aan rood haar

door Hilde Neus  

Gabriel García Márquez was een groot deel van zijn leven journalist, en heeft dat beroep nooit afgeschud, het was zelfs de basis van zijn literatuur. Het motto van de roman Over liefde en andere duivels (1994) is een stelling van de roomse kerkgeleerde Thomas van Aquino, die schrijft over ‘de gaafheid van herrezen lichamen’:

read on…

Cholera en Liefde: dezelfde symptomen

door Christine F. Samsom
 
Voor wie niet weet, wat voor vreselijke ziekte cholera is, wat de oorzaak is, wat de verschijnselen zijn, hoe de ziekte in de negentiende en twintigste eeuw tot epidemieën leidde met tienduizenden doden en hoe de ziekte werd bestreden, is ‘Liefde in tijden van cholera’ van Gabriel García Márquez gedeeltelijk een soort medisch handboek. Voor wie niet weet, wat echte, eeuwige liefde is, al duurt het drieënvijftig jaar, zeven maanden en elf dagen en nachten voordat die liefde echt wordt beleefd, is de roman een meesterlijk handboek over de liefde, waarin dezelfde symptomen als bij cholera moeten worden bestreden (p. 95).
De stralende ogen van een stervende geliefde uit Liefde en andere duivels vinden we terug in Liefde in tijden van cholera. Op een nogal hilarische manier sterft dokter Juvenal Urbino, bejubeld bestrijder van de gevreesde cholera, terwijl hij zijn vrouw Fermina Daza ‘voor het allerlaatst [aankeek] met de stralendste, treurigste en dankbaarste ogen die zij ooit had gezien in een halve eeuw gemeenschappelijk leven’ (p. 69).
De tijdelijke hoofdpersoon Urbino in het eerste hoofdstuk van het boek maakt plaats voor Florentino Arizo. Die wisseling naar de werkelijke hoofdpersoon blijkt functioneel te zijn in het geheel van de roman. Florentino blijkt al als jongeman ongeneeslijk verliefd te zijn op de toen dertienjarige, beeldschone Fermina. Alhoewel niet moeders mooiste, ongezond, miezerig, hulpeloos, met zijn brilletje, is Florentino Arizo toch populair bij de jonge vrouwen door zijn romantische vioolspel, zijn danskunst en zijn meeslepende liefdesgedichten, die allemaal alleen maar bestemd zijn voor Fermina. Haar vader ziet niets in die liefde, stuurt haar voor een paar jaar naar een tante en overtuigt er haar tenslotte van om te trouwen met dokter Juvenal Urbino. Florentino kan zijn geliefde niet vergeten, hij heeft wel ‘622’ affaires, maar blijft Fermina trouw. Weduwe geworden, wordt Fermina uiteindelijk toch veroverd door Florentino. Op het schip waar dat gebeurt, wappert de choleravlag, zodat ze ongestoord kunnen doorvaren, voor de rest van hun leven…
Intussen laat de meesterverteller ons niet alleen weten hoe het zit met cholera en met de liefde, wij beleven met hem in zijn beeldende taal het leven in het Columbia van toen, in Parijs en het Caraïbisch Gebied. Zelfs Paramaribo wordt genoemd als plek waar de geliefde, veel talen sprekende papegaai van Urbino vandaan komt. Het is zo’n boek dat je in één adem uitleest en waarvan je daarna met moeite afscheid neemt, waaruit je allerlei wijsheid haalt, wijsheid die volgens de schrijver ‘pas komt als ze nergens meer goed voor is’! (p. 44)
Gabriel García Márquez: Liefde in tijden van cholera. Vertaling: Mariolein Sabarte Belacortu. Amsterdam: Meulenhoff, 10de druk, 1989. ISBN 90 290 2851 3

De grote Márquez-roman

 
door Jerry Egger
 
De openingszin van de Engelse vertaling van Honderd jaar eenzaamheid luidt: ‘Many years later, as he faced the firing squad, colonel Aureliano Buendía was to remember that distant afternoon when his father took him to discover ice’. Ik had de bekende Penguin-paperback van het boek in mijn hand toen ik deze zin las. Schitterend vond ik het. Een jongen die door zijn vader wordt meegenomen om ijs ‘te ontdekken’. Terwijl Buendía voor het vuurpeloton staat, denkt hij juist aan dat moment. Later las ik de Nederlandse vertaling die ik minder spannend vond, de jongen wordt meegenomen ‘om kennis te maken met het ijs’. Dat was toch iets anders dan ‘te ontdekken’. Vanaf die dag heb ik wel geprobeerd alles van Márquez te bemachtigen. Of het nou de Nederlandse of Engelse vertaling was, als deze naam op het omslag voorkwam, wilde ik het kopen en lezen. Hij heeft me zelden teleurgesteld. Toch bleven de familie Buendía en het plaatsje Macondo (dat in meerdere romans en verhalen voorkomt) mijn grote favorieten. In die eerste zin leek het alsof Márquez verklapte wat er met een van de romanfiguren zou gebeuren. Toch vond ik het niet erg, want de ene fantastische zin volgde de andere op. Het is verleidelijk om nog meer te citeren, maar daar is geen ruimte voor. Later toen ik geschiedenis ging studeren, begreep ik ook waarom deze roman veel meer lagen heeft dan alleen maar gebeurtenissen rondom een familie en een plaats. Hij verwerkte een belangrijk stuk historie en wist duidelijk te maken waarom in eerste instantie zoveel fout is gegaan in Zuid-Amerika. Het continent mocht dan al in de eerste helft van de 19de eeuw onafhankelijk zijn geworden, maar de effecten van de Spaanse aanwezigheid en de structuren die na 1492 zijn ontwikkeld, bleven nog heel lang bestaan. Zelfs in de eenentwintigste eeuw zijn die niet verdwenen. Vooral de meedogenloze oorlogen soms binnen de grenzen van één land of tussen twee of meerdere buurlanden zijn kenmerkend geweest, en helaas vaak nog steeds. Het is begrijpelijk waarom juist deze roman de literatuur van Zuid-Amerika op de kaart heeft geplaatst. Natuurlijk waren er al andere schrijvers van het continent die bekendheid genoten, maar Márquez pakte groots uit, liet dingen gebeuren die eigenlijk helemaal niet konden gebeuren, liet ontdekkingen doen die dat helemaal niet waren. Alles werd heel overtuigend neergepend in de ene na de andere soms lange zin. Zo een roman kan geen enkele serieuze lezer ooit vergeten.
Márquez heeft eveneens belangrijke reportages geschreven waar de Latijns-Amerikaanse werkelijkheid niet in romanfiguren werd gevangen. Een daarvan is News of a kidnapping, de Engelse vertaling van zijn boek over de terreurdaden en de uiteindelijke dood van een van de bekendste Columbiaanse drugsdealers Pablo Escobar. Het is een indrukwekkend boek, waarin de door Escobar ontvoerde mannen en vrouwen aan het woord komen. Hij deed dit om de Columbiaanse regering onder druk te zetten, hem niet uit te leveren aan de Verenigde Staten. Een heel land was in de houdgreep van een man, die met zijn drugsnetwerk waarschijnlijk meer dan 3 miljard Amerikaanse dollars bij elkaar wist te vergaren. Het heeft niet geholpen want uiteindelijk werd hij opgejaagd en in december 1993 doodgeschoten door een elite-eenheid van de politie van Columbia. Márquez registreerde op sobere, maar indrukwekkende wijze de verhalen van onschuldige mensen die heel bewust waren geselecteerd en ontvoerd door de drugsmaffia om hun eigen hachje te redden. Het heeft gelukkig niet geholpen.

Gabriel García Márquez – Zomaar een dag

De maandag begon zoel en droog. Aurelio Escovar, niet bevoegd tandarts, die altijd vroeg opstond, opende zijn spreekkamer om zes uur. Hij pakte uit de glazen kast een kunstgebit dat nog in de gipsen vorm zat en legde een handvol instrumenten op tafel, die hij van groot naar klein rangschikte, als in een etalage. Hij had een gestreept overhemd aan zonder boord dat vanboven met een gouden knoop gesloten was en een broek die werd opgehouden met elastieken bretels. Het was een stramme, magere man en de blik in zijn ogen paste zelden bij de situatie van het ogenblik, zoals dove mensen dat wel hebben.
Toen hij alles had uitgestald op de tafel, trok hij de boor naar de behandelstoel en ging het kunstgebit zitten polijsten. Het leek of hij met zijn gedachten niet bij zijn werk was, maar hij ging gestaag door en hield het pedaal steeds in beweging, zelfs als hij de boor niet gebruikte. Na achten pauzeerde hij even om door het raam naar de lucht te kijken en hij zag twee stinkgieren die dromerig op de dakrand van het huis van de buren in de zon zaten te drogen. Hij ging met de gedachte dat het voor het eten wel weer zou gaan regenen, terug naar zijn werk. De schelle stem van zijn elfjarig zoontje haalde hem uit zijn gepeins.
‘Papa!’ ‘Wat is er?’ ‘De burgemeester vraagt of je een kies bij hem wilt trekken’. ‘Zeg maar dat ik er niet ben.’
Hij was nu een gouden tand aan het polijsten. Hij hield hem op armslengte afstand en bekeek hem met half dichtgeknepen ogen. Vanuit het wachtkamertje schreeuwde zijn zoontje weer: ‘Hij zegt dat je er wél bent, hij kan je horen.’
De tandarts bleef de tand bekijken. Pas toen hij hem op de tafel gelegd had bij de dingen die al klaar waren, zei hij: ‘Des te beter.’ Hij zette de boor weer in werking. Uit een kartonnen doosje waarin hij het werk bewaarde dat nog gedaan moest worden, haalde hij een brug die uit meerdere stukken bestond en begon het goud te polijsten.
‘Papa!’ ‘Wat?’ Zijn gezicht had nog steeds dezelfde uitdrukking. ‘Hij zegt dat hij je overhoop zal schieten als je zijn kies niet trekt.’ Zonder zich te haasten haalde hij met een rustige beweging zijn voet van het pedaal, duwde de boor van de stoel weg en trok de onderste la van de tafel helemaal open. Daar lag de revolver. ‘Best’, zei hij. ‘Dat moet hij dan maar komen doen.’ Hij draaide de stoel zo ver om, dat hij recht tegenover de deur kwam te zitten en liet zijn hand op de rand van de la rusten.
De burgemeester verscheen in de deuropening. Zijn linkerwang was geschoren, maar op de andere, die pijnlijk gezwollen was, stond een baard van vijf dagen. De tandarts las in zijn doffe ogen de wanhoop van vele slapeloze nachten. Hij schoof de la met zijn vingertoppen dicht en zei zachtjes: ‘Gaat u zitten.’ ‘Goedemorgen’, zei de burgemeester. ‘Morgen’, zei de tandarts.
Terwijl de instrumenten stonden uit te koken, leunde de burgemeester met zijn achterhoofd tegen de hoofdsteun van de stoel en voelde zich al wat beter. Een ijskoude angstgeur ging van hem uit. Het was een armoedig vertrek: een oude houten stoel, een trapboor en een glazen kast met porseleinen potjes. Tegenover de stoel was een raam met een stuk stof ervoor gespannen, tot op schouderhoogte. Toen hij merkte dat de tandarts naderbij kwam zette de burgemeester zich schrap en deed zijn mond open. Aurelio Escovar draaide het hoofd van zijn patiënt naar het licht. Nadat hij de pijnlijke kies had bekeken, deed hij met een lichte druk van zijn vingers de mond weer dicht.
‘Het moet zonder verdoving’, zei hij. ‘Waarom?’ ‘Omdat er een abces zit.’ De burgemeester keek hem recht in de ogen. ‘Vooruit dan maar’, zei hij en probeerde te glimlachen. De tandarts reageerde er niet op. Hij zette de pan met de uitgekookte instrumenten op de tafel en haalde ze met een koude tang uit het water, nog steeds zonder zich te haasten. Daarna trok hij met de punt van zijn schoen de spuwbak dichterbij en ging zijn handen wassen in de waskom. Hij deed dit alles zonder naar de burgemeester te kijken. Maar deze volgde hem voortdurend met zijn ogen.
Het was een verstandskies in de onderkaak. De tandarts ging wijdbeens staan en klemde de hete tang om de kies. De burgemeester greep zich beet aan de leuning van de stoel, zette zich schrap en voelde een ijzige leegte in zijn buik, maar er kwam geen geluid over zijn lippen. De tandarts bewoog alleen zijn pols. Zonder wrok, eerder teder, met een bittere ondertoon in zijn stem, zei hij: ‘Hiermee boet je voor twintig doden, luitenant!’
De burgemeester voelde het kraken in zijn kaak en de tranen sprongen hem in de ogen. Maar hij slaakte pas een zucht toen hij de kies eruit voelde komen. Toen zag hij hem door zijn tranen heen. Het leek hem dat die kies niets met zijn pijn te maken had en hij kon niet begrijpen dat die hem de afgelopen vijf nachten zo had gekweld. Over de spuwbak hangend, bezweet en hijgend, knoopte hij zijn uniformjasje open en tastte naar zijn zakdoek in zijn broekzak. De tandarts gaf hem een schone doek. ‘Veeg uw tranen maar af’, zei hij.
De burgemeester deed het. Hij zat te beven. Terwijl de tandarts zijn handen stond te wassen, zag hij boven zich het beschadigde plafond en een stoffig spinnenweb met spinneneitjes en dode insecten. De tandarts liep terug naar de stoel en droogde onderwijl zijn handen af.
‘U moet naar bed gaan’, zei hij, ‘en flink spoelen met zout water.’ De burgemeester stond op, bracht onverschillig de militaire groet en liep met houterige stappen naar de deur, zonder zijn uniformjasje weer dicht te knopen.
‘U stuurt de rekening wel.’ ‘Aan u of aan de gemeente?’ De burgemeester keek hem niet aan. Hij deed de deur dicht en zei toen door het gaas: ‘Dat is toch één pot nat.’
[uit: Gabriel García Márquez, Alle verhalen, derde druk. Meulenhoff/‘de Volkskrant’, 2008.]

Een groot schrijver uit ons continent is heengegaan

door Els Moor
De op 17 april 2014 in Mexico overleden schrijver Gabriel García Márquez van Columbiaanse afkomst, is een van de groten uit de wereldliteratuur, maar ook een schrijver die als geen ander de realiteit van Latijns-Amerika weergeeft in zijn werk. Márquez groeide als kind op bij zijn grootouders, die diep geworteld waren in de lokale cultuur en vooral zijn oma kende veel verhalen die ze haar kleinzoon vertelde. Dat is een belangrijke basis geworden van het werk van deze schrijver, het eigene. Met zijn grootouders woonde hij in het Columbiaanse stadje Aracataca, dat in Honderd jaar eenzaamheid Macondo heet. Als jongeman ging hij naar de hoofdstad Bogotá om journalistiek te studeren en daarna naar de kustplaats Barranquilla, waar hij leerling-journalist werd en later journalist. Hij had daar drie goede vrienden, ook aankomende journalisten en ’s avonds in een café discussieerden ze eindeloos over het werk van grote schrijvers uit de wereldliteratuur. Een tweede inspiratiebron voor de aankomende schrijver. In veel landen heeft hij gewoond, ook, zoals veel andere Latijns-Amerikaanse auteurs, in Parijs. Hij was een wereldburger, net als ‘onze’ Albert Helman.
Márquez was schrijver van fictie (die hij altijd baseerde op de realiteit). Anderzijds bleef hij journalist en heeft hij ook veel non-fictie-werken geschreven.
Ver kon hij gaan in zijn fantasie. In zijn studietijd las hij Kafka. Diens verhaal De gedaanteverwisseling sloeg als het ware een gat in zijn bewustzijn. Hij las, liggend op zijn bed, de eerste zin: ‘Toen Gregor Samsa na een onrustige nacht wakker werd, ontdekte hij dat hij in een reusachtige kever was veranderd.’ Verdomme, dacht hij, dus dat kun je maken. (Uit: De geur van guave, 1982, gesprekken met Plinio Mendoza, een jeugdvriend. Márquez had in 1982 de Nobelprijs voor literatuur gekregen.) Márquez ging dus heel ver met zijn fantasie, maar de bron was altijd de door hem waargenomen werkelijkheid. Een duidelijk voorbeeld hiervan is een scène uit zijn beroemdste roman, Honderd jaar eenzaamheid (1972). Binnen de grote familie met stammoeder Úrsula als leidende figuur zijn er ongelooflijk veel klein-, achterklein- en achterachterkleinkinderen. Een van de jongsten is ‘Remedios de Schone’, een beeldschoon meisje met nogal wat afwijkingen, maar dat veel mannen aantrok, van wie sommigen niet lang meer leefden. Had ze dodelijke krachten? Schrijver Márquez zocht een middel om haar weg te krijgen. Hij ging het erf op en zag daar vrouwen bezig lakens te vouwen en de wind speelde nogal op. In de roman steeg ‘Remedios de Schone’ op aan lakens die door de wind bewogen werden en verdween in de lucht!
Kleuren en symbolen uit de Zuid-Amerikaanse – van oorsprong inheemse – cultuur spelen ook een belangrijke rol, zoals ‘gele vlinders’. Die gele vlinders vervulden al een belangrijke rituele rol in de cultuur der Azteken, en omringen met honderden een jonge vrouw, Meme, uit Honderd jaar eenzaamheid, als de op haar verliefde Mauricio Babilonia, in aantocht is. En als Márquez ging schrijven, moest zijn vrouw altijd gele bloemen op zijn tafel zetten. Als de voormalige kolonel Aureliano Buendía uit de grote familieroman Honderd jaar eenzaamheid al heel oud is, maakt hij visjes van goud. Die verkoopt hij en dan krijgt hij in plaats van geld goud ervoor, en daar maakt hij weer visjes van en die verkoopt hij en zo gaat het door… Werkelijk, we herkennen de cyclische visie op de tijd van de inheemsen al vanaf de Azteken: niet rechtdoor… rechtdoor… maar rond… rond…
Veel schreef Márquez ook over de politiek in Latijns-Amerika: herkenbare fictie en werkelijkheid die op fictie lijkt. Hoort Suriname bij Latijns-Amerika?

Gabriel García Márquez (87) overleden

De Colombiaanse schrijver Gabriel García Márquez, bekend van zijn boeken Honderd jaar eenzaamheid en Liefde in tijden van cholera, is gisteren, 17 april 2014, overleden in Mexico. Dit heeft de Spaanse krant El País gemeld op zijn website. De winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur is 87 jaar geworden.

 García Márquez werd begin deze maand in het ziekenhuis in Mexico opgenomen met een long- en urinebuisinfectie. Hij werd vorige week uit het ziekenhuis ontslagen, maar zijn gezondheid bleef broos. De Mexicaanse regering heeft zijn dood inmiddels bevestigd.De bejaarde woonde al meer dan dertig jaar in Mexico en is de laatste jaren slechts zelden in het openbaar verschenen. García Márquez had de ziekte van Alzheimer.

García Márquez wordt door velen als de beste Spaanstalige schrijver sinds Miguel de Cervantes beschouwd. Honderd jaar eenzaamheid is in meer dan 25 talen vertaald en ging meer dan vijftig miljoen keer over de toonbank. García Márquez won de Nobelprijs voor de Literatuur in 1982.

De auteur werd in 1927 in een klein Colombiaans dorp geboren als de oudste in een gezin van elf kinderen in de kuststreek van de Caraïbische zee – reden waarom hij zichzelf altijd zag als een Caraïbisch auteur. García Márquez groeide grotendeels op bij zijn grootouders. Zijn opa vertelde hem hoe hij vocht in de 1000-daagse oorlog, een Colombiaanse burgeroorlog rond de vorige eeuwwisseling, wat een grote inspiratiebron werd voor García Márquez’ literatuur.

Fidel Castro
De schrijver was niet onomstreden. García Márquez was in zijn jonge jaren een bondgenoot van de Cubaanse dictator Fidel Castro en een held van de Latijns-Amerikaanse socialistische beweging. De auteur verliet zijn thuisland in 1981 nadat hij was beschuldigd van het financieel steunen van de guerrillabeweging M-19.García Márquez bekritiseerde de Verenigde Staten voor hun gewelddadige interventies in Vietnam, Chili en vele andere landen. Hem werd jaren de toegang tot de VS geweigerd, maar de schrijver rekende de voormalige Amerikaanse president Bill Clinton wel tot zijn persoonlijke vrienden. García Márquez nam het voor de president op ten tijde van Clintons omstreden affaire met Monica Lewinsky.

García Márquez laat zijn vrouw Mercedes Barcha en de zonen Rodrigo en Gonzalo na.

 [naar de Volkskrant en de Ware Tijd, 17/04/14, 22:06  − bron: ANP, AP]

 

Motyo/hoeren in de literatuur

door Els Moor

Vijftien jaar is het geleden dat De koningin van Paramaribo van Clark Accord uitkwam bij uitgeverij Vassallucci te Amsterdam. De eenendertigste druk is van oktober 2011 bij Nijgh en Van Ditmar in dezelfde stad. Op 31 mei van dat jaar overleed Clark Accord aan darmkanker. Heel triest, een groot verlies voor de literatuur van en over Suriname.

read on…

Literaire Tertulia van Dutch Caribbean Book Club

Amateuristische lezing van Debrot door Walter Palm

door Henry Habibe  

Op initiatief van Dutch Caribbean Book Club (DCBC) werd op 9 november 2013 in Den Haag voor de zoveelste keer aandacht besteed aan de bekende novelle Mijn zuster de negerin van Cola Debrot. Spreker, de heer Walter Palm, gaf daarvan wat hij zelf noemde ‘een andere visie’  dan de reeds bestaande. Hij deelde mee dat hij bij een herlezing van de novelle ‘tot zijn verrassing tot een andere kijk’ was gekomen, namelijk: ‘de labiele geestestoestand van de hoofdpersoon trok mijn aandacht en niet zozeer de rassenrelaties waar deze novelle uit 1935 om bekend staat’. Hierna volgde een samenvatting van het bewuste werk en kwam de spreker, na een vrij onsamenhangende uiteenzetting over wat hij als de ‘vorm’ beschouwde, tot de conclusie dat Mijn zuster de negerin een ‘magisch-realistische inslag’ heeft.    

Opmerkelijk is dat het niet tot de spreker schijnt te zijn doorgedrongen dat het hier gaat om een raciaal thema (Négritude). De hoofdpersoon geeft – aldus Debrot – de voorkeur aan een negerin boven de blanke vrouw in Europa. Tegen het einde van het verhaal, nadat de hoofdpersoon een hele tijd gemijmerd heeft over het zwarte meisje uit zijn jeugd, voelde hij ‘onweerstaanbaar de drang in zich opkomen om naar de kamer van Maria [het negermeisje uit zijn jeugd] te gaan’. Debrot heeft dit thema op een hoogst eigen wijze behandeld.   In plaats van de novelle aan een min of meer stilistische benadering te onderwerpen en zoveel mogelijk binnen een passende historische context, wijkt Palm daarvan af en gaat op zoek naar aspecten van psychologische aard (hallucinaties, zelfmoordneigingen) en  veronderstelt dat daarmee reeds van een ‘magisch-realistische inslag’ sprake is.  Hij gaat als volgt te werk. Nadat hij (aan het begin) als een tweede ‘reden’ had gegeven waarom de hoofdpersoon naar Curaçao teruggekeerd was, week hij af van het raciale thema en probeerde elders voorbeelden te vinden (dus uit andere werken) om daarmee de vermeende ‘magisch-realistische inslag’ van Mijn zuster de negerin te signaleren. Dit is wat ik een ‘extra-literaire vlucht’ zou willen noemen. De spreker verlaat immers de tekst, die hij zich voorgenomen had te bespreken. Zo verwijst hij naar een kort verhaal van Daphne du Maurier (‘Don’t look now’) omdat daarin sprake is van ‘het zien van een schim’. Meent hij misschien dat hij zodoende het Magisch Realisme reeds gedefinieerd heeft? Ook deelt hij mee dat het gedicht ‘Wie weet Malinda’ van Debrot ‘geen deel uitmaakt van de novelle’. Desalniettemin stelt hij (zonder het aan te tonen!) dat de ‘magisch-realistische sfeer’ uit dat gedicht ook in  de novelle aanwezig is.  

De spreker meende bovendien dat, aangezien Debrot bevriend was met de Nederlandse magisch-realistische schilder Carel Willink, zijn novelle ook elementen moet bevatten van het Magisch Realisme. Zonder deze literaire tendens te hebben gedefinieerd of minstens aan te geven wat hij daaronder verstaat, gaat hij over tot de volgende verkondiging: ‘Is Mijn zuster de negerin met zijn magisch-realistische inslag een voorloper van de magisch realistische roman, zoals die in de jaren zestig in de Latijns Amerikaanse literatuur doorbrak met Cien años de soledad van de Colombiaanse auteur Gabriel García Márquez?’ (Palm noemt ook La casa de los espíritus van Isabel Allende).    

Uit Palms verhaal blijkt niet wat hij met ‘magisch realistische inslag’ bedoelde. De ene keer gaat hij bij Du Maurier te rade (wiens tekst uit 1971 dateert, terwijl die van Debrot uit 1935), een andere keer baseert hij zich op de ‘sfeer’ uit een heel andere tekst van Debrot, in de veronderstelling dat beide werken vanzelfsprekend dezelfde ‘sfeer’ moeten ademen. Het toppunt van deze ‘amateuristische’ benadering wordt aan het eind bereikt met de vrij groteske uitspraak: ‘García Márquez, maar ook (…) Isabel Allende (…) zouden niet opkijken van de passage in Mijn zuster de negerinwaarin Frits Ruprecht wordt besprongen door “iemand  of iets met gloeiende ogen” als hij in Miraflores de voormalige slaapkamer van zijn ouders binnen wil gaan’. Beide Latijns-Amerikaanse auteurs zouden – volgens mij – juist in lachen uitbarsten bij het constateren dat Ruprecht de schrik te pakken had (‘… Doodsbleek smeet hij [Ruprecht] de deur weer dicht. Het angstzweet brak hem uit…’). In de werken van García Márquez en Allende gaat het juist niet om het zich distanciëren van de ‘mysterieuze’ verschijnselen, maar om een ‘zich daarin onderdompelen’ om die op een min of meer indringende wijze te omschrijven. Dat gebeurt soms aan de hand van sterk hyperbolische elementen.    

Fantastische verhalen hebben altijd bestaan. Het Magisch Realisme is echter een postmodernistische stroming in de schilderkunst, die zich ook in de literatuur manifesteerde en wel aan het eind van de jaren veertig met werken als El Reino de este mundo van de Cubaan Alejo Carpentier. Men denke daarbij ook aan werken als Kafka’s De Metamorfose. Mijn zuster de negerin willen beschouwen als een novelle met een ‘magisch realistische inslag’ is louter een wishfull thinking van de heer Palm.  

Er kan gesteld worden dat deze bijeenkomst van de Dutch Caribbean Book Club geslaagd was. Alleen was er niet voldoende gelegenheid om te discussiëren. Vooral het gesproken ‘In memoriam Jules de Palm’ door de bekende Arubaanse pianist Alwin Toppenberg omvatte veel interessante informatie over de Curaçaose schrijver. De moderator, Darlène Westmaas, kweet zich goed van haar taak. Er heerste een heel ontspannen sfeer onder het publiek. Het succes was mede te danken aan de inspanningen van de actieve voorzitter van Dutch Caribbean Book Club, Magda Lacroes.

Gabriel García Márquez’s writing career ended by dementia

Brother of Nobel prize-winning Colombian writer says side-effects of cancer treatment have accelerated his decline

The Nobel prizewinning author Gabriel García Márquez is suffering from senile dementia and can no longer write, his brother has revealed. Jaime García Márquez told students in Cartagena, Colombia, that his older brother, affectionately know as Gabo, calls him on the telephone to ask basic questions.
“He has problems with his memory. Sometimes I cry because I feel like I’m losing him,” he said.
The 85-year-old Colombian writer won the Nobel prize in 1982 and is best known for novels including One Hundred Years of Solitude, Love in the Time of Cholera and Chronicle of a Death Foretold.

He has fought a long battle against lymphatic cancer which he contracted in 1999 and it is believed that the cancer treatment has accelerated his mental decline. “Dementia runs in our family and he’s now suffering the ravages prematurely due to the cancer that put him almost on the verge of death,” said Jaime. “Chemotherapy saved his life, but it also destroyed many neurons, many defences and cells, and accelerated the process. But he still has the humour, joy and enthusiasm that he has always had.”

Jaime said that he tried to keep his brother’s condition a secret, “because it’s his life and he’s always tried to protect it”. However, he was moved to speak openly because of the inaccurate speculation he encountered. Jaime said: “The fact is there are lots of comments. Some are true but they’re always filled with morbid details. Sometimes you get the sense they’d rather he were dead, as if his death were some great news.”

Márquez’s chaotic upbringing provided ample material for his complex novels. His parents’ courtship was resisted by his maternal grandfather, who objected to his father’s conservative political views. The wedding was eventually allowed to take place and Márquez was born in Aracataca which became the fictional village of Macondo in his novels.

Márquez’s parents left him in the care of his maternal grandparents when they travelled to work.
His grandfather was a soldier and a hero of the liberal movement and instilled in him an interest in social justice and the gravity of taking human life. The 1967 novel One Hundred Years of Solitude, a work of magical realism telling the history of seven generations of the Buendía family in a fictional Colombian village, begins with the story of a family unable to care for their senile grandfather. It went on to sell more than 30 million copies and was translated into 37 languages. His last novel, Memoirs of My Melancholy Whores, published five years ago, received mixed reviews.

Márquez now lives in Mexico and has not written anything since his last novel. The popularity of his writing led to friendships with many prominent Latin Americans including the former Cuban leader Fidel Castro.

Jaime García Márquez, who heads the Ibero-American New Journalism Foundation, founded by Gabo in 1994 in Cartagena, said it was regrettable that his brother was not in a condition to write the second part of his autobiography, Living to Tell the Tale. “Unfortunately, I don’t think that’ll be possible, but I hope I’m wrong,” he said.

[The Guardian, Saturday 7 July 2012]

Een ijsje met dubbel slagroom

door Ezra de Haan

Zeedrift is een verhalenbundel zoals alleen Jan Brokken die schrijven kan. Met oog voor detail heeft hij ieder verhaal in het boek onder handen genomen. Juist die kleine veranderingen maken ze helemaal af. Het verschil tussen de vorige versie en die in Zeedrift kent alleen de auteur. In zijn verantwoording lees je waarvoor hij het schreef en wanneer het herschreven is. Soms zijn wat retouches voldoende of wordt het juist geheel herzien, dan weer vraagt het verhaal om een uitbreiding, verkorten kan ook, en slechts een enkele keer lees je de definitieve versie.

Brokken wil het verhaal schrijven dat helemaal af is. Perfect, zoals het bureautje van de ss Rotterdam in zijn verhaal ‘Het droomschip’ had moeten zijn:

‘In de erker van zijn huis stond een bureautje van licht mahoniehout. Het had in de tweedeklashut van het ss Rotterdam moeten komen, maar tijdens het installeren was een hoekje van het blad afgebroken. Alles aan boord van het schip moest perfect zijn; het bureautje was bij de laatste inspectie afgekeurd. De scheepstimmerman had het mogen meenemen.’

In zijn verhalen neemt Jan Brokken je mee. Even mag je ontdekkingsreiziger zijn. Met zijn ogen bekijk je Egypte in het voorjaar van ’74, zie en hoor je het concert dat Padú Lampe op zevenentachtig jarige leeftijd op Aruba gaf en ontmoet je Gabriel García Márquez. De manier waarop hij vertelt zou je bijna lichtvoetig noemen. Het leest immers heerlijk. En juist daaraan herken je de goede verhalenschrijver. Brokken grossiert in goede zinnen maar loopt er niet mee te koop. Ik zal wat voorbeelden daarvan geven. Al voelt het als het slopen van wat planken uit een naadloos in visgraat gelegd parket. De schrijver ging het immers om het componeren van het verhaal en dat valt hier weg…
‘Het zand en het scherpe licht deden mijn vader aan de Rode Zee denken, een langgerekte zee die zich aan beide uiteinden tot een flessenhals vernauwt.’ ‘Een Arubaanse neemt nooit een halve maatregel: als ze iemand met een bezoek vereert, dost ze zich uit alsof ze taartjes gaat eten in een winters Parijs.’ ‘Iemand die op het uur van de zonsondergang door melancholie wordt overvallen, die als de Curaçaose dichter Joseph Sickman Corsen vreest dat hij tegelijk met de zon zal ondergaan, kan twee uur later uitbundig feesten, juist omdat hij doordrongen is van het nabije vertrek.’

Mooie zinnen die deel van een compositie uitmaken. Het is niet verbazingwekkend dat juist een schrijver met een goed oor voor muziek zich daarmee bezig houdt. Jan Brokken weet van kleine anekdotes grote verhalen te maken. In ‘De Turkse knoop’, een verhaal van vijftien pagina’s, laat hij zijn eigen ervaring op zee voorafgaan door spookachtige nieuwsberichten over schepen die zonder reden vergingen en op klaarlichte dag verdwenen. Het is een truc die voor spanning zorgt, een truc die werkt. Haast het omgekeerde doet hij in ‘Crusoe en Co’, een essay over Robinson Crusoe. Hier begint een met Boudewijn Büchiaans plezier geschreven epistel met een overnachting op een onbewoond eiland. Jan Brokken strandt met zijn buurman, een visser, op een van de Aveseilanden als die uit vrees voor een tropische storm een nauwelijks begroeid koraaleiland verkiest boven de vijf meter hoge golven. Amper vier bladzijden heeft hij nodig voor het etmaal op zijn onbewoonde eiland. Dat is genoeg om de lezer op het puntje van zijn stoel te krijgen en hem vervolgens mee te voeren naar de oorsprong van de Robinson Crusoe-verhalen. En op deze manier voel je mee met de ‘ware’ historische verhalen die Brokken vervolgens met verve weet te vertellen.

Niet voor niets draagt de verhalenbundel de titel Zeedrift, het gelijknamige verhaal is een voorbeeld van vertelkunst. Het begint met een beschrijving van de noordkust van Curaçao. Dan komt de Sint-Jorisbaai in zicht en alles wat daar aanspoelt. Brokken schrijft: ‘Vuil of zeedrift. Ik houd van dat woord. “Strandvondst” is mij te nuchter, bij “zeedrift” zie ik een boze zee voor me en schepen die hun lading verliezen.’ Vervolgens bezoekt hij de begraafplaats bij het dorpje Soto om daar het Russisch-orthodoxe graf van Serge Alexenko te zien. Het groene graf met uivormig ornament en Byzantijns kruis verheft zich boven alle witte huisjes. Het intrigeert Brokken: een in de tropen verdwaalde Rus.

Het verhaal dat volgt beschrijft die bevlogen Rus, een beeldhouwer en architect die ervoor zorgde dat diverse monumenten van Curaçao behouden bleven. De landhuizen Jan Kock, Ascensión, Cas Abao en Girouette waren er zonder zijn inzet en kennis niet meer geweest. Met het verhaal schrijft Brokken een monument voor Serge Alexenko. Uit flarden van verhalen en herinneringen probeert hij de man te reconstrueren. En dat lukt hem. Iedere anekdote vult een hiaat van de puzzel waarvan helaas al teveel stukjes verloren zijn gegaan. Dan krijgt hij bezoek van een vrouw die hem, naar aanleiding van zijn artikel over Alexenko, een vraagt stelt. ‘U houdt toch van meneer Alexenko?’ Met de schrijver stel je jezelf meteen de vraag of je van iemand kunt houden die je nooit hebt gekend.

Brokken bewijst dat dit mogelijk is. Het levert hem een foto van Alexenko op, de enige foto wellicht, die hij later bij een verhuizing kwijtraakt. De foto is verdwenen als zeedrift door springtij. En daarmee is het verhaal rond, een verhaal over Alexenko maar ook over al die andere aangespoelde en weer meegenomen bewoners van het eiland. De mensen die in het verhaal ‘Willemstad’ ook al zo goed werden neergezet in de passage: ‘…bedacht ik dat voor iedereen in het Caribisch gebied de geschiedenis met verlies is begonnen. Verlies van vrijheid. Verlies van de vertrouwde omgeving. …voor wie de emigratie naar Curaçao de enige mogelijkheid was om te overleven. Verlies. Misschien is dat wel de belangrijkste oorzaak van de Caribische melancholie.’

Nog zo’n geschreven monument is het verhaal ‘Het droomschip’. Hierin brengt de auteur zijn vader weer tot leven en met hem de jaren vijftig in Rotterdam. Zonder ook maar een moment sentimenteel te worden geeft hij vorm aan zijn jeugdjaren. Hoe hij met zijn vader op een brommer naar de monding van de Eerste Petroleumhaven reed en daar samen met hem naar de voorbijvarende schepen keek. De tewaterlating van de ss Rotterdam brengt de hoop die Rotterdam kreeg fantastisch in kaart. De beschrijving is een ooggetuigenverslag dat op je inwerkt alsof je een film te zien krijgt. Je leest niet langer, je ziet het voor je. Het is de grandeur van de tuttigheid, je ziet de burgerman en arbeider van die dagen juichend fietsen en brommen, het is een Polygoonjournaal in woorden. Brokken bereikt hier eigenlijk iets wat niet mogelijk is.

‘Voor de ouderen, zoals mijn vader, was het schip een pleister op de wond die het bombardement in het centrum van Rotterdam had geslagen; de reden misschien waarom het schip boven de grijze romp geheel wit was, als een vredesduif. De Rotterdam was de toekomst, de voorspoed die ons allen in de jaren zestig zou wachten, de moderniteit. Nogmaals, ik kon dat op de dijk van Maassluis naar Hoek van Holland nog niet benoemen, maar ik zag de glunder op de gezichten.
Geen van de mannen die daar reden, in een leren bromfietsjas, met een zwarte pet op het hoofd en een sjekkie tussen de lippen, kon vermoeden dat de roem van het schip een kortstondige zou zijn.’

Absoluut hoogtepunt in dit verhaal is voor mij de volgende passage:

‘Op de pier van Hoek van Holland zagen we het, zonder sleepboten, helemaal frank en vrij, in de mist verdwijnen. Het was alsof we insliepen na een magistrale droom. Mijn vader trakteerde me op een ijsje met dubbel slagroom.’

Hier zit alles in: de melancholie, de verloren jeugd, het mystieke van dat enorme droomschip en het geluksgevoel dat vader en zoon gekend moeten hebben tijdens het kijken naar schepen dat in de metafoor ‘een ijsje met dubbel slagroom’ vorm krijgt.

Zeedrift is een voorbeeldige verhalenbundel, Jan Brokken op zijn best.

 

222 pagina’s | Amstel Uitgevers | oktober 2009

prijs € 19,90

[Bron Literatuurplein.nl]

Werk ‘Grote Meester’ García Márquez naar China

Een Chinese uitgever heeft voor bijna 700.000 euro het recht verworven om de roman Honderd jaar eenzaamheid, een van de bekendste boeken van Nobelprijswinnaar Gabriel García Márquez (1927), in het Chinees te publiceren.

Dat meldt de Britse krant The Guardian. Het zal voor het eerst zijn dat er een officiële vertaling uit García Márquez’ rijke oeuvre in China verschijnt. In 1990 zwoer de Colombiaanse auteur nog dat er zelfs 150 jaar na zijn dood geen enkel werk van hem op de Chinese markt zou verschijnen. Dit vanwege zijn woede over het feit dat hij tijdens een bezoek aan het land grote aantallen illegale edities van zijn werk aantrof.

Chen Mingjun, hoofdredacteur van uitgeverij Thinkingdom House, wist Márquez uiteindelijk met een charmante brief te vermurwen. „Vanaf de andere kant van de Grote Oceaan tonen wij u ons respect, en schreeuwen wij ‘Grote Meester’ naar u, net zoals u ooit ‘Grote Meester’ schreeuwde naar uw idool Ernest Hemingway, toen u die ooit in Parijs op straat tegenkwam”, aldus Mingjun. „We hopen dan ook dat u nu naar ons zal terugzwaaien, zoals ook Hemingway destijds naar u terugzwaaide.”

De Chinese Honderd jaar eenzaamheid verschijnt deze zomer.

[uit NRC, 2 mei 2011]

Bespioneerde Castro Gabriel García Márquez tussen de lakens?

door Piet de Moor

Zuid-Amerika’s bekendste schrijver, Gabriel García Márquez, zou het slachtoffer geworden zijn van manipulaties van de Cubaanse geheime dienst, aldus de Spaanse krant ‘El Mundo’. Het bericht dat Gabriel García Márquez tijdens het bedrijven van de liefde in een van de ‘protocolhuizen’ van de Cubaanse nomenklatoera gefilmd zou zijn, komt uit de pen van de Spaanse journalist Arcadi Espada, die zelf de reputatie heeft een degelijke bron te zijn.

Espada zou de informatie hebben uit de nog niet gepubliceerde herinneringen van een andere Cubaanse schrijver: Norberto Fuentes, die in 1994 Cuba verliet. In een van de hoofdstukken beweert Fuentes dat García Márquez’ liefdesleven op het eiland door de Cubaanse geheime dienst is opgenomen op video’s met klank en beeld. Zelf heeft Espada de beelden niet gezien, maar hij beweert wel dat Fuentes over de transcripties van de tapes beschikt.

Fidel Castro en Gabriel García Márquez zijn altijd al goede vrienden geweest. García Márquez heeft Castro altijd geprezen sinds die in 1958 op Cuba aan de macht kwam. Geregeld schreef García Márquez éloges op de Cubaanse dictator. Velen vragen zich nu af hoe gemeend die lofbetuigingen waren. Werd de Nobelprijswinnaar niet al die tijd door Castro gechanteerd? Was hij niet ook een soort gevangene van Castro, die hem – als de geruchten kloppen – niet beter behandelde dan de eerste de beste criticus van het regime?

In 2006 werd Castro nog door García Márquez als volgt bewierookt: ‘Geen onderneming, hoe reusachtig of onooglijk ook, die hij niet met aangeboren passie aanvatte.’ Blijkbaar gold dat ook voor alle Cubaanse ondernemingen van de Nobelprijswinnaar.

Enkele maanden geleden lekte uit dat García Márquez gedurende twintig jaar door de Mexicaanse geheime dienst was gevolgd.

[overgenomen uit Knack.be 09/02/2010]

 

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter