Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Ik ben niet ik
Trefossa, Shrinivási, Dobru – De stilte van het ongesproken woord / Tiri fu den wortu di no taki
door Joop Leibbrand
Geen uitgever die meer aandacht besteedt aan de literatuur uit wat vroeger ‘De West’ heette dan het Haarlemse In de Knipscheer. Daar verscheen onlangs onder de subtitel Drie Surinaamse dichters op muziek gezet een mooie dubbeluitgave – boek en dvd – rond het werk van Trefossa, Shrinivási en Dobru, dichters die, mede omdat ze in een sterke orale traditie staan, geworteld zijn in het collectieve geheugen van de Surinamers: De stilte van het ongesproken woord / Tiri fu den wortu di no taki. read on…
Bij de honing zo heerlijk
Over Michaël Slory – Torent een man hoog met zijn poëzie
een man hoog
met zijn poëzie,
des te lichter
de woorden
die stromen
uit zijn heelal.
Des te weidser
de verspreiding
van zijn gedachten
in het al.
In alles ziet Slory het grotere, ‘de huif van de kosmos, noem het God’. Slory is een dichter die én de taal viert, én het leven, waardoor zijn werk vaak iets euforisch heeft.
fladderden uit je haren
en een licht ballet dansten
om je heen
van één twee drie
één twee drie
verrukking bewerkend
in mijn bloed.
Oh één stonde,
één stonde ik dan
tot hemel verheven!
Veel gedichten hebben een ethische lading.
Bescheidenheid siert de mens
Vind je niet
dat jouw eigen maaksels
jouw handen al na één dag
zijn ontgroeid?
Vind je niet?
Vind je niet
dat ergens
zonder jou
iets anders broeit?
Vind je niet?
Intellectueel valt er weinig aan te beleven, maar de gedichten hebben een sympathieke uitstraling. Ik denk dat je het land moet kennen, om de achterliggende mentaliteit op de juiste waarde te schatten. Eén kort gedicht trof ik aan dat je bijna als onvervalst Hollands zou kunnen bestempelen:
Gebogen, heen en weer, en zo om niet.
Alsof ik niks was in de dans der elementen.
Bewogen door een stilte die mij het antwoord liet.
onder de watervalletjes
van het woord,
vermaan de bloemen niet,
noch hun aroma,
en nog minder
hun droom van maan.
ook zo zingen en kraaien
Joaquín Rodrigo?
Alles dooreen:
de harp, de citer, de luit
en nog meer
in een juichlied
van vreugde.
O ik waan mij terug
tussen de kreeften
en de kreken die uitlopen
naar zee.
Bij de honing zo heerlijk:
van de parwabossen.
Michaël Slory
Torent een man hoog met zijn poëzie Uitgever: In de Knipscheer Jaar: ISBN: 9789062658060 Prijs: € 17,50 80 blz. |
[uit Meander, literair magazine, 25 september 2012]
Het eilandgevoel
door Joop Leibbrand
Op 10 oktober vorig jaar (10-10-’10) werd het Koninkrijk der Nederlanden vernieuwd. De Antillen werden als staatsvorm ontmanteld, Sint Maarten en Curaçao werden net als Aruba ‘landen’ binnen het koninkrijk en Bonaire, Sint Eustatius en Saba werden Nederlandse ‘Openbare Lichamen’. Eilanden bleven ze alle zes, en samen met de zes Waddeneilanden telt Nederland nu dus twaalf eilanden.
read on…Loodzwaar lichten
door Joop Leibbrand
Aart G. Broeks poëziedebuut heeft slechts een bescheiden omvang van zeventien gedichten, maar door de wijze van presenteren krijgt het bundeltje iets loodzwaars. Vijf betitelde afdelingen zijn er liefst, vijf opdrachten, elf motto’s, drie bladzijden met aantekeningen en een ‘bio-en bibliografische voetnoot’ van twee volle pagina’s. Er is niets tegen inbedding en omkadering, maar dit maakt een wel erg pretentieuze indruk. Met dat epaterende randwerk dreigt Broek het zicht op zijn gedichten weg te nemen en dat zal toch niet zijn bedoeling zijn geweest.
En de golven, woest van onmacht, vraten de stranden
uit de gekartelde kust en kotsten het zielloze zand
over het wiegende koraal, dat stikkend stierf, verschoot
tot vale schijn van diepten die slechts het verlangen
naar het tijdloos strelen van het zilte zonlicht
uit onbereikbare hoogten koesterden. Versteend
de lust door de kolkende geseling die ooit ook leven
schonk, maar vrat en vretend verstikte wat waaide
in kleurig nijgen: een tintelend kussen zonder lippen.
De eerste drie regels zijn fenomenaal, zo beeldend, zo krachtig, maar daarna zakt het gedicht snel in, gaan de alliteraties en de vele bijvoeglijke naamwoorden storen en komt al dat strelen, koesteren en nijgen wat gezocht over.
Het wekt meteen wel het vermoeden dat Broek hier wording en afbraak van een koraalrif verbindt aan de opkomst en neergang van lustbeleving en dat wordt in het vervolg prompt bevestigd, waarbij het opvallend is hoe vaak dezelfde woorden uit het lust- en wellustveld herhaald worden. Het feit dat in delen van de cyclus een mannelijke G. en een vrouwelijke M. worden aangesproken, lijkt erop te wijzen dat de ik in deze gedichten – ‘redeloos tollend in vervaarlijk tij’ – voor een keuze staat in zijn seksualiteitsbeleving; dankzij de verstandige terughoudendheid van G. in het voordeel van M. beslecht. Zo eindigt het vierde gedicht:
M.- Jij wist het koraal onsterfelijk. Je liet het mij
zelf ontwarren en het kleurig nijgen wordt het buigen voor
een tintelend kussen en wordt – keer op keer – de vlekkeloos
aangereikte vlucht naar zinnelijke hoogten, ver voorbij
feilbare bezweringen, die schokkend het eigen handgeslagen
falen in jouw schoot schiet, waar het op de door millennia
gepolijste kust verstuift. Keer op keer even zo tijdloos.
Het is beslist interessant, intrigerend zelfs wat Broek hier aanbiedt, maar de zwakte van deze poëzie is ook duidelijk: het is te gewild, te hoog gegrepen, het is het benoemen van emotie, waardoor het geheel in tegenstelling tot wat Broek zal hebben nagestreefd, haast een belerend karakter krijgt.
Curaçao is prominent aanwezig in ‘Een eiland verzonken’, een afscheidsgedicht van het eiland, dat alleen de tweede afdeling vormt. Het kreeg een aan Tip Marugg ontleend Papiamentstalig motto mee: ‘een eiland verzonken/ dingen die nooit zijn gekomen’. Het begint sterk met ‘Je gleed geruisloos langs de cactuszuilen de nacht in./ Naalden scheurden flarden uit ons leven, die terstond/ verdroogden in de zilte wind.’, al doen dat ‘terstond’ en ‘zilte’ (een woord dat talloze keren in de bundel voorkomt) wel een beetje oubollig aan. Als Broek toe is aan de emotie bij het afscheid schrijft hij: ‘[…] De tranen verraadden/ dat niet alle verstreken belevingen over de kolkende golven/ van de noordkust in het schuim verdwenen.’ Stijf en geforceerd, geen poëzie aan te ontdekken.
Afdeling drie, een cyclus van zeven gedichten onder de titel ‘De kus’ is opgedragen aan een Katwijkse jeugdvriend. Zeker in het begin ervan is de stijl anders. In korte, bijna stamelende zinnetjes probeert hij het moment te bereiken van ‘[…] De schaamte/ ontraadseld en ontrafeld: vrij van vrees.’ Het is de geschiedenis van een verloren jongensliefde, ‘Wonderlijker liefde. Meer dan die van vrouwen/ dierbaar – ‘, sterk verbonden met gevoelens van angst en schaamte, maar gedragen door een op de geschiedenis van David en Jonathan geënte Bijbelse overtuiging van zuiverheid. Aan het eind van het gedicht schrijft hij: ‘De kus smeedt het afscheid en snijdt de scheiding,’ en dat is een regel die stáát. Helaas is de voortzetting dan meteen weer veel minder en komen er moeizame regels om uit te leggen dat de ander, die zich kennelijk definitief van hem heeft afgekeerd, in hem verloren mag gaan om in een nieuwe schepping (het gedicht) te herleven.
‘Istanbul of Het gemeenzaam helen’ beschrijft in twee gedichten gelijktijdig een dwaaltocht door de stad en een bezoek aan een badhuis, waarbij er steeds de suggestie is van een bepaalde erotische spanning, of toch tenminste van een invoelbare tedere (mannen)vriendschap.
De bundel eindigt met drie korte gedichten waarin de Caribische Zee centraal staat, met diverse verwijzingen naar historische feiten. De titel ervan, Het lichten van de jaren, werd ook de bundeltitel. Goed gekozen, want behalve dat het betekent dat vergane jaren als gezonken schepen worden gelicht en zo aan de vergetelheid worden ontrukt, wil het ook zeggen dat ze als het ware zelf licht geven, dus iets bezitten waardoor ze op eigen kracht kunnen bestaan. En dat geldt, ondanks alle bedenkingen, beslist ook voor een aantal gedichten uit deze opmerkelijke bundel.
******
Dr. Aart G. Broek (1954) studeerde communicatiewetenschappen en sociologie. Hij verbleef van 1981 tot 2001 op Curaçao waar hij o.a. werkte als adviseur ‘diversiteit & integratie’. In Nederland werkt hij sinds zijn terugkomst op het terrein van de criminologie. Zo adviseert hij bijvoorbeeld Reclassering Nederland. Broek is daarnaast parttime verbonden aan het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden, waar hij onderzoek doet naar de geschiedenis van de politie in Suriname en de Nederlandse Antillen en Aruba.
In 2000 publiceerde hij Het zilt van de passaten, een bundel essays over uiteenlopende eilandlijke cultuuruitingen en in 2006 de tweedelige geschiedschrijving/bloemlezing De kleur van mijn eiland. Ideologie en schrijven in het Papiamentu sinds 1863. In het essay The colour of my island van 2010 beschreef hij de geschiedenis in vogelvlucht. In 2007 verscheen De terreur van de schaamte; brandstof voor agressie, een essay over o.a. de gespannen verhouding allochtonen en criminaliteit en de nature/nurture-problematiek. In 2008 stelde hij Met liefde behandelen samen, een hommage aan Boeli van Leeuwen en in 2009 was hij mederedacteur van het verzameld werk van Tip Marugg, De hemel is van korte duur.
Broeks website geeft een compleet overzicht.
Aart G. Broek
Het lichten van de jaren
Uitgever: In de Knipscheer
Jaar: 2010
ISBN: 9789062656493
Prijs: € 13,50
48 blz.
[uit Meandermagazine, 18 januari 2011]
Weg uit een schaduwtroebel land
door Joop Leibbrand