Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Promotie Benoît Verstraete-Hansen over zendingsliteratuur
De storm Eunice dreigde even roet in het eten te gooien: de voor 16.00, vrijdag 18 februari, geplande promotieplechtigheid voor Benoît Verstraete-Hansen werd om 13.00 gecanceld: alle UvA-gebouwen gingen onmiddellijk dicht. Maar met een snelle actie kon er toch een online verdediging van zijn proefschrift over P.M. Legêne, Leven in dienst van de Heiland, plaats vinden. Hoogleraren verschansten zich achter hun laptops op zolders en in hotelkamers. En na afloop was er wèl een echt diner. Wie de Agnietenkapel gesloten vond, kan hieronder alsnog kijken hoe het toeging. Daaronder de laudatio’s van zijn promotores Prof. Michiel van Kempen en prof. Bert Paasman.
read on…Benoît Verstraete-Hansen promoveert op P.M. Legêne en de zendingsliteratuur
Op vrijdag 18 februari 2022 zal Benoît Verstraete-Hansen zijn proefschrift, getiteld Leven in dienst van de Heiland; Peter Martin Legêne als zendeling en schrijver, verdedigen aan de Universiteit van Amsterdam. Promotoren zijn prof. Michiel van Kempen en prof. em. Bert Paasman.
read on…De schrijfset van P.M. Legêne
Een van de belangrijkste aanwinsten voor de collectie van de Evangelische Broedergemeente in Zeist zijn nalatenschappen en giften van vrienden van Het Hernhutter Huis. Jongste aanwinst is een schrijfset uit Suriname die ooit toebehoorde aan de zendeling P.M. Legêne, die in Suriname werkzaam was voor de Hindoestaanse zending van de EBG.
read on…Opening van het letterenseizoen bij Ons Suriname
Op zondag 8 september 2013 presenteren de Vereniging Ons Suriname, de Werkgroep Caraïbische Letteren en de Leerstoel West-Indische Letteren van de Universiteit van Amsterdam een Letterendag bij Ons Suriname in Amsterdam.
Antoine de Kom – Ritmisch zonder string
Toegang 3,50.

Hindostaanse Zending in Suriname en de regio
door Joop Vernooij
.
Jan Schalkwijk (1923-2002) kwam in 1952 in Suriname voor pastoraal werk binnen de Hindostaanse Zending van de Evangelische Broedergemeente. Hij werkte ook als docent op Jamaica. Het werk heeft zijn leven bepaald en hij wilde zijn ervaringen over de ontwikkelingen van de zending in het Zuid-Caraïbisch gebied, Gyuana, Trinidad en Suriname, samenbundelen in een proefschrift aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hij ging zo uitbundig aan de slag dat hij een 1.000 bladzijden tekst bij elkaar had geschreven. Door omstandigheden (zijn 2 promotoren overleden) moest hij een nieuwe promotor zoeken. Die vond hij wel maar die bepaalde dat een 300 bladzijden wel genoeg zou zijn. Jan Schalkwijk is er niet meer aan toe gekomen. Zijn zoon Marten heeft zich over het materiaal ontfermd en heeft de tekst gereduceerd tot een publicatie van 703 bladzijden. Er is dus het een en ander weggelaten. Maar dan nog is het een hele pil.
In 2001, toen de Hindostaanse Zending in Suriname van de Evangelische Broedergemeente 100 jaar bestond heeft Jan Schalkwijk een jubileumuitgave verzorgd over die honderd jaren Hindostaanse Zending in Suriname. Deze Hindostaanse Zending 1901-2001 werd uitgegeven in de serie van het Theologisch Seminarie van de Evangelische Broedergemeente Suriname te Paramaribo, nummer 8, 70 bladzijden en met enkele foto’s.
Er wordt een beetje gesjoemeld met het woord hindoestaan en hindostaan. Actueel is het gebruik van het woord hindostaan aan te bevelen omdat hindoestaan zou suggereren dat het gaat om hindoes. Maar Hindostanen zijn niet alleen hindoe, maar ook islamiet, christen, anders of niks wat religie betreft.
Een tweede opmerking willen we maken. Zending is hetzelfde woord als missie, maar dat is katholiek. De Hindostaanse missie had van doen met Rajpur, Giryapur (Kilometer 25 aan het Pad van Wanica), Ranipur en andere katholieke instellingen voor Hindostanen.
Jan Schalkwijk had zijn materiaal voor zijn dissertatie bepaald van 1850 tot 1980. Begrijpelijk en in 1980 actueel. Het probleem is nu dat we 30 jaren verder zijn en statistieken, die Schalkwijk graag gebruikt, niet meer actueel zijn. Bovendien zijn er in de Hindostaanse zending in Suriname in die afgelopen 30 jaren interessante zaken gebeurd. Het materiaal is dus niet actueel gedateerd, maar is wel goed bruikbaar. Dus daar moeten we het mee doen: niet erg want er is een heleboel te vinden in deze publicatie.
Schalkwijk kiest voor de geschiedenis van de zending (kerk) in de regio en heeft veel te melden. Hij doet dat min of meer chronologisch, gebruikt perioden en fasen. Deze geschiedenis zou ook thematisch behandeld kunnen worden, zoals lidmaatschap en alles er omheen, kerkkeuze en alles er omheen, kerkorde en alles er omheen en andere belangrijke zaken in kerk en wereld. Er zou nog wel een discussie mogelijk zijn over zijn methode van (historisch) kritisch onderzoek.
Schalkwijk heeft drie grote delen: de zendingsgeschiedenis in de regio, de hindostaanse zending, christenen en gemeenten en de Noord-Atlantische voortzetting (in Europa), conclusies en perspectieven. Vele mensen van de Caribbean zijn verhuisd naar Europa, naar de voormalige moederlanden. Daar zijn groepen tot leven gekomen of hebben onderdak gevonden bij bestaande religieuze instituties. Er zijn migrantenkerken ontstaan. In elk geval de moeite waard er aandacht aan te geven. Schalkwijk zelf was later betrokken bij het werk van de Evangelische Broedergemeente in Nederland, ook al doordat hij studieleider was van het Broedergemeente-seminarie te Zeist.
Kader
Schalkwijk plaatst zijn onderwerp in het vereiste kader, in de historie van de Caribbean en Southern Caribbean, toegespitst op Trinidad, Guyana en Suriname. Er is natuurlijk heel wat te melden vanuit de koloniale tijd en de tijd van de slavernij in die landen en over de christelijke kerken die meekwamen met de overheersers. Ook kwam mee de verscheidenheid aan talen en religieuze richtingen. De regio werd gefragmenteerd, gesegmenteerd, door de Europese machten en de aanmaak van de diverse gebieden (die nog al eens van eigenaar verwisselden). De regio werd een religieuze lappendeken (mamyo) en de nieuwe lokale volken moesten het daar dan maar mee doen. De onderlinge verbindingen via cultuur, talen en arbeid leverden contacten, ondersteuning en uitwisseling in de regio op.
Plaatselijk
Na 1838 als in de Engelse gebieden mensen uit Brits-Indië op de plantages komen werken, begint de evangelisatie of de zending van de kerken. Dat wil zeggen: waar komen deze contractarbeiders religieus aan bod? Welke kerken laten zich met hen in? De contractarbeiders brachten vormen van hindoeïsme mee, vertegenwoordigden diverse richtingen van de islam en een enkeling was christen. Schalkwijk gaat dan haarfijn na waar de nieuwelingen terecht gekomen zijn en welk soort kerken zich op hen gericht hebben/ zich ervoor ingezet hebben. En dat waren allereerst niet de traditionele koloniale kerken, maar zendingsgroepen uit bij voorbeeld Canada, India, de Verenigde Staten van Amerika en Europa. Ook weer een lappendeken. Soms zijn de gegevens van Schalkwijk erg gedetailleerd en een beetje overbodig: niettemin weet hij het een en ander als geen ander te melden. Van de andere kant is hij juist te snel omdat hij dan wel wijst op conflicten en fricties (tussen zendelingen en zendingsbesturen), maar daar hoor je het fijne niet van. Ook niet wat de Hindostaanse Zending in Suriname betreft, waar zich ook wel ernstige tegenstellingen voordeden, naar ik me heb laten vertellen en ook nog een beetje heb meegemaakt. Daar hoor je dan juist weer te weinig over.
Hij behandelt in het zevende hoofdstuk de historie van de Hindostaanze Zending in Suriname. Dat is eigenlijk al gepubliceerd in het bovenvermelde gedenkboek over 100 jaar Hindostaanse Zending 1901-2001. In dit hoofdstuk behandelt Schalkwijk ook de Hindostaanse missie van de katholieken en de activiteiten van andere christelijke kerkgenootschappen of geloofszendingen.
Dit uitgebreide blok sluit Schalkwijk af met de behandeling van inter-Caribische zending en zendingssamenwerking. Een leuk thema omdat er op kleine schaal veel uitwisseling en ondersteuning plaatsvond. Dat was het voordeel omdat men bijna op elkaars schoot zat met de vele nabije eilanden.
Stand
Het geheel overziend komt Schalkwijk tot conclusies en perspectieven. Hij is daarin niet kinderachtig en schetst enkele grootse perspectieven. Althans hij wijst op fundamentele karakteristieken, zoals de positie van de Zuid-Caribische mens te midden van andere volken en groepen, of de Afro-Caribische zending tussen culten en kerken, tussen tempel en moskee, tussen volksreligies en ideologieën.
Het geheel vat hij samen in de twee begrippen micro-kosmos en macro-kosmos. De Hindostanen die christen werden, waren onderdeel van een groter verband, hun etnische verbondenheid en identiteit. De kleine groepen binnen kleine groepen en binnen etnische minderheden schiepen aparte problemen maar ook aparte handvatten om te strijden voor identiteit en grotere verbanden. In het gedachtegoed van de Evangelische Broedergemeente is zending iets anders dan kerk: zo bestond de Hindostaanse zending binnen de creoolse kerk (van de creolen). Om te ontsnappen aan het enge van de zending op weg naar het grootse van kerk liggen vele valkuilen maar ook mogelijkheden om van gesloten groep tot een open groep te groeien of van exclusief naar inclusief.
Dat levert processen van behoud en verandering op, ook bij kerkelijk leidinggevenden die echter nog wel eens bekrompen konden omgaan met deze veranderingsprocessen, te midden van de diaconie, het onderwijs, de media, de opleidingen en de toerusting.
Momenteel – na 1980 – staan eveneens belangrijke thema’s op de agenda: de Surinaamse Broedergemeente als een kerk, de aandacht voor mensenrechten en vrijheid, de positie van vrouwen en kinderen, de dialoog van de godsdiensten. Intussen is het Surinaams religieus panorama veranderd (nogal wat nationale religieuze feesten) met gunstige en minder gunstige effecten. Dat is uitdagend.
Tenslotte wil deze studie een bijdrage leveren aan de groei van de universele zendingswetenschappen. Natuurlijk is een van de grootste kwesties die in het boek naar voren komen, hoe het nu eigenlijk zit met bekering (collectief of individueel), kerklidmaatschap, de moraal en de kerkelijke of religieuze tucht.
Er is ook heel wat veranderd in groepen van hindoes en moslims (ook in Suriname en India) en in groepen die volksreligieuze zaken aanhangen (inderdaad, winti). Het is goed dat onderzoek en discussie naar aanleiding hiervan, goed voortgaan. Het kan de zaak van rol en betekenis van religie alleen maar verhelderen en uitzuiveren.
Deze studie heeft een uitgebreide literatuuropgave (bronnen, tijdschriften archieven), een lijst van gebruikte afkortingen en een lijst van hindostaanse woorden. Jammer genoeg is er geen index op plaatsen en personen aan toegevoegd. Enige slordigheden zijner natuurlijk ingeslopen: bijvoorbeeld soms kom je nog het woord hindoestaan tegen, maar ook toevallig Vernooy en Vernooij. Austermoller moet Austermöller zijn (487). Erné in plaats van Erne (213)..
Vorig jaar heeft Kirtie Algoe in Suriname een masterscriptie gemaakt over de institutionalisering van hindoeïsme in Suriname en Trinidad en Eric Roosken in Rotterdam over Caught between Christianization, assimilation and religious independency bij de Hindostanen in Suriname. De kwestie blijft gelukkig aandacht trekken.
Jan Schalkwijk heeft zijn onderzoek niet voor niets gedaan en het is goed dat zijn zoon er werk van gemaakt heeft (en er veel werk aan gehad heeft). Het vele is ook goed.
Jan Schalkwijk
Ontwikkeling van de zending in het Zuid-Caraïbisch gebied – in het bijzonder onder de Hindostanen 1850-1980
Aantal pagina’s: 700
Prijs: 25.00 euro
ISBN: 978-90-74897-61-7
Bestellen: 06-41.28.37.86 of per email info@amcon.nl
De zending onder de Hindostanen
Voor het eerst is er een studie verschenen die uitgebreid aandacht schenkt aan een groep Hindostanen die nauwelijks aan bod komen in de geschiedschrijving: de Christenen, en vooral de stroming van de Evangelische Broeder Gemeente (EBG).
Jan Schalkwijk is de auteur van het boek Ontwikkeling van de zending in het Zuid-Caraïbisch gebied – In het bijzonder onder de Hindostanen 1850-1980.
Schalkwijk put uit bronnen van het EBG-archief. Hij beschrijft het dagelijkse leven van de zendelingen en het contact met Hindostanen. De verslagen van dat contact geven ons een beeld van hoe Hindostaanse voorlieden aankeken tegen de zendelingsdrift.
Zijn boek zit vol van detailbeschrijvingen die een levendig beeld geven van het leven van Hindostanen in de verschillende fasen van de geschiedenis. Het is een geschiedenis van Hindostanen bekeken vanuit de bril van de zending, maar daardoor niet minder relevant. De feiten die vermeld worden over dit leven zijn vaak niet te vinden in andere archiefbronnen.
Schalkwijk is geen wetenschapper die van buiten kijkt naar de EBG-zending. Hij zat er midden in. Hij beschrijft alle aspecten van die zending: de filosofie, de financiering, de organisatie, de onderlinge verhoudingen, de reactie van de omgeving, het beleid van kerkelijke instituten en dat alles in een historisch perspectief. Schalkwijk heeft een diepgaande vergelijking gemaakt tussen Suriname, Guyana en Trinidad en met name hoe de Christelijke zending in de verschillende landen tewerk is gegaan. Daaruit blijkt enerzijds hoe sterk de Christelijke kerken in de koloniën werden aangestuurd door de organisaties buiten de koloniën en anderzijds hoe groot de verschillen tussen de Engelse en Nederlandse koloniën waren.
Jan Schalkwijk
Ontwikkeling van de zending in het Zuid-Caraïbisch gebied – in het bijzonder onder de Hindostanen 1850-1980
Aantal pagina’s: 700
Prijs: 25.00 euro
ISBN: 978-90-74897-61-7
Bestellen: 06-41.28.37.86 of per email info@amcon.nl
Het boek is eind mei in Suriname beschikbaar.
Bewaren, vergeten en betekenen
De gouden koets waarin het staatshoofd jaarlijks in september door Den Haag rijdt werd in 1901 in gebruik genomen. Een beschilderd paneel aan de zijkant toont de Koningin als heerseres van ‘de West en de Oost’. Zo werden onze koloniën toen genoemd. Nederland had drie eeuwen lang ‘overzeese gebiedsdelen’, als onderdeel van een Europese expansie die later, in andere vormen, door de VS en China werd overgenomen.
Susan Legêne werkte tussen 1997 en 2008 als hoofd Museale Zaken van het Tropenmuseum (KIT) in Amsterdam. Haar elegant geschreven, erudiete boek Spiegelreflex is een coherente reflectie op dat werk. Naast verzamelen, bewaren en interpreteren gaat het ook over vergeten. De stelling van de schrijfster is dat de Nederlandse cultuur zich in veel opzichten ontwikkelde als een koloniale cultuur en dat de sporen daarvan in de huidige samenleving doorwerken. Aan de hand van honderden bewaarde voorwerpen schildert ze verhalen die daaraan vastzitten tegen het decor van die geschiedenis. Ik vind dit een interessant onderwerp omdat ik me als semiotisch econoom altijd heb afgevraagd wat die spullen van ons nou eigenlijk betekenen.
Verzamelen
Verzamelen is menselijk maar had voor de uitvinding van de landbouw een heel ander karakter dan na de industriële revolutie. Sinds 1800 was er een explosie van waren en rijkdom wat tot een zich steeds wijder verbreidende verzamelcultuur leidde. Met de toename van het overschot boven het noodzakelijke, zien we bij spullen een verschuiving van het belang van het gebruik naar de betekenis, van de gebruikswaarde naar de vertoning, van denotatie naar connotatie. U draagt die bontjas toch niet alleen tegen de kou, mevrouw?
Carry van Bruggen (rechts een portret van Annie de Meester) onderscheidt in Modern Fetisjisme (1925) wat betreft de aankoop van niet noodzakelijke spullen twee redenen. Ten eerste de kuddedrift: “Elk ding is goed, als het maar zichtbaar is, als men het maar iemand kan aan-zien, zodat het hem aan-zienlijk maakt … Het hoeft niet redelijk, niet verstandig, niet mooi, niet gezond, niet aangenaam, niet gemakkelijk te zijn, maar liefst wel duur, zeldzaam en gecompliceerd, dat wil zeggen heel moeilijk na te apen … De glorie van de door anderen vervaardigde schilderijen, door anderen geweven tapijten, door anderen gebouwde huizen, vertoont zich als een aureool om het hoofd van de toevallige bezitter .. Het verborgen doelwit is altijd zelfophemeling en zelfrechtvaardiging”. Naast deze drift om te laten zien dat je kan meedoen met je stand, je kudde en klasse, onderscheidde Carry van Bruggen nog een andere reden om geld uit te geven aan dingen die niet echt nodig zijn voor het fysieke overleven: “De distinctiedrift, de drift om je te onderscheiden … Aan deze nimmer aflatende dorst danken we de dolzinnige luxe, de mode-mallemolen van onze tijd.” Ze noemt als voorbeelden kunstschatten, parelsnoeren en het toerisme. ”Eerst hebben we de afgod zelf gemaakt, daarna zijn we hem gaan aanbidden!”
Volkenkundige collecties werden eerst grotendeels door particulieren bijeengebracht. In de negentiende eeuw kwamen er veel musea, voor een deel gewijd aan de koloniën. De collecties groeiden mee met de ontwikkeling van de Nederlandse overzeese relaties. Ze vormen een geschiedenis van uitwisseling, classificatie, interpretatie en toe-eigening, een selectief proces, zowel ten aanzien van wat werd verzameld als hoe de collecties werden geïnterpreteerd. Daarbij wisselde voortdurend het perspectief.
Bewaarde voorwerpen zijn een bron van contact met het verleden. Dingen uit de natuur, archeologische vondsten, antiquiteiten, rituele objecten, gebruiksvoorwerpen, souvenirs, schilderijen, batik, kwartetspelletjes, standbeelden. Ook officiële documenten, reisverslagen, romans en foto’s zijn historische bronnen. De liefdevol verzamelde en zorgvuldig bewaarde dingen zijn echter niet eenduidig. Integendeel, hun betekenis wisselt per groep en per tijdperk. Wie voor de tweede maal in een rivier stapt, stapt niet in dezelfde rivier; wie voor de tweede maal naar een gebouw of foto kijkt, ziet iets anders dan de eerste keer. Een feit is alleen een feit in het licht van een theorie en betekenis bestaat slechts binnen een interpretatiekader, een code.
Bovendien, als je het over het herinneren hebt, mag je het vergeten niet overslaan. Zelfs bij schriftelijke bronnen staat er niet alleen wat er staat. Men kan drie vormen van vergeten, van stilte, onderscheiden. Zo gaan archiefstukken niet over zaken die de opsteller onbekend waren. Ze gaan evenmin over zaken die hij niet kon opschrijven omdat hij er geen woorden voor had, bijvoorbeeld omdat het schaamtevol was, of geheim. En ze gaan niet over het volstrekt vanzelfsprekende, waarvan de auteur vindt dat hij het niet hoeft uit te leggen omdat hij denkt dat iedereen het wel weet.
Borduren
De geschiedenis van de slavernij is een voorbeeld van dit zwijgen en verzwijgen, van taboe en ontkenning. Dat komt naar voren in het woord ‘stille’ in de titel van de roman van Albert Helman uit 1931: De Stille Plantage. Praten over de slavernij was in Nederland tot 1850 grotendeels taboe. Maar in 1794 borduurde Louise van Ommeren-Hengevelt een tafereeltje, met daarbij een gedicht en haar handtekening. De afbeelding toont drie personen aan een tafel waarop een muis in een kooi zit. Uit het gedicht blijkt dat met die muis een slaaf bedoeld werd. Het borduurwerk is een protestprent tegen de slavernij.
Mevrouw van Ommeren was getrouwd met een geslaagd zakenman en verkeerde in de meest verlichte en vooruitstrevende kringen, geïnspireerd door de Franse revolutie met de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap. Maar zelfs zulke dames zaten als het ware zelf ook in een kooitje en werden zich daarvan meer bewust. Ze mochten niet stemmen, geen verzoekschriften ondertekenen en geen functies bekleden in comités. Maar wat je ook over vrouwen zou willen of kunnen beweren, borduren mochten ze meestal overal wel. Zo vond een deel van de Nederlandse beweging voor de afschaffing van de slavernij plaats in de privésfeer, binnen het huishouden. Zoals met dit borduurwerk. Vrouwen morrelden voorzichtig aan de beperkingen die hen in het maatschappelijk leven waren opgelegd. Ze toonden hun eigen mening door sinds 1789 in huis affiches op te hangen tegen de slavernij, ze droegen armbanden, haarspelden of kettingen met beelden van geketende, knielende slaven, aten van borden met christelijke teksten tegen de slavernij en dronken uit kopjes waarop een slaaf werd gegeseld. Na de afschaffing van de slavernij in 1863 verdwenen in musea dingen die daaraan herinnerden naar de depots.
Zending en fotografie
Bewaarde voorwerpen kunnen naast hun gebruik ook andere betekenissen dragen. Maar bij schilderijen of foto’s zit het gebruik alleen in de vertoning. Toch staat de betekenis van afbeeldingen net zo min vast; het is maar hoe je ernaar kijkt. Wat was de relatie tussen de fotograaf en de gefotografeerde, wat werd gekozen (en wat werd weggelaten), wat was het moment van de opname, wat gebeurde er later met de foto? Net als andere dingen verandert een foto vaak van plaats en kan hij worden meegenomen door de tijd. Een afbeelding van een groep Surinaamse vrouwen op een expositie uit 1895 vertelt een heel ander verhaal dan dezelfde foto in een hedendaags overzicht van de Surinaamse literatuur.
Tussen 1873 en 1916 werden 34.000 contractarbeiders uit India naar Suriname overgebracht. Hun komst viel samen met het begin van de fotografie Voor 1945 had vrijwel iedereen in Nederland een familielid die in de koloniën werkte. De Deense grootvader van de schrijfster was zendeling, hij probeerde in Suriname Hindoestaanse (in het boek steeds Hindustaanse genoemd) contractarbeiders tot het protestantisme te bekeren en stichtte het tehuis voor Hindoestaanse kinderen in het Surinaamse Alkmaar. Ter voorbereiding op zijn taak als zendeling maakte hij in 1913/4 een studiereis van zes maanden naar India. De reis en zijn eerste verblijf in Suriname, van 1917 tot 1923, resulteerden in twee fotoalbums. De foto’s werden gebruikt in het kader van de zending. Dat ging door toen Legêne in Nederland als secretaris van het Zeister Zendingsgenootschap tussen 1931 en 1954 tientallen preken, reisverslagen, kinderboeken en romans publiceerde. Ze werden in hoge oplagen door Protestanten gelezen. Dezelfde foto’s werden vele malen gebruikt in steeds andere verhalen, een foto van een naamloze man kon in het ene verhaal een Moslim, en in een ander betoog een Hindoe voorstellen. De beelden werden natuurlijk wel vooral gebruikt om te preken over de eigen beschaving.
In 2009 werd door de Unesco batik op de lijst van mondiale immateriële erfgoederen geplaatst. Uitgangspunt was daarbij de erkenning van de betekenis van batik voor Indonesië: als cultuur, als ambacht, als mode, als levensbeschouwing, als ‘economisch goed’, toeristische attractie en als geschiedenis.
Kwartetten
Wat daarbij achteraf opvalt is dat er op geen enkel plaatje een verwijzing naar de Europese aanwezigheid voorkomt. De gekozen beelden zijn traditioneel en ‘tijdloos’. Bij de wapens geen geweer, bij de boten geen stoomschip, bij de transportmiddelen zelfs geen fiets. Ogenschijnlijk actueel presenteerden de kaarten met elkaar een apolitiek heden dat buiten de ontwikkeling stond. Iedere keer als een gezin in de moeilijke bezettingsjaren en later met het invallen van de schemer rond de tafel zat en de kaarten geschud en rondgedeeld werden, lag er een samenhangend beeld op tafel van de traditionele Indonesische cultuur. Men had deze miniatuurversie van de kolonie, een vorm van propaganda, eigenlijk een dagdroom, in eigen hand.
Afbeeldingen van mensen in het spel zijn vier ‘volkstypen’ die trouwens als onderdeel van de afdeling ‘natuur’ worden opgevoerd. Het zijn vier momentopnames van contact tussen de betrokkenen en hun fotografen, gemaakt in geheel verschillende tijden en streken. Het is en was bekend wie deze personen waren, maar hun naam en hun uiteenlopende historische en persoonlijke achtergronden worden bij het spel niet vermeld. Hun individualiteit werd veranderd in een generaliserend beeld. Dit viertal doet de enorme verscheidenheid van culturen en volkeren in het eilandenrijk tekort. De verscheidenheid paste zo beter in ons doosje.
Uitburgeren
Maar Toorop is ook een vroeg voorbeeld van de bekende stelling: “Wij zijn hier omdat jullie daar waren.” Voor de tweede wereldoorlog werden sommige koloniale onderdanen, zoals de Javaan Sewardi Soerjaningrat en de Surinamer Anton de Kom, vanwege hun antikoloniale opvattingen naar Nederland verdreven. Maar Europeanen in de tropen hebben daar toen niet alleen de economie van zichzelf en het Moederland bevorderd, of souvenirs verzameld. Mannen hebben ook nageslacht veroorzaakt: halfbloeden, Indo’s, Creolen, in het boek Afro-Surinamers genoemd.
De staatkundige onafhankelijkheid van Indonesië in 1945 en van Suriname in 1975 leidde tot een grote exodus naar het moederland, voor een deel gedwongen, voor een deel gewild. Deze landgenoten hebben de koloniale geschiedenis anders beleefd en wensen vaak niet mee te doen aan gangbaar pijnlijk zwijgen. Zo wordt ons opnieuw een spiegel voorgehouden. Het viel bijvoorbeeld op dat de geschiedenis van de slavernij tot voor kort geen plaats had in het historisch debat of het onderwijs. In de laatste tien jaren werden er verschillende nieuwe gedenktekens en standbeelden opgericht, voor Gandhi bijvoorbeeld. In Den Haag worden jaarlijks Indische studiedagen gehouden. Daar spraken in 2004 jongeren van de derde generatie over “uitburgeren”. Men zag wel wat in het eigene van de Indische groep, als een internationaal profiel dat niet louter met Nederland verbonden hoeft te zijn. Wellicht, zo werd gesteld, is ‘de drang tot uitburgeren … een teken dat men is ingeburgerd’. In dezelfde maand viel bij Indische Nederlanders in Amsterdam een officiële uitnodiging in de bus om Nederlandse taalcursussen te komen volgen. De minister van Vreemdelingenzaken en Integratie verklaarde verder dat Nederlanders in de openbare ruimte uitsluitend Nederlands behoren te spreken.
Spiegelreflex; Culturele sporen van de koloniale ervaring
Susan Legêne
2010 uitgeverij Bakker
ISBN 978 90 351 33556
294 bladzijden