blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Kuiperi Stan

De Cultuur Top Vijf van 2023 (6)

Het eind van het volle jaar 2023 zit er bijna op. Caraïbisch Uitzicht vroeg alle mensen die betrokken zijn bij de site van de Werkgroep Caraïbische Letteren om hun top-vijf van culturele evenementen die zij het afgelopen jaar hebben bijgewoond of de beste boeken die zij lazen. Vandaag de zesde aflevering door de op Curaçao wonende gepensioneerd leraar Richenèl Rutger-Antonia.

read on…

Het spannendste boek van de wereld/E buki mas excitante di mundo

door Jerry Dewnarain

Sjoerd Kuyper (Amsterdam, 6 maart 1952) hield op de laatste dag van de Caran/Cross Over-conferentie op Aruba een korte lezing over zijn recentste kinderboek Het spannendste boek van de wereld/E buki mas excitante di mundo. Wie is Sjoerd Kuyper? read on…

Presentacion Tocante Exposicion di Arte Reino Tropical

A power point presentation & public discussion by Stan Kuiperi about the Tropical Kingdom art exhibition recently opened in the Netherlands. presented by UNOCA and the Aruba Intl. Arts Foundation. Participating artists are invited to be present and to share. Free entry, all languages spoken.

For general audiences.  

Unoca Aruba Oranjestad, Aruba Date: Friday 13 December 2013, Time 12.30 AM-2.30 AM

Monthly archive for December 2013

‘Muziek laat poëzie zweven’

door Otti Thomas Amsterdam – Het verzoek om werk van Caribische dichters op muziek te zetten, leidde deels tot herkenbare, maar vooral ook tot ongebruikelijke en gedurfde nieuwe composities. Het resultaat was afgelopen vrijdag te horen tijdens de vijfde editie van de Caraïbische Letterendag in Amsterdam.“De werkgroep Caraïbische Letteren is waarschijnlijk de meest dynamische werkgroep van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde,” zei Lilian Conçalves-Ho Kang You, de eerste voorzitter van de werkgroep, halverwege het programma in de Openbaar Bibliotheek van Amsterdam. “We geven uitvoering aan onze missie om artistieke vernieuwing te stimuleren met gedichten op muziek.”Van artistieke vernieuwing was er zeker sprake. In De Lussen van Hans Faverey bijvoorbeeld. Het was de eerste keer dat de compositie ten gehore werd gebracht, hoewel Margriet Hoenderdos het stuk al in 1990 schreef in samenwerking met de Surinaams-Nederlandse dichter Faverey. Met een schijnbaar gebrek aan onderlinge afstemming tussen de partijen voor althobo, klarinet, basklarinet, fagot en hoorn werd een ode gebracht aan de complexiteit van zijn gedichten. De consistente herhaling van deze disharmonie zorgde voor een enigszins herkenbaar patroon, vergelijkbaar met de terugkerende bewegingen in Favery’s taalgebruik.Gedurfd was ook Cultuurtuin Kawina, een compositie van de Surinamer René Samson op gedichten van landgenoten Michaël Slory en Bernardo Ashetu voor een ongebruikelijk gezelschap van een mezzosopraan, slagwerker, een achtergrondkoortje en drie dansers. Alweer leek de uitvoering weinig samenhang te hebben op het eerste gezicht of gehoor. Toch bleek de mezzosopraan geschikt voor een dramatische roep om hulp in het gedicht Waar ben je van Ashetu en werd zijn gedicht Kinderspel ondersteund door de bewegingen van de dansers.AanstekelijkIn vergelijking met beide voorgenoemde uitvoeringen waren de composities van Curaçaoënaar Randal Corsen een stuk toegankelijker. Ook dit waren allerminst ‘gewone’ liedjes, maar de relatie tussen de muziek en de tekst was wel duidelijker. Corsen transformeerde de gedichten van de Curaçaose Lucille Berry-Haseth tot kleine opera’s. De partijen voor piano, percussie en gitaar waren soms tot het minimaal noodzakelijk beperkt, bijvoorbeeld in het liefdesgedicht Konfiansa of in Misterio, waarin de zin van het leven centraal staat. Maar in Pesadia (Nachtmerrie) over het persoonlijk onvermogen om de tambú te dansen als gevolg van het verbod, klonk de percussie onheilspellend. Het enthousiasme van Corsen, Vernon Chatlein, Jean-Jacques Rojer en vooral zangeres Jeannine La Rose werkt bovendien aanstekelijk.Datzelfde was het geval tijdens de eerste en de laatste voordracht van de avond. Alwin Toppenberg had overduidelijk veel plezier bij het spelen van zes bekende walsen op piano, waaronder Atardi van Rudy Plaate en zijn eigen Much’i Scol. En de Titi-band onder leiding van de Surinaamse componist en gitarist Dave MacDonald zorgde voor een passende en feestelijke afsluiting met muziek op teksten van dichters Trefossa, R. Dobru en Shrinivási.Presentatrice Noraly Beyer, bestuurslid van de werkgroep Caraïbische Letteren had een treffende omschrijving van de avond. “Poëzie gaat zweven met muziek en muziek krijgt vleugels door de poëzie.”[uit Amigoe, 9 december 2013]

Persvrijheid, censuur en redactionele verantwoording

door Wilfred LeeuwinToen op dinsdagavond om 10 minuten over 7 de uitzending van het Jeugdjournaal werd beëindigd, had ik als journalist een bevredigend gevoel. Een journalistieke blunder en misstap was op een volwassen, verantwoorde en door de daarvoor aangewezen personen en instanties op een juiste manier aangepakt, opgelost en wat mij betreft afgesloten. De nasleep van het voorval dreigt evenwel een politiek geharrewar te worden, waarbij onjuiste accenten en foutieve uitleg over, persvrijheid, censuur en redactionele verantwoording, de boventoon dreigen te voeren..Censuur en persvrijheid 
Censuur is per definitie geen onvriendelijk woord en houdt in, controle uitoefenen op, in dit geval wat wel of niet als publicatie mag worden vrijgegeven. In de journalistiek hebben censuur en het recht op vrije meningsuiting/persvrijheid een hechte relatie met elkaar. Persvrijheid garandeert elk individu het recht, nieuws en informatie te verzamelen, ideeën te verwoorden en die middels beeld, geschrift, gesproken tekst en andere vormen van media, te publiceren. Censuur of beter gezegd controle hierop is de verantwoordelijkheid bij de beleving van het recht op vrije meningsuiting. Juist om in die beleving geen andere rechten, zoals ‘privacy’ en het aantasten van de goede naam van derden te beschadigen.De controle krijgt een tegenovergestelde en negatieve betekenis in het woord censuur wanneer de brenger van het nieuws de feiten verdraait, verzwijgt en verkleurt. Dit wordt zelfcensuur genoemd. Wanneer vanuit de overheid de publicatie van het nieuws, bij welk medium dan ook, belet, de feiten verdraaid of ongedaan maakt, is er sprake van opgelegd cesuur. Overigens moet met klem worden benadrukt dat het geenszins de taak is van de overheid controle uit te oefenen op het nieuws, ook niet bij de staatsmedia. Zelfcensuur vindt vrijwel dagelijks plaats bij de verschillende media.Voor wat betreft (opgelegd) censuur, zijn er tal van voorbeelden, maar verwijs ik hier bewust naar slechts drie gepleegd door de ene en dezelfde overheid, uit twee verschillende regeerperioden, zo u wilt dezelfde overheid met twee verschillende gezichten. Het eerste is in de jaren tachtig, tijdens en na de staatsgreep en de daarop volgende militaire periode toen censoren op de verschillende nieuwsredacties werden geplaatst om het nieuws te controleren, voordat het werd gepubliceerd. In die periode zijn mediabedrijven ook gesloten en letterlijk weggeschoten. Het tweede voorbeeld is toen op 10 mei 2007 een uitzending van het programma Suriname Vandaag, ook door dezelfde overheid, maar nu met een andere politieke geaardheid uit de uitzending werd gehaald. Dit programma onderging hetzelfde lot in 2009. In alle drie gevallen is sprake geweest van censuur door de overheid, omdat niet haar belang werd gediend. Benadrukt moet worden dat het politieke belang, zeker dat van een zittende regering niet hetzelfde is als het algemeen belang. In een democratie is het slechts aan de rechter toebedeeld uit te maken wiens en welk belang of recht zou zijn geschaad. Deze voorbeelden zijn voor de journalistiek afgrijselijke dieptepunten, die internationaal ook als zodanig staan opgetekend.

Afgaand op het moment en de omstandigheden waarop op maandag 9 december een uitzending van het Jeugdjournaal via de STVS uit de ether is gehaald, mag worden geconcludeerd en aangenomen dat op dat moment, wat de reden ook mag zijn geweest en wie dat ook zou hebben gedaan, er sprake is geweest van censuur door de STVS. Om de discussie gezond te houden is belangrijk daar niet bij stil te blijven staan. Het is juist het vervolg traject in deze kwestie die maakt dat achteraf, na hoor- en wederhoor en de acties die zijn ondernomen door de STVS en het Jeugdjournaal, er van censuur totaal geen sprake is en kan zijn geweest, maar een incident. Censuur wordt alleen opgelegd door een overheid, een gezagvoerder of aangewezen persoon of instantie. Door iemand die daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.

In het onderhavige geval is de vermeende of in eerste instantie opgelegde censuur genomen door een onbevoegde medewerker bij de STVS. De verantwoordelijken bij de STVS, in dit geval zeker twee personen (Shirley Lackin als lid van het managementteam belast met de dagelijkse leiding bij de STVS en Borger Breeveld, lid van het managementteam), hebben in overduidelijke taal niet alleen deze handeling betreurd, afgekeurd en verworpen en zich verontschuldigd, maar is ook aan het Jeugdjournaal de gelegenheid gegeven het programma alsnog zonder inmenging van de STVS, in zijn geheel uit te zenden. Het Jeugdjournaal heeft niet alleen de gelegenheid gekregen dit te doen, maar heeft zelfs de ruimte gekregen haar doelgroep (kinderen) omstandig uit te leggen wat zich heeft voorgedaan. Sterker nog, in die uitzending is aan de doelgroep/kijkers een wat mij betreft goed item gepresenteerd over het onderwerp censuur. Lackin is ook nog in datzelfde programma in beeld verschenen om aan te geven dat de gepleegde censuur/ handeling nooit had mogen plaatsvinden.

Verantwoordelijkheid 

Lackin heeft uitgelegd dat alle programma’s die worden aangeboden, worden gescreend en bekeken om na te gaan of die geschikt zijn voor de uitzending. In de journalistiek is dit een normaal gegeven. Op alle redacties is dit de taak van de hoofdredacteur die de journalistieke verantwoordelijkheid draagt binnen het medium er op toe te zien dat het aangeboden programma, ingezonden artikel of ingesproken bericht, beantwoordt aan niet alleen de rechten van artikel 19 van de grondwet (het recht op vrije meningsuiting ) maar ook de plichten. Dit heeft niets te maken met censuur en het beknotten van de persvrijheid. Ook aan de redactie waar ik mijn journalistiek beroep uitoefen, worden artikelen aangeboden. Sommige doorstaan de journalistieke criteria, bij andere wordt de aanbieder aangegeven dat het stuk door de beugel kan mits hij enkele aanpassingen pleegt, terwijl sommige aanbieders met een nette maar kordate brief worden bedankt voor het opsturen van het stuk naar onze redactie, maar dat het niet geplaatst kan worden, omdat het niet voldoet aan de voorwaarden.

Gebruikmakend van het recht op vrije meningsuiting lijkt het mij een gezonde zaak dat de publieke opinie, rond censuur, persvrijheid en de redactionele verantwoordelijkheid, zich blijft ontwikkelen met positieve, rationele en vooral goed onderbouwde stellingen, zonder dat de begrippen bewust of onbewust uit hun context worden gehaald of een foutieve betekenis aan wordt opgehangen.

Wilfred Leeuwin is journalist.[van Starnieuws, 11 december 2013]P.s. Belangwekkend onderwerp. Maar zou de heer Leeuwin voortaan een journalistieke toon kunnen hanteren in plaats van deze quasi-juridische krullendraaierij – red. CU. Voor diegenen die de context niet kennen, even een toelichting:

In de uitzending van dinsdag was een kort stukje te zien van de herdenkingsdienst voor de slachtoffers van de Decembermoorden die maandag uitgezonden had moeten worden. Verder werd uitgelegd wat censuur is waarom dat niet goed is. Direct na de aankondiging van het item over de Decembermoorden was de uitzending gestaakt. Dit leidde tot verbazing en verontwaardiging bij de makers en veel Surinamers. De Surinaamse Vereniging van Journalisten sprak van censuur.

Historicus André Loor heengegaan

Historicus André Loor is vanmorgen overleden. Zijn gezondheid was de laatste jaren niet zo best. Hij is 82 jaar geworden.Enkele weken geleden nog signeerde Loor in boekhandel Vaco zijn boek André Loor vertelt …, Suriname 1850-1950 is op 19 september in kleine kring gepresenteerd in het Hoekhuis aan de Waterkant. Loor is bij die gelegenheid voor het voetlicht geplaatst door Walther Tjon A Tjieuw en Hans Breeveld, die de auteur ieder in een andere hoedanigheid hebben leren kennen.Loor vertelde hoe het boek tot stand is gekomen en overhandigde het eerste exemplaar aan minister Soewarto Moestadja van Binnenlandse Zaken. Ook het Nationaal Archief kreeg een exemplaar. De uitgeefster van het boek dat inmiddels zijn tweede druk kent is Audrey Hogenboom.In deze Vaco-uitgave gaat de historicus André Loor uitgebreid in op het leven in Suriname in de jaren 1850-1950. Met allerlei maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de afschaffing van de slavernij, de komst van de immigranten en instelling van de leerplicht, vormt deze periode een keerpunt in de geschiedenis van Suriname.Loor is in Suriname vooral bekend door de vele televisieprogramma’s die hij heeft verzorgd. Hij heeft meegewerkt aan meerdere geschiedkundige uitgaven en heeft talloze blijken van waardering ontvangen waaronder Officier in de Orde van Oranje Nassau en Grootofficier in de Orde van de Palm. Te Paramaribo is in 2012 een bronzen kopstuk van hem onthuld. Ook zou er een straat naar hem worden vernoemd.In 2011 droeg de historicus meer dan 1200 boeken die hij in de loop der jaren verzamelde over aan de bibliotheek van De Surinaamsche Bank; de boeken handelen allemaal over Suriname. Loor is een groot kenner van de Surinaamse geschiedenis. Hij heeft ontelbare publicaties op zijn naam staan over episoden uit het nationale verleden.[uit Starnieuws, 10 december 2013]

Onvanzelfsprekende vanzelfsprekendheid

door Christine F. SamsomDe ook in Suriname bekende schrijfster Joke van Leeuwen hield op 24 oktober – kort voordat zij de AKO-literatuurprijs won met haar boek Feest van het begin – de Albert Verweylezing aan de universiteit Leiden onder de titel: Voor en na de vanzelfsprekendheid. Zij deed in die lezing uitspraken die ook voor ons belangrijk zijn. Als een Vlaming zegt dat iemand ‘merkwaardig’ is, dan moet je niet boos worden, want dan bedoelt hij ‘opmerkelijk’. Elk land heeft zo zijn eigen vanzelfsprekendheden, ook elke cultuur, elke religie, elk verhaal, ook elk kinderverhaal. Kinderen zijn extra gevoelig voor het omdraaien van vanzelfsprekendheden, dat heeft Joke van Leeuwen goed begrepen, gezien alle gouden en zilveren Griffels die ze in de loop van haar schrijverschap heeft verworven. Opvoeders zijn druk bezig jonge kinderen vanzelfsprekendheden bij te brengen: ‘dat een vork er is om in een stukje boterham te prikken en niet in je been, dat een sigarettenpeuk niet om op te eten is’. Van Leeuwen vindt dat kinderen teveel in een keurslijf worden gepropt, ook door de speelgoedindustrie. Kreeg het kind vroeger gewoon een zak blokken of lego, waar het zelf mee aan de slag kon, nu zijn de dozen voorgeprogrammeerd met clichés en o wee, als er een stukje kwijtraakt. Met een brandweermannetje moet je een brand blussen, het kan absoluut geen baby zijn, of een vader, laat staan een moeder. En dan blijkt ook nog dat jongetjes horen te vechten en meisjes worden beziggehouden met roze hartjes en popsterretjes.

Toen ze ongeveer tien jaar was, begon Van Leeuwen te beseffen ‘hoeveel ideeën er als vanzelfsprekend over meisjes en vrouwen werden gedebiteerd’. Zij noemt het een ‘dressuur in onvrijheid’. Wie haar kinderboeken kent, weet dat haar hoofdpersonen vaak onaangepaste meisjes zijn die uitblinken in niet-vanzelfsprekendheden. In Een huis met zeven kamers zit Piesie op de tafel, niet op een stoel, ze heeft een rare koffer en spreekt met drie woorden. Kinderen vinden dat prachtig, zoals ze onconventionele Pippi Langkous bewonderen. Als Joke het in haar lezing heeft over de kinderboekenschrijver ‘die zich voorover buigt, lessen wil leren, het allemaal beter weet, of de lezers volgens verwachtingen wil binnenloodsen in een kleine, herkenbare wereld’ dan denk ik aan veel Surinaamse kinderboeken waarin kinderen braaf moeten zijn en gestraft worden als ze dat niet zijn. Als we alleen maar uitgaan van wat wij vanzelfsprekend vinden, dan kweken we kinderen op tot angstige volwassenen die alleen maar naäpen wat anderen zonder gevaar hebben voorgedaan.Van Leeuwen somt dan in haar lezing een aantal tegenstellingen op en noemt daarbij boeken die niet uitgaan van het vanzelfsprekende en waarin gespeeld wordt met vaste verhoudingen: groot-klein (Alice in Wonderland), ervaren-onervaren, weten-niet weten, afhankelijk-onafhankelijk, belangrijk-onbelangrijk. Steeds worden rollen omgedraaid.Kinderboeken moeten niet kinderachtig zijn maar kinderlijk, de schrijver moet weer worden als een kind. Er moet geen kloof zijn tussen volwassenen en kinderen, maar een brug. Ze moeten om hetzelfde kunnen huilen en lachen. De vader van Joke van Leeuwen, de bekende theoloog Gerrit van Leeuwen, schreef begin tachtiger jaren een paar artikelen over naïviteit die ik nooit ben vergeten en ik zie in de lezing van dochter Joke dezelfde inspiratie. Naïviteit heeft een negatieve klank: ‘Doe niet zo naïef!’ Maar het woord betekent ook: openhartig, ongekunsteld, ongedwongen, onbevangen, eenvoudig, puur. En dat zijn eigenschappen die elke kinderboekenschrijver zou moeten bezitten. ‘Dichter is hij die op iedere leeftijd weer kind kan zijn’, citeert Van Leeuwen ten slotte de geleerde en schrijver Albert Verwey (1865-1937), naar wie de jaarlijkse lezing werd genoemd.* De lezing is hier na te lezen.

Caraïbisch vers in foto’s

Op donderdag 28 november kon het publiek in de Centrale Openbare Bibliotheek Amsterdam Zuidoost kennismaken met de nieuwste Caraïbische boeken en hun schrijvers. Maar liefst acht schrijvers en een uitgever kwamen aan het woord in tafelgesprekken met Michiel van Kempen. Een foto-impressie.Journaliste Jeannette van Ditzhuijzen opende de avond met een portret in woord en beeld van Músika Curaçao, een boek over Antilliaanse muziek met schitterend fotowerk van Sinaya Wolfert, waarvoor Jeannette de tekst schreef.

De Antilliaans-Nederlandse schrijfster Giselle Ecury ging in op de familiebanden die aan haar romans binden, en dan met name aan haar nieuwe roman De rode appel. Eardly van der Geld schreef een roman over wat het slavernijverleden voor nu betekent: Curaçaos bloed; hij gaf een blik in de plannen die hij heeft om net nog met onderwerp door te gaan.Karin Amatmoekrim bekende dat zij na alle commotie rond haar roman over Anton de Kom., De man van veel, het boek nog altijd exact zo zou schrijven. Historicus Leo Balai vertelde gepassioneerdieerd over het slavenschip Leusden en de moord op meer dan 650 slaven. Janny de Heer vertelde over de lange weg die zij ging om onderzoek te doen voor haar historische roman over het 19de-eeuwse Suriname Gentleman in slavernij.  In de laatste ronde spraken Ricardo MacNack en uitgever Franc Knipscheer. Ricardo MacNack vertelde levendig over zijn jaar in de DDR, waar hij ervaring op moest doen om een drukkerij op te zetten en hoe er tegen hem als vreemdeling werd aangekeken; Vervlogen dagen was daarvan het gevolg. Uitgever Franc Knipscheer van uitgeverij In de Knipscheer vertelde hoe de crisis ook voordelen kan bieden aan uitgeverijen die hun nek uitsteken.

Saxofoniste Sanne Landvreugd gaf een mooie muzikale sfeer met werk van onder meer de Braziliaan Jobim. Foto © Michiel van Kempen

Presentacion Tocante Exposicion di Arte Reino Tropical

A power point presentation & public discussion about the Tropical Kingdom art exhibition recently opened in the Netherlands. presented by UNOCA and the Aruba Intl. Arts Foundation. Participating artists are invited to be present and to share. Free entry, all languages spoken.

For general audiences.

Unoca ArubaOranjestad, Aruba

Date: Friday 13 December 2013, Time 12.30 AM-2.30 AM

by Stan Kuiperi 

Fundacion UNOCA conhuntamente cu Aruba Intl. Arts Foundation ta presenta un anochi di charla y imagennan tocante e exposicion ‘Reino Tropical’ cu recientemente a habri na Hulanda.Ambos organisacion ta haya importante pa comparti e experiencia di artistanan Arubano den exterior cu e publico general y amantenan di arte aki na Aruba. Hopi biaha sa pasa cu eventonan den exterior ta tuma luga, pero sin cu despues tin feedback pa nos publico local mes. Tur artista cu a participa tambe ta invita pa ta presente y pa splica nan obra na e publico local, y lo tin oportunidad pa intercambia di idea y opinion riba un manera democratico y comunitario.Pues riba diahuebs dia 12 di december proximo, pa 7:30 te 9:30 di anochi, lo tin un presentacion pa medio di power point na edificio di fundacion UNOCA, den e sala principal di exposicion. Di e manera aki nos publico en general tambe por comparti e evento di arte aki, haya informacion di e contenido, y forma y expresa nan propio opinion riba e desaroyonan aki di arte. Interesante ta cu tin obranan di arte di tur seis isla di Caribe den Reino Hulandes, algo cu no sa pasa hopi.E presentacion tin un meta educativo y informativo, y ta pa publico en general di tur edad y interes. Pues un y tur ta keda invita pa e presentacion aki, sin gasto di entrada, riba diahuebs 12 di december. E edificio di UNOCA ta situa na Stadionweg 21, y su telefon ta 583-5681.

Tropisch Koninkrijk

De tentoonstelling Tropisch Koninkrijk in Museum de Fundatie in Zwolle vindt plaats in het kader van de viering ‘200 Jaar Koninkrijk’ en geeft een uitgebreid overzicht van de hedendaagse beeldende kunst van Aruba, Curaçao, St. Maarten, Bonaire, Saba en St. Eustatius. Met werk van twintig kunstenaars presenteert het museum een grote variëteit aan kunstvormen: van klassieke schilderijen tot moderne installaties. Een aantal kunstwerken wordt speciaal voor de tentoonstelling op locatie gemaakt. De Nederlands-Caribische kunst onderscheidt zich door haar sterke internationale oriëntatie en multiculturele gelaagdheid.

read on…

Philomena Wong: ‘Poëzie is een directe vorm om de mensen te bereiken’

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een interview met Philomena Wong, dichter van Aruba.

door Wim Rutgers

‘Gedichten vragen erom voorgedragen te worden’

Philomena Wong (*Aruba 1941) publiceerde in Watapana, Di Nos, Cosecha Arubiano en Skol y Komunidat. In 1984 verscheen haar eerste gedichtenbundel ‘Mi’ ta biba den mi pensamento, in 1986 gevolgd door Na caminda pa independencia. In 1992 verscheen Di ta… pa.. tabata.
De bundels van Philomena Wong zijn zorgvuldig geïllustreerd door middel van fotomontages. ‘Mi’ ta biba den mi pensamento door fotograaf Rob Vermeer, Di ta… pa.. tabata door Stanley Kuiperi.

Laten we eens met de oude en traditionele vraag beginnen: waarom schrijft u?
Op de eerste plaats voor mezelf. Je zit ergens en je ziet iets; dat schrijf je op. Je gaat nadenken en daarna ga je schrijven. Misschien laat je het geschrevene jaren in het klad liggen voor je er verder iets mee gaat doen.
Je bent overdag gewoon aan het werk en je krijgt een ingeving. Dan moet je even de tijd nemen om die op te schrijven. Je moet even die gedachte opschrijven, dan kun je die later thuis wel verder uitwerken. Maar je moet het opschrijven, anders ben je het kwijt of het houdt je de hele verdere dag bezig.
Als je schrijft, druk je gevoelens uit over iets wat je aangrijpt. Dat kan heel verschillend zijn, zoals iets in de natuur, een bepaalde gebeurtenis, een emotie. Soms lees je een bepaalde zin of je hoort iets wat iemand zegt. Zo schreef ik ‘Ilushon’ naar aanleiding van de overdreven moederdagpropaganda voor de radio. Men maakt reclame voor allerlei grote cadeaus voor moeder. Toen hoorde ik iemand zeggen: hoeveel moeders worden er eigenlijk niet ontzettend verwaarloosd en zijn er in feite levend begraven? Dat inspireerde tot het lange gedicht ‘Ilushon’, dat begint met: “mi a piki un flor / di datu / den santana / di mamanan / dera na bida // mi a bishita / algun graf shinishi / den e santana / di muhenan / lubida na bida”.

Ik kan niet in opdracht schrijven, mijn schrijftempo ligt ook niet hoog. Soms schrijf ik bijna niets, soms wat meer. Ik schrijf in eerste instantie voor me zelf, maar ook wel voor anderen. Daarvoor kan ik geen bepaalde groep aanwijzen. Frank Booi noemde mij een dichteres die voor kinderen schreef. Ik heb misschien verschillende ontwikkelingsperiodes doorgemaakt. Ik ben onderwijzeres van beroep, maar ik schrijf niet alleen daarover. Ik schrijf veel over vrouwen, over bepaalde gevoelens van vrouwen, over onderdrukking, ook over opvoeding. De sfeer van mijn gedichten is over het algemeen een vorm van verzet tegen misstanden. Ik schrijf over die situaties, waarmee ik het in de maatschappij oneens ben bijvoorbeeld. Er zijn eigenlijk maar weinig gedichten van mij die geen protestgedichten zijn. Ik werk in het sociale vlak en kom daardoor met veel problemen in aanraking. Je hoort over het sexueel misbruiken van kinderen. Je hoort het vaak in het abstracte en het algemene, maar dan is er die ene concrete situatie die je aangrijpt en dan schrijf je erover. Het grondthema van mijn poëzie is de onrechtvaardigheid ten aanzien van de mens in het algemeen, ten aanzien van het kind, ten opzichte van de vrouw.
De laatste tijd ben ik veel bezig met het probleem van het ouder worden; wat is het om oud te zijn, ik probeer me in oude mensen en hun leven en gedachten te verplaatsen. Ik ben veel bezig met oude mensen, met vraagstukken van sterven en dood.

Ontwikkeling in het schrijverschap
Toen ik in Arnhem op de kweekschool studeerde, schreef ik net als mijn Nederlandse klasgenoten in december sinterklaasrijmen in het Nederlands. Dat was echte rijmelarij, maar ik merkte dat het me gemakkelijk afging; ik ontdekte dat ik het kon. Veel anderen hadden er vaak moeite mee; aan hen verkocht ik soms sinterklaasgedichten voor een kwartje om mijn zakgeld een beetje aan te vullen; dat kon ik goed gebruiken. Ik ben dus begonnen met rijmelarij, maar dat rijm heb ik later losgelaten, al speelt klank(herhaling) nog wel een heel belangrijke rol. In het begin schreef ik vooral voor kinderen. Later ben ik protestgedichten gaan schrijven. Nu ben ik vooral bezig met het ouder worden.
Mijn eerste dichtbundel ‘Mi’ ta biba den mi pensamento van 1984 is eigenlijk een cyclus van het leven. Het openingsgedicht ‘Mi a muri’ is al een heel oud gedicht, een van de eerste die ik al in 1965 schreef. Dat had ik in een map opgeborgen. Toen ik het titelgedicht ‘mi ta biba den mi pensamento’ schreef, herinnerde ik het me weer – dat was heel frappant. Toen heb ik deze twee gedichten: ‘mi ta muri’ en ‘mi ta biba’ (in deze volgorde) als het begin en eindpunt van de bundel genomen. Het ‘Ik’ moet zich namelijk niet verliezen, je moet in de maatschappij er steeds rekening mee houden je te kunnen handhaven; leven betekent strijden, overwinning, overleven. Ik heb gelukkig overleefd.

Een goed gedicht
Dat is denk ik heel persoonlijk. Ik vond de beste Antilliaanse gedichten die welke kort waren, die met zo weinig mogelijk woorden zoveel mogelijk zeggen. Je moet snijden in een gedicht. De vorm van een gedicht is niet het essentiële. Rijm is op zich niet belangrijk. Ik maak er natuurlijk wel gebruik van, maar dat gaat vanzelf zonder speciale aandacht of via controle achteraf. Melodie en ritme zijn heel belangrijk. Bij het schrijven houd je er al rekening mee wat de klank van het gedicht teweeg kan brengen. Terwijl ik nog schrijf, draag ik het ontstaande gedicht als het ware al voor. Ik ben me voortdurend bewust hoe iets klinkt, hoe deze klank zal werken. Daarbij zeggen korte gedichten over het algemeen meer dan langere. Het is niet het vele dat veel zegt; ik streef in het algemeen naar korte gedichten.
Toen ik in mei 1992 in het Nederlandse Utrecht op het Multi Etnisch Podium Festival was, waar ik ook voordroeg, hoorde ik daar ellenlange gedichten, vol met herhalingen, die ik ook heel goed vond. Ook het Papiamento kent veel herhalingen.
Wat is een goed gedicht? De criteria zijn zo anders voor iedereen. Voor¬mezelf is het inhoudelijk iets wat me aanspreekt, of het nu kort of lang is, wat iets zegt dat kracht heeft. De melodie is heel belangrijk; vooral klankherhalingen zijn heel mooi. Beweging en klank gaan samen. Als ik schrijf, horen die twee bij elkaar. Ik ben a-muzikaal, ik heb ook geen muzikaal geheugen. Maar het vreemde is dat ik muziek en bepaalde muziekinstrumenten hoor als ik schrijf. Poëzie kan multifunctioneel zijn. Gedichten die worden voorgedragen, vergezeld van muziek, dans en mime tonen dat verschillende kunsten goed samen kunnen gaan.

Presentatie
Ik ben zeer visueel. Mijn hobby is fotografie en ik was jarenlang bestuurslid van de Aruba Camera Club. Wanneer ik schrijf, visualiseer ik het beeld heel erg. Maar ik heb Stanley Kuiperi, die de foto’s voor mijn laatste bundel maakte, helemaal vrijgelaten. Hij heeft het manuscript gelezen en naar aanleiding daarvan de illustraties gemaakt. In die monages treedt het element ‘verval’ sterk naar voren. Ik was heel tevreden met zijn interpretatie van mijn gedichten.
Voor de presentatie van mijn laatste bundel maakte Delbert Bernabela een muzikale blokfluitbegeleiding. Ik las de gedichten voor en hij luisterde. Daarna speelde hij en gaven we wederzijds commentaar, waardoor we gezamenlijk oefenend tot een eenheid kwamen. Zo hebben we ‘Mi’ ta biba den mi pensamento in 1984 gepresenteerd met muziek van Eddy Bennett en dans door studenten van de Arubaanse Pedagogische Akademie onder leiding van Burny Every. De presentatie van de bundel en de presentatie in de bundel is steeds een samengaan van verschillende kunstvormen, die elkaar versterken.

Voordracht
We zouden de poëzie meer moeten stimuleren. Gedichten zouden meer in het dagelijkse leven opgenomen moeten worden. Het gedicht ‘Auxilio’ dat een fel protest bevat tegen de natuurvernieling door projectontwikkelaars en buitenlandse investeerders op Aruba, heb ik daarom later aan Stimaruba afgestaan, die er drietalige posters van gemaakt heeft die bij een aantal bushaltes werden opgehangen, om de mensen op te roepen tot natuurbescherming. Een dichter heeft een gemeenschapstaak om de mensen bewust te maken; poëzie is een directe vorm om de mensen te bereiken.
Ik houd ervan om mijn poëzie voor te dragen. Werk van anderen draag ik alleen in besloten kring aan vrienden voor. Gedichten vragen om voorgedragen te worden. Ik denk dat je op die manier mensen meer liefde voor poëzie kunt bijbrengen. Het effect ervan wordt veel groter. Ik hoor vaak het commentaar: ‘Nooit heb ik van het lezen van poëzie gehouden. Maar het horen ervan is anders, levendiger.’ We zouden daarom de oude voordrachtskunst door middel van workshops weer actief moeten stimuleren. In Latijns-Amerika worden jongeren opgevoed met gedichten. We zouden in ons onderwijs de declamatie weer moeten propageren. Gelukkig hebben we de laatste tijd enkele keren een ‘café literario’ gehad. We zouden een inventarisatie moeten maken van onze goede declamators. Dichters en auteurs worden geldelijk weinig gewaardeerd. Zangers worden tijdens feestprogramma’s voor hun optreden altijd betaald, maar men vindt kennelijk dat een dichter blij mag zijn dát die uitgenodigd wordt.
Taal en vorm
Ik schrijf soms in het Engels, liefdesgedichten bijvoorbeeld. Maar in die taal zal ik nooit publiceren. Ik begon dus in het Nederlands tijdens mijn studietijd aan de kweekschool. Nu en dan schrijf ik nog wel eens wat in die taal, maar veel meer in het Papiamento. Ik voel wel de behoefte om meer talenkennis op te doen. Ik zou veel meer moeten en willen lezen. Op het gebied van het Papiamento voel ik me bepaald geen deskundige. Ik moet nog veel van onze taal leren door erin te schrijven en er met deskundigen over te praten. Ik heb altijd veel steun van mijn moeder gehad, die vroeger tegen me zei: Je praat óf Nederlands óf Papiamento, geen twee talen door elkaar. Dat was achteraf gezien heel juist.
Een gedicht voordragen gaat zo snel dat de zwakke taalaspecten erin minder opvallen, grammaticale gebreken gemaskeerd worden. Het is daarom goed om van mensen die een andere kijk hebben steeds weer feedback te krijgen. Maar je moet een gedicht niet dood analyseren. Vroeger gebruikte men op het schoolexamen soms gedichten voor tekstverklaring. Dat heb ik altijd afschuwelijk gevonden, omdat met die werkwijze en vraagstelling alle emoties uit het gedicht verdwenen. Ik praat veel met mijn collega Belén Kock-Marchena. We discussiëren over elkaars werk. Dat betreft dan vooral de technische aspecten, de opbouw en structuur van een gedicht, de woordkeus en zinsbouw, niet de thematiek want die staat vast.
Op Aruba is er (te) weinig literaire kritiek. Een officiële kritiek is er helemaal niet, maar ook van vrienden en collega’s hoor je in het algemeen geen echt opbouwend commentaar waar je wat aan hebt. We zouden daarom als auteurs bij elkaar moeten komen, om elkaars werk te bespreken. Nu is er wel enkele keren een literair café geweest, maar daar werd alleen maar voorgedragen. We zouden onze schrijfervaringen moeten uitwisselen.

Verwantschap
Ik voel met het meest verwant met een paar Arubaanse auteurs die nog geen afzonderlijke bundels gepubliceerd hebben, zoals Belén Kock-Marchena en Nena Bennett. Dat is om hun stijl, hun manier van schrijven, het moderne zoals Belén dat heeft, ook het ritmische. Daarnaast apprecieer ik het realisme van deze auteurs en hun maatschappijkritische opstelling, met name bij Nena Bennett. Je voelt dat zij niet dichten om het dichten, maar uit noodzaak, als een drang van binnen, een behoefte om iets op papier te zetten. Dat heb ik ook.
Er is een groot tekort aan Arubaanse poëzie. Er verschijnt weinig; er schrijven veel mensen. ‘Ik schrijf zelf ook veel en ik heb veel gedichten thuis’, hoor ik vaak mensen zeggen die bij me komen. Maar ze publiceren niet omdat ze toch bang zijn voor te weinig kwaliteit van het geschrevene; of omdat ze de gedichten te persoonlijke uitingen, te intiem vinden om ze anderen te laten lezen, ze schrijven alleen voor zichzelf. In een kleine gemeenschap is het ook moeilijk om eerlijk en openlijk te schrijven. Ook ik heb thuis een hele map liggen. Vroeger heb ik wel veel weggegooid, maar dat doe ik nu niet meer en ik bewaar alles.
Wat Aruba betreft heb je de oude garde, maar daar voel ik me weinig verwant mee. Ik bedoel Eduardo Curet en José Ramón Vicioso, maar mijn Spaans is ook niet goed genoeg om dat werk naar waarde te kunnen schatten. Dan heb je Hubert Booi en Ernesto Rosenstand. Verder kan ik noemen: Frank Booi, Henry Habibe, Denis Henriquez, Digna Laclé; met Omaira Britten voel ik me weinig verwant. Ana Krozendijk’s Casita di faro bevat wel heel mooie gedichten; Frank Williams is een boeiende verteller van verhalen; Lolita Euson is niet mijn favoriet.
Wat de Antillen betreft vind ik Nydia Ecury goed, ook als performer; Diana Lebacs en L. Haseths voordracht bewonder ik. Pierre Lauffer is een hoofdstuk apart, maar misschien vind ik Elis Juliana persoonlijk wel de beste; dat is een oerdichter. Tip Maruggs Weeekendpelgrimage heb ik laatst in zijn geheel moeten voorlezen voor het examen van een visueel gehandicapte – dat was zwaar. Frank Martinus is een klasse apart.

Tweeluik
Na caminda pa independencia is een episch gedicht. Het bevat in grote lijnen het verhaal van de Arubaanse geschiedenis tot in 1986 de status aparte bereikt werd. Het bevat veel kritiek. Ik ben er in het geheel genomen wel tevreden over; er zitten een paar onjuistheden in, maar ik ben geen historicus. Het heeft een duidelijk politieke boodschap. Als bundel sta ik er nog helemaal achter.
De twee andere bundels vormen als het ware een tweeluik. In het eerste, ‘Mi’ ta biba den mi pensamento, is er een ‘ik’ aan het woord die zich ontwikkelt door zich extravert op de buitenwereld te richten. Het derde, Di ta… pa.. tabata, gaat over anderen, maar is in feite veel meer naar binnen toe, op de ontwikkeling van het eigen ‘ik’ afgestemd. De opbouw is tegengesteld: waar de eerste bundel van dood naar leven ging, wordt in de derde bundel juist het ouder worden en de dood steeds nadrukkelijker genoemd.
In ‘Mi’ wilde ik toekomstgericht de strijd aangeven van het vinden van een eigen ‘ik’. De beelden zijn symbolisch gebruikt. Een individu wordt geboren, ondergaat de beïnvloeding van de omgeving waardoor het eigen ‘ik’ tot zelfbewustzijn groeit. Di ta pa tabata is niet meer symbolisch, maar gaat over het leven zelf. Er is een einde aan het leven. De levenscyclus wordt gevormd door jeugd, volwassen zijn, ouderdom en daarna de dood. In ‘Mi’ wordt de ‘ik’ gevormd door de buitenwereld, de strijd met die wereld leidt tot overwinning. ‘Di ta pa tabata’ gaat veel meer over het innerlijk beleven, een eerlijk betrokken zijn.
Een jonge mens wordt bijvoorbeeld geleerd om oudere mensen te respecteren. Maar dat is alleen uiterlijk, want elk echt leerproces moet iets van jezelf worden. Pas als je leed echt meemaakt, kun je er wezenlijk over schrijven. Dat is een rijping, een groei, een inleven in waar je helemaal bij betrokken bent. Dat heb ik in mijn laatste bundel vorm proberen te geven.
Een van de gedichten gaat over de dichter en het dichten zelf, namelijk ‘Inspirashon di po-e-ta’: ‘Hisa benta / e leter “e” / y machik’e / net meymey / dje palabra puta / cambia e leter “u” / den “o” / hala un rosea chiki-chiki / tras di e “o” / y prome cu e “ta” / y ata: / un barbulet’ / a cambia / den un shon!’ Ik heb er een stukje zelfspot van de dichter mee willen aangeven: als je schrijft ben je een po-e-ta.

Ander werk
Naast poëzie heb ik ook korte verhalen geschreven, maar nog niet gepubliceerd. Dat ben ik wel van plan. Volgend jaar wil ik met een verhalenbundel komen, die min of meer autobiografisch is: verhalen over mijn jeugd en het Aruba van enkele decennia geleden. Ik heb het voordeel gehad nog op te groeien zonder stromend water en elektriciteit, zonder televisie. Het leek me leuk om oude gewoonten van een nog niet eens zo lang geleden verleden te bewaren. Die wil ik opschrijven, om op die manier iets van onze recente geschiedenis te bewaren voor het nageslacht.
Verhalen zijn wel anders dan poëzie. Bij poëzie moet je met allerlei factoren rekening houden: vorm, structuur, het is kort, het ritme is belangrijk. Bij proza heb je die eisen niet, maar verhalen moeten boeiend zijn, er moet een climax inzitten, en dat hoeft bij een gedicht weer niet. Bij verhalen heb je natuurlijk ook dialogen, die afhankelijk zijn van de vertelsituatie. Ik houd ervan om verhalen te vertellen. Dat heb ik op school altijd heel veel gedaan.
Toneel heb ik ooit wel eens voor kinderen, in de vorm van schooltoneel geschreven, maar dat stelde niets voor en daar ga ik me ook niet aan wagen.

Verkoop
De oplage van mijn in eigen beheer uitgegeven ‘Mi’ ta biba den mi pensamento bedroeg duizend exemplaren. Er werden er in het eerste jaar zevenhonderdvijftig van verkocht. Daarna liep het minder, maar nu is het op.
De mensen die mij kennen kopen mijn boeken; studenten zeker niet. Op het in mei 1992 op Aruba gehouden film- en boekenfestival wist namelijk niemand een boektitel van me te noemen, toen ik op de schrijfmidddag voor middelbare scholieren was. Ik heb weinig contacten met de boekhandel, ik ben niet zo commercieel. ‘Mi’ ta biba den mi pensamento is via andere kanalen verkocht. Mijn vriendinnen namen een stapeltje mee en brachten dat via hun kennissen in omloop.
Van het bij Charuba gepubliceerde Na caminda pa independencia weet ik het niet, maar dat liep minder goed. Ook Di ta… pa.. tabata heb ik bij Charuba gepubliceerd, omdat ik geen geld heb om het zelf uit te geven. Ik wil het financiële risico niet meer lopen en het is ook wel zo gemakkelijk dat ik er niet zelf achteraan hoef te zitten of het wel verkocht wordt. Die hoofdpijn wil ik niet meer hebben.

Unoca: Culturele expressie van en voor het volk

door Yvonne Leijdekkers

Orajestad — Unoca-directeur Lupita Gil blikt terug op 25 jaar. “We hebben de afgelopen jaren moeilijke projecten gehad, maar we geloofden er in en dan lukt het. Culturele expressie is van het volk en voor het volk.”

Vol trots vertelt Gil dat Unoca in 2008 Scol di Arte kocht. “Toen bleek dat het niet goed ging met Scol di Arte en het pand op de veiling zou komen, zijn we in eerste instantie gaan lobbyen bij de minister of de overheid het niet wilde kopen. De regering heeft daar uiteindelijk nee tegen gezegd. Voor ons was het gebouw van grote waarde, omdat het een houten vloer heeft. En de grote ruimte van Scol di Arte is zeker geschikt voor 100 mensen. Dus het is een multi-functioneel gebouw. Vandaar dat wij vonden dat het een grote aanwinst voor ons zou zijn.” Na de aankoop heeft Unoca het pand helemaal verbouwd. “Sinds de opening proberen wij er nieuw leven in te blazen, wat overigens erg succesvol verloopt. We organiseren er veel workshops en zullen er ook vakantiekampen houden. Scol di Arte is een goede aanvulling op onze prioriteiten”, meent de directeur.

Permanente expositie
Unoca probeert zoveel mogelijk toe doen voor de cultuur op Aruba. Ze ondersteunen ook artiesten die hun werk willen exposeren. Dat kan zijn met het uitbrengen van een catalogus of door het verlenen van subsidie om een ruimte te huren waar kan worden geëxposeerd. Het eigen gebouw van Unoca aan de Stadionweg is toegankelijk voor iedereen. In het gebouw is een tentoonstelling van Arubaanse kunstenaars ingericht. “Het is een permanente tentoonstelling. We laten werken zien uit de Sticusa-collectie. Dit zijn werken die tussen 1950 en 1989 zijn gemaakt”, aldus Gil. Ze hebben ook werken uit de Unoca-collectie. “Dit zijn werken vanaf 1986. Het is een unieke tentoonstelling.” Het is volgens Gil een goed en compleet overzicht van de werken van Arubaanse kunstenaars. Unoca wil graag een ruimte hebben waar Arubaanse kunstenaars, vooral die ze zelf ondersteunen, de mogelijkheid hebben om hun werk te exposeren.

Economisch rendabel
In het gebouw aan de Stadionweg is een vergaderzaal beschikbaar is. “Deze zaal is tegen een kleine vergoeding te huur. We hebben zelfs buiten voldoende ruimte om allerlei evenementen te organiseren. Iedereen is bij ons welkom. Het is ook mogelijk om in het weekend gebruik te maken van onze ruimtes.” De directeur wil economisch rendabeler werken. “We richten ons niet alleen op de Arubaanse bevolking, maar we willen ook toeristen die ons eiland bezoeken laten kennismaken met de cultuur van Aruba. We zijn daarom onder andere bezig met een touroperator die onze tentoonstelling wil opnemen in één van hun routes. We hopen echt dat dit doorgaat, want hoe meer mensen kunnen kennismaken met onze cultuur hoe beter.” Unoca verhuurt daarnaast ook lokalen bij Scol di Arte. “Het idee hierachter is dat Unoca voor iedereen is en dat betekent dat onze ruimtes ook voor iedereen toegankelijk.”
Als we kunnen bijdragen aan de culturele ontwikkeling van Aruba, dan zullen we dat zeker niet nalaten, zegt Gil. Voor 1986 was cultuur vooral iets voor de elite van Aruba. Maar Unoca stelt cultuur voor iedereen toegankelijk moet zijn. “Iedereen heeft recht op culturele vorming, en wij willen niemand dat recht ontnemen.”

Jonge talenten op banners
Zo kwam Unoca in april met een expositie van banners waarop jonge talenten van Aruba waren afgebeeld. Deze banners waren te zien op de rotonde voor Cas di Cultura. Met deze actie werden jonge mensen in het zonnetje gezet die zich bezighouden met kunst. Ook sporttalenten werden dankzij de banners geëerd. Door het project zijn de jonge talenten die Aruba rijk is, herkenbaar geworden voor het grote publiek. Het project is een onderdeel van de festiviteiten rondom 25 jaar Status Aparte.
“Ik geloof niet in nee, ik ga ervoor, mijn uitgangspunt is dat alles mogelijk is. Als je dingen op een positieve manier benadert en iedereen gelooft er in, dan lukt het zeker.”

[uit Amigoe, 27 juni 2011]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter