blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Komrij Gerrit

Poëzie over 8 december 1982

De Ware Tijd Literair van 9 december 2017, met poëzie i.v.m. 8 december.

KOEL JE VERDRIET
TOT IJSKOUDE HAAT
OF DROOG HET
TOT DE BITTERE AMANDEL
VAN EEN GEDICHT

Eva Essed (Nederland, 1929) read on…

Het verdwenen gedicht

door Erick Kila

Den Haag, een avond begin jaren tachtig. Het appartement van Jozef Eijckmans (1907 – 1996).
De dichter veert plotseling op uit zijn leunstoel, loopt naar de boekenkast en plukt een boek uit een rij. Hij bladert even en leest dan voor.
Ik ben sprakeloos. Wat een schitterend gedicht. De maker, Bernardo Ashetu, ken ik niet.
‘Het is een vriend, hij woont in Den Haag, zegt Jozef. Ik drink af en toe koffie met hem. In de cafetaria waar hij altijd zit. Hij zit daar maar en leest. Een stille, kwetsbare man. Hij praat met niemand. De cafetariabaas houdt een oogje in het zeil, zodat hij niet gepest wordt of zo.’
De bundel waaruit Jozef Eijckmans voorlas heet Yanacuna(1962, uitgegeven als dubbelnummer van de Antilliaanse Cahiers). Ik heb het voorgelezen gedicht nadien zelf een aantal malen gelezen, als ik Eijckmans weer eens bezocht.
En toen… deed de tijd zijn onvermijdelijke werk. Jozef Eijckmans overleed, zijn boekenbezit verdween en de titel van het gedicht dat zo’n indruk maakte, ontglipte me. Af en toe kwam de gedachte aan het sublieme gedicht en de stille dichter in de cafetaria bij me op. Ik zocht dan her en der naar de Antilliaanse Cahiers en naar een spoor van Ashetu. Steeds tevergeefs.
In 2007 verandert dat. Ik zie een bundeltje aangekondigd (Dat ik zong, Sandwichreeks, redactie Gerrit Komrij). Ha, denk ik, gedichten van Ashetu opeens binnen bereik. Ik krijg het boekje in handen, maar ‘het’ gedicht staat er niet in.Via internet kom ik erachter dat er belangstelling is ontstaan voor het werk van Ashetu. De belangstelling moet het helaas doen met de 37 gedichten van Dat ik zong. Meer is er niet.
De kennismaking met de poëzie van Bernardo Ashetu blijft me bezighouden. Die vondst van Jozef Eijckmans, dat prachtige gedicht… ik moet  het weer vinden. Beslommeringen houden mij een tijdje af van het hogere, maar als ik het eens niet kan laten om op Bernardo Ashetu te googelen voltrekt zich een wondertje. Eind 2011 verschenen: Dat ik je liefheb, ruim 100 gedichten van Ashetu (gekozen en uitgeleid door Michiel van Kempen). Ik bestel, haal op en sla open. Het veertiende gedicht herken ik onmiddellijk.
Wacht lang
Kleed je aan
en wacht bij de brug.
Wacht lang.
Wacht tot de eerste ster opkomt.
Dit huis zal leeg zijn
en de hele straat zal leeg zijn.
Roep m’n naam
en houd rekening met een kleine
beweging in de modder langs de
gracht en wacht tot ’t licht
van alle sterren de hemel mooi
en bedwelmend heeft gemaakt.
Wacht op me bij de brug.
Wacht lang.
Bernardo Ashetu (pseudoniem van Hendrik George van Ommeren) werd in 1929 in Paramaribo geboren als zoon van een Surinaamse vader en een Europese (Joodse) moeder. Hij overleed in 1982 in Den Haag.
Bernardo Ashetu, Dat ik je liefheb, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 2011.

[van de blogspot Mededelingen van het Centrum voor Documentatie & Reëvaluatie]

Ramsey Nasr – Voor Gerrit

Ze zeiden dat je milder was geworden.
Hij is versoepeld de laatste tijd
verdomd, en schopt niet meer als vroeger.

 

Ik ken je weinig langer dan vandaag
kwam voor je vijandschap te laat
maar lieve Gerrit, nu je dan voorgoed

 

bedaard in je gedichten woont
de resten uitgezaaid tussen planken
nu je zonder stem, zonder koperen stem

 

nu je navelloos, nergens je stem-
kom dan dichter, met je tedere afstand
grijp je vast en vertak, geef ons hier

 

voor de laatste ondergrondse keer
je donkere kus van de poëzie.
Als ik ooit in dit leven wortelschiet

 

zal het door jou zijn. Alleen op papier
vinden de vogels reservenesten
bouwen de mensen zichzelf een land.

 

Ik wilde vandaag een reservedood bouwen
mijn dikke, dunne, zieke Komrij
om enkel de dood in op te vouwen.

 

Ramsey Nasr is sinds 2009 Dichter des Vaderlands
[uit NRC, 6 juli 2012]

 

Bij de dood van Gerrit Komrij (1944-2012)

door Rolf van der Marck

Uit alle berichten in de media onmiddellijk na het bekend worden van Komrij’s dood spreekt één grote gezamenlijke mening: ons leven is een stuk armzaliger geworden. Zelfs mensen die nooit hebben opengestaan voor poëzie gaan nu wellicht beseffen dat ze iets hebben gemist, namelijk de mogelijkheid om met behulp van poëzie het leven dragelijk te maken, want dat is wat Komrij deed. Eerst en vooral voor zichzelf, maar hij heeft iedereen die maar wilde erin laten delen, en dat zijn er vele.

Sprankjes illusies, omkneld door illusieloze regels
Onvermijdelijk was een van mijn eerste herinneringen aan Komrij die bij mij boven kwam zijn bloemlezing van Bernardo Ashetu, onder de titel Dat ik zong uitgekomen in de Sandwich-reeks bij Van Gennep, later ook opgenomen in de Clubsandwich-reeks. De zin: “Sprankjes illusie, omkneld door illusieloze regels”, is misschien wel de meest wezenlijke en ter zake doende observatie van Komrij bij de gedichten van Ashetu. “De constatering van het geluk”, zegt Komrij, ”is tegelijk de ontkenning van het geluk.” En even verderop: “Krimpen en verdwijnen moet de dichter, zelf deel worden van een gong –
  Zo was ’t in
  één wegstervende toon
  dat ik zong –

“Je kunt”, zegt Komrij in zijn inleiding, “om meer te weten te komen over een dichter ook zijn gedichten lezen.” Hoe waar is dat, maar hoe blij zijn wij niet dat Komrij ons daarbij op weg heeft geholpen.

Ashetu en de anderen

Jij en nog een paar anderen… Deze zin, afkomstig uit het aan mij opgedragen gedicht Bekaris van Harjo Wong, maakt mij diep weemoedig, steeds opnieuw en nog altijd, 55 jaar na datum.
Harjo Coumans, 
De dood van de grote lijster (1971)
Bekaris
Ik wil niet in 

Een urn 

Ik wil gewoon 

Op tafel 

In een snuifdoos 

Zul je mij dan 

Inhaleren? 

Jij en nog een paar anderen 

Ik heb altijd 

Binnen in je 

Willen zijn 

En de rest strooi maar 

Met witte handen 

Op de witte wind……  


Harjo Wong
geplaatst in Nu. Bloemlezing gedichten (1957) onder de titel Crematie
In die tijd rookte ik Egyptische sigaretten van het merk Bekaris, die ik kocht in de sigaretten- en sigarenzaak van Sjra “van de Busjop” (Kemmelings), de chauffeur van de Roermondse bisschop. De zo specifieke geur van die sigaret ruik ik steeds weer wanneer ik dit gedicht lees, zoals die “paar anderen” dan direct herleven, Harjo & René Wong, Jan Hanlo en Willem K. Coumans, Harjo’s latere man. Het is geen trieste weemoed, integendeel, het is een diep verlangen naar alles wat ik koester en wat als dierbare herinnering binnen in mij ligt opgeslagen.
Harjo had Jan Hanlo zover gekregen dat hij poëzie-lessen zou geven. Met insluiting van Nf  5,00 konden wij een gedicht naar hem opsturen, dat hij analyseerde en van commentaar voorzien retourneerde (zie Hans Renders’ onvolprezen biografie van Jan Hanlo, Zo meen ik dat ook jij bent, 1998). Om welke redenen dan ook is dit initiatief een snelle dood gestorven, maar het geeft aan waarmee wij ons bezig hielden. Nu hadden Harjo en Willem het eigenlijk ook niet nodig en voor mij was het boter aan de galg gesmeerd, maar mijn liefde voor poëzie was toen en is nog onuitroeibaar.
Zo meen ik dat ook jij bent
Hoogst vreemd is het, dat ofschoon Jan Hanlo een van mijn favoriete dichters is gebleven, dat de publicatie van Renders’ biografie in 1998 volstrekt aan mij voorbij is gegaan, dit terwijl ik op de verzamelde Barbarber na bijna alles van Hanlo in mijn bezit heb. Door welk toeval weet ik niet meer, maar een jaar geleden deed ik die ontdekking en heb ik alle 672 pagina’s van Zo meen ik dat ook jij bent van voor naar achter en van achter naar voor gelezen, een van de meest fascinerende boeken die ik ooit heb gelezen.
Eenmaal in 2001 naar Suriname geëmigreerd ontdekte ik hier een voor mij tot dan toe onbekende Surinaamse dichter, Bernardo Ashetu, die leefde van 1929 tot 1982, en die bij leven slechts één bundel heeft gepubliceerd, namelijk Yanacuna(1962) als dubbelnummer van de door de Bezige Bij uitgegeven Antilliaanse Cahiers, met een voorwoord van Cola Debrot. Van die eerste ontmoeting met Ashetu bij de presentatie van Marcel en andere gedichten op het binnenhof van Fort Zeelandia te Paramaribo in januari 2003 heb ik eerder, bij de verschijning van de door Gerrit Komrij samensgetelde bloemlezing uit  het oeuvre van Ashetu, Dat ik zong, in 2007 op mijn Volkskrantblog (nu helaas verwijderd) verslag gedaan onder de titel Een onbekende, maar niet te vergeten dichter…De laatste in de reeks bloemlezingen van Ashetu is Dat ik je liefheb (2011), samengesteld en van commentaar voorzien door Michiel van Kempen, de hoeder van Ashetu’s poëzie-erfenis.
De sprong van Hanlo naar Ashetu werd mij ingegeven door de titel van Hanlo’s biografie Zo meen ik dat ook jij bent, die als het ware resoneert in de titels van Ashetu’s laatst veschenen bundels Dat ik zong en Dat ik je liefheb. Die titels vinden hun oorsprong in beider werk, alle drie vormen namelijk de eerste regel van een hunner gedichten, en dat is geen toeval, want het werk van Ashetu evenals dat van Hanlo geeft daartoe aanleiding. Beider oeuvre bestaat uit kleine maar zeer intieme gedichten, die de lezer onmiddellijk absorberen, die de lezer naar binnen zuigen om hem niet meer los te laten. Ashetu heeft zich wat mij betreft onlosmakelijk verbonden met bovengenoemde “paar anderen”.
Dat ik je liefheb 
Aan Michiel van Kempen ben ik het verschuldigd hier aandacht te besteden aan de door hem samengestelde verzameling Dat ik je liefheb, waarmee hij mij heeft “beglückt” vanwege mijn passionele liefde voor Ashetu. Maar de eerlijkheid gebiedt mij om te zeggen dat ik dat evenzeer zou hebben gedaan als ik de bundel had moeten kopen, want zoals ik op 3 januari 2011 hier op Caraïbisch Uitzicht onder de titel Wanneer mogen we de “Verzamelde Ashetu” verwachten? heb geschreven, dit is opnieuw een schreeuw om gerechtigheid: laat in godsnaam eindelijk de verzamelde en geannoteerde Ashetu verschijnen, het is een blamage voor de Nederlandse literatuur dat die er nog altijd niet is.
Nadrukkelijk zeg ik erbij “geannoteerd”, omdat in het nawoord van Van Kempen, treffend getiteld Poëzie als graf voor demonen, een voorproef wordt gegeven hoeveel meerwaarde annotaties kunnen geven. Neem bijvoorbeeld de titel van Ashetu’s eerste bundel, Yanacuna. Cola Debrot stelt in zijn inleiding dat deze titel zou zijn ontleend aan de naam van de indiaanse klasse van horigen, de Yanacuna, waarbij er volgens deze interpretatie niet enig verband zou bestaan met Suriname en het Caraïbisch gebied. Hier tegenover stelt Van Kempen de vraag of Debrot niet aan het meest wezenlijke van de titel is voorbijgegaan, zeggend: “De betekenis van yana bij de Indianen van Midden-Amerika is namelijk zwart, of een zwarte, of een neger, terwijl yanacuna de aanduiding is voor een collectiviteit van negers, het land van de zwarten, wij negers, de negerstam enz.”
Van Kempen plaatst ook een interessante kanttekening bij de vermelding van de redacteuren van Antilliaanse Cahiers, Cola Debrot en Henk Dennert, achterin het nummer: “Bernardo Ashetu, geboren 4 maart 1929 te Paramaribo, heeft zijn ervaringen voornamelijk opgedaan als een van de varensgezellen in het Caraïbisch gebied die halsstarrig hopen op een betere toekomst, waarin zij niet geloven.” Zegt Van Kempen: “Dat is een tekst die geen nuchtere redacteur zou schrijven: wie schuift een dichter in de schoenen dat hij hoopt op iets waarin hij niet gelooft?” De paradox maakt helder dat alleen de dichter zelf het tekstje kan hebben opgesteld.”
Tot slot een niet eerder gepubliceerd gedicht van Ashetu uit Dat ik je liefheb:
Narcissen
Iedereen
staat er bij stil.
Bij die gekke narcissen.
Ze hangen over
lentewater en verliezen
wat ze meer hebben
dan verstand in een
droom over zichzelf.
Die gekke narcissen.
Iedereen
staat er bij stil.

Facebookmoeheid

door Gerrit Komrij

Boeken over de ondergang van het avondland en Duitse dissertaties over types als “der Europamüde” en zo voort, die vond ik als puber al kostelijk. Over mensen die hun buik vol hadden van de beschaving. Die walgden van de decadentie en van al de vertakkingen en verfijningen die het West-Europese gedachtegoed voor ze in petto had. Moe waren ze van Europa… Moe van het goethedantevondelen… Moe van de vele vele vele intellectuelen.
Prachtige, inktzwarte literatuur was dat. De literatuur van de houtwurm in de antieke ladekast en van de roos die stinkt. De literatuur van het verlangen naar nieuwe bezems die de boel wel eens schoon zouden vegen. De literatuur van het verlangen naar de wildernis.
De laatste tijd kwam er een beetje de klad in die ondergangsstemming. Er leek een misselijke neiging te bestaan naar blijdschap, optimisme en alles-maar-goedvinden.
Gelukkig is er een nieuwe moeheid opgedoken. De facebookmoeheid.
De klassieke krantenlezer heeft daar misschien niet zoveel weet van. Soms heeft de verhouding tussen papieren medium en internet iets weg van Upstairs Downstairs, die treurbuisserie, weet u wel, met meneer en mevrouw de baron op de begane grond en de knechten in de kelder. Er bestond daar heus wel onderling contact – via de butler en de warme maaltijden die moesten worden opgediend – maar toch ging het om twee volkomen gescheiden werelden. Twee planeten onder één dak.
Die klassieke krantenlezer dus even gebriefd: Facebook is een soort olievlek op de computer die iedereen met iedereen probeert te verbinden en vervolgens gevangen te houden. De afzonderlijke elementen heten ‘vrienden’ en de gevangenis is een café zonder sluitingstijd waarin iedere zatlap en heilsagent mag mee-ouwehoeren. Bij elke gespreksflard staat een opgeheven duim getekend en als je daarop drukt geef je te kennen: ‘Dit vind ik leuk.’ Zoals je in het café altijd mensen hebt die verstandig meeknikken of dom meegrijnzen. Meisjes mogen meegiechelen, ook op Facebook.
Nu weer terug naar mijn facebookvrienden en hun facebookwalging.
Hoe roddelzieker je bent hoe meer tijd Facebook je kost. Hoe nieuwsgieriger je bent hoe meer tijd Facebook je kost. Hoe ijdeler je bent hoe meer tijd Facebook je kost. Hoe lamzakkiger je je voelt hoe meer tijd Facebook je kost.
Facebook kost de meeste mensen dus veel tijd.

Ik zelf verlies zeer veel tijd aan Facebook.
Gek, ik zeg nooit: ik verlies veel tijd aan krantenlezen. Nu lees ik steeds minder krant, dat helpt.
Hoogst grappig was onlangs de opmerking van Alexis de Roode die in een statusupdate…
(noot voor klassieke krantenlezers: een statusupdate is een bijdrage aan het vriendengesprek, ook oprisping geheten, boertje, verzuchting, vignet, aforisme, borstklopperij, neuswijsheid, al naar gelang het gehalte en de stemming van de vriend)
… die in een statusupdate schreef dat hij op straat iemand was tegengekomen en die iemand had zijn duim tegen hem opgestoken. Alexis was zich een hoedje geschrokken. Een Utrechtse mededichter voegde daar aan toe dat die dag waarachtig zomaar een vriend bij hem had aangebeld. Een vriend met twee benen en een neus… Ook al schrikken.
Het woord vriendschap is door Facebook onherstelbaar verbeterd.
In het café dat Facebook heet hebben de querulanten, de zeurkousen en de mensen met een bord voor hun kop de langste adem. Maar je ontmoet er ook geinige types, die niet op hun achterhoofd zijn gevallen. Verdwaald, uiteraard, net als jij.
Absorptie en tijdverlies, Facebook vreet je op. Verslaving, rage… een normalisatie is nog lang niet in zicht.
Sommigen geven er helemaal de brui aan. De facebookvermoeide deed zijn intrede.
In de schrijverswereld groeit het besef dat je van de regen in de drup bent geraakt, toen je besloot het café te ruilen voor Facebook. Vorige week deelde Ronald Giphart al zijn vrienden zonder benen en neus mee dat hij het definitief voor gezien hield. Hij ging al zijn vrienden wissen.
Je hoorde een zucht van opluchting. Niet bij de vrienden, bij Ronald Giphart.
Vandaag schreef Menno Wigman dat hij er ernstig over dacht er mee te stoppen. ‘Ik vind er niks meer aan. Ik wil hier weg. Ik moet hier weg.’
‘Schijnt heel veel “nieuwe” tijd op te leveren,’ voegde Joost Zwagerman er aan toe.
Ik kan mijn geluk niet op. De worm is in de appel van Facebook gekropen. We hebben niet alleen het geloof, we hebben nu ook de afvalligen.
Heb niet te veel spijt, jongens, van je verspilde tijd. Denk aan al de boeken die we hebben gelezen, al de gedichten, al de verhalen, al de romans, waarvan ons ook geen lettergreep is bijgebleven.
Het komt nog wel eens goed met de wereld.

[uit NRC Next, 31 maart 2011]

Hoe het allemaal begon

door Gerrit Komrij

In de computerwereld veroudert alles met adembenemende snelheid. Een apparaat van tien jaar geleden oogt antiquarischer dan grootvaders klok. Het luipaardschortje van Tarzan blijft langer in de mode dan een willekeurig webdesign. Een Dorische zuil is hipper dan een ponskaart. In 1984 verhuisde ik naar Portugal. Dat heette ook in de jaren tachtig allang geen emigreren meer, dat heette buiten de stad gaan wonen. Portugal was voor het laatst een ver land geweest in zwart-witfilms uit de jaren vijftig. Snikkend zag je paartjes op het Gare du Nord afscheid nemen, de Portugese gastarbeider die in Parijs achterbleef en het meisje dat terug moest naar haar dorp in de Alentejo. Wel had je in de jaren tachtig nog de gulden en de elektrische schrijfmachine, bewijzen dat buiten de computerwereld ook dingen verouderen. De computer fascineerde me, maar je kon er niet bij. Vrienden hadden er op hun werk mee te maken, met die knipperende tankgevaarten die geweldige dingen konden. Schaken en zelfs systeemkaartjes bijhouden. Begin jaren tachtig probeerden ze voor het eerst iets computerachtigs voor de thuiszitters te introduceren. Ik zie me nog klooien met de Commodore en de ZX Spectrum van Sinclair. Het erotische rubber van de toetsen. De eerste zwemmerige kleuren. Basic, het nieuwe Esperanto. Met open mond bleef je in de weer om het ding steeds opnieuw bijna niets te laten uitvoeren. Nu ja, een potje tennissen. Bij Vroom & Dreesmann ging je kijken naar het nieuwste model. Als de verkoper uit de buurt was streek je even met je hand over het toetsenbord. Oei, dat voelde lekker aan. ’t Leek eerst niet zeker of het wel zou lukken, dat populariseren van de computer. ’t Bleef een warenhuisproduct. Alleen halvegaren liepen er warm voor. En ik was er daar eentje van. In het warenhuis werd ik heen en weer geslingerd tussen hebzucht, vermengd met een hevig avant-gardegevoel, en het besef: wat moet ik ermee? Een balletje slaan, klok kijken, worteltrekken, een mannetje neerschieten, dat kon je ook elders. Ik was niet geïnteresseerd in tennissen, ik wilde tekst. Ik wilde schuiven met letters. Er doken nieuwe modelletjes op die zinnen op het scherm produceerden. Op je televisiescherm dan. En van schuiven was nog geen sprake. In de week voor mijn verhuizing besloot ik de best beschikbare computer te kopen. State of the art. Ik vertrok tenslotte naar het meest geïsoleerde deel van Europa en ik wilde voorgoed ondergronds. Het nieuwste en het beste, dat zou het langst meegaan. Ik kocht bij een specialist, iemand die het had aangedurfd in de buurt van de Admiraal de Ruyterweg een heuse computershop te beginnen, een opklapbare Epson PX-8. Een verdomd vroeg voorlopertje van de laptop, als je het goed bekijkt. ’t Ding had een lcd-scherm, zo groot als een brievenbus. Je kon je werk opslaan op een mini-cassettebandje. Het werkgeheugen was 64 KB. De verkoper vertelde me dat dit overeenkwam met net zoveel tekst als er op twaalf A-viertjes kon! Er klonk trots in zijn stem. Je kon, o wonder, woorden cursiveren en dan zag je ze ook cursief. Een kwartier hobbelde het cassettebandje voort als je zover was dat je een alinea kon opslaan. Het ding kostte, omgerekend, vijf-en-een-half duizend euro. In Portugal stond het te glimmen in de pronkkamer. Ik was op de maan geland en in mijn middeleeuwse entourage stond daar een hightech mirakel. Twaalf A-viertjes in een juwelendoos. Het was de eerste computer in het dorp. Dagenlang trok een stoet van dorpelingen voorbij, pet in de hand. Vrouwen sloegen een kruisje als ze dicht bij het ding kwamen. In hetzelfde jaar werd de generatie geboren die zou opgroeien met computers.

Gerrit Komrij (Winterswijk, 30 maart 1944) is een Nederlands dichter, schrijver, vertaler, criticus, polemist en toneelschrijver. Hij was van 2000 tot 2004 de Dichter des Vaderlands. Voor nrc.nl blogt Komrij over zijn digitale leven.

[van nrc.nl, 10 maart 2011]

 

Wanneer mogen we de ‘Verzamelde Ashetu’ verwachten?

Gister heb ik spontaan gereageerd onder het hier gepubliceerde gedicht “Iets” van Bernardo Ashetu. Later realiseerde ik mij dat mijn reactie zeker geen effect zou hebben, want wie leest er nu helemaal die (nauwelijks te vinden) reacties?

(niet uitgevoerd ontwerp voor een postzegel)

Om het u makkelijk te maken laat ik mijn reactie hier volgen: “We worden nu al jaren in een moordend traag tempo ‘lekker’ gemaakt door zo nu en, zo hier en daar, een enkele publicatie van een gedicht van Ashetu, maar wanneer komt eindelijk de ‘Verzamelde Ashetu’ waarop Suriname en alle poëzieliefhebbers niet alleen recht hebben maar al die tijd al zitten te wachten?”

Het is spontane verontwaardiging die mij ertoe bracht zo te reageren, maar ik begrijp tevens dat die aanklacht tot niemand te richten valt. Daarvoor ís nu eenmaal niemand te blameren, maar triest is het wel. Bij mijn beste weten berusten zowel de literaire nalatenschap als de rechten daarop bij Michiel van Kempen. Die heeft ervoor gezorgd dat na de inmiddels practisch vergeten publicatie van Ashetu’s eerste en enige in 1962 bij diens leven verschenen dichtbundel ”Yanacuna” er eindelijk in 2002 een nieuwe bundel gedichten het licht zag in een door hem gemaakte selectie onder de titel “Marcel en andere gedichten”. Vervolgens publiceerde Gerrit Komrij in 2007 de Sandwich-reeks (recent herdukt in diens “Clubsandwich”) een bloemlezing uit de nagelaten gedichten met als titel “Dat ik zong”. Verder hebben we hier op Caraïbisch Uitzicht zo af en toe nog een gedicht van Ashetu mogen savoureren, maar that’s it!

De poëtische kracht en het zeer eigen en authentieke karakter van Ashetu’s werk is –voor zover we dit tot nu toe kennen– hiermee echter onvoldoende recht gedaan, met andere woorden, het is de hoogste tijd dat er wat gebeurt met de bij Van Kempen verborgen schat. Ongetwijfeld heeft deze in zijn functie van hoogleraar West-Indische letteren alle middelen en mogelijkheden om die poëtische nalatenschap te ordenen, bewerken en bezorgen voor publicatie, maar daartoe zal hij moeten kunnen beschikken over de nodige geldelijke middelen. Hoe is daarin te voorzien?

Wiedergutmachung
Met de wereldwijd moeizame economische situatie en de vigerende politieke regimes van het moment in Suriname en Nederland is alleen al het denken aan een bezorging van Ashetu’s volledige oeuvre zoiets als een soort van luchtfietsen, gekkenwerk zullen veel mensen denken. Toch wil ik ervoor pleiten om in beide landen een beperkt team van betrokkenen te recruteren, enerzijds literair deskundigen en anderzijds draagkrachtige geïnteresseerden, om een haalbaarheidsonderzoek te doen en te peilen waar fondsen gevonden kunnen worden voor een dergelijke idealistische onderneming. Het initiatief daartoe hoeft niet persé te worden genomen door Michiel van Kempen, alhoewel die daarbij wel de sturende man zal moeten zijn.*)

De economische en politieke constellatie in beide landen maakt het vrijwel onmogelijk om rechtstreeks overheidsgelden beschikbaar te krijgen. Het geld zal dus afkomstig moeten zijn van literaire en anderszins culturele fondsen die het belang van een dergelijke publicatie onderkennen. Dat zal de eerste aanzet moeten zijn om geloofwaardigheid en aanzien aan deze onderneming te verlenen. Vervolgens zal zowel in Suriname als in Nederland actief moeten worden gelobbyd om stichtingen, instellingen en bedrijven hiervoor financiëel te interesseren.

Hier staat mij een soort van ‘Wiedergutmachung’ voor ogen, maar dan in volstrekt andere zin en vorm als door Armand Zunder in zijn gelijknamige boek bepleit met het eisen van herstelbetalingen van Nederland voor de eeuwen van slavernij waaronder Suriname gebukt is gegaan. Zo stel ik mij voor dat er een beroep wordt gedaan op de welwillendheid van stichtingen, instellingen en ondernemingen, die veelal door de eeuwen heen innige banden hebben onderhouden tussen beide landen en die daaraan nog steeds een groot deel van hun huidige positie en status ontlenen, om op te treden als sponsor voor dit project.

Als zodanig zouden in Suriname bijvoorbeeld de Evangelische Broeder Gemeenschap Suriname (EBGS) en de aan haar geliëerde onderneming Kersten, en daarbij de boekhandel/uitgeverij/ drukkerij VACO, allebei ondernemingen met een ‘rijk’ koloniaal verleden, in aanmerking komen. In Nederland valt te denken aan de familie Van Oranje en aan de stad Amsterdam, die beiden beschouwd kunnen worden als de belangrijkste erven van de Geoctroyeerde West-Indische Compagnie of West-Indische Compagnie (WIC), aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen en aan het Nederlands Taal Genootschap. Maar tot deze instellingen en bedrijven moet de zoektocht zich niet beperken, integendeel, de grote, kapitaalkrachtige ondernemingen van vandaag de dag in beide landen zullen uitdrukkelijk moeten worden benaderd.

De statuur van de dichter Bernardo Ashetu rechtvaardigt een project als het hier door mij geopperde. In bijna elk willekeurig ander land zou hij reeds lang zijn opgenomen in de literaire canon, maar zo niet in Suriname en Nederland. Dit mogen wij niet langer accepteren.

*) wellicht neemt hij me dit idee niet in dank af, maar desalniettemin!

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter