Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Inheemsen en de koloniale overheid Deel II – Leren van geschiedenis 140
door Agir Axwijk
Tijdens het symposium ‘Slavernij en doorwerking in meerstemmig perspectief’, gehouden in het IGSR op 14 maart 2024, was mevrouw Audrey Christiaan aan het woord. Tijdens haar presentatie noemde ze de kolonisatie van Suriname een ongewilde invasie/penetratie. Ze deed deze uitspraak omdat er volgens haar geen toestemming was gevraagd aan de Inheemsen om een kolonie te stichten. Dat is niet correct, want de Engelsen hebben wel degelijk overleg gepleegd en kregen toestemming van twee inheemse groepen om zich te vestigen. De vraag is nu, waarom gaven de Inheemsen toestemming aan de Europeanen om zich te vestigen in Suriname? Welk voordeel hadden de Inheemsen bij deze handelingen?
read on…Inheemsen en de koloniale overheid I – Leren van geschiedenis 139
door Agir Axwijk
In februari 2024 hield het NiNsee een expertmeeting over de doorwerking van het slavernijverleden in het Nationaal Archief van Suriname. Tijdens deze vergadering kreeg de directeur van de VIDS de gelegenheid om het woord te voeren over de positie van de Inheemsen in dit hele gebeuren. Zij legde de nadruk niet alleen op het slavernijverleden, maar ook op de koloniale geschiedenis en het historisch onrecht tegenover de Inheemsen. Maar het koloniaal verleden was allesbehalve simpel. De kolonisatie van Suriname was mogelijk door concrete afspraken tussen inheemse stammen en Europeanen. De Engelsen vroegen en kregen toestemming om zich te vestigen in Suriname. Ook verhandelden de Engelsen diverse producten en “rode slaven” met de Inheemsen. Suriname bestond toen uit verschillende inheemse groepen waarvan een deel op eigenbelang uit was. Elke groep onderhield andere relaties met de Engelsen.
Huizinga-lezing: David Van Reybrouck over de kolonisatie van de toekomst
Op vrijdag 10 december houdt cultuurhistoricus, archeoloog en schrijver David Van Reybrouck de 50e Huizingalezing in de Pieterskerk in Leiden.
read on…Brieven uit het paradijs en de hel
door Donovan Mijnals
Uit een frequente briefwisseling kan veel informatie over de omstandigheden in een afgebakend tijdsbestek gehaald worden. Daar kwam ook geschiedkundige Nettie Schwartz achter toen ze bijna letterlijk brieven indook die tussen de zeventiende en achttiende eeuw door Engeland waren buitgemaakt en nu pas beschikbaar zijn gesteld.
Een nog gedetailleerder beeld ontstaat wanneer iemand er ook nog een journaal op na hield, zoals het geval was bij één van de opvarenden van het fluitschip Aerdenburgh in 1671. Het schip ondernam in dat reisverslag de reis naar Suriname. Tijdens de lezing Sailing Letters bij het Nationaal Archief van Suriname deed Schwartz een boekje open over die correspondentie.
Al vanaf het begin van het schrijven kom je er onder meer achter hoezeer de scheepvaart beïnvloedbaar was door het weer. Zo ontstonden situaties waarbij schepen vaker een valse start maakten. Het journaal verhaalt hoe het fluitschip de Aerdenburgh de wind kort na vertrek letterlijk van voren kreeg toen het in zwaar weer terechtkwam. “Een dag later zijn wij genoodzaakt terug te keren”, laat de schrijver zich ontvallen.
Gelukkige drenkeling
Toch konden dergelijke taferelen ook uitermate voordelig uitpakken. Zo blijkt uit de brieven hoe een passagier al het papierwerk voor zijn reis in orde had gemaakt en zijn bagage aan boord had laten plaatsen. Zijn spullen begonnen de reis echter zonder hem. Bij de man zijn aankomst bij de kade, was het schip al vertrokken. Nu kon hij door de tegenvallende wind twee dagen daarna alsnog de trip aanvangen.
Ook toen de reis al goed op gang was gekomen lieten de weergoden weten dat de leiding strak in hun handen lag. Het was vaak genoeg helemaal windstil bij een zee die als haast spiegelglad wordt beschreven. Zo mak was de oceaan zelfs, dat een drenkeling even na zijn val weer aan boord getrokken kon worden. “Dat was een unieke situatie. In die tijd was het zo dat iemand die overboord viel ten dode opgeschreven was. Het was voor die schepen onmogelijk om terug te keren en bovendien konden zelfs de meeste zeelui niet zwemmen”, schetst Schwartz.
Gekaapte brieven
In het zeventiende-eeuwse Zeeland werd Suriname afgeschilderd als het ‘Aerds Paradijs’ om mensen te bewegen de oversteek te maken naar dat land. Daar aangekomen troffen de vroegste kolonisten uit de Republiek der Nederlanden echter vaak verre van paradijselijke situaties aan, onthult Schwartz. Het was gewoonte om meteen na aankomst brieven te sturen om familie en vrienden op de hoogte te stellen van een goede aankomst. Een boot stond in de meeste gevallen al klaar om naar Europa te vertrekken en de brieven mee te nemen. In het geval van de Aerdenburgh was dat de ‘Fort Zeelandia’, die echter nooit haar bestemming bereikte. Het schip werd door de Engelsen gekaapt en de brieven werden in beslag genomen. Daardoor wordt nu dus ook een facet uit de Surinaamse geschiedenis duidelijk dat voorheen ondoorgrondelijk leek.
Geluiden uit de hel
Een van de passagiers op het fluitschip naar Suriname was bij aankomst zo teleurgesteld dat hij zijn vrouw nadrukkelijk op het hart drukte hem niet achterna te reizen. “Het gaat zeer slecht, mensen sterven hier als afval”, liet hij zijn echtgenote weten. “Als ik hier niet al was, zou ik er ook nooit komen.” Een onderzoek naar degenen die in de Aerdenburgh de reis naar Suriname maakten, laat volgens Schwartz inderdaad zien dat het grootste deel niet meer in het land voorkwam. “Dat betekent dat ze gestorven of teruggegaan zijn naar Nederland.”
Toch waren anderen ook gedeeltelijk positief over de toenmalige Zeeuwse kolonie. “Het is hier gedurende de dag zo mooi”, schreef de vrouw van een planter, die haar man achterna was gereisd. “Maar ’s avonds komen hier de beesten naar buiten en hoor je geluiden alsof je in de hel bent.”.
[uit de Ware Tijd, 26/09/2012]
Een Joods kolonisatieplan voor Suriname
door Hans Ramsoedh
Het Saramacca project is een studie over het plan van de Freeland League for Jewish Territorial Colonization (Liga) om dertigduizend Joden in de naoorlogse periode in Suriname te vestigen. De jurist en oud-Nederlandse diplomaat Alexander Heldring promoveerde eind 2010 op deze studie.
Rechts: de oprichter van de Freeland League, Isaac Nachman Steinberg in 1918
Als diplomaat op de Nederlandse ambassade in Polen begin jaren zeventig leidde Heldring een afdeling die verantwoordelijk was voor de afgifte van Israëlische visa aan Poolse Joden die door het communistische regiem het leven ernstig zuur werd gemaakt. Op verzoek van Jeruzalem behartigde de Nederlandse ambassade in Warschau de belangen van Israël. Begin jaren tachtig was Heldring werkzaam op de Nederlandse ambassade in Paramaribo. Zijn aandacht werd getrokken door een bladzijde in de Encyclopedie van Suriname waarin summier naar het Joodse kolonisatieplan van de Liga in Suriname werd verwezen. Na zijn uittreden uit de diplomatieke dienst wilde hij een politieke thriller over dit kolonisatieplan schrijven. Uitgevers toonden echter geen interesse en Heldring besloot het hele onderwerp van een historische en feitelijke kant te beschrijven.
De Liga werd in 1935 in Engeland opgericht tegen de achtergrond van de steeds ernstiger wordende Jodenvervolging door de Nazi’s. Zij zocht naar een dunbevolkt gebied waar Joodse kolonisten zich zouden kunnen vestigen zonder daarbij te streven naar een onafhankelijke Joodse staat. Op grond van deze doelstelling noemde de Liga zich ‘territorialistisch’, dit in tegenstelling tot de zionisten die wel naar een onafhankelijke Joodse staat streefden. Palestina was voor de Liga geen optie, omdat het nog onder een Volkenbondmandaat van de Britse regering stond, die een beperkt toelatingsbeleid voor Joden toepaste. Met haar doelstelling werd de Liga de concurrent van de zionisten. De laatsten vreesden namelijk dat de Britse regering (en later de Verenigde Naties) de territoriale plannen van de Liga als een acceptabel alternatief voor een Joodse staat in Palestina zouden beschouwen. Op het hoogste niveau in zionistische kringen werden territoriale plannen van de Liga als een dreiging opgevat. Hun inspanningen richtten zich op het dwarsbomen van de plannen van de Liga. Zo verspreidden zionisten de fabel dat de Liga als doel had van Suriname een Joodse staat te maken die zich van Nederland zou afscheiden.
In Het Saramacca project ligt de focus op het ontstaan en het verloop van de onderhandelingen tussen de Liga en de Surinaamse en Nederlandse autoriteiten en op de factoren die uiteindelijk hebben geleid tot het mislukken van dit plan. Deze studie is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. In de inleiding bespreekt de auteur de keuze van de Liga voor Suriname en de bronnen die hij voor zijn onderzoek heeft gebruikt. In het tweede hoofdstuk komen de volgende onderwerpen aan de orde: een eerder plan van de Liga om vóór de Tweede Wereldoorlog vijfenzeventigduizend Joden in Australië te vestigen, het Plan Mussert uit 1938 van de Nederlandse Nationaalsocialistische Beweging om een Joods Nationaal Tehuis in de Guyana’s te vestigen, de eerste besprekingen tussen de Liga en Nederland en het eerste debat in november 1947 in de Surinaamse Staten.
In het derde hoofdstuk behandelt de auteur de geëmotioneerde debatten in de Staten over de plannen van de Liga en de reacties in de Surinaamse pers. Hoewel de Staten in april 1947 met een kleine meerderheid akkoord gingen met de immigratie van dertigduizend Joodse kolonisten in Suriname was er tegenstand, vooral van de zijde van de Creoolse Nationale Partij Suriname (NPS). Deze partij vreesde een politieke en economische overheersing door de nieuwe Joodse immigranten en een verlies van haar leiderschapsrol in de Surinaamse politiek. De vrees bij de NPS werd ook nog gevoed door de zionisten die, zoals eerder gesteld, hun eigen agenda hadden.
In het vierde hoofdstuk gaat Heldring in op de financiële aspecten van het plan, de toenemende zionistische tegenstand, de groeiende weerstand in Den Haag tegen het kolonisatieplan, de ontwikkelingen in Palestina als gevolg van de stichting van de staat Israël in 1948 en de weerslag daarvan in Suriname. Aanvankelijk enthousiasme van Nederlandse zijde voor het Joodse kolonisatieplan maakte plaats voor groeiende weerstand die onder meer samenhing met de Koude Oorlog. De Nederlandse regering vreesde namelijk dat door de kolonisatie grote groepen politiek ongewenste elementen (lees communisten) Suriname binnen zouden komen.
In hoofdstuk vijf bespreekt de auteur het kantelpunt in het proces rond dit kolonisatieplan, waarna het bergafwaarts ging met de plannen voor het Saramacca-project. Daarbij ging het onder meer om de gewijzigde verhoudingen tussen Nederland en Suriname, de grotere invloed van de NPS in het Surinaamse politieke bestel na invoering van het algemeen kiesrecht in Suriname en spanningen binnen de Freeland League en met name tussen het hoofdkwartier in New York en de officiële vertegenwoordiger van de Liga in Nederland.
In het voorlaatste hoofdstuk behandelt Heldring de laatste fase van het Saramacca-project, een fase die de auteur typeert als ‘gerommel in de marge’. Tot februari 1956 koesterde de Liga de hoop dat het in Suriname nog zou lukken met haar kolonisatieplan. In februari 1956 schreef de toenmalige Surinaamse minister-president Ferrier aan de Liga dat de regering in Paramaribo het kolonisatievoorstel zou bestuderen: ‘Zodra een besluit tot stand is gekomen, zullen we u dit laten weten’ aldus Ferrier (p. 299). Ferrier nam hierna geen actie meer en zijn brief kan worden beschouwd als de slotscène in het drama van het Saramacca project. Hierna viel definitief het doek. Het laatste hoofdstuk is een slotbeschouwing waarin de auteur resumerend ingaat op de deelvragen in de inleiding.
Deze studie kent een aantal omissies. De eerste betreft de bestaansmiddelen van de Joodse kolonisten. Zij zouden zich gaan richten op agro-industriële ontwikkeling. De lezer blijft in het ongewisse wat voor soort agrarische en industriële activiteiten het precies betrof. Een tweede onderbelicht thema betreft de financiën. De Liga verwees naar invloedrijke Joodse organisaties en personen die grote belangstelling toonden voor de oprichting van een fonds, maar heeft nimmer namen van deze organisaties genoemd. Hoe serieus waren deze toezeggingen? Heldring gaat hier al te makkelijk aan voorbij door te stellen dat er geen financiers over de brug zouden komen zolang er geen bindende overeenkomst met de Surinaamse en/of Nederlandse regering bestond. De Liga had de totale kosten begroot op dertig miljoen dollar, dat wil zeggen duizend dollar per persoon, een irrealistisch bedrag voor een kolonisatie van een groep met een dergelijke omvang. En hoe zat het met het levensonderhoud in de beginperiode van de kolonisatie? De kosten gaan immers voor de baat uit. Een derde punt dat onderbelicht blijft, betreft de werving van Joodse kolonisten uit de overlevingskampen en uit Oost-Europa. Onduidelijk blijft hoe de Liga dacht de kolonisten te werven en te vervoeren naar Suriname. Een laatste aspect dat eveneens onderbelicht blijft en dat de slagingskans van dit kolonisatieplan zeer zeker in negatieve zin zou hebben beïnvloed, betreft de relatie met de concurrerende en invloedrijke zionistische beweging die zowel vóór als na de stichting van de staat Israël als doel had zoveel mogelijk Joden naar de nieuwe Joodse staat over te brengen. Het is niet ondenkbeeldig dat de kolonisatieplannen van de Liga bij een effectuering zouden zijn gedwarsboomd door de zionistische beweging, zoals zij dat in een eerder stadium had gedaan. Was het kolonisatieplan van de Liga daarom niet meer dan een hersenschim van enkele idealisten met oprechte en humanitaire bedoelingen? Na lezing van deze studie ben ik, in alle voorzichtigheid, geneigd deze vraag bevestigend te beantwoorden.
Ondanks deze tekortkomingen heeft de auteur een lezenswaardige studie geschreven. Heldring is erin geslaagd het Joodse kolonisatieplan in Suriname, zoals hijzelf schrijft, onder het vloerkleed van de geschiedenis te voorschijn te halen en een plek te geven in de Surinaamse, Nederlandse en Joodse historiografie. Een interessante vraag is uiteraard hoe de geschiedenis van Suriname zou zijn verlopen als het kolonisatieplan van de Liga wel was gelukt. Maar dit is meer een thema voor speculatieve fictie of een politieke thriller.
Alexander Heldring, Het Saramacca project; Een plan van joodse kolonisatie in Suriname. Hilversum: Verloren, 2011. 348 p., ISBN 978 90 8704 207 3, prijs € 35,00.
[uit Oso, 2011, nr. 2]
Zie ook The Saramacca Project
Spaans benauwd en het been van Stuyvesant
door Fred de Haas
Onderstaande brieven tonen de Spanjaarden die omstreeks het midden van de 17e eeuw nog heer en meester waren in het Caribisch gebied in al hun menselijkheid. Zij waren naar ‘de West’ (Las Indias) gestuurd om de belangen van de Spaanse monarchie te verdedigen en verkeerden vaak in weinig benijdenswaardige omstandigheden. Don Lope López de Morla, don Ruy Fernández, don Diego Guajardo Fajardo, de mensen waar het hier over gaat, waren commandanten in dienst van de Spaanse koning, gelegerd op Bonaire, Curaçao en St. Maarten, die soms jarenlang vergeefs wachtten op een antwoord van de Spaanse Kroon op hun brieven en noodkreten. Het waren soldaten die zich verwant voelden met de soldaten tegen wie zij moesten vechten, soldaten die elkaar met wederzijds respect behandelden als zij elkaars krijgsgevangenen waren (zie de correspondentie van Fuenmayor met Stuyvesant).
read on…Een naoorlogs joods kolonisatieplan voor Suriname
Gisteren, 25 november, promoveerde Alexander Heldring in Groningen op het proefschrift Het Saramacca project: een plan van joodse kolonisatie in Suriname.
Van 1946 tot 1948 onderhandelde een Amerikaans-Joodse organisatie, de Freeland League, met de Nederlandse en Surinaamse regeringen over de vestiging in Suriname van 30.000 joodse ontheemden uit Europa. Voormalig ambassadeur Alexander Heldring zet in zijn proefschrift de redenen waarop het plan afketste op een rij en toont aan waarom die merendeels op misvattingen berustten.
De joden die in Suriname gevestigd zouden worden, zouden Surinaamse onderdanen worden, maar wel zoveel mogelijk hun eigen joodse cultuur en jiddische taal behouden. Voor de Freeland League was vestiging in Palestina geen onmiddellijke optie, omdat zij, in tegenstelling tot de zionisten, niet naar het creëren van een onafhankelijke joodse staat streefde. Eind juni 1947 stemden de Staten van Suriname in principe ermee in om 30.000 joodse immigranten in Suriname toe te laten. Deze zouden zich vestigen in het Saramaccadistrict, ten westen van Paramaribo.
Er was echter veel tegenstand van zionistische zijde. Zolang Palestina onder Brits mandaat stond en de Britten massale joodse immigratie uit Europa belemmerden, zou Suriname immers als een aanvaardbaar alternatief voor een toevluchtsoord voor joodse ontheemden kunnen dienen. Ook de creoolse Nationale Partij Suriname (NPS) verzette zich tegen het plan. De NPS was bang voor mogelijke politieke en economische overheersing door de joodse immigranten. Na een aanvankelijk positieve opstelling besliste de Nederlandse regering dat het plan niet door mocht gaan. De regering vreesde dat zich onder de joodse immigranten uit Centraal- en Oost-Europa veel ‘communistische infiltranten’ zouden bevinden. Kort na de stichting van Israël (mei 1948) en onder Nederlandse druk besloten de Staten de onderhandelingen over de joodse immigratie ‘op te schorten’. Dit betekende in feite ‘stopzetten’. Nog tot begin 1956 heeft de Freeland League geprobeerd de onderhandelingen te heropenen, doch vergeefs.
ISBN handelseditie 9789087042073
Verschil tussen arm en rijk bestudeerd
Ontwikkelingssamenwerking kan beter
door Jeroen Heuvel
Het Koninklijk Instituut voor de Tropen in Amsterdam is naast museum ook uitgever. Vandaag twee boeken uit de vele publicaties nader beschouwd: Kapitalisme, kolonisatie en cultuur en Berichten over armoede.
Waarom zijn zoveel landen arm en andere rijk? Dit grote probleem van mondiale scheefgroei is niet van vandaag of gisteren. Het heeft een historische oorsprong in een ver verleden. Het is een deel van de globalisering, die volgens veel historici rond het jaar 1500 van onze jaartelling is begonnen. Arme en rijke landen in historisch perspectief is daarom de ondertitel van het boek Kapitalisme, kolonisatie en cultuur. Dit boek is bedoeld om ons bewust te maken van een aantal oorzaken van het uiteengroeien van arm en rijk. Dat kan ons helpen de situatie in afzonderlijke ontwikkelingslanden beter te begrijpen en om de huidige politieke verhoudingen op wereldschaal in onderlinge samenhang te zien.
Het aantal armen van onze wereld bedraagt ongeveer de helft van de totale wereldbevolking en de armen leven verspreid over tientallen staten, vooral in Zuid-Amerika, Afrika en Azië. De definities van armoede mogen verschillen maar het staat vast dat het verschil tussen arm en rijk aldoor groter wordt.
Auteur Dick Kooiman geeft in de inleiding van dit boek van 290 bladzijden te kennen dat volgens de World Development Indicators 2004 van de Wereldbank een op de vijf inwoners van de ontwikkelingslanden in extreme armoede leeft, dat staat voor minder dan 1 U$ per dag te besteden. In China en India is er weliswaar sprake van een economische expansie, maar in veel Afrikaanse landen en in Centraal-Azië is de armoede toegenomen> Het aantal Afrikanen dat met één dollar per dag moet rond zien te komen is tussen 1980 en2000 gestegen van 42 procent naar 47 procent. Dat is de achtergrond van de hedendaagse migratieproblematiek. Als ontwikkelingslanden geen producten kunnen uitvoeren, exporteren ze mensen.
De recente economische crisis zal de toch al kwetsbare ontwikkelingslanden harder treffen dan de westerse industrielanden. De wereldvoedselproductie zal achterblijven bij de toenemende vraag. Vruchtbaar bouwland wordt ingezet voor de productie van biobrandstoffen als vervangende energiebron, terwijl klimaatveranderingen de oogsten bedreigen. Het milleniumdoel om de wereldarmoede in 2015 gehalveerd te hebben, verdwijnt steeds verder uit beeld.
Hoe we armoede ook definiëren, er is onmiskenbaar sprake van een enorm mondiaal probleem. Waar komt dat schrijnende contrast tussen rijke en arme landen vandaan? Er zijn in de loop der tijden uiteenlopende antwoorden op deze vraag gegeven. Aan de ene kant ligt het allemaal aan de voormalige kolonisator, volgens het andere uiterste ligt het vooral aan de voormalige koloniën zelf.
In dit boek komen voor elke regio steeds enkele onderwerpen aan de orde, waaraan de ontwikkelingsgang van Europa en andere werelddelen kan worden geïllustreerd, zoals de plantage-economie in Zuid-Amerika, slavenhandel in Afrika. specerijenhandel in Azië en de confrontatie met de islam in het Midden-Oosten.Er zijn volgens Kooiman drie gangbare benaderingen van het probleem van de mondiale scheefgroei. Ten eerste is er de wereld-systeemtheorie. Die komt er op neer dat het kapitalisme als Europese uitvinding zich over de wereld uitbreidde en de niet-westerse landen heeft uitgebuit en onderontwikkeld: The West dominated the Rest. Vervolgens is er de opvatting dat cultuur het verschil maakt tussen arm en rijk. Europa heft zijn succes geheel aan zichzelf te danken omdat het over een cultuur beschikt die gunstig is voor economische vernieuwing. The spectacular rise of the West. De laatste benadering is van John Hobson en Andre Gunder Frank. Zij bestrijden het eurocentrisme en wijzen op de belangrijke bijdragen van Oost-Azië en het Midden-Oosten aan de westerse beschaving en rijkdom. Volgens hen lag het centrum van de wereldeconomie tot het jaar 1800 in Oost-Azië en is dat centrum slechts tijdelijk verschoven naar Europa. Het Westen heeft zich niet door eigen kracht ontwikkeld en beschikt zeker niet over een superieure wetenschap of ondernemingsgeest. Er was volgens hen no rise of the West, but a decline of the East. In het eerste hoofdstuk worden armoede en rijkdom vanuit de drie visies beschouwd en wijst Kooiman op hun tekortkomingen en eenzijdigheden. De andere dertien hoofdstukken gaan over:
– de Europese middeleeuwen als voedingsbodem voor expansie;- de ondergang van de vroeg-Amerikaanse beschavingen; Afrika en zijn slavernijverleden;
– zilverhandel in Zuid-Azië;
– kaste en kapitalisme in India;
– industrialisatie en de ondermijning van het handwerk;
– inheemse landbouw naar koloniaal model;
– China, vernuft en ijver als drijvende kracht;
– de uitzonderlijke ontwikkelingsgang van Japan;
– bloei en verval van het Islamitisch Midden-Oosten en Europa;- nationale bevrijdingsbewegingen en Mahatma Gandhi;
– de communistische revolutie en Mao Zedong
– Aziatische tijgers op het wereldtoneel.
De geschiedenis van de wereld noemt Kooiman hoogst relevant voor onze eigen tijd: ‘Als wij gaan beseffen dat wij niet alleen objecten zijn van de geschiedenis maar ook handelende subjecten met een eigen verantwoordelijkheid, dwingt ons dat tot het innemen van standpunten en maken van keuzes.’
Economische macht
De meeste oorzaken van de mondiale scheefgroei zijn een gevolg van het uitoefenen van politieke en economische macht. De ontvolking van Amerika door westerse infectieziekten was geen politieke opzet, maar de veroveraars toonden geen respect voor de inheemse bevolking. dat geldt ook voor de mensonterende slavenhandel in Afrika.
Er is niet alleen een groot verschil tussen rijke landen en arme landen. Er is ook sprake van scheefgroei binnen die landen zelf, grote delen van Engeland, de trotse wereldleider van weleer, zijn verpauperd. Ook binnen de meest succesvolle ontwikkelingslanden groeien arm en rijk steeds verder uit elkaar.
In Brazilië is de situatie ondanks de economische voorspoed niet veel beter. Brazilië heeft misschien wel de sterkste economie van de regio, maar de interne tegenstellingen zijn er ook het grootst. De 10 procent van de rijkste mensen beschikken over 75 procent van het bruto nationaal product en verdienen 14 keer meer dan het gemiddelde inkomen. Zij wonen vooral in Sao Paolo en Rio de Janeiro. Hier laat de elite prachtige accommodaties bouwen om te kunnen wonen, werken, winkelen en ontspannen. Armen uit het binnenland trekken naar deze regio en aan de rand van de steden liggen de beruchte favelas, de getto’s van de kansarmen en gemarginaliseerden. Ongeveer 60 procent van de bevolking leeft buiten de formele economie.
Een ander zorgelijk bijverschijnsel van de opmars van sommige ontwikkelingslanden is de ernstige verontreiniging van het natuurlijk milieu. China is de grootste producent en gebruiker van steenkool en kunstmest en de op een na grootste van chemische bestrijdingsmiddelen. De gevolgen lijken rampzalig. Men heeft berekend dat als China voor zijn inwoners een westerse levensstandaard weet te realiseren, het wereldverbruik aan grondstoffen zal verdubbelen evenals de nadelige effecten op het milieu. Als India, Brazilië en andere ontwikkelingslanden ook in die opzet slagen, kan het succes van deze landen een ramp betekenen voor de wereld. Iets dergelijks geldt ook voor de energievoorziening. Met hun economische groei dragen China en India samen 45 procent bij aan de toename van de energiebehoefte tot 2030. Dat betekent dat zonder wijziging van beleid de vraag naar energie in 2030 met 50 procent zal zijn gestegen. Met de bestaande technologie komt dat voor de periode tot 2030 neer op een stijging van de uitstoot van het broeikasgas kooldioxide met 57 procent.
Dr. Dick Kooiman heeft geschiedenis en niet-westerse sociologie gestudeerd aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Daar was hij tot 2007 verbonden aan de afdeling Sociale en Culturele Antropologie. Hij promoveerde in 1978 (Leiden) op de Bombay labour movement. Hij heeft eerder onder andere Communalism and Indian Princely States gepubliceerd. De laatste twee zinnen uit zijn boek: ‘Soms zijn wij te snel geneigd te denken dat we in een historisch beslissende tijdsfase leven. Maar nu is daar alle reden voor.’
Berichten over armoede
Het andere boek heeft als ondertitel: Een journalistieke kijk op ontwikkelingssamenwerking en is geschreven door Marc Broere. Hij is hoofdredacteur van lokaalmondiaal (www.lokaalmondiaal.net) en volgt de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking op de voet. Eerdere boeken van zijn hand zijn Afrika voetbalt!; Idi Amin, Het zout van Afrika en De bewogen beweging: Een halve eeuw mondiale solidariteit.
Dit boek maakt onderdeel uit van 1komma4miljard, een gezamenlijke debattenreeks van Icco en lokaalmondiaal over de toekomst van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking, www.1komma4miljard.nl.
Ontwikkelingssamenwerking is een onderwerp waar iedereen wel een mening over heeft. De meningen zijn niet altijd positief. Vanuit de politiek, de media en de samenleving komt er steeds meer kritiek op de effectiviteit van de werkwijze van de hulporganisaties.
In het boek Dead Aid van de jonge Zambiaanse econome Dambisa Moyo, roept de auteur westerse landen op om alle ontwikkelingshulp aan Afrika te stoppen. Ontwikkelingshulp is volgens haar de belangrijkste oorzaak van de armoede op haar continent. Dat soort hulp zorgt ervoor dat corrupte leiders aan de macht blijven en creëert een vicieuze cirkel van uitblijvende groei en achterblijvende buitenlandse investeringen.Hulp maakt Afrikaanse leiders lui en onverantwoordelijk voor hun volk.
Nederland heeft op het gebied van ontwikkelingssamenwerking een goede reputatie opgebouwd, als Broere. Maar de laatste jaren zijn de voorwaarden voor effectieve armoedebestrijding steeds verder onder druk komen te staan. Ontwikkelingsorganisaties zijn gedwongen om met elkaar te concurreren en schetsen een irreëel beeld van hun werk en reislustige Nederlandse burgers zetten hun eigen projecten op en maken daarbij pijnlijke gebeurtenissen.
Toen de internationale ontwikkelingshulp begin jaren zestig echt op gang was gekomen, was deze onderdeel van een uitgebreid pakket. Professor Jan Tinbergen, de Nederlandse econoom en Nobelprijswinnaar, lanceerde op verzoek van de Verenigde Naties een omvangrijk plan waarmee ontwikkelingslanden op eigen benen moesten komen te staan. Om het proces van economische verzelfstandiging te bevorderen zouden rijke landen zo lang als het nodig was 0,7 procent van hun bruto nationaal product uittrekken voor ontwikkelingshulp. Hulp was in dit plan een duwtje in de rug: handel was het belangrijkste. Met de komst van de Millenniumdoelen en de toenemende concurrentie tussen ontwikkelingsorganisaties lijkt ontwikkelingshulp te zijn gepromoveerd tot het belangrijkste. De Millenniumdoelen zijn de neerslag van diverse conferenties van de Verenigde Naties. De uitkomsten werden tijdens de Millenniumtop van 2000 aangenomen door 189 staatshoofden en regeringsleiders. De acht Millenniumdoelen beogen een halvering van het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, toegang tot basisonderwijs voor alle jongens en meisjes, gelijke rechten voor mannen en vrouwen, het met twee-derde terugdringen van het sterftecijfer van kinderen jonger dan vijf jaar,het uitbannen van ziektes als aids en malaria, een vermindering van driekwart van de gevallen van moedersterfte, een beter milieu en leefomgeving in ontwikkelingslanden en het ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling. Deze mooie voornemens moeten allemaal in 2015 gerealiseerd zijn.
Ontwikkelingssamenwerking is een gevecht tussen bottom-uppers en top-downers; tussen degenen die de wensen van de lokale bevolking serieus nemen en degenen die menen vanuit het Westen menen te kunnen bepalen hoe de mensen in die ontwikkelingslanden moeten ontwikkelen. Broere heeft veel ontwikkelingswerkers ontmoet, van zelfverklaarde ‘halve godheden’ tot ontnuchterde ploeteraars die openhartig vertelden over de dilemma’s van hun vak.
Dorpshoofd
De schrijfstijl van Broere is vlot en betrokken. Als voorbeeld volgt een fragment uit het artikel met de titel ‘Terug naar het front’:
‘Als journalist heb je zo je favoriete bronnen.(…) Als je echt eens diep wilt doorpraten over de dagelijkse praktijk van armoedebestrijding, dan is Willem Zevenbergen dé man. Zevenbergen is directeur geweest van SNV en directeur Afrika van het ministerie van Buitenlandse Zaken, en hij heeft als consultant honderden projecten begeleid en geëvalueerd.
Halverwege de jaren vijftig van de vorige eeuw vertrok Zevenbergen als piepjonge bestuursambtenaar naar Nieuw-Guinea. Als pionier, want ontwikkelingssamenwerking stond nog in de kinderschoenen, begon hij met het ontwikkelen van projecten voor de lokale bevolking. Hij introduceerde visvijvers en klapperaanplant, en begon met de bouw van een school in een afgelegen dorp. Terwijl de bouw al aan de gang was, werd Zevenbergen uitgenodigd bij het dorpshoofd. ‘Ik zat de hele avond en nacht met de oude man rondom het vuurtje in zijn boomhuis,’ blikt hij terug. ‘Het dorpshoofd bleek een probleem met de school te hebben. Hij vroeg: ‘Als dat schooltje klaar is, komt er dan een onderwijzer van de zending?’ Ik knikte, waarop hij vervolgde: ‘Deze onderwijzer zal met de kinderen gaan praten over Jezus. Als onze kinderen later doodgaan, komen ze op een plek waar wij niet zijn omdat wij deze Jezus niet kennen. Daarom wil ik niet dat de school er komt.’
Daar stond Zevenbergen dan als 22-jarige bestuursambtenaar. Gelukkig reikte het dorpshoofd zelf de oplossing aan. ‘Als ik hem kon garanderen dat kinderen die in Jezus geloofden op dezelfde plaats terecht zouden komen als hij en zijn generatiegenoten, dan had hij geen problemen met de school. Ik vroeg om een time-out en heb een paar dagen nagedacht. Toen ben ik teruggegaan en heb ik gezegd dat ik hem dat niet kon garanderen. Maar ik vertelde erbij dat zoals ik Jezus kende hij alle mensen die goed leefden na hun dood op dezelfde bestemming liet komen. Nu wilde hij een time-out. Na een paar dagen kregen we toestemming om de school af te bouwen.’
Voor Zevenbergen was de ontmoeting met het dorpshoofd bepalend voor de rest van zijn loopbaan als ontwikkelingswerker. ‘Ik heb veel geleerd van die man. Je moet niet als goedbedoelende wijsneus dingen willen beginnen, maar altijd overleggen met de lokale bevolking, altijd rekening houden met mogelijke gevolgen. Ga alleen met projecten aan de slag waarvan je weet dat mensen er zelf ook achter staan en er op korte termijn voordeel aan ontlenen, en neem er de tijd voor.’
Nog steeds is dit volgens Zevenbergen het cruciale punt waar alles binnen ontwikkelingssamenwerking om draait. In elk geval onder diegenen die armoedebestrijding centraal stellen. Ontwikkelingsorganisaties mogen dan een taal gebruiken waarin iedere vorm van paternalisme of bedilzucht is uitgewist, een taal die politiek correct klinkt met termen als dialoog, gelijkwaardigheid en ownership. Maar de praktijk is volgens Zevenbergen meestal anders. ‘Ontwikkelingssamenwerking is tot op de dag van vandaag een gevecht tussen bottom-uppers en top-downers; tussen degenen die de wensen van de lokale bevolking serieus nemen en degenen die vanuit híér menen te kunnen bepalen hoe de mensen zich dáár moeten ontwikkelen.’
Over de krachtsverhoudingen tussen beide groepen maakt hij zich weinig illusies. ‘Vanaf het moment dat ontwikkelingssamenwerking is ontstaan, zijn de top-downers in de meerderheid geweest, zeker op het gebied van samenwerking tussen overheden. Bij particuliere ontwikkelingsorganisaties zijn bottom-uppers sterker vertegenwoordigd.’
Beide boeken zijn verschenen bij KIT Publishers.