blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Koefoed Geert

Twee presentaties in Tori Oso

Op de S’77 avond van woensdag 27 februari zullen er twee boeken worden gepresenteerd. In het eerste deel van de avond gaat het om de nieuwe gedichtenbundel van Shrinivasi, Hecht en Sterk. Geert Koefoed verzorgt een korte inleiding en  Jit Narain, Guillaume Pool en Lila Gobardhan dragen voor uit de bundel. Daarna volgt een paneldiscussie waaraan het publiek mag deelnemen. In het tweede deel van de avond presenteert Karen van Gelder haar boek Hilde. Hieronder meer over dit boek. Beide publicaties zullen op de avond te koop zijn en u hebt de gelegenheid het boek Hilde te laten signeren door de auteur.

Hilde

Karen van Gelder verzamelt levensverhalen en maakt biografieën op maat. Ze woont afwisselend in Nijmegen en Paramaribo. Het leven in twee culturen heeft haar geïnspireerd tot het schrijven de roman HildeEen boek over de tweestrijd van emoties, liefde, teleurstelling, onbuigzaamheid, trots en trouw aan jezelf. Hilde is een oude dame die terugblikt op haar flamboyante leven. Ze groeit op in een welgestelde vrouwengemeenschap in de Surinaamse smeltkroes van rassen, rangen en standen. Ze wordt beschermd opgevoed en krijgt alle kans zich te ontwikkelen tot begaafd pianiste. Door een tragische gebeurtenis kiest ze voor een bohemien leven en een glanzende carrière, haar grote liefde achterlatend. Pas na een jarenlange strijd met zichzelf is ze in staat de demonen uit het verleden te overwinnen. Tijdens de presentatie vertelt Karen meer over zichzelf en over haar inspiratiebronnen. Zij put uit haar werk als counselor, haar eerdere ervaringen met levensverhalen en uit het concept ‘internal voice dialogue’ van de psycholoog Hubert Hermans. Zij zal ook voorlezen uit Hilde. Eerder schreef Karen van Gelder Van oude mensen de dingen die niet voorbijgaan. Dit is een verzamelbundel met kroniekjes van oude mensen die betrokken zijn (geweest) bij de stad Nijmegen.

Alle literatuurliefhebbers zijn van harte welkom op deze avond. De avond is vrij toegankelijk. Aanvang: stipt 20.00u.

Drie groten van de Surinaamse poëzie in ‘Plantage Hecht en Sterk’ van de Letterij

Shrinivási

Op woensdag 28 november staat Letterij, het programma met schrijvers, in het teken van poëzie uit Suriname. Drie grote Surinaamse dichters komen ter sprake: Michaël Slory, Shrinivási en Bernardo Ashetu. Van alle drie verschijnen of zijn net nieuwe gezaghebbende bundels verschenen.

Stempel eerste dag van uitgifte postzegel Bernardo Ashetu 2010

Uit het grotendeels ongepubliceerde werk van Bernardo Ashetu (1929-1982) werd de bundel Dat ik je liefheb samengesteld door Michiel van Kempen, die ook in samenspraak met Michaël Slory (1935) diens bundel Torent een man hoog met zijn poëzie bezorgde. De titel van deze aflevering van Letterij is ontleend aan de nieuwe bundel van Shrinivási (1926, tegenwoordig woonachtig op Curaçao), Hecht en sterk, met een Nawoord van Geert Koefoed. De dichters zijn dan weliswaar niet lijfelijk tegenwoordig, maar prachtige, zelden uitgezonden filmbeelden uit documentaires van zowel Slory als van Shrinivási tonen de uniciteit van deze dichters, de ‘grand old men’ van de Surinaamse poëzie.

Michael Slory en Michiel van Kempen. Foto © Monica van Kempen

 

Speciale gast is Michiel van Kempen, Bijzonder Hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam. Hij gaat in gesprek met uitgeverijredacteur en radiopresentator Peter de Rijk. De presentatie van de avond is in handen van Franc Knipscheer.

‘Letterij’ is een maandelijkse programmareeks van Uitgeverij In de Knipscheer in de Pletterij.

Locatie:  Pletterij, Lange Herenvest 122, 2011 BX Haarlem
Aanvang: 20.00 uur
Zaal open: 19.30 uur
De toegang: € 5,00
Reserveren: reserveren@pletterij.nl of 023 542 3540

Shrinivási: `Wat kan een mens als ik nog meer verlangen’

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de dichtbundel Sangam van Shrinivási.

door Michiel van Kempen

Hoe vaak heb ik de dood niet
openlijk welkom geheten
maar nu
levend binnen zijn grenzen
valt zijn getij mij bitter tegen

Dit is de eerste strofe van een van de gedichten uit de nieuwe bundel van Shrinivási, Sangam<t,1>. Buiten het verband van die poëziecollectie zou een lezer in deze strofe een gestorven ik-figuur kunnen herkennen die de stap naar de dood heeft gezet en zich pas dan realiseert dat het niet is wat hij ervan verwacht had. Maar binnen Sangam wordt de lezing van deze strofe heel anders: de ik-figuur wordt omringd door de dood. Niet de ik-figuur heeft zich bewogen naar de dood toe, maar de dood heeft zijn bereik verlegt, heeft zich als een vloedgolf opgedrongen aan het land van het leven. Zo belandt de ik-figuur in de paradoxale situatie die in de vierde regel wordt samengevat: levend binnen de grenzen van de dood. En vanuit deze lezing van Shrinivási’s gedicht krijgt ook de titel van de bundel er een heel ander aspect bij. Sangambetekent ontmoeting en binnen het oeuvre van Shrinivási is dat een bekende notie. Maar nooit eerder verkreeg de ontmoeting ook zo’n wrang aspect als met de ontmoeting van leven en dood die in deze bundel verwoord wordt.

In het idioom van de geciteerde strofe herkennen we onmiddellijk de stem van Shrinivási. Woorden als `dood’, `welkom’, `levend’, `grenzen’ en `getij’ geven allemaal iets weer van die unieke constellatie die de poëzie van Shrinivási is. In de combinatie van woordkeuze, toon, ritme en metrum staat een handtekening gegrift die maar van één dichter kan zijn. De strofe is daarenboven ook heel fraai structuur gegeven: de eerste versregel geeft een statige aanhef in een jambisch metrum (versvoeten kort-lang): hoe lang heb ik de dood niet welkom geheten. De derde versregel geeft de nadrukkelijke wending `maar nu’ en de vijfde regel geeft het contrast van de bittere realiteit tegenover de eerder uitgesproken welkomstwoorden. De tweede en vierde regel zijn met hun dactylen (lang-kort-kort) en een enkele trocheus (lang-kort) metrisch lichter en ondersteunen het contrast tussen de statige aanhef en de ernst van de vijfde regel.

Jaren ’80

De strofe is overigens niet zoiets als de sleutel tot de hele bundel, al drukt zij er wel het meest wezenlijke van uit. Maar in andere gedichten uit Sangam is die thematiek van de dood die het leven is binnengeslopen niet minder manifest aanwezig. Zo is Sangam als geheel de expressie van de jaren ’80 die de bundel langs de weg van de poëzie wil samenvatten. In die jaren was Shrinivási de grote afwezig-aanwezige in de Surinaamse bellettrie. In 1980 kwam zijn bundeltje Als ik mijn land betreed uit, een handvol gedichten, tezamen niet bepaald een piek in Shrinivási’s oeuvre. In 1984 bloemleest Geert Koefoed zijn gehele oeuvre in de prachtuitgave Een weinig van het andere. De laatste bijdrage aan die bloemlezing was een nieuw, lang gedicht, `Een ongebruikelijke stilte’. Het behoort tot het beste wat Shrinivási ooit geschreven heeft en opent nu de nieuwe bundel Sangam. Van een andere boekuitgave kwam het verder niet in de jaren ’80, maar weg was Shrinivási nooit helemaal. Praktisch alle gedichten uit Sangam vonden hun kronkelweggetjes naar de lezer. Het zes pagina’s lange gedicht `Ik loop weer over de plantage’, dat het hindostaanse leven in Commewijne tastbaar oproept, verscheen in het Suriname-nummer van Deus ex Machina. Andere gedichten verschenen in de Suriname-specials van Preludium en De Gids en op de Literaire Pagina van De Ware Tijd. Het gedicht dat begint met `ik wens jullie later zó terug te zien’ werd als Aan de jeugd van Suriname uitgebracht als jubileumuitgaafje bij zijn zestigste verjaardag op 12 december 1986. Nu dan, bij Shrinivási’s vijfenzestigste geboortedag, heeft de dichter in één machtige greep zijn verzen van een vol decennium samengenomen en aan de lezer voorgehouden, verzen in het Nederlands en enkele ook in het Sarnami: zie maar, zegt hij, zo was ons land, zo stond ik daarin, laat dit tot reflectie en troost zijn. Na Frits Wols met Zo anders… en Michaël Slory met Een andere weg was Shrinivási zo de derde dichter die binnen korte tijd uit de chaotische papieren van de jaren ’80 een belangwekkende bijdrage tot de Surinaamse poëzie distilleert. Shrinivási geeft geen doekje voor het bloeden, hij is bij wijlen uitermate fel (al sleurt die felheid hem een heel enkele keer ook mee naar de al te pompeuze retoriek van een gedicht als `Vergiftigd door beloftes’ of een gedicht waar het snoeimes nog wel eens mag worden gehanteerd over de SLM-ramp – niettemin is het misschien het mooiste wat er over die gebeurtenis is geschreven). Hij is er de man niet naar alles met de mantel der liefde te bedekken; het ontlopen van de werkelijkheid is geen weg om diep ingrijpende trauma’s te verwerken. Waaruit die belangwekkendheid bestaat, kan ik maar het beste Shrinivási zelf laten verwoorden:

Woorden brengen veel
aan het licht
daarom kleed ik hen
met een donker gedicht
waarin het regent
en waarin de zon
even maar opkomt

Geruggesteund door een prachtig oeuvre, maakt Shrinivási het de jury voor de Literatuurprijs van Suriname 1989-1991 wel erg gemakkelijk…

Onbegrensd

Het zou weinig moeite kosten om een uitvoerige analyse te schrijven van het gehele diepzinnige gedicht waarvan hierboven de openingsstrofe is weergegeven. Maar liever citeer ik een ander mooi gedicht:

Toen realiseerde hij zich
dat de rivier
toch maar een oever had
waarop hij stond
en naar de verte keek
waarin een beeld
uit vroegere dagen
langzaam maar zeker
was opgelost
zodat er toekomst
noch verleden was
verlangen niet
en eindelijk geen verdriet.

Het is een gedicht over de rust die eindelijk gevonden is, maar het is niet de rust van een rivier met twee oevers, maar die van een rivier met het wijdse, onbegrensde perspectief van de zee. Kijken we vanuit Surinames kust noord-noord-oost en is er dus sprake van een definitieve keuze voor het eigen land? Komt de ik hier tot een átman waarin het zijn op zich genoeg is, los van verleden of toekomst, trauma of wens? Lezers moeten zelf maar uitmaken wat ze in dit gedicht willen lezen. Wat het tot zo’n mooi gedicht maakt, is dat bij elke lezing ervan toch nog een ander perspectief open blijft.

Teer

Jammer is dat deze prachtige poëzie niet de druktechnische aandacht heeft gekregen die elke Surinaamse drukkerij aan een dichter van Shrinivási’s formaat verplicht is. De teksten staan lelijk ver naar links op de pagina, er zit enorm veel speling in de hoogte waarop de verzen beginnen, de paginacijfers onderaan huppelen mee en van de inktverdeling heeft Aktuaprint één kliederboel gemaakt. Het omslag ziet er van enige afstand uit alsof er een kop koffie over uitgegoten is. De geleding van de poëzie in onderscheiden afdelingen is niet helder, de vele citaten – afgedrukt in aartslelijke kapitalen – maken het beeld er ook al niet rustiger op en de vraag is of zo’n Margriet-achtige wijsheid als die van Donald Gardner (`Een liefdesgedicht heeft meer gewicht dan alle regeringen ter wereld’) niet beter achterwege had kunnen blijven. De Engelse vertalingen (van Charles McGeehan en Annette Tjon Sie Fat) waarmee Shrinivási niet-Nederlandstaligen tegemoet komt, ogen heel goed, maar hadden voor de overzichtelijkheid van het geheel beter bij elkaar gezet kunnen worden; vervelend is dat van één Engelse versie het origineel ontbreekt.

Tot troost kan ons zijn dat de gedichten zich loszingen van hun materiële neerslag op papier en in drukinkt. Veel van Shrinivási’s gedichten zetten zich al na eerste lezing vast in je geheugen en al lees je ze nog twintig keer, ze boeten niets aan fascinatie in. Sommige zijn zó teer, dat ik ze hier niet eens durf te citeren. En een flink aantal is eigenlijk al klassiek op het moment van hun publicatie. Ik zou niet weten wat er voor een dichter en zijn lezers meer te wensen viel.

Shrinivási, Sangam (Ontmoeting). Paramaribo 1991, 63 pagina’s.

[recensie verschenen in 1992]

Nationale Gedichtendag 2012

door Carry-Ann Tjong-Ayong

Wij nemen alvast een voorschotje met “Dichter bij jou”, een ad hoc tea-party in mijn huiskamer met dichters en publiek op zondagmiddag 22 januari. Wij, dat zijn Behr(Boudewijn Rikmenspoel), Merijn Schipper, Geert Koefoed en cat (ikzelf).

Tussen 15.00 en 17.00 komen poëzie-belangstellenden binnen, tot alle stoelen bezet zijn. Er zijn allerlei soorten thee: Engelse melange, groene thee, rooibos, Argentijnse mate, en Thaise thee. Er is Surinaamse bruine sopi kuku. De dichters dragen eigen werk voor en werk van anderen, zoals gedichten van Joke van Leeuwen, die de gedichtendagbundel Half in de zee schreef:

Beheersing

Iemand belt aan en noemt zich controleur
die kijken komt of alles het nog doet
hij vraagt niet of het goed is, want hij draagt
een uniform dat meepraat uit de knopen.

Onder de kussens vindt hij losse munten
onder de tafel een verborgen kind
onder het aanrecht vloeistof die kan doden
achter de ramen staat het uitzicht stil.

Hij trekt conclusies volgens een tabel
hij kent de codes, doet het punt voor punt
hij heeft een fraaie tas van runderleer
gel houdt het haar bijeen, de gulp staat open.

Voorbereiding op het examen

Bekijk de tekening op deze bladzij, zie
zo uiten wij hier schaamte, al zijn er
per provincie wel verschillen.
Oefen ook elke dag vooruitgang:
linkerbeen omhoog, één hinkel
rechterbeen. Buig nu, volg schema A tot C
daarmee toont u uw achting. U hoeft
de namen van de bomen niet te kennen
die weten zelf hun eigen namen niet.
Gebruik de regen als behang van broos
vertrouwen. Zoek wat u kwijt bent daar
waar het niet ligt, misschien vindt u dan
iets wat wij uit vrolijkheid verstoppen om
met moeite weer te laten vinden.
Sla nu de bladzij om. Dit hoofdstuk heet:
Zelf uw verwachting vouwen.

Eenzame uitvaart

De man van as zegt: neem mijn urn
bij mijn middel vast, ja zo, verstrooi mij
niet hier op het voorgeschreven gras, op
ander as van vorig jaar. Verstrooi mij als

een kruimelspoor, daar waar men voort-
stapt en iets meent te moeten. Leg mijn
verkleinde brein, mijn reumavoeten
onder de leuning van het viaduct

(bergje van niks, maar wel een bergje)
dan waai ik zelf als storend stof
op snelle auto’s ergens heen.
Toch licht. Toch tegenwoordig

Geert heeft een treffende bijdrage van Surinaamse dichters en leest uit de bundel Awese een paar gedichten van Johanna Elsenhout-Schouten. Ook Shrinivasi en Slory worden aan het
voornamelijk Nederlands publiek voorgesteld, voordat hij zijn eigen fijngevoelige poëzie leest. Dat hij leraar Nederlands aan de AMS is geweest is een voordeel. Hij weet de Surinaamse dichters goed te analyseren en een plaats te geven binnen de literatuur, wat zeer gewaardeerd wordt.

Behr, de dichter-monteur met zijn verrassend directe, maar tegelijk ontroerende stijl, leest voor uit zijn bundel Voor die liefde nie, de omslag is vervaardigd van stukken metaal uit de carrosserie vanuit zijn gesloopte auto met ingestanste titel.

Merijn, de dichter en literair deskundige leest uit eigen werk vanaf nonchalant verfrommelde gevouwen blaadjes, die juweeltjes onthullen. Ik doe mijn speciaal voor dit doel geschreven gedicht “Stroom” en Joke van Leeuwen, met als toegift “Chinees meisje” uit mijn “Tropenwarmte, winterkou”.

Wij drieën zijn verzameld in Dichtgroep Tegenzin en lezen elkaar regelmatig nieuwe gedichten voor ter beoordeling. Zo komen wij beter voorbereid voor het publiek, dat nu zichtbaar genietend onze creaties aanhoort. En dat is voor ons ook genieten.

26 januari ontmoeten wij elkaar weer in het Centraal Museum, dit jaar Het 6e Huis van de Poëzie in Utrecht, nu als toeschouwers en luisteraars bij voordrachten van Judith Herzberg, Rutger Kopland, Eva Gerlach, Ingmar Heytze en vele anderen.

Cat 27/1 2012

“Het leven blijft, altijd anders, altijd hetzelfde”

Een paar herinneringen aan Ton Wolf

door Geert Koefoed

Ton Wolf was een rationeel ingesteld mens. Een harde werker met een groot verantwoordelijkheidsgevoel, die hoge eisen stelde aan zichzelf en van zijn studenten een grote inzet en ernst verwachtte.
Maar Ton was ook een gevoelsmens. Hij was verknocht aan Suriname, bovenal aan de omgeving waar hij woonde. Hij nam mij vaak mee op een wandeling of een autorit, alleen om met me te delen hoe mooi hij het vond. “Hier is alles op zijn plek”, zei hij eens toen we door Vigilantia reden. Nu bedenk ik dat dat ook voor hemzelf gold: Ton was op zijn plek, in Boxel, in Suriname.
Vorig jaar oktober – het waren mijn laatste bezoeken aan Ton – maakten we op een zondagmiddag een rit over Uitkijk, Creola, en Christina Helena. We vonden het allebei prachtig, zeiden dat tegen elkaar en wezen elkaar dingen aan. Thuis gekomen zei Ton: “We vinden het landschap mooi, maar wat we eigenlijk mooi vinden is het werken, het gezwoeg, de mislukkingen en de successen waarvan het getuigt.” Voor hem had het landschap een vierde dimensie: het was beladen met geschiedenis, mensenwerk; en dat was wat het voor hem ontroerend maakte.
Op een andere – of misschien dezelfde – rit liet Ton mij een life opname van Bruce Springsteen horen, waarin deze, ter introductie van een song, over zijn vader vertelt. “Als je dit hoort,” zei hij, “voel je een mededogen met de hele mensheid”. En dat brengt mij bij een tweede grote liefde van Ton Wolf.
Ton hield hartstochtelijk veel van poëzie. Dit komt tot uiting in de bundels die hij, in samenwerking met de dichters, samenstelde uit ongebundeld werk van Bea Vianen, Begraaf mij in dit gruis (Okopipi, Paramaribo 2002) en Michaël Slory, Waar wordt de lucht gemolken (Vaco, Paramaribo 2003). Voor beide bundels schreef hij ook de inleidingen. “Vliegers van aandacht” heet zijn inleiding tot de bundel van Slory en het is een fantastisch mooi stuk; het is zelf bijna poëzie.
Van twee dingen bezit hij benijdenswaardig veel: tijd en aandacht. Hij kijkt naar een kind, een dier, een vrouw, hij leest een kop in De Ware Tijd; hij hoort een blad vallen; hij ziet het licht verkleuren. (…) Hij schrijft gedichten als vliegers. (…) Vliegers maken de lucht blauwer, de wolken witter en de zon warmer. Ze maken de wind tastbaar. Net als die vliegers stijgen Slory’s gedichten onverwacht om ons heen op, scheppen daardoor diepte en geven aan de gewoonste dingen de kleur van de onmiskenbaar eigen verwondering.
Aandacht is het sleutelbegrip, niet alleen in deze karakterisering van Michaël Slory’s dichterschap, maar ook in zijn inleiding tot Begraaf mij in dit gruis van Bea Vianen: aandacht, ontvankelijkheid en – daaruit voortvloeiend – mededogen:
Bij mij dringt zich een begrip als ‘mededogen’ op als ik lees hoe Bea Vianen ontroerd wordt door de meest alledaagse waarnemingen.(…) Vianens ontroering komt voort uit het inzicht (of is het een gevoel?) dat alles zowel eenmalig als tijdloos is en dat je dus in het eenmalige het tijdloze kunt ervaren en in het tijdloze het eenmalige. En omdat wijzelf evenzeer eenmalig als tijdloos zijn, kunnen wij ons openstellen voor het andere en de ander. Dat bedoel ik met ‘mededogen’: Bea Vianen staat aan de kant van haar onderwerp (…).
Ton en ik spraken vaak over Surinaamse poëzie; wij kenden elkaars voorkeuren. Toen ik hem in één zo’n gesprek vorig jaar oktober vroeg wat in zijn ogen een gedicht tot een ‘groot’ gedicht maakte, bracht hij dezelfde gedachte onder woorden: “Wat een gedicht voor mij groot maakt is het samengaan van het onnadrukkelijke en het tijdloze”. Ik vroeg hem of Shrinivási’s ‘Wij zien jullie gaan met handtassen’ (over de uittocht van Surinamers naar Nederland in de jaren ’70) daar een voorbeeld van was. “Ja, zeker,” zei hij, “en natuurlijk ook dat prachtige gedicht van Chitra Gajadin ‘toen had mijn moeder geen geld’. Dat ontroert mij telkens weer, iedere keer dat ik het lees.”
Als ik deze twee grote liefdes van Ton Wolf, die voor het, door mensen bewerkte, Surinaamse land en die voor Surinaamse poëzie met elkaar in verband breng, zie ik dat zij uit één en dezelfde bron voortkwamen: bewondering, liefde en mededogen voor de zwoegende, o zo kwetsbare, maar tegelijk ‘tijdloze’ mens. Ik laat Ton nog een keer zelf aan het woord, want beter en mooier kan ‘het tijdloze in alles wat voorbijgaat’ niet gezegd worden:
Je kunt heen en weer blijven staren tussen Peperpot en Staatsolie, in de ban van het verleden of van de toekomst, gegrepen door wroeging of begoocheld door grootsheid. Maar na een tijdje zie je dat die beelden hun betekenis krijgen van de rivier ertussenin. Die beweegt, die stroomt, die blijft – doordat ze aldoor voorbijgaat. Koffie ging, stookolie gaat, de rivier blijft. Het verleden ging, de toekomst komt, het leven blijft, altijd anders, altijd hetzelfde. (Uit de inleiding tot Begraaf mij in dit gruis)

Vogels

door Geert Koefoed

(een weerwoord op Woordloos)

Een voorval van ruim drie jaar geleden.

Felix en ik wandelden in het bos, ons bos. Het was lente, een zonnige dag. Vogels zongen dat het een aard had.

We waren een andere kant opgegaan dan gewoonlijk en liepen langs het meertje. We waren afgedaald naar de waterrand om de eenden te groeten en weer omhoog geklommen naar het pad.

Felix liet de wandelwagen voor wat-ie was en stapte dapper een eind voor mij uit, het donkere bospad op.

Na een poos bleef hij staan, als iemand die door iets getroffen wordt. Hij stond met zijn hoofd een beetje schuin naar beneden. Hij luisterde, luisterde intens.

Ik was hem intussen genaderd en hoorde hem zeggen: “vogels” – niet tot mij, voor zichzelf, bijna fluisterend.

Een van mijn lievelingsgedichten is santa van de Surinaamse dichter Trefossa, dat als volgt begint:

santa

a pis’ papira disi,

d’e wakti nanga pasensi

fu tyari den marki fu mi yeye,

a santa,

a santa lek’ Gado fesi

heilig

dit stuk papier,

dat geduldig wacht

om de tekens van mijn geest te dragen,

is heilig,

het is heilig als Gods gelaat

Voor mijn gevoel zeggen deze regels iets over het moment waarop ik Felix “vogels” hoorde zeggen. Niet dat ik er toen al aan dacht. Maar later zijn ze voor mij bij elkaar gaan horen, Felix’ vogels en Trefossa’s santa.

Het papier is voor de dichter heilig, er mogen alleen zuivere, oorspronkelijke woorden op komen te staan.

Taal creëert zo vaak afstand tot de dingen, tot de werkelijkheid. Ook als er geen sprake is van bijbedoelingen: verdoezelen, willen overtuigen, effectbejag – is de kans groot dat taal, alleen al door haar rationeel en abstraherend karakter, je van de werkelijkheid en je beleving ervan vervreemdt.

Maar er zijn momenten waarop in wat iemand zegt of schrijft, ‘alles’ lijkt samen te komen: werkelijkheid, beleving en taal. De taal brengt dan geen scheiding aan, is geen analyse van een situatie, geen reflectie op de ervaring. De woorden zijn enkel uiting en onderdeel van het verwonderd ondergaan van de werkelijkheid.

Dat was wat ik in Felix’ “vogels” hoorde.

Zuivere, oorspronkelijke taal – zoals de woorden van het nog ongeschreven gedicht waar Trefossa’s vel papier geduldig op wacht.

(28-06-07)

[uit Geert Koefoed, Album, 2011]

Helmans De sfinx van Spanje herdoopt

Op zondag 22 mei j.l. werd in literair theater Perdu in Amsterdam de heruitgave – na 75 jaar – van Albert Helmans De sfinx van Spanje gepresenteerd.

read on…
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter