blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Killinger Franz Pavel

De Suriname-plannen

door Nico Eigenhuis

Er zijn in de loop der eeuwen de nodige plannen geweest voor de ontwikkeling van Suriname. Onderstaand een overzicht van de plannen die het land in de loop der tijd direct of indirect raakten. Het is beslist geen complete lijst, maar wel een om met verwondering kennis van te nemen. read on…

Een Nederlandse visie op dekolonisatie

door Jerry Egger

John Jansen van Galen heeft meer dan 600 bladzijden nodig om in zijn recent verschenen boek, Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942 – 2012, te beschrijven hoe Nederland afstand deed van de meeste gebieden die het in de 17de en latere eeuwen wist te veroveren. Hij liet zich leiden door zijn centrale vraag: hoe de innerlijke strijdigheden in het Nederlandse dekolonisatiebeleid zijn te verklaren. Verder stelt hij de geladen vraag of zijn geboorteland het werkelijk zo slecht heeft gedaan. (p. 19) Soms geeft hij tot in de kleinste details weer hoe het eraan toeging en soms zijn het de grote lijnen. Het is wel steeds de Nederlandse visie. Bronnen uit de gebiedsdelen zijn maar weinig geraadpleegd. In de recente periode, vooral die na de jaren ’70 van de 20ste eeuw, kan hij gebruik maken van zijn eigen ervaringen als journalist die op reis ging naar Indonesië en de West en daar vaak leidende politieke hoofdrolspelers wist te interviewen.
Het vraagt veel uithoudingsvermogen om zo’n 577 bladzijden aan tekst door te nemen en dan nog de literatuurlijst (11 pp.) om te zien welke bronnen wel en welke niet zijn opgenomen. Het register (12 pp.) biedt de mogelijkheid om snel te zien waar de voornaamste spelers in dit hele proces voorkomen in het boek. Uiteindelijk heeft hij heel wat stof aangedragen om ermee in discussie te gaan, van mening te verschillen en andere dan de eigen conclusies te trekken. De nadruk in deze recensie ligt voornamelijk op ontwikkelingen in de West en minder op Indonesië, terwijl het laatste, zeker in de eerste helft van het boek, in ruime mate wordt beschreven.
Hoewel hij aangeeft dat de periode 1942- 2012 wordt behandeld, gaat hij terug in de tijd om het ontstaan van het Nederlandse koloniale rijk te verklaren. Bovendien geeft hij zijn eigen achtergrond. Die komt bekend voor: opgroeien in een klein dorp, Nederlands-Indië centraal stellen in het denken over de koloniën, studeren in Amsterdam en daar terecht komen in de linkse beweging, zelfs een relatie krijgen met een bekende Surinaamse schrijfster en meer van dergelijke ontboezemingen. Je zou hieruit de voorzichtige conclusie kunnen trekken dat Jansen van Galen zichzelf de beroerdste niet vindt om over dekolonisatie te schrijven. De contemporaine periode komt uitgebreid aan bod waarbij politici die nog in leven zijn, worden beschreven. We kennen allemaal de lange tenen van Caraïbische politici. Het zit wel goed in dergelijke handen gelet op zijn achtergrond.
Volgens Jansen van Galen begint het dekolonisatieproces op een nauwkeurig vast te stellen tijdstip. Het is 6 december 1942 wanneer de in ballingschap levende koningin Wilhelmina zich richt tot haar onderdanen vanuit Londen. Na de oorlog belooft zij een rondetafelconferentie waarbij het koninkrijk zal worden aangepast. Tot in de kleinste details vertelt de auteur hoe de rede tot stand is gekomen. Hij weidt uit over de aanval op Pearl Harbor precies een jaar voor die toespraak en geeft en passant ook nog aan dat Feyenoord van Ajax won in Rotterdam. Waar was de redacteur, vraag je je af, die de schrijver een klopje op de schouder gaf en vriendelijk zei dat het leuke details zijn, maar het rode potlood er doorheen haalde, want dat scheelde weer anderhalve bladzijde. Als het consequent was gedaan had dat een behoorlijk afgeslankte publicatie opgeleverd.
Een punt van discussie is de datum die Jansen van Galen gebruikt. De toespraak van Wilhelmina is het Nederlandse moment van dekolonisatie. In de voormalige koloniën kunnen andere tijdstippen worden gegeven. Als verzet een wezenlijk onderdeel is van de geschiedschrijving dan hebben in het geval van Suriname de marrons zich veel eerder vrij verklaard van de kolonisator. Curaçao kan het voorbeeld van Tula aanhalen die al uiting gaf aan de drang naar vrijheid. Dit wordt rigoureus door de auteur van de hand gewezen. Slavenopstanden waren in zijn ogen niet revolutionair maar hadden vaak meer te maken met heilsbewegingen. Latere nationalisten zoals Eddy Bruma en Helmin Wiels op Curaçao zouden de leiders van de opstanden ‘gebombardeerd’ hebben tot ‘boegbeelden van nationalisme en strijd voor onafhankelijkheid.’ (p. 76) Het is al eerder gezegd; dit is een Nederlandse visie op dekolonisatie. Er is weinig ruimte voor lokale perspectieven, initiatieven en opvattingen.
Van Galen gaat uitgebreid in op de voorlopers die tot 1942 probeerden de officiële Nederlandse opvattingen over de overzeese gebieden te beïnvloeden. Overdaad schaadt. Een selectie had beter gewerkt. De nadruk ligt bijna volledig op Nederlands-Indië. De West wordt in enkele alinea’s, soms enkele bladzijden, afgedaan. De couppoging van Killinger stelt niet veel voor en eigenlijk is hij een ‘operettefiguur’. (p. 129) Hierbij haalt hij de ‘Surinaamse’ historicus Hans Ramsoedh aan. Het is interessant dat hij expliciet verwijst naar de nationaliteit, iets wat hij niet doet bij andere historici. Waarom? Legitimeert dat de kwalificatie van Killinger? Als hij in de Surinaamse kranten van 1910 en 1911 had gekeken, was hij misschien tot een andere conclusie gekomen. Er bestond overweldigende belangstelling voor het proces want deze poging had behoorlijk wat losgemaakt in een kolonie die nauwelijks in de belangstelling van het moederland stond. Maar voor Jansen van Galen heeft ook dit geval niks te maken met dekolonisatie.
Lezers die niet veel weten van Nederlands-Indië worden door Jansen van Galen ingelicht over het opkomende nationalisme waarbij de islam een belangrijke rol speelt. De eerste helft van de 20ste eeuw is van belang om te begrijpen wat na de Tweede Wereldoorlog gebeurt. Verschillende nationalisten krijgen hun opleiding op Europese scholen of gaan zelf naar Europa. Een korte biografische schets van de latere leider Soekarno (pp.165-166) geeft een goed beeld van de ontwikkeling die hij doormaakt en hem uiteindelijk tegenover de kolonisator zal plaatsen. Vooral geschiedenislessen maken hem duidelijk dat de Nederlandse visie op de ontwikkelingen in zijn land wordt gepredikt terwijl de opstand van de Javaanse prins Diponegoro in Atjeh ‘als laaghartig verraad wordt voorgesteld.’ (p. 166) Deze schetsen die van meerdere spelers in het dekolonisatieproces worden gegeven, werken goed in dit boek. Er zijn ook portretten van onder anderen Henck Arron en Betico Croes.
De nadruk in het boek ligt op ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog. Het onbegrip over en weer speelt een belangrijke rol in het dekolonisatieproces. In het laatste hoofdstuk staat een interview uit die tijd met Willem Drees. Hij kijkt terug op de situatie in Indonesië en vraagt zich af of het anders had gekund. Nederland vond Soekarno na de oorlog een collaborateur met de Japanners. Hij pleegde voortdurend woordbreuk en de manier hoe alles verliep, inclusief de politionele acties, was onvermijdelijk. (p. 556) In zijn ogen had Nederland het zo slecht niet gedaan. Dat is juist het probleem. Er bestaat geen goede of succesvolle dekolonisatie omdat er geen goede of succesvolle verovering van gebieden bestaat. In het eerste deel van het boek suggereert Jansen van Galen min of meer hetzelfde: ‘Zo gaat het koloniale debat in Nederland steeds over het “beheer”, nooit over het “bezit” van koloniën.’ (p. 95)
In het geval van de verschillende Caraïbische eilanden verloopt het proces niet zoals Nederland het graag zou willen. Daar wil het juist heel graag de gebieden afstoten, maar de eilanden staan niet te springen om onafhankelijk te worden. Bovendien maken de Verenigde Staten zich zorgen over wat er zal gebeuren als Nederland zich terugtrekt. Op pagina 479 somt Van Galen problemen van vooral Curaçao en Sint Maarten op: corruptie, dubieuze financiering van projecten, vriendjespolitiek, verstrengeling van belangen en zo meer. Streep de twee Caraïbische eilanden door en zet enkele Zuid-Europese landen daarvoor in de plaats. Dekolonisatie is geen proces dat netjes verloopt.
Ten slotte een voorbeeld met betrekking tot Suriname dat veel zegt over de manier waarop Van Galen kijkt naar dit proces. Hij beschrijft de bouw van het Onafhankelijkheidshotel om gasten in november 1975 op te vangen. Deze bouw werd niet voltooid en uiteindelijk brandde die af, ‘en nog meer dan twintig jaar zal de geblakerde ruïne er in toenemende staat van aftakeling staan. Als het niet zo voor de hand lag zou je het symbolisch noemen.’ (p. 389) Helaas maakt hij zijn verhaal niet af. Uiteindelijk is het gebouw gesloopt. Daar staat nu Royal Torarica, helemaal op eigen kracht ontworpen, gefinancierd en opgezet. Dit laatste past niet in het plaatje van Suriname als het voorbeeld van een mislukte dekolonisatie.
John Jansen van Galen: Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2013. ISBN 978 90 254 3530 1

Suriname in Boedapest

door Michiel van Kempen

Als ik uitgenodigd word om colleges te komen geven in Hongarije, dan weet ik dat ik me erop moet voorbereiden dat alles wat ik over Suriname en de Antillen (jaja, de voormalige…) ga vertellen volstrekt nieuw is voor het toeluisterend publiek, voor de studenten evenzeer als voor de docenten. Wat creolen zijn en waar die vandaan komen, wat hindostanen zijn en dat die de meerderheid van de Surinaamse bevolking uitmaken, dat boeroes en protestant blanku niet hetzelfde zijn als witte Nederlanders, wat het verschil is tussen Papiamentu en Sranantongo enz. enz. enz. Het lijkt daar waarachtig Nederland wel!

read on…

De West in Hongarije

door Michiel van Kempen

 

De Néderlandisztika Tanszék, oftewel de afdeling Nederlands van de Universiteit van Debrecen in Oost-Hongarije, huist in een monumentaal gebouw dat in de nadagen van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie werd neergezet. Ongetwijfeld voelen de studenten – de universiteit telt er 30.000 in totaal – op hun royale campus dat ze bij de onderwijstop van hun land horen. In de nazomerzon slenteren ze graag langs de grote fonteinenpartij of zitten op de trappen een sigaretje te roken (mijn indruk is dat er veel straffer gerookt wordt dan in Nederland). Toch zijn de studenten allerminst verwende rijkeluiskinderen: de colleges beginnen om 8 uur ’s ochtends en gaan met enkele kortere pauzes non stop door tot 8 uur ’s avonds.

Onlangs is er nieuw Erasmus-uitwisselingsverdrag tussen de Universiteit van Amsterdam en de Universiteit van Debrecen gesloten, dat het mogelijk maakt dat docenten over en weer voor een periode komen doceren. En zo gewerd mij de eer als eerste een uitnodiging te mogen ontvangen van Dr. Gábor Pusztai, die de afdeling Nederlands leidt. Verschillende keren kreeg ik de verbaasde vraag als ik vertelde dat ik in Debrecen een cursus Nederlands-Caraïbische literatuur ging geven: ‘Maar zijn ze daar in Hongarije in geïnteresseerd dan?’ Jazeker, juist in kleinere landen waar ook Nederlands gestudeerd kan worden, is er een bijzonder belangstelling voor de ‘randgebieden van het Nederlands’; voor de koloniale literaturen van Nederland dus. Mogelijk omdat men vanuit de eigen positie in de neerlandistiek extra muros veel van de relatieve marginaliteit van de koloniale literaturen tegenover het ‘centrum’ Nederland herkent.
Een vakgroep Nederlands als die in Debrecen hoort natuurlijk tot de kleinere afdelingen van Hongarijes tweede universiteit. Dat verschaft de colleges direct een bijzondere intimiteit. We scharen ons rond een tafel in de bibliotheekruimte waar een video staat opgesteld. De groepen die ik college moet geven, zijn klein en dan ook nog enigszins uitgedund omdat sommige studenten stage lopen in Nederland. Ik realiseer me maar al te goed hoe razend moeilijk het Nederlands moet zijn voor iemand uit de Finnisch-Oegrische taalfamilie. De voordehandliggende wijze waarop in veel andere westerse landen praktisch iedereen zich van het Engels bedient, is in Hongarije vrijwel afwezig. Oudere taxichauffeurs spreken een mondje Duits, maar hippe jongeren die ik op straat de weg vraag in het Duits en het Engels, halen onverschillig de schouders op en lopen door. ‘Wij zijn een trots volk,’ verklaart een Hongaar met wie ik de lange busreis van Boedapest naar Debrecen maak.
De taal- en cultuursituatie van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba is complex, en ik betwijfel of de braaf jaknikkende tweedejaarsstudenten, die net één jaar Nederlands gehad hadden, het hele relaas kunnen volgen. Een gelukkige greep is dan weer de film Brokopondo, verhalen van een verdronken land van John Albert Jansen. De Saramakaanse dichter/schrijver Dorus Vrede vertelt daarin hoe de Saramakaner marrons van hun geboortegrond werden verdreven, toen het stuwmeer in midden-Suriname werd aangelegd. Ik snap maar al te goed hoe ‘exotisch’ een tropenkolonie met enthousiast dansende marrons moet overkomen voor dit publiek uit centraal Europa. Maar voor Dorus Vrede is het Nederlands óók een aangeleerde taal en hij praat langzaam en plechtig, staande in zijn korjaal midden op het van Blommesteijn-stuwmeer op de plaats waar ooit zijn geboortedorp Lombe lag.
De dagen vliegen om. Ik vertel over de slavernij en ja, natuurlijk over die ene Hongaar die de geschiedenisboeken van de West heeft gehaald: Frans Pavel Killinger die in 1910 een poging tot staatsgreep deed in Suriname. De derdejaars lezen de allereerste tekst van een migrant uit de West die naar Europa trok: Mijn aap schreit van Albert Helman. En de tweedejaars mogen zien hoe de vorming van de canon van klassieke teksten heel anders in zijn werk gaat in de West dan hier in Hongarije – ze hebben trouwens enorme moeite om zelf met de naam te komen van een Hongaarse winnaar van de Nobelprijs voor Literatuur.
Het is 8 uur ’s avonds, ik heb beamer en laptop ingepakt, papieren geordend en merk tot mijn stomme verbazing dat er helemaal niemand meer aanwezig is. Ik doe de lichten uit, draai de deur op slot en een seconde gaat de gedachte door me heen dat ik als allerlaatste vlaggendrager van de Nederlandse cultuur en haar voormalige koloniën hier, bijna in Transsylvanië, het allerlaatste betoog heb afgestoken. Maar maandagochtend om 8 uur staan de studenten weer vol goede moed voor de deur van het instituut Nederlands in Debrecen.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter