Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Noodzaak voor verder onderzoek van het Sarnámi
Verslag in woord en beeld van het Sárnami congres
Deze pagina is geheel gewijd aan de vorige week (5/6 mei 2017) gehouden Sarnámi-conferentie, gehouden in het Universiteits guesthouse in Paramaribo. Moderatoren tijdens de discussies waren Indra Djwalapersad, Radjen Baldew, Bhola Narain en Maurits Hassankhan. Op deze literaire pagina zijn korte verslagen van de gepresenteerde lezingen opgenomen, gemaakt door Sita Patadien [SP] en Hilde Neus [HN]. Er was ook vertier. In de avonduren werden er baithak gana liederen ten gehore gebracht door Kries Ramkhelawan en zijn gezelschap. Op de tweede dag waren er diverse auteurs die voordroegen uit eigen werk. Ook presenteerde de toneelgroep Hasti Masti onder leiding van Shanti Matai een sketch die mooi aansloot bij het thema van de conferentie: grootouders die moeite hebben om te communiceren met hun kleinzoon, omdat die het Sarnámi niet spreekt. Vastlegging en overdracht is belangrijk bij het voortbestaan van een taal. Voor het Sarnámi is de prognose positief en deze conferentie draagt daar zeker aan bij. Alle foto’s: Michiel van Kempen. read on…
De betekenis van Nauyuga voor het verdere leven en carrière
door Bris Mahabier en Naushad Boedhoe
In dit hoofdstuk zal in kort bestek worden geschetst wat de betekenis van de vereniging Nauyuga is geweest in het verdere leven en de carrièreontwikkeling van haar oud-leden. Wat hebben oud-leden in Nauyuga geleerd, hoe hebben de in verenigingsverband opgedane kennis en vaardigheden een rol gespeeld in hun leven en carrière en welke vriendschappen en andere relaties heeft Nauyuga opgeleverd? read on…
Dieren in de Surinaamse kinderliteratuur: info voor jeugdbegeleiders
door Els Moor
Kinderen hebben over het algemeen belangstelling voor dieren. Ze vinden het dan ook fijn om verhalen over dieren te horen of om er boeken over te lezen en de plaatjes te bekijken. In ons land met zijn rijke natuur leven veel-veel dieren, van verschillende soorten. Wilde dieren in het bos, maar ook tamme bij mensen. Er zijn verhalen over dieren van vroeger, zoals over Kantjil en Anansi, maar kinderboekenschrijvers van nu hebben zelf verhalen verzonnen waarin dieren een belangrijke rol spelen, of boeken met illustraties zodat kinderen de verschillende dieren leren kennen. We geven hieronder een overzicht van kinderboeken waarin dieren belangrijk zijn. Dat zijn er heel wat, maar vanwege de ruimte moeten we een keuze maken.
read on…2013: Shrinivási-jaar
door Effendi N. Ketwaru
Voorlezen is belangrijk: een voorbeeld
door Els Moor
Boekenactie in Nickerie
![]() |
Martin Panday |
In Nickerie (inclusief Wageningen) kunnen alle leerlingen momenteel Surinaamse kinder- en jeugdboeken bestellen via hun school. Via de school hebben de leerlingen gratis een informatieve krant gehad waarin interviews met 10 Surinaamse schrijvers en informatie over 53 boeken. De geïnterviewde schrijvers zijn: Rappa, Effendi Ketwaru, Alphons Levens, Susan Leefmans, Anne Huits, Frits Wols, Nelius Codrington, Carla Sanichar, Martin Panday en Ismene Krishnadath. De leerlingen kunnen ook meedoen met een prijsvraag. De prijsvraag is een samenwerking van Dagblad Suriname en Publishing Services Suriname. Leerlingen kunnen een boekenpakket en een geldprijs kunnen winnen. Dit schooljaar zullen twee keer tien winnaars worden uitgeroepen.
Effendi Ketwaru

Wie was Anil Ramdas?
door Els Moor
Op donderdag 16 februari, zijn 54ste verjaardag, overleed de veelzijdige mediawerker en schrijver Anil Ramdas in zijn woning in Loenen aan de Vecht, Nederland. Anil Ramdas was Surinamer van geboorte en heeft het grootste deel van zijn leven in Nederland gewoond.
read on…Jit Narain
door Michiel van Kempen
Met twee voeten in de modder van de rijstvelden, de blik speurend naar het altijd wijkende vaderland in de verte: zo heeft Jit Narain zijn poëzie geschreven. Hij werd geboren op 7 augustus 1948 te Livorno, een plaats niet ver ten zuiden van Paramaribo in Suriname. Hij groeide op binnen een homogeen hindostaanse cultuur en kwam op de lagere school in contact met de `buitenwereld’: andere talen, andere bevolkingsgroepen. Hij maakte de overgang naar de stad, behaalde het middelbare school-diploma en ging naar Nederland om medicijnen te studeren. In 1979 vestigde hij zich als huisarts in Den Haag, om eerst in 1991 weer te repatriëren. Hij beheert nu een polikliniek in het district Saramacca en bouwde achter zijn huis een cultureel centrum.
In zijn jaren in Nederland ontplooide Jit Narain zich als de peetvader van de literatuur in het Sarnami, de taal van de Surinaamse hindostanen, waarin tot aan het einde van de jaren ’70 nooit boekuitgaven waren gerealiseerd. Narain stichtte een collectief van schrijvers, gaf een tijdschrift in het Sarnami uit en schreef samen met de indoloog Theo Damsteegt een leerboek Sarnami. Begin 1978 kwam eerste dichtbundel Dal bhat chatni: Rijst, gele erwten, chutney – het dagelijkse voedsel van de eenvoudige hindostanen. Jit Narain stond tussen hen in, bezong voor hen de eigen geschiedenis in hun `boerentaal’, tilde die taal op tot een literair niveau en toonde met vertalingen van die poëzie en met zijn Nederlandstalige werk in een achttal bundels de buitenwacht het wezen van de hindostaan. `Ik schrijf voor mijn ajá [grootvader van vaderskant] en zijn generatie; ik ben hun verschuldigd hun geschiedenis en hun taal niet weg te laten vagen.’ In zijn laatste poëzie bezint hij zich op het leven als een deelhebben aan de begrensde tijd, een leven dat vuil maakt, maar dat ook kleurrijk is en hoop geeft, soms tegen de wanhoop van het schrijven en de dood in.
Jit Narain
arkáthi se máre kantráki
tohre pe ká gujral, orhni ká ká chipáis
denh pháre khun bujbujáy
i ghát man ná bháwe, u pardesi sujháy
kabbo man karke kabbo dil tút jáy
ham atkal holland men jiw bhatke
ká sikhli tose itihás re
bakrá ke mailá sáth ham baih jáb
talphalát ohí orhni tare nánk dabáy ke
[Vertaling:]
contractarbeiders zo talrijk dankzij de ronselaars
wat is u niet overkomen, hoeveel houdt de sluier niet bedekt
het bloed bruist ‘t lichaam scheurend omhoog
deze oever is niet goed voor mij, de andere voelt vreemd
soms barst ‘t innerlijk soms breekt ‘t hart
als een graat in de keel blijf ik in holland hangen, mijn ziel doolt
wat heb ik door uw geschiedenis geleerd
met het vuil van de hollanders drijf ik weg
spartelend onder die sluier, neus dicht voor de stank
[Vertaling: Jit Narain & Effendi Ketwaru]
Badal: enige krabbels over kriebels
door E.N. Ketwaru
Badal, de hoofdfiguur uit de gelijknamige roman, behoort tot die onuitstaanbare mensen die we allemaal wel eens hebben ontmoet: figuren die elk gesprek aangrijpen om hun feitenkennis ten toon te stellen. Het zijn verbale spammers en je zou met liefde hun nek willen omdraaien. Het merkwaardige is dat Badal’s gesprekspartners – altijd vrouwen – hem blijven opzoeken om van zijn ‘prikkelende’ persoonlijkheid te genieten. En ook al leveren de vrouwen hier en daar wel kritiek op zijn intellectualisme, nergens laten ze merken dat ze hem een grote charlatan vinden. Want een charlatan is Badal natuurlijk wel omdat driekwart van zijn feitendiarree gestolen is van de essayist Anil Ramdas.
Reclame
Hier ga ik even buiten mijn boekje want het vervelende is dat Anil Ramdas zijn hoofdfiguur, Badal, ontworpen heeft met nadrukkelijke verwijzingen naar zijn eigen leven als essayist. Het boek schreeuwt als een dorpsomroeper om Badal’s leven te vergelijken met die van de schrijver Ramdas, met alle problematiek die zo’n vergelijking natuurlijk voortbrengt. En waar de essayist Ramdas zelf zijn lezers op den duur begon te vermoeien door zijn eeuwige verwijzingen naar het postmodernisme, naar Naipaul, Stuart Hall en Edward Said, valt het absoluut niet mee om voor de zoveelste keer, nu via Badal, met Ramdas’ stokpaardjes geconfronteerd te worden. Je slaat steeds sneller de bladzijden om in de hoop iets te lezen dat op een verhaal lijkt. Het boek, 412 forse pagina’s, laat zich daarom consumeren als een Amerikaanse tv-serie die om de tien minuten telkens door dezelfde reclame onderbroken wordt. Met wat huis- tuin- en keukenpsychologie ligt het voor de hand dat Badal zijn feitenkennis gebruikt om indruk te maken en om zijn eigen kwetsbaarheid te verhullen. Maar om een bos te beschrijven, hoef je als schrijver niet alle bomen op te noemen.
Cold turkey
Hier komt nog bij kijken dat de roman geen mensen van vlees en bloed heeft. Badal is niet alleen onuitstaanbaar als type, maar lijkt ook onbestaanbaar. Badal is net als Anil Ramdas essayist en alcoholist – beiden hindostanen, toe maar – en na zijn zoveelste beschamende dronkenschap besluit hij – Badal – om van zijn verslaving af te komen. Hij sluit hij zich drie dagen op in een hotelkamer om af te kicken. Als zijn vrouwelijke gesprekspartner hem kort daarna vraagt hoe het afkicken ging, zegt hij dat het in enkele dagen voorbij was, met de gebruikelijke verschijnselen, maar zonder enige kalmerings- of andere hulpmiddelen:
‘Na drie dagen was het over?’ vroeg ze.
‘Wat tremor, meer niet.’
‘En toen?’
‘Ik waste en schoor me, trok schone kleren aan ging naar een speciaalzaak en kocht een paraplu, een Senz Original. Vijfenvijftig euro, maar het weer in Zandvoort zal me niet kleinkrijgen.’
Zou je als lezer die Badal niet willen schieten? Al was het alleen maar om die gespeelde macho-achteloosheid waarmee hij zijn afkicken vermeldt om in een adem over te stappen op z’n speciale paraplu: shaken, not stirred.
Maar hoe komt een angsthaas als Badal erbij om radicaal – cold turkey – met drinken te stoppen? Iemand die alle feiten kent, hoort te weten dat het afkicken van alcohol zonder bijstand of hulpmiddelen levensbedreigend is. En waarom wijdt de schrijver aan zo’n kardinale daad in Badal’s leven slechts enkele regels? Bovendien ondervindt Badal nergens in het verhaal substantieel last van onthoudingsverschijnselen, hoogstens in het begin: ‘wat tremor, meer niet’. Badal is een medisch wonder.
Kriebels in de broek
Behalve een medisch wonder, is hij ook een kosmopoliet. Hij wipt van het ene werelddeel naar het andere alsof hij even iets gaat halen bij de supermarkt om de hoek, hij weet alles van kunst en cultuur, kortom, hij gilt het op alle bladzijden uit dat hij tot Het gilde van de culturele en intellectuele elite behoort. Ook vrouwen vallen hem dus ten deel. Maar hier wordt niet gewipt. Intellectuele Adonis die Badal is, bestaat zijn geslachtsdaad uit oeverloze gesprekken met de vrouwen die hijgend – maar slechts figuurlijk – aan zijn lippen hangen.
Op deze vrouwen valt wel het een en ander aan te merken. Ten eerste zijn de gesprekken met de vrouwen – die driekwart van het boek vullen – heel onrealistisch. Ze lijken op telefoongesprekken die Badal met zichzelf voert. De vrouwen krijgen geen eigen stem, geen eigen karakter, mee. Ramdas gebruikt deze gesprekken als een vehicle om wat variatie in de feitenbrij van Badal aan te brengen. Ten tweede zijn de verhoudingen met deze hoogbegaafde vrouwen onnatuurlijk kuis. Badal brengt nachten alleen met de vrouwen door, maar Badal wipt niet. Hij en zijn vrouwen filosoferen. Over films, over van alles en nog wat, in de meest elementaire vorm die Plato voor ogen had. Niks kriebels in de broek. Dan denk je als lezer: waarschijnlijk heeft Badal bij het bezwangeren van zijn vrouw – een op zich onbestaanbare daad – haar hijgend toegefluisterd: wist je dat de beste copulatie maximaal drie minuten duurt en dat zaadcellen een spiraalvormige weg… Badal is een mannelijk wonder.
Ootmoed
Niet alleen de personen zijn flinterdun, ook de plot is een Schots geschenk: Badal wil een essay schrijven over ‘white trash’. Om deze in grote getale bij elkaar te zien, bezoekt hij een concert waar vooral white trash op afkomt. Maar eenmaal daar heeft hij de ontnuchterende ervaring dat de concertbezoekers geen bloeddorstige, schuimbekkende randdebielen zijn, maar gewoon mensen die van muziek komen genieten. Sterker nog, hij ziet in dat het trash-gehalte een universeel element van de menselijke conditie is. Zo slaat Badals intellectuele hybris om in ootmoed. Maar niet voor lang, want al gauw pakt hij weer een glaasje, zij het een illusie armer waar hij uiteindelijk niet zonder kan leven.
Nu is de plot niet eens zo van belang, het gaat erom hoe Ramdas ons overtuigt van het onafwendbare van de handelingen en hoe de karakters zich ontwikkelen en elkaar beïnvloeden. Badal als roman ontbeert dit alles in hoge mate. Op zich is het mijden van en het neerkijken op al het aardse (zo kan Badal niet tegen zand, lichamelijkheid en gevoel) een belangwekkend thema. Ramdas schetst echter alleen de buitenkant. We krijgen nauwelijks zicht in Badals twijfels en worstelingen. De ontknoping dient zich zonder opgebouwde spanningsboog uit het niets aan als de dam van een stuwmeer die zonder waarschuwing doorbreekt. Het is echter te laat om de roman te redden. We hebben slechts een kleine vijftien bladzijden te gaan. Pas in deze bladzijden licht Ramdas een tipje van de sluier op: eindelijk krijgt Badal iets van een mens. Hier zou de roman moeten beginnen.
Het is jammer dat Ramdas zijn hoofdfiguur zo naar zijn eigen leven en naar de Nederlandse maatschappelijke realiteit volgens Ramdas, gemodelleerd heeft. Dit is niet eerlijk tegenover de lezer. Het dwingt hem tot dubbelspel: immers, waarom zo nadrukkelijk? Want alleen met het wel en wee van Ramdas en Nederland in ons achterhoofd, krijgt de roman, ten goede of ten kwade, wat reliëf. Alleen met de mens/essayist Ramdas die tussen de regels meefluistert: dit ben ik niet, dit ben ik wel, dit ben ik niet…, krijg je kriebels van het boek. En als Ramdas op zijn beurt in vraaggesprekken commentaar op zijn roman en hoofdpersoon levert, leidt dit tot dubbelspel van beide kanten. Postmodernistischer kan het haast niet.
Rest Ramdas. Waar staat hij nu met zijn debuut als schrijver? Hij schoot met zijn sprankelende essays als een komeet omhoog om daarna als een maan cirkels te blijven draaien om de intellectuele (blanke) elite van Nederland. Blijft hij zich blindstaren op ‘cultuur en beschaving’ als een hogere orde van mens-zijn of durft hij als een gewone boerenlul – waar Badal aan het einde van het boek niet in het reine mee kan komen – de aardse orde der dingen aan te vechten, zonder Naipaul c.s. aan te roepen? Dit zou een heel andere Ramdas opleveren. Een gerijpte, die het minder gaat om de indruk die hij maakt dan om wat en hoe hij wil uitdrukken. Hij zou misschien te rade kunnen gaan bij zijn complementaire vriend Stephan Sanders die met zijn inductieve essays veel minder aan de weg timmert. Maar voorlopig blijft Ramdas ons in zijn vijfsterrenrestaurant een smakelijke saus zonder snack serveren.
Badal is verschenen bij De Bezige Bij.