blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Kagie Rudie

Dit land is een reservaat voor pechvogels

Rudie Kagie is in Suriname om zijn boek Bikkel, over een politieke moord van het Bouterse-regime, te promoten. Niet alles verloopt volgens plan. „Hier lopen voorbereidingen stelselmatig in de soep.”
.

door Rudie Kagie

Zaterdag 27 april
Het valt niet mee om in het vliegtuig met de laptop op schoot te werken, maar er staan me de komende week ongetwijfeld zwaardere beproevingen te wachten. Ik ben op weg om in Suriname mijn boek Bikkel. Het verhaal van de eerste politieke moord van het Bouterse-regime onder de aandacht te brengen. De Surinaamse schrijversgroep S77 die zich over de organisatie van de promotour ontfermt, heeft me per e-mail gewaarschuwd: „We zullen behoedzaam moeten opereren.” Het thema van mijn boek ligt gevoelig, ook al beschrijf ik een moord van drieëndertig jaar geleden. Slachtoffer was de in Nederland wonende Surinaamse oud-adjudant Fred Ormskerk (1923-1980), bijgenaamd Bikkel, die kort na de coup opdook in zijn geboorteland, zich curieus gedroeg en uiteindelijk aan een hardhandig verhoor in de kazerne bezweek.
Het boek gaat ook een beetje over mezelf. In het voorjaar van 1980 werkte ik als correspondent voor NRC Handelsblad in Paramaribo. Nadat ik bij het militair gezag naar het lot van Ormskerk had geïnformeerd, werd ik ’s nachts van mijn bed gelicht en onder aanvoering van juntalid Bouterse ruw verhoord over mijn bronnen. Er werd gevloekt, geschreeuwd en gescholden. Als ik iets over de zaak Ormskerk zou publiceren, wachtte mij de kogel. Enkele uren na mijn vrijlating zat ik in het vliegtuig. Tabé Suriname. In dit land viel voor een journalist niet meer te werken.
En nu ga ik terug om te vertellen dat de contracoup waar Ormskerk destijds van werd beticht nooit heeft bestaan. Ik zocht de zaak voor mijn boek tot op de bodem uit. De tragische eenling Ormskerk werd in zijn cel doodgeknuppeld door militairen die hij zelf had opgeleid. In ronkende verklaringen draaiden militairen de werkelijkheid om: door Ormskerk uit te schakelen, was zogenaamd een catastrofe verijdeld. Daarna escaleerde het geweld en stapelden de leugens zich op. Een tropische regenbui teistert de vliegtuigraampjes als het vliegtuig op Jopie Pengel Airport landt. Ik had een paraplu moeten meenemen.
Zondag
Guesthouse Amice bevindt zich pal om de hoek van de Memre Buku kazerne waar ik destijds werd vastgehouden. De zondag begint om half acht met een gezond rondje rennen door de uitgestorven Dr. Sophie Redmondstraat, waar bij bar dancing El Molina de laatste doorzakkers naar buiten waggelen. Terug op mijn kamer begin ik een belronde langs mensen die hadden beloofd de komende week van alles te organiseren. Het draait uit op een treurig feest der herkenning. In Suriname lopen voorbereidingen zo stelselmatig in de soep dat mooie plannetjes bijna per definitie mislukken. Eigenaar Frits Terborg van boekhandel Eftee ziet af van de geplande signeersessie. De ontmoetingen met mensenrechtenactivisten, met de schrijversvakschool, de journalistenvereniging en andere organisaties waar in e-mails sprake van was, staan in geen enkele agenda.
De openbare Bikkel-avond, later in de week, gaat in ieder geval door. Rappa, schrijversnaam van Robby Parabirsing, coördineert de bijeenkomst, maar hamerde in een e-mail op het belang van een terughoudend pr-beleid. „Vooral gezien het nog steeds controversiële onderwerp moet er geen opzichtig vlagvertoon plaatsvinden. Voorzichtigheid blijft geboden. Als er dertig mensen komen en vijftien kopen een boek, dan mogen we al blij zijn.” De angst voor de militante achterban van Bouta’s NDP zit diep.
Maandag
De laksheid van de schrijversgroep verbaast me. Ik besluit zelf de promotie maar ter hand te nemen en ga proberen of een van de zes commerciële televisiestations van Suriname de korte YouTube-trailer voor het boek wil uitzenden. Ik stap binnen bij Apintie TV, waar de jonge Javaanse achter de balie met toegeknepen oogjes naar het beeldscherm tuurt: ‘Bikkel moet dood! Het verhaal dat de regeringen van Nederland en Suriname liever niet lezen’. Ze moet dit even overleggen met haar baas. Aan het einde van de middag belt de chef van dienst: „Dit uitzenden is vragen om moeilijkheden.”
Dinsdag
Toen vandaag precies drieëndertig jaar geleden Beatrix tot koningin werd gekroond, zat ik in Suriname. Op de dag waarop zoon Willem-Alexander haar opvolgt, zit ik er wéér. Bij dagblad De Ware Tijd geef ik de tekst van een advertentie door voor de Bikkel-avond. Andere media mail ik een persbericht. ’s Middags loop ik binnen bij televisiezender ABC om te vragen wat het kost om de reclamespot voor Bikkel uit te zenden. Directeur Henk Kamperveen wordt erbij gehaald. „Wij zijn niet gauw bang”, zegt hij. Tegen betaling van een paar tientjes zal ABC het spotje komende vrijdag ’s avonds zes keer uitzenden. Voorwaarde is dat de vijf seconden bewegend beeld van een jeugdige Bouterse eruit wordt geknipt. Rond borreltijd wacht de kroningsreceptie bij de Nederlandse ambassade, waar we onder aanvoering van de zaakgelastigde met applaus en driewerf hoera afscheid nemen van Hare Majesteit. Om half negen levert een taxi me af bij de studio van staatsomroep SRS waar Arlette Codfried me drie kwartier doorzaagt in haar literaire programma Skrifmanani. Ze heeft het boek niet gelezen, maar is complimenteus en lijkt oprecht geïnteresseerd in de mens achter de schrijver.
Woensdag
Vandaag viert Suriname Wrokoman Dei, de Dag van de Arbeid, met volstrekte passiviteit. ’s Middags voor het eerst de in Paramaribo wonende Ormskerk-dochter Annelies (60) ontmoet. Tot dusver spraken we elkaar alleen telefonisch en we mailden. Ze heeft het boek over haar vader sinds drie maanden in huis, maar durft het nog steeds niet in te zien. In de vooravond belt ABC-directeur Kamperveen om me voor de volgende ochtend uit te nodigen voor het goedbeluisterde radioprogramma Aktueel.
Donderdag
Het doorbladeren van De Ware Tijd zet een domper op het begin van de dag: mijn advertentie staat er niet in. Hoe weten mensen nu dat er vanavond een bijeenkomst voor mijn boek is? Dit land is een reservaat voor pechvogels. Ik moet straks langs bij de krant om het geld voor de niet geplaatste advertentie terug te vragen, maar eerst wijd ik voor de ABC-microfoon uit over het boek, waarbij ik kans zie om enkele keren terloops de Bikkel-avond aan te kondigen. Terug in het guesthouse lees ik de mededeling dat ik contact moet opnemen met Willy Albertga van Apintie. Een kordate dame, zo blijkt. Ze verwelkomt me met de woorden: „Zie zo, we gaan eerst een gesprekje van tien minuten met u opnemen voor ons tv-programma In de branding, dat vanmiddag om half zes wordt uitgezonden. Daarna gaan we de radiostudio in voor het interviewprogramma Niet zomaar een gesprek, een uur op vrijdagavond dat zondagochtend wordt herhaald.”
’s Avonds wacht de grootste verrassing: praathuis Tori Oso zit zo vol dat een deel van het publiek moet staan. Helaas is men vergeten een geluidsinstallatie te regelen, dus stemverheffing is onvermijdelijk. Ik heb me de afgelopen week geen moment bedreigd gevoeld, zeg ik. Gefeliciteerd, de democratie in Suriname is sterk genoeg ontwikkeld om de controversiële waarheid over de coup van Ormskerk aan te kunnen.
Rudie Kagie
Voordat Rudie Kagie (Den Haag, 1950) in 1992 toetrad tot de redactie van Vrij Nederland, waar hij nog steeds werkt, was hij ruim vijftien jaar freelance journalist voor onder meer NRC Handelsblad. Hij publiceerde dertig non-fictieboeken, waaronder Een gewezen wingewest; Suriname voor en na de staatsgreep (1980). Twee jaar geleden verscheen het ‘memoir’ Schuifkaas, waarin Kagie naar aanleiding van een reünie terugblikt op zijn verleden als voogdijpupil in kindertehuis Nieuw Voordorp. Zijn meest recente boek is Bikkel; De eerste politieke moord van het Bouterse-regime (2012). Kagie woont samen met de onderwijssociologe Uulkje de Jong.
Coup van Bouterse
Suriname kreeg in 1980 een militair regime na een coup onder leiding van Desi Bouterse. Na verkiezingen in 1987 kwamen de militairen in 1990 weer via een coup kort aan de macht. De moord op ‘Bikkel’ (zie Hollands Dagboek) is niet de enige door militairen onder leiding van Bouterse. Bij de Decembermoorden in 1982 werden 15 opposanten doodgeschoten. Ook anderen kwamen in de militaire periode onder verdachte omstandigheden om. Sinds 2010 is Bouterse de gekozen president van Suriname.

[uit NRC Handelsblad, zaterdag 4 mei 2013]

Een feestje voor oude blanken (3 en slot)

door Rudie Kagie
 
Het n-woord
 

Roy ‘Kaikusi’ Groenberg, activist uit Amster­dam-Zuidoost, voormalig welzijnswerker en sinds tien jaar voorzitter van de stichting Eer en Herstel Betalingen Slachtoffers van Slavernij in Suri­name, hoopt in het kader van het herdenkingsjaar 2013 op een ontmoeting met koningin Beatrix. ‘Ik wil met Hare Majesteit onder het genot van een kopje koffie terugblikken en vooruitkijken. Het wordt tijd om een dikke streep te zetten onder het slavernijverleden. Dat verleden heeft mijn generatie opgehouden omdat het nog niet verwerkt was. Ik vind dat mijn kleinkinderen niet meer over slavernij moeten praten. Ze behoren te weten wat de geschiedenis van hun voorouders is, maar ze moeten zich vooral bezighouden met cultuur, wetenschap, politiek, huizen kopen. Ze moeten voort in het leven.’De eerste grote triomf oogstte Groenberg in 2001, toen zijn stichting met succes ageerde tegen de omschrijving van het woord ‘neger’ in de Dikke Van Dale. Het lukte niet om het n-woord geschrapt te krijgen, maar met de toevoeging dat de aanduiding door sommigen als krenkend wordt ervaren, waren de activisten tevreden.

In 2006 richtte Groenberg zijn peilen op de chocoladespecialiteit de negerzoen. De firma Van der Breggen uit Tilburg, die de fabricage van de firma Buys had overgenomen, reageerde niet op brieven van de stichting. ‘We wilden een cultureel historisch centrum bouwen in Nederland. Als we voor elke doos negerzoenen die in al die jaren zijn verkocht één kwartje zouden krijgen, hadden we aan de vijfentwintig miljoen gezeten die we nodig hadden.’ Dat de opdruk van de gele dozen voortaan ‘Negen zoenen’ in plaats van ‘Negerzoenen’ vermeldde, zal de omzet geen kwaad hebben gedaan. ‘Achteraf blijkt dat we dat bedrijf met onze actie aan enorm veel free publicity hebben geholpen. Daar hebben we geen bloemetje voor gehad.’Vorig jaar kwamen Groenberg en zijn stichting in opstand tegen Het negerboek, de Nederlandse vertaling van The Book of Negroes van de Canadese romancier Lawrence Hill. De titel werd als beledigend ervaren, maar uitgeverij Nieuw Amsterdam voelde er niets voor om te capituleren voor de eis dat de publicatie uit de handel zou worden genomen. Groenberg: ‘We stonden op het punt om via een juridische procedure te bereiken dat we twee euro per verkocht exemplaar zouden krijgen als genoegdoening. Uiteindelijk hebben we dat niet gedaan omdat de indruk zou kunnen ontstaan dat we een stelletje geldwolven zijn. Omdat we ons gekrenkt voelden, hebben we in het openbaar de kaft van het boek verbrand. Dat was wereldnieuws, we hebben daar zelfs het achtuurjournaal van de Canadese televisie mee gehaald.’

Zwarte holocaust

In de herstelbetalingen waar het bij de oprichting van de stichting om was begonnen, zit vooralsnog weinig schot. Advocaat Gerard Spong zag wel mogelijkheden om naar Amerikaans voorbeeld claims in te dienen bij bedrijven die zich eeuwenlang aan de slavernij verrijkten. Zo zou Hudig, inmiddels eigendom van het Amerikaanse Aon, vroeger slavenschepen hebben verzekerd. De Nederlandse handelsmaatschappij, een van de voorlopers van ABN Amro, kan ook een rol hebben gespeeld in de Surinaamse plantage-economie. ‘Dat we daar toen niet uitgekomen zijn, is een geldkwestie,’ zegt Roy Groenberg. ‘Voordat Spong namens onze stichting een zaak zou aanspannen, moest er een bedrag op zijn rekening worden gestort. We hadden hem gevraagd om het pro deo te doen, maar dat bleek niet mogelijk. Het idee dat Nederland een gebaar zou moeten maken tegenover de nazaten van de slaven is niet van de baan, maar dat betekent niet dat we met geopende portemonnee klaarzitten om de miljoenen op te vangen. De herstelbetaling zou bijvoorbeeld ook kunnen bestaan uit vijftig jaar adopteren door Nederland van het peuteronderwijs in Suriname. Dat zou bijdragen tot echte bevrijding. Iemand die elke maand een formulier moet invullen om zijn geld te krijgen, noem ik niet bevrijd.’

Het geharrewar over geschiedschrijving, herstelbetalingen en excuses voor de gruweldaden die Nederland in de koloniale tijd beging, heeft primair met perceptie te maken, legt Sandew Hira uit. Zelfs ruimdenkende, meegaande progressieve mensen onder zijn gehoor beginnen ongemakkelijk te zuchten zodra hij de Zwarte holocaust ter sprake brengt, die volgens hem in mening opzicht de grimmigheid overtrof van de Holocaust (‘de Holocaust heeft vijf jaar geduurd, de slavernij heeft vijfhonderd jaar geduurd. De Holocaust kostte het leven aan zes miljoen mensen, slavernij aan tweehonderd tot vierhonderd miljoen mensen’). ‘Als mensen mij op grond van die uitspraak in de gevangenis willen stoppen, moeten ze dat vooral doen,’ zegt hij. ‘Maar zo uitzonderlijk is het niet wat ik beweer. In literatuur van Amerikaanse wetenschappers kwam je dergelijke analyses al tientallen jaren geleden tegen, maar in Nederland is dit een betrekkelijk nieuw geluid. Daar schrikken die witte hoogleraren van, ze zijn niet gewend dat ze worden tegengesproken. Zwarte intellectuelen beginnen kritische vragen te stellen. In dat proces zitten we nu. De tijd dat zwarte mensen een stijve nek overhielden aan het gedwee ja en amen knikken en onderdanig luisteren naar wat de witte professor te zeggen heeft, is voorgoed voorbij.’

Een feestje voor oude blanken (2)

door Rudie Kagie
 
Antikoloniale optiek
 

De vooraanstaande Nederlandse academici die álles van slavenhandel en de Gouden Eeuw meenden af te weten, schrokken hevig van de stroom publicaties waarin Hira hun zekerheden bekritiseert, becommentarieert of weghoont. De eminente emeritus-hoogleraar Piet Emmer, auteur van het standaardwerk De Nederlandse slavenhandel 1500-1850, verkondigde de volgens Hira ‘onbeschaafde’ stelling dat het afschaffen van de slavernij een kenmerk van de westerse beschaving was. ‘Maar wie heeft de slavernij dan ingevoerd? Dat waren zeker weer de Marokkanen?’ De historicus Gert Oostindie, directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde te Leiden en kenner van het koloniale verleden in de West, zou volgens Hira ‘geen wetenschap maar ideologie’ bedrijven, een verwijt dat de geattaqueerde auteur ‘intermenselijk gezien zwaar beneden de gordel’ noemde. Wijlen socioloog Rudolf van Lier, een autoriteit binnen zijn vakgebied, tuimelde bij Hira al eerder van zijn sokkel omdat hij in Samenleving in een grensgebied (1949) schreef dat Suriname tot stand is gekomen door een soort sociaal contract waarbij mensen afspraken om gemeenschappelijke doelen na te streven. Hira wijst erop dat bij zijn weten geen slaaf ooit met zijn meester had afgesproken om hem uit Afrika weg te plukken.
De hoogleraren Alex van Stipriaan en Henk den Heijer – ach, best aardige lui om een biertje mee te drinken, maar volgens Hira collectief behept met een naïeve inschatting van wat het mensonterende slavendom in Suriname en op de Antillen aanrichtte. Een dieptepunt dunkt hem de in het najaar van 2011 uitgezonden vijfdelige serie De Slavernij, gemaakt onder auspiciën van Oostindie, Van Stipriaan en Den Heijer en gepresenteerd door Daphne Bunskoek en Roué Verveer, volgens Hira ‘de Sjors en Sjimmie van de NTR’. Op de site van zijn International Institute for Scientific Research (IISR) begeleidde Hira elke aflevering met kritisch commentaar. Wekelijks zag hij de oude leugens over het scherm voorbijtrekken die al eeuwenlang over slavernij worden verkondigd. Het doortrekken van de lijn uit het verleden naar het heden, zoals de makers deden (Roemeense vrouwenhandel of kinderarbeid in India zijn óók vormen van slavernij) berustte volgens hem op een dubbele denkfout. ‘Ten eerste, de transatlantische slavernij was gesanctioneerd door staten en geen aangelegenheid van particulieren. (…) Ten tweede, de moderne slavernij is niet het fundament van de wereldeconomie in wording.’

Sandew Hira zal laten zien hoe je zo’n televisieserie over slavernij ook vanuit een kritische, antikoloniale optiek kunt maken. Hij schreef een script voor een twaalfdelige documentaire over de geschiedenis van zijn geboorteland (Van Columbus tot Anton de Kom) en debuteert tijdens de inmiddels in Nederland en Suriname begonnen opnamen als televisiepresentator. De Surinaamse zender Sky TV zal het resultaat – twaalf afleveringen van veertig minuten – te zijner tijd op het scherm brengen. Boze tongen beweerden dat Bouterse het project financiert, maar hoewel diens politieke partij NDP aan Sky is gelieerd, verzekert Hira dat het project uitsluitend gefinancierd wordt door SKY en IISR en de regering en zijn partij er niets mee te maken hebben. ‘In Nederland zal de serie op dvd worden uitgebracht,’ zegt hij. ‘Nee, niet op de televisie. Misschien dat de publieke omroep over veertig jaar zover is om een zwart geluid te laten horen.’

Verzoenende rol

Bij een broodje in het centrum van Den Haag vertelt Barryl Biekman over de wapenfeiten van het Landelijk Platform Slavernijverleden (LPS) dat ze in 1998 hielp oprichten en waarvan ze sindsdien voorzitter is. Ze werd voor haar verdiensten voor de multiculturele samenleving geridderd in de Orde van Oranje Nassau. Dankzij inspanningen van haar forum werd bereikt dat koningin Beatrix tien jaar geleden het slavernijmonument in het Amsterdamse Oosterpark onthulde, al was het de toegestroomde menigte helaas niet vergund om een glimp van de ceremonie op te vangen. Nadat de dranghekken tegen de grond waren geduwd, kreeg het tafereel van blanke politieagenten die de nazaten van slaven met getrokken latten op afstand probeerden te houden een naargeestige symboliek, zeker in het licht van de aard van de plechtigheid. ‘Vreselijk dat deze dag in het tegendeel is verkeerd van wat de bedoeling was,’ zou toenmalig burgemeester Job Cohen er later over zeggen.


Dat in 2002 het instituut voor slavernijverleden NiNsee zijn deuren opende, was eveneens de verdienste van Barryl Biekman en haar landelijk platform. Al botste de radicale visie van de beoogde directeur Rick Derveld met de mening van het dagelijkse bestuur van het NiNsee. Derveld, onlangs overleden, vond dat het NiNsee het zwarte perspectief moest hanteren en vanuit de slachtoffers naar het verleden moest kijken. Die opvatting strookte niet met de verzoenende rol die de door rijk en gemeente gefinancierde instelling was toebedeeld en de directeur werd, terwijl zijn sollicitatie al was goedgekeurd, enkele weken later medegedeeld dat hij niet meer welkom was.Biekman vindt het jammer dat de noodzaak van het NiNsee niet goed uit de verf is gekomen door de richting waarin het instituut zich heeft ontwikkeld. Ze verwijt het Nederlandse kabinet de ‘hypocriete’ manier waarop en de argumenten waarmee de financiering van het NiNsee is gestopt. Het instituut, dat zowel een nationaal als een internationaal perspectief had moeten hebben, is nu verworden tot een stedelijke instelling die blij mag zijn met de gunsten van de stad Amsterdam. ‘De Nederlandse staat heeft hiermee gedemonstreerd dat zij geen enkele verantwoordelijkheid wenst te dragen voor de verwerpelijke barbaarse handelingen van de slavendrijvers, wettelijk toegestaan door de toenmalige Nederlandse gezaghebbers inclusief het koningshuis.’

Het was het platform niet alleen te doen om een slavernijmonument en een instituut, maar ook, zegt Biekman, om de bestrijding van ‘alles wat refereert aan de racistische ideologieën die het mogelijk maakten om het slavernijsysteem te consolideren’. ‘Wij zijn sinds 2001 betrokken bij de VN-mensen­rechten­activiteiten die racisme bij de wortel willen aanpakken. En dat heeft zijn nut al bewezen. Dat de slavernij en kolonialisme tot misdaad tegen de menselijkheid zijn verklaard, komt mede door de acties van mensen van Afrik­aanse afkomst wereldwijd. Ook het LPS heeft daaraan een belangrijke bijdrage geleverd. Toen ik dertig jaar geleden als voorzitter van de Afro-Europese Vrouwenbeweging riep dat Sinterklaas een racistisch feest is, kreeg ik nog een storm van verontwaardiging over me heen. Tegenwoordig staat het voortbestaan van Zwarte Piet maatschappelijk ter discussie. De actie van het LPS heeft er in ieder geval voor gezorgd dat de Unesco weet hoe mensen van Afrikaanse afkomst in Nederland over dit festijn denken. Nederland zal het moeilijk krijgen om pakjesavond op de lijst van Immaterieel Cultureel Erfgoed te krijgen.’Met justitie en politie loopt een levendige correspondentie over de kenmerken die in profielen van verdachten worden gehanteerd. ‘Die zijn doordrenkt van racistische vooroordelen. Men spreekt in rapporten bijvoorbeeld van een negroïde man.’

 

De aanklacht tegen de afbeelding op de Gouden Koets die naar de slavernijperiode zou verwijzen, bleef vooralsnog zonder resultaat. ‘We waren echt geschokt over de wijze waarop dit thema werd opgepakt door het kabinet en de politiek,’ zegt Barryl Biekman. ‘De Gouden Koets is een vernedering voor ons zwarte mensen. Stel je voor dat de koningin zou rondrijden in een koets die refereert aan de Joodse Holocaust! We kwamen met een voorstel: kabinet, we denken graag met jullie mee, vervang dat paneel door een schildering die verwijst naar de multiculturele samenleving. Die koets kan verder blijven zoals die is, maar dat element van de slavernij gaat eruit. Nodig kunstenaars uit om een creatief alternatief te bedenken. Wat denk je? Totaal geen reactie. De vraag is waarom wij niet serieus worden genomen. Er is totaal geen respect voor ons. Vanuit de homobeweging wordt wel begrip gevraagd en worden allerlei maatregelen getroffen om discriminatie tegen te gaan, maar als zwarte mensen iets naar voren brengen, dan heeft dat totaal geen waarde. Daar haat ik Nederland voor, maar dat mag ik niet zeggen, hè?’ De opzet voor het herdenkingsjaar slavernijverleden beantwoordt niet aan de voorstellen die het LPS had ingediend. ‘Ze gaan het breed trekken, met aandacht voor moderne slavernij, prostitutie en kinderarbeid. Terwijl die onderwerpen al nationale aandacht hebben. Kinderarbeid is al strafbaar. Vrouwenhandel is ook al strafbaar. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er van alles bij de herdenking wordt betrokken om de stilte rond slavernij te consolideren. Een Amsterdamse stichting gaat het organiseren, terwijl dit een nationaal verhaal had moeten worden over de misdaad tegen de menselijkheid die Nederland honderden jaren heeft begaan. Er is net zo lang gesleuteld, genuanceerd en afgezwakt totdat uiteindelijk dit programma eruit rolde.’

[wordt vervolgd]

Een feestje voor oude blanken (1)

door Rudie Kagie

Het Nederlandse slavernijverleden wordt dit jaar volop herdacht. Niet naar ieders zin. ‘Er is gesleuteld, genuanceerd en afgezwakt.’

read on…

Bikkel

Het verhaal van de eerste politieke moord van het Bouterse-regime

Vaandeldrager adjudant Ormskerk op onafhankelijkheidsdag 25 november 1975

 

De illustere Surinaamse militair Fred Ormskerk (1923-1980), bijgenaamd Bikkel, woonde na zijn pensionering korte tijd in Nederland. Hij kon niet aarden en wilde terug, vooral nadat Bouterse en zijn kameraden hun ‘sergeantencoup’ hadden gepleegd. ‘Ik ben een god voor die jongens,’ zei Ormskerk in een interview. Toen hij opdook in zijn geboorteland, wekte dat argwaan bij het militair gezag. Wat kwam hij precies doen? De oud-adjudant werd opgepakt en in de kazerne zo hardhandig verhoord dat hij het niet overleefde. De officiële lezing was dat Ormskerk op het punt had gestaan om met een huurlingenleger de macht over te nemen. De formele doodsoorzaak was: levenloos aangetroffen in de cel. Zo stapelden de leugens zich op. Achteraf blijkt de moord op Ormskerk een keerpunt in de geschiedenis van de jonge republiek Suriname. Op het brute optreden van militairen tegen opponenten stonden geen sancties. Het geweld escaleerde, met als dieptepunt de Decembermoorden op vijftien prominente Surinamers in 1982.
Ormskerk deed ‘frontervaring’ op in Nederlands-Indië. Hij voedde zijn kinderen op volgens de regels van militaire discipline. Uiteindelijk zou hij worden doodgeknuppeld door ‘jongens’ die hij zelf had opgeleid. Deze reconstructie van zijn leven kan worden opgevat als een allegorie over loyaliteit en verraad.

Rudie Kagie (1950) is redacteur van Vrij Nederland. Hij werkte in 1980 als dagbladcorrespondent in Paramaribo, totdat hij werd opgepakt vanwege vragen die hij de militairen had gesteld over de dood van Ormskerk.

Rudie Kagie, Bikkel; Het verhaal van de eerste politieke moord van het Bouterse-regime. Amsterdam: Prometheus, 2012. ISBN 9789035137561. Prijs € 19.95

 

Fragment
‘Het hoofdhaar is zwart, kroes, iets grijzend. De oogleden zijn gesloten. De oogkleur is bruin. Het hoornvlies is erg troebel. De oogbollen zijn slap, het oogwit wat gelig, evenals het bindvlies van de oogleden.
[…]
Officieel wordt niet één (oud)militair verdacht van de moord op Ormskerk. Onofficieel circuleren er diverse namen van ondervragers die met stokken inbeukten op de gepensioneerde instructeur die hun ooit de fijne kneepjes van het militaire verhoor bijbracht. Ik ga naar die mannen op zoek, ik wil met ze praten. Deze zaak intrigeert me al tientallen jaren. Toen het drama zich voltrok, was ik allerminst toevallig in Paramaribo.’

Jimmy van der Lak (2)


Van schildersmodel tot souteneur?


Op het terras van beeldend kunstenaar Nola Hatterman (1899-1984) is verhuisd van het Amsterdams Historisch Museum naar het Stedelijk in Amsterdam. In 2009 koos criminoloog Frank Bovenwerk het schilderij voor de kaft van zijn boek Etniciteit, criminaliteit en het strafrecht. Hij wierp nieuw licht op de man die ervoor model stond: de Surinaamse Jimmy van der Lak (1903-1990). Was Van der Lak behalve schildersmodel, kelner, danser, bokser, acteur, eigenaar van een boksschool, ook pooier, zoals Bovenkerk suggereerde? Doét het er eigenlijk toe wat ie was?

door Ellen de Vries

Ongetwijfeld zocht hoogleraar criminologie Frank Bovenkerk met zorg deze illustratie uit voor het omslag van Etniciteit, criminaliteit en het strafrecht: de redevoering waarmee hij afscheid nam van het Utrechtse Willem Pompe Instituut voor Strafrechtswetenschappen.
In het voorwerk van de uitgave verklaart hij:

‘Het schildersmodel heette Jimmy van der Lak. (…) Uit de beschrijving van de man, (…) in het Amsterdams Historisch Museum, blijkt dat Jimmy problemen had met de zedenpolitie. (1) Was hij een van de eerste loverboys (of po’s – pooiers – zoals Surinamers zeggen)?(2)

Bovenkerk schreef zijn boek toen Jimmy nog in het Historisch Museum hing. In een interview met de Volkskrant vertelt Bovenkerk, hoe Jimmy in Parijs destijds een café aan diggelen sloeg en in Amsterdam rondhing in een jazzclub die later gesloten werd vanwege het rekruteren van prostituees. Bovenkerk was een van de eersten die het taboe op het openbaren van misdaadcijfers onder migranten doorbrak. Verrassend genoeg concludeert hij aan het eind van zijn loopbaan: ‘Ik keer mij (…) tegen de welhaast onweerstaanbare neiging om de misdaad in de multiculturele samenleving te herleiden tot een etnisch of cultureel probleem.’(3)
In de Volkskrant stelt hij: ‘Vandaag de dag zou Jimmy loverboy heten. Maar wat was nou zijn cultuur? Hij was niet typisch Surinaams, voldeed aan alle stereotypen van een Amerikaanse neger in die tijd. Jimmy was een cultureel hybride crimineel avant la lettre.’ (4)

Amstel
Cultureel hybride crimineel avant la lettre? Het klinkt haast als een compliment. Toch weet ik niet of ik het een geruststelling vind, dat Jimmy niet ‘typisch Surinaams’ was, maar aan alle ‘stereotypen van een Amerikaanse neger’ voldeed. Ik kijk nog eens goed naar de te donker uitgevallen reproductie van Op het terras. Voor mijn ogen verandert de man op het schilderij van een gedistingeerde gentleman in een duistere figuur. De gebalde vuist voorspelt ineens niet veel goeds. De leren handschoenen op het tafeltje evenmin. Voor je het weet heeft hij ze van tafel gegrist en je er een striemende slag mee in je gezicht gegeven. Wat een ander onderschrift: Etniciteit, criminaliteit en het strafrecht wel niet vermag! De originele titel Op het terras daarentegen, wekt associaties op met een lome, zomerse vakantiedag.

Tijdens mijn research voor de biografie van de schepper van dit werk – de Amsterdamse kunstenares Nola Hatterman – kwam ik Jimmy’s naam zelden tegen. Zeker niet als pooier of crimineel. Wel las ik in De eerste neger van journalist Rudie Kagie, dat generatiegenoten van Jimmy van pooierij beschúldigd werden. Namen werden niet genoemd.(5) Mij kwam slechts een verhaal over Jimmy ter ore. Dat is de anekdote die Nola Hatterman haar oud-leerling, pleegzoon en lieveling Armand Baag vertelde. Nola zou van de Amstelbrouwers opdracht hebben gekregen om een deftige heer te schilderen die op een terras een glas Amstelbier drinkt. Nola schilderde een deftige, zwárte heer. Verschrikt zouden de brouwers hebben afgezien van de aankoop. De huidige eigenaar van Amstel, Heineken, kon het verhaal niet bevestigen. Nola had – ontdekte ik – een grote fantasie, maar helemaal onvoorstelbaar is haar verhaal niet. Zeker niet als je bedenkt dat reclamemakers zwarte mensen vooral vereenzelvigden met hun huidskleur. (6) Uitheemse producten als koffie en cacao, maar ook oer-Hollandse als kachelglans en zoute drop werden aan de man gebracht met afbeeldingen van breed lachende ‘negers’ op de verpakking. In advertenties voor zeep werd de zwarte huid juist dankbaar aangegrepen om eens fijn ‘schoon’ te schrobben. Een zwarte consument die producten aanprees voor de Nederlandse markt? Dat gaf geen pas! Het aantal zwarte migranten – veelal Surinamers – was verwaarloosbaar klein en vormde dus nog geen interessante doelgroep voor marketeers.

Een naam
De anekdote stelde discriminatie aan de kaak. Over Jimmy zelf vertelde Nola blijkbaar niets dat degenen die ik over haar sprak is bijgebleven. Ik vermoed dat Nola en Jimmy – die in hetzelfde uitgaanscircuit verkeerden – elkaar vaak moeten zijn tegengekomen. Maar misschien behoorde Jimmy niet tot haar intimi. Ze gaf het doek in elk geval niet de naam van de geportretteerde mee, zoals ze wel deed met het zoekgeraakte schilderij Surinamer (Frits Frezer) dat in hetzelfde jaar verscheen. Lange tijd was onduidelijk wie de terrasganger was. In recensies uit de jaren dertig werd hij slechts aangeduid met ‘neger’ of ‘man’. Pas in 1999 kreeg hij een naam: Jimmy van der Lak. Dat was te danken aan de kunsthistoricus Karin Söhngen die het schilderij selecteerde voor de tentoonstelling Magie en Zakelijkheid – realistische schilderkunst in Nederland 1925-1945. De gelijknamige catalogus schetste voor het eerst zijn bestaan. Het schilderij, eigendom van het Stedelijk Museum, was tot 2012 in bruikleen van het Amsterdams Historisch Museum. Daar stond Jimmy min of meer model voor de Surinaamse nieuwkomers die in de jaren twintig en dertig werk vonden in de sport, jazz- en amusementsindustrie.

Journalist Rudie Kagie sprak Jimmy een half jaar voor zijn dood in 1990. Zestien jaar later deed Jimmy in de herziene druk van De eerste neger (2006) postuum zijn relaas. Désiré Max Jules Constantijn van der Lak – beter bekend als Jimmy van der Lak, alias Jimmy Lacky of Jimmy Lucky – werd in 1903 geboren in Paramaribo. Hij was de nazaat van slaven, afkomstig van de suikerplantage Merveille (ook bekend als Adjakka) langs de Surinamerivier. (7) Aan Kagie vertelde hij dat zijn vader architect was en bruggen ontwierp. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Jimmy uit een dergelijk milieu afkomstig was, maar hoe dan ook: als jongetje droomde Jimmy van verre landen voorbij de bruggen en einders. In een interview met Elsevier uit 1970 pochte hij over zijn danstalent. Het revuegezelschap van de Amerikaan Louis Douglas dat Suriname aandeed, zou Jimmy hebben meegevraagd op tournee naar Trinidad. Vandaar trok het gezelschap naar Europa. In Parijs stapte Jimmy om onduidelijke redenen uit de groep en nam de trein naar Amsterdam. (8) Om met Albert Helman – pseudoniem voor de Surinaamse schrijver Lou Lichtveld – te spreken: ‘Herinneringen zijn als schuwe vogels die fladderen van dak tot dak, die nauwelijks de toppen raken en weer zweven in de lucht’. Het is aannemelijker dat Jimmy als verstekeling aan boord van motorschip de Cottica uit Paramaribo vertrok. In elk geval wijst de gezinskaart van het Stadsarchief Amsterdam uit dat Jimmy van der Lak in 1926 in Amsterdam werd ingeschreven. Als ‘plaats waarvandaan de persoon is gekomen’ werd ‘Paramaribo’ en niet ‘Parijs’ genoteerd. Achter ‘ambt, beroep of bedrijf’: ‘knecht’ in plaats van ‘danser’. Dat dansen moet van later datum geweest.

Verstekeling
Jimmy was niet de enige die de oceaan overstak. Studie was in die tijd de meest voor de hand liggende reden voor de overtocht naar Nederland. In Suriname waren de mogelijkheden beperkt. Vaak waren de studenten afkomstig uit rijke, lichtgekleurde Surinaamse elite. De andere groep die Nederland aandeed bestond uit varensgezellen. En dan waren er nog gelukzoekers zoals Jimmy. (9)
In reclames werden ze misschien belachelijk gemaakt, in de horeca en amusementsindustrie waren zwarte mensen in de jaren twintig, begin jaren dertig bijzonder gewild. Dat gold ook voor de kunstwereld. Nederland volgde Parijs. In de lichtstad had de belangstelling voor jazz en de zwarte cultuur die was overgewaaid vanuit New-Yorkse wijk Harlem, zich ontwikkeld tot een ware negrofilia. (10) Op schilderijen, foto’s, in populaire muziek, dans, literatuur, theater en meubelontwerpen, ‘negercabarets’ overal was de invloed van de Afrikaanse en Afro-Amerikaanse zwarte cultuur zichtbaar. (11)  Ook Nederlandse schilders lieten zich erdoor inspireren. De meeste Surinamers in Amsterdam kenden elkaar. Het zong zich als snel rond dat je als schildersmodel een centje kon bijverdienen. Vanaf 1926 poseerden Surinaamse en Antilliaanse modellen voor studenten op de Rijksacademie, andere onderwijsinstellingen en individuele schilders. (12) Via haar privéleraar Charles Haak kwam Nola met Jimmy in aanraking. Hij moet een van haar eerste modellen zijn geweest. (13)

Revue
Op het terras beeldt, conform de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid waartoe het gerekend wordt, attributen af die iets vertellen over de Jimmy’s functie in het dagelijks leven. (14) In het opengeslagen avondblad lezen we advertenties voor de operette Wenn der weisse Flieder wieder bluht, en de revues O, Yes Kitty, Hallo! met Lou Bandy en Sonny Boy. Heel goed mogelijk dat Jimmy figureerde of danste in een of misschien wel alle afgebeelde producties. In het interview met Elsevier in 1970 bevestigt hij dat hij met Lou Bandy in Carré op de planken stond. Jimmy had met andere woorden zijn knechtenbestaan ingeruild voor de revue. Of zijn gebalde vuist en leren handschoenen dan al naar zijn bokscarrière verwijzen en het pilsje naar zijn kelnerschap, weet ik niet helemaal zeker.

Zo rond 1930 vermoed ik, moet Jimmy naar Parijs zijn vertrokken om te dienen in het Nederlandse restaurant van Leo Faust, vlak achter Place Pigalle. Het was befaamd om zijn ‘Hollandsche Gerechten, opgediend door Hollandsche kellners’. Hier in Parijs zou hij, zoals Bovenkerk suggereert, een café aan diggelen hebben geslagen en Frankrijk zijn uitgezet. Hoe het ook zij, Jimmy keerde rond 1932 weer terug naar Nederland; in het voorjaar danste en zong hij in de revue Blank en Bruin van Willy Walden en Frits Schakels uitgedost als Afrikaan. (15) Wanneer zijn professionele carrière als bokser precies begon, is ook niet duidelijk. Boksen leerde hij in de Amsterdamse boksschool De Jonge Bokser in de Wagenstraat. Pas in 1934 duikt zijn naam op in Het Vaderland. In de krant van 9 februari wordt de mededeling gedaan dat Jimmy zijn training – blijkbaar na een pauze – hervat. Nog geen maand later op 8 maart 1934 volgt de aankondiging van een internationale bokswedstrijd in de Dierentuin te Den Haag waaraan Jimmy Lacky deelneemt: ‘bekend Haagsch negerinstructeur’. Dat sloeg op het feit dat Jimmy inmiddels een boksschool was gestart in Den Haag aan de Elandsstraat 54. Aan Kagie vertelde Jimmy dat de wedstrijd in de Dierentuin zijn laatste was. Jimmy verscheen gedrogeerd door hoffmanndruppels, die zijn middagdutje hadden moeten bespoedigen, in de ring. ‘Ik kreeg een enorm pak slaag. De scheidsrechter kwam tussenbeide en dat was het einde van mijn bokscarrière.’ (16) Hierna vond Jimmy emplooi als kelner in café-restaurant De Sport in Scheveningen. De zaak liep als ‘jewelste’. De zwarte Jimmy zou een bezienswaardigheid zijn geweest. Als hij er niet was kon de eigenaar de tent wel sluiten. Op straat hielden mensen Jimmy aan. ‘Bussen stopten. (…) Ik was een attractie.’  (17)


‘Negercabarets

In Parijs was de rage alweer op zijn retour, maar in de Randstad schoten ‘negertenten’ als paddestoelen uit de grond. Jimmy keerde terug naar Amsterdam en vond werk in de Negro Kit Cat Club in de Wagenstraat, vlakbij de school waar hij zijn eerste bokspartijtjes speelde. De Negro Kit Cat Club was – evenals the Negro Palace – razend populair. Zwarte obers serveerden mixdrankjes met exotische namen als Bamboo cocktail en East-Indian. Jimmy was bevorderd tot chefkelner. Terwijl zwarte jazzmusici – onder wie de legendarische Teddy Cotton en Kid Dynamite – zich de longen uit het lijf bliezen, wervelden verhitte mannen en vrouwen over de dansvloer. De hoofdinspecteur van politie de heer Versteeg, sloeg het bezorgd gade. Hij had het niet zo op deze muziek en vergeleek een bezoek aan The Negro Kit Cat Club met een uitstapje naar Artis. ‘In dat dierenparadijs kan men de fratsen van de apen nog waarderen. In The Negro Kit Cat Club is echter het optreden dezer “mensapen” walgelijk om aan te zien.’ (18) In het politiedossier met als titel Negercabarets dat in het Stadsarchief ligt opgeslagen, bevindt zich een brief waarin Versteeg waarschuwde voor de ‘naar onze inzichten onsmakelijk uitziende, sexueel uitermate veel presteerende negers’. Hollandse meisjes waren het met het eerste zeker niet eens en het tweede vormde misschien juist reden voor bezoekjes aan de clubs. Er kwamen klachten over onzedelijk gedrag. Een van die klachten waarvan op 27 november 1936 rapport werd opgemaakt, had betrekking op – jawel – Jimmy van der Lack.

‘Op 21 november jl werd aan bureau Zedenpolitie door een onbekend gebleven man telefonisch medegedeeld dat de oberkellner Jimmy Lucky en de eerste kellner genaamd Emanuel (…) er hun werk van maakten om plm. 18 jarige vrouwen die meergenoemde zaak bezoeken [Kit Cat Club] in contact te komen. Ze maken dan een afspraak met die vrouwen om hen na sluiting van de zaak omstreeks 1.30 uur ‘s nachts op te wachten. De vrouwen worden dan volgens denzelfden man mee naar de kamers van die kellners genomen, waar dan allerlei ontucht wordt gepleegd. Zelfs moet het wel voorgekomen zijn, dat die kellners een meisje naar binnen hebben gesleept. Namen van de meisjes kon de zegsman niet noemen.’

Blonde Geertje
De Zedenpolitie begaf zich op vrijdag 27 november 1936 naar de Negro Kit Cat Club om poolshoogte te nemen. Ze vatten twee vrouwen in de kraag: Hermina Burggraaf en haar vriendin Geertruida de Boer, beiden circa 18 jaar oud. De blonde Geertruida – Geertje of Gray genoemd – bleek verliefd op Jimmy. Desgevraagd ontkende Jimmy tegenover de zedenpolitie seks met haar te hebben gehad. Als reden gaf hij op: ‘(…) omdat ik trouwplannen met haar heb.’ In het dossier bevinden zich twee brieven van Jimmy aan Gray. Uit de tweede brief van 19 november 1936, blijkt dat Gray problemen heeft thuis.

‘Baby, hoe hard en ellendig of je ‘t ook thuis heb, houd dit altijd voor oogen, er is toch iemand, een jongen die met me mee leefd en voel en dat is Jimmy. Die gedachte alleen helpe je leed verzachten. Nu Gray, je weet wat we hebben afgesproken. Ik ben iedere middag van 1 tot 2 in de Cityhal. Daarna ben ik thuis tot 4 uur. Je kan altijd naar me toekomen.’

Het lijkt erop alsof Gray niet geheel tegen haar zin met Jimmy omging. De zwaarste verwijten richting Jimmy kwam van dezelfde anonieme bron, die later ontmaskerd werd als de Surinamer Frederik Willem Reigman, artiestennaam Kid Johnson. Reigman beschuldigde Jimmy ervan ‘hoofd van een Surinaamsche bende’ te zijn die ‘voor talloze minderjarige Hollandse meisjes’ een gevaar vormen. Tot de Surinaamse bende behoorden muzikanten en kelners die in de Negro Kit Cat Club werkten. Onder anderen de namen van de muzikanten Walter Rens, Michael Hidalgo en Teddy Cotton vielen. Volgens Reigman waren het eigenlijk souteneurs, die meisjes trouwden om ze de baan op te sturen. Rancune leek een rol te spelen. Jimmy zou Reigmans baan als chefkelner hebben ingepikt. Het was Reigman die stelde dat Jimmy in het café van Leo Faust de boel kort en klein had geslagen, tot drie maanden gevangenis was veroordeeld en in 1930/1931 zou zijn uitgewezen.

Ontucht
Wat er werkelijk gebeurd is, wordt uit het dossier niet duidelijk. Wel lees ik wat Geertje de Boer tijdens een verhoor over Jimmy vertelde. Zij verklapte op dinsdag 9-2-37, dat ze nadat ze door de inspecteurs was aangehouden, Jimmy was blíjven zien. Ze zocht hem op in zijn woning aan de Prinsengracht 755. Geertje gaf uiteindelijk toe ‘intiem’ te zijn geweest met Jimmy, maar ontkende ‘ontucht met verschillende mannen’ te hebben gepleegd. De inspecteurs rapporteerden:

 ‘Op onze vraag hoe zij dan aan geld kwam, verklaarde zij zich drie maal als mannequin beschikbaar te hebben gesteld, waarmeede zij gezamenlijk f 30 had verdiend. Zij wilde echter niet zeggen voor welken firma dit was geweest waarom wij rapporteurs deze verklaring in twijfel trokken.’

Ook verklaarde Geertje dat Jimmy haar, in zijn woning meermalen om geld had gevraagd en dat zij hem bedragen variërend van f 1 tot f 2,50 had gegeven.

‘Ook had ze wel tegen hem gezegd wanneer hij om geld vroeg, dat zij geen geld bezat. Hij onderzocht dan haar tasch en wanneer hij dan geld vond, dan kreeg zij een pak slaag van hem, omdat zij hem had voorgelogen. Eenmaal had hij haar zo’n harde klap in haar gezicht gegeven, dat ze op de grond viel. Daarom gaf ze hem, uit vrees steeds haar geld. Haar genegenheid voor hem was volgens haar bekoeld doch zij durfde den omgang met hem niet te verbreken, omdat hij haar had bedreigd wanneer zij den omgang zou verbreken, dat hij dan haar gezicht zou verminken. Tenslotte verklaarde ze nog dat zij des morgens omstreeks 9 uur van huis ging en dat zij daarin pas tegen middernacht terugkwam. De tijd daartusschen bracht zij door, in de woning van Jimmy en in dancings, ondermeer La Gaité in de Reguliersbreestraat alhier. Deze zaak is daarmee doorgegeven aan het bureau Zedenpolitie alhier.’

Uit een dossier van bureau Zedenpolitie zou ook blijken dat Jimmy in pension Van den Berg aan de Prinsengracht no 636 enige nachten sliep met een toen nog minderjarig meisje dat hij op straat had leren kennen en dat zich volgens de pensionhouder vervolgens ‘aan prostitutie overgaf.’

Ontslagen
Op woensdag 31 maart 1937 werd Jimmy zelf gehoord, ‘zonder vast beroep, wonende Singel 387 boven’. Vreemd genoeg zegt hij tijdens dat verhoor, dat ie vanaf 1931 in Nederland woont, wat bewijsbaar onjuist is. Bedoelde hij misschien: wéér?

‘Ik ben vanaf 1931 in Holland. Voorheen heb ik gewerkt in Parijs, Spanje, België en Duitsland als kellner, bokser, danser en zanger. Ik pak alles aan. Vanaf 1931 heb ik gewerkt als zoodanig in Den Haag, Rotterdam en andere grote steden. In october 1936 ben ik weer in Amsterdam teruggekeerd. Ik heb ook boksles gegeven,alsmede dansles en gymnastiekles.’

Toen de rapporteur vroeg of hij in Parijs had werkt in een Hollands café, ontstak Jimmy in woede.

‘Nu begrijp ik wie of u die inlichtingen heeft verstrekt. Mijn kop er af als Johnson [Reigman] u die inlichtingen niet heeft verstrekt. (…) Johnson is de grootste kinderverkrachter die er rondloopt. Verscheidene meisjes hebben een kind van hem, waar hij zich niets van aantrekt. Hij is de grootste oplichter die er rondloopt.’ 

Hij begreep niet ‘dat de Politie van zo iemand inlichtingen wil ontvangen’. Reigman was inderdaad niet van onbesproken gedrag. Jimmy liep kwaad weg. De rapporteur schreef bedrukt: ‘Al mijn pogingen om het verhoor voort te zetten, faalden. Van der Lak bleef bij zijn besluit, om niet meer te antwoorden, reden waarom geen uitvoerig gehoor plaats kon hebben.’ Vanwege alle klachten over onzedelijk gedrag was het zwarte personeel van ‘negerclubs’ inmiddels ontslagen.

Wel of niet?
Was Jimmy een pooier? Als je de rapporten leest, lijkt hij geen brave borst. Toch werd Jimmy voor zover mij bekend niet veroordeeld. De inspecteur deed blijkbaar evenmin pogingen om hem nog eens te verhoren. Het zou kunnen dat hij een tijdje de pooier uithing, maar keiharde bewijzen ontbreken.
Doet het ertoe? Het is verleidelijk – en misschien ook wel de kracht van de voorstelling – om heden, verleden en de toekomst erin te projecteren. De rapporten van de zedenpolitie dateren van 1936-1937; Op het terras is van 1930.

Uit de beschrijvingen – ook van kunsthistorici – lijkt het verhaal achter de man op het schilderij in toenemende mate van belang te zijn geworden. In het bijschrift dat het Stedelijk naast Op het terras plaatste wordt behalve over Jimmy nu ook informatie verschaft over Nola Hatterman die – misschien wel om af te rekenen met het koloniale milieu waaruit ze afkomstig was – beweerde zich ‘van binnen een neger’ te voelen. Het zijn notities om bij weg te dromen en je fantasie de vrije loop te laten. Maar zijn ze van  belang? Zit de zeggingskracht van Op het terras ‘m niet vooral in het werk zelf, in plaats van de onderschriften die het model en de motieven van de schilder in een tijdsbeeld proberen te vangen. Een verslaggever van het Algemeen Handelsblad schreef in 1939, zich van dit alles niet bewust, onbekommerd: ‘Het groote portret van den man voor zijn café is zoowel in zijn expressie als door zijn compositie en kleurencombinatie een getuigenis van diepe innerlijke beschaving en smaak.’ (19) Of zoals de jonge verkoper in de boekwinkel van het Stedelijk – die feilloos wist in welke zaal Jimmy hing – opmerkte: ‘Cool schilderij.’

[Dit artikel is een bewerking van het artikel dat in 2009 werd gepubliceerd op de website Researchlab Black is beautiful.]

Ellen de Vries is publicist en auteur van Nola – Portret van een eigenzinnig kunstenares.

Literatuur

Archer-Straw, Petrine (2000). Negrophilia, Avant-Garde Paris and Black Culture in the 1920s. New York: Thames & Hudson.
Bovenkerk, Frank (2009). Etniciteit, criminaliteit en het strafrecht. Den Haag: Boom Juridische uitgevers in samenwerking met het Willem Pompe Instituut voor Strafwetenschappen in Utrecht
Cottaar, Annemarie (2004), Cornelis Kogeldans en Carmen van Vliet: Surinaamse modellen aan de Rijksacademie, in: De kunst van het overleven – Levensverhalen uit de twintigste eeuw, uit de serie: Cultuur en Migratie in Nederland, (o.r.) Wim Willems. Den Haag: Sdu-Uitgevers.
Haarnack, Carl en Schreuder, Esther (2008), Op het terras, Jimmy van der Lak, p. 312-313, in: Black is beautiful – Rubens tot Dumas, Kolfin, Elmer en Schreuder, Esther (red.) (2008). Zwolle: Waanders Uitgevers.
Kagie, Rudie (2006). De eerste neger. Amsterdam: Mets & Schilt
Nederveen Pieterse, Jan (1990). Wit over zwart – beelden van Afrika en zwarten in de westerse populaire cultuur. Amsterdam: Koninklijk Instituut voor de Tropen
Oostindie, Gert en Maduro, Emy (1986). In het land van de overheerser II – Antillianen en Surinamers in Nederland 1634/1667-1954. Leiden: Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde
Schreuder, Esther (2008), Afrika in het onderbewuste 1920-1960, p 317, in: Black is beautiful – Rubens tot Dumas, Kolfin, Elmer en Schreuder, Esther (red.) (2008). Zwolle: Waanders Uitgevers.
Söhngen, Karin (1999), De thematiek van het nieuwe realisme, het eerherstel der genres p.61-88. In: Magie en zakelijkheid, realistische schilderkunst in Nederland 1925-1945, Blotkamp, Carel en Koopmans, Ype (or). Zwolle: Waanders Uitgevers
Vries, Ellen de (2e herziene druk 2009). Nola – Portret van een eigenzinnig kunstenares. Amersfoort: Klapwijk en Keijsers Uitgevers.
Noten:

[1]Die beschrijving luidt: ‘De meeste Surinamers die in de jaren 20 en 30 naar Nederland emigreerden, kwamen terecht in het amusement of de sport. Zo ook Jimmy van der Lak (artiestennaam Jimmy Lucky) die in 1903 geboren was in Paramaribo. Na een verblijf in Parijs trok hij naar Amsterdam waar hij zijn geld verdiende als bokser, zanger, tapdanser en filmacteur. Ook was hij chef-kelner in de Negro Kit Cat Club in de Wagenstraat, totdat in 1937 op aandrang van Hoofdcommissaris van Politie Versteeg al het zwarte personeel van de ‘negercabarets’ ontslagen werden na klachten over verleiding van Nederlandse meisjes.’
[2]Bovenkerk, 2009
[3]Bovenkerk, 2009:28
[4]‘Meten en benoemen’, interview met Frank Bovenkerk, door Janny Groen en Annieke Kranenberg, in de Volkskrant van 6 juni 2009.
[5]Kagie, 2006:106-115
[6]Nederveen Pieterse, 1990:198-199
[7]Schreuder en Haarnack, 2008:313

[8]‘Het hart op de tong’ – interview met Jimmy van der Lak door Frits van der Molen, in Elsevier van 10 januari 1970 
[9] Oostindie en Maduro, 1986: p 26 e.v., p. 45-e.v. 
[10]Bedoeld wordt de Harlem Renaissance: een culturele stroming van zelfbewuste zwarte schrijvers, muzikanten, kunstenaars, activisten en politici in de New Yorkse wijk Harlem die tot 1929 bestond.

Zie Archer-Straw, 2000: 159 e.v.
[11]Archer-Straw, 2000:9-16
[12]Cottaar: 2004:67
[13]De Vries, 2009:45
[14]Haarnack en Scheuder: 2008:313
[15]Kagie, 2006:84
[16]Kagie,2006:84-85

[17]ibidem

[18]Kagie, 2006:110
[19]In het Algemeen Handelsblad(avondblad) van 8 maart 1939

De eerste neger

door A.IJ. van den Berg

Rembrandt maakte al een schilderij waarop twee donkere mannen stonden die duidelijk niet uit Nederland kwamen. Maar voor de jaren ’70, toen de massa-emigratie uit Suriname op gang kwam, was een zwarte huidskleur zeldzaam hier.

De auteur van het boek [De eerste neger van Rudie Kagie] kon zich nog herinneren wie de eerste neger was die zag; en daarmee wat dit deed. Ik nu juist niet, vanwege allerhande klasgenootjes die er altijd al waren.

Vrij Nederland-journalist Rudie Kagie tekende verhalen op van mannen die meestal voor de oorlog in Nederland belandden — al maakte hij ook een portret van de prostituee Zwarte Lola.

Het nadeel van die aanpak is dat de verhalen telkens overlappen. Veel manieren waren er niet om van Suriname of de Antillen naar Nederland te komen. Interessant is dan nog wel dat zo velen dit als verstekeling probeerden. En dat ze zich gauw lieten ontdekken, een eind op zee, opdat de kapitein ze maar zou gedogen; en aan het werk zou zetten als tijdelijk bemanningslid. Er stond nu eenmaal een boete op de aanwezigheid van blinde passagiers.

En eenmaal in Nederland viel de ontvangst niet tegen. Iedereen met een greintje muzikaal talent vond makkelijk werk in de in orkestjes en bandjes, in die dagen dat muziek in restaurants en uitgaansgelegenheden nog niet uit doosjes kwam.

Discriminatie was doorgaans iets van heel veel later.

Kagie schreef het voorwoord bij deze tweede versie van De eerste neger in 2006, op de dag dat het woord ‘Negerzoen’ van de verpakkingen verdween. Een grootbakker reageerde zo op de internationale trend dat het woord ‘neger’ bij velen negatieve connotaties had gekregen.

En Kagie tipt dit soort zaken nog net aan in dit boek, maar doet dit niet systematisch, laat staan uitputtend. Want, over een tijd zal neger wel weer een geuzennaam zijn. Dit alleen al maakt het makkelijker om kleurenblind te zijn.

Door dat er de geur van toeval aan het boek kleeft, blijft het allemaal wat journalistiek, en repetitief.

Rudie Kagie, De eerste neger
283 pagina’s
Mets en Schilt, 2006

[van Boeklog]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter