blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Jongh Edward de

De ziel van Tula in onze Literatuur

Spiegel van 160 jaar na de Afschaffing van de Slavernij

door Quito Nicolaas

Aan de vooravond van de eeuwwisseling naar de 21e eeuw gingen zelforganisaties in Nederland zoals Caribbean Lagoon (Utrecht) aandacht besteden aan de Arubaanse/Antilliaanse literatuur. De Zondagmiddag was gereserveerd voor de post-koloniale literatuur. Deze bijeenkomsten waren bedoeld om de eigen cultuur en literatuur onder de Arubaanse gemeenschap in Nederland bij te brengen. En er hopende dat men bewust werd van de eigen cultuur in het buitenland, waarvoor je echt niet hoefde te schamen. Een tendens die je steeds vaker tegenkomt onder migranten. Met de oprichting van de Werkgroep Caraïbische Letteren en zijn blog Caraïbisch Uitzicht en de stichting Simia Literario werd doelgericht gestreefd naar de opleving van de Caribische literatuur in Nederland.

read on…

De flonkering van het Papiamentu

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres.Vandaag een stuk over De kleur van mijn eiland van Aart G. Broek, Sidney M. Joubert en Lucille Berry-Haseth uit 2006.

 

door Michiel van Kempen

‘Voor degenen die de echte tambú gekend hebben, moet het een trieste zaak zijn de hedendaagse tambú te zien opvoeren door de jonge folkloristische groepen. Een tambú waar de man nu constant met opgeheven armen achter de vrouw aandanst totdat hij haar zo dicht nadert, dat zij hem een kontstoot geeft.’ Dat schreef de Curaçaose dichter Elis Juliana in 1983. Hij had het over de bekendste traditionele dans van de Nederlandse Antillen, maar het citaat geeft de hele ontwikkelingsproblematiek van de Antillen in een notendop: van de taal (het Papiamentu), van de cultuur in brede zin, van de hele samenlevingsvorm van de drie Benedenwindse eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao. Waar komen wij vandaan? wat kennen wij van die traditie?, wat is ervan overgebleven?, wat geven we op als we als minuscule samenlevingen meegaan in de vaart der grote volkeren? Hoe verhoudt zich de eilandelijke cultuur tot de Nederlandstalige van het Koninkrijk der Nederlanden en de machtige Spaanstalige van het nabijgelegen Zuid-Amerikaanse continent? Het zijn altijd kernvragen geweest van de Benedenwinders en nu, anno 2006, op de drempel van nieuwe belangrijke staatkundige hervormingen, zijn die vragen niet minder klemmend dan ooit ervoor. read on…

Balans: Arubaans letterkundig leven (19)

door Wim Rutgers

04.2.1 Frank Williams: Ik wil dat het mooie blijft
Frank Williams (Aruba 1941) genoot op het Dominicus College onderwijs bij de frères, waarna hij in het Nederlandse Dongen een onderwijzersopleiding volgde. Hij werkte in de lagere school, studeerde Engels LO en MO-A en werd docent Engels aan onder meer de Julianaschool en het Colegio Arubano. Ook in de politiek was hij een aantal jaren actief, onder meer als lid van de Eilandsraad. Sedert 1987 was hij tot zijn pensionering werkzaam als inspecteur onderwijs. Hij is medesamensteller van het rapport Een koude douche over Arubaanse studenten in Nederland (1993). Frank Williams is beëdigd vertaler Papiamento, Engels en Nederlands. read on…

Balans: Arubaans letterkundig leven (9)

door Wim Rutgers

02 Autonoom op weg naar de Status Aparte
1954 – 1986

De toespraak van Koningin Wilhelmina op 6 december 1942 gaf ook het culturele leven op Aruba nieuwe impulsen. Relatief was het eiland gedurende de tijd van oorlogshandelingen welvarend en meer zelfstandig geworden. Dat had tot gevolg dat direct na de oorlog verschillende culturele groepen ontstonden. In 1946 al werd de Arubaanse Kunstkring opgericht die binnen tien jaar tijds zo’n driehonderd leden telde, waarbij het doel was om Aruba te laten kennis maken met internationale cultuur. read on…

Edward de Jongh

Portret van de Antilliaanse schrijver Edward de Jongh, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 130 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. Voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Amador P. Nita en zijn Casa Editorial Emile

door Wim Rutgers

Amador Nita was schrij­ver, uitgever en stimulator die anderen tot schrijven bewoog. Hoewel hij al in de oorlog debu­teer­de, lag het zwaartepunt van zijn literaire activiteiten erna. In de door hem zelf uitgege­ven kranten heeft hij volgens Frank Martinus veel eigen poëzie gepubliceerd, die echter nooit werd gebun­deld. Daar­naast schreef hij een groot aantal novelas, ‘korte verhalen over hefti­ge liefdes, prosti­tutie, overspel en ge­welddadige wraak­moorden’, zoals Edward de Jongh ze karakte­ri­seerde. In dit werk sloot hij bij de heersende traditie aan, al had het een heel eigen reto­rische stijl.

De eerste druk van het populai­re Marianita was van 1943. De hoofdfiguur Marianita trouwt, als ze zeventien is, met de schutter Dudu. Ze is de schoon­heid zelve: e parce un di e birgennan di Ethio­pia [ze lijkt een van de maagden van Ethiopië]. Omdat de schut­ter dienst in het buitenland weigert, wordt hij anderhalf jaar opgesloten. Door een ‘pasquin’ ver­denkt hij zijn jonge bruid van ontrouw en doodt haar, on­schuldig natuurlijk, waarna slechts een altijddurend k­nagend geweten als van een Judas rest, geen vergeving. Zoals het onmogelijk is om water dat uit een emmer op de grond uitge­goten is, in die emmer terug te krij­gen, zo onmogelijk is de absolutie.

Naast de verstrooiende novelas schreef Amador Nita een aantal pamfletten over sociaal-politiek-economische knelpun­ten, zowel in het Nederlands als in het Papiamento, om met zijn drin­gende oproepen iedereen te berei­ken. Binnen de Antil­liaanse letteren was Amador Nita begin jaren vijftig een volstrekt unieke figuur die dingen schreef op een wijze waarop niemand anders dat voor hem gedaan had, noch een decennium na hem zou doen. Hij zette de negentiende-eeuwse pamfletten-traditie op waardige wijze voort.

In 1952 verscheen zijn bekend gebleven en rond ‘Dertig mei 1969’ herdrukte De sociale wensdromen van het landskind in de gelij­ke delen van het nieuwe koninkrijk, dat tegen Neder­land was gericht en daarom in het Nederlands ge­schre­ven werd. Met de openingszin die als motto van de hele ‘brochure’ kon gelden werd direct de toon gezet: ‘­Gelijk de glorie van Hitler onder de puinhopen van Berlijn, alzo verging het die der koloniale mogendheden,’ waarop ogenblikkelijk de vergelijking met de strijd van Indo­ne­sië tegen het Nederlandse kolonialis­me volgde. Nita hield een fel pleidooi voor gelijk­heid in sociale verhou­dingen tussen vreem­delingen en landskin­deren, beiden vanaf 1954 immers inwoners van het Nieuwe Ko­ninkrijk. Hij bouwde zijn betoog evenwichtig en bewust op: eerst het sprekende contrast via een voorbeeld, daarna een algemeen betogend overzicht, tenslotte zijn plei­dooi. In parallel opgebouwde scènes pleitte Nita ervoor een einde te maken aan de bevoorrechting van de Neder­landers boven de landskinderen: hongerloonpolitiek tegen­over het bevoorrech­tingssysteem. Met ingehouden sarcasme (zelf noemde hij het ‘een humoristische trant’) schreef Nita over de ‘tropena­del’, de in de tropen omhooggevallen Nederlandse werkne­mer, de voor deze gere­gelde huisvesting in luxe woningen en wijken, het dédain van deze Shell-mensen ten opzichte van het Papiamento en de Curaçaose cultuur: hier is immers geen cul­tuur! In schril contrast met deze luxe leefde de Curaçaose arbeider in zijn eenvoudige huisje in relatieve armoede. Nita eiste daarom gelijke loonschalen en sociale voorzieningen, gelijke beloning bij gelijke prestatie en een gelijke pensi­oen­leef­tijd.

Andere punten van kritiek waren de macht van de Neder­landers bij de Shell en andere Nederland­se bedrijven, de economische bevoor­rechting van de handel die in handen van de vreemdelin­gen was, de pro-Hollandse journalistieke voorkeur van de Neder­landsta­lige bladen, de afwezigheid van contact tussen de lokale en de Nederlandse arbeider. De tijd dat de ‘macamba’, de Nederlander, de feitelij­ke heerser was moet in de gelijke delen van het Nieuwe Koninkrijk als voorbij worden beschouwd. Laat het niet op een bloedige strijd als in Indonesië aankomen, want het is zeker dat ‘het landskind niet langer meer genoegen zal nemen met de vallende kruimels van de goedgedekte Holland­se tafel’.

Het rond de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut in 1954 gepu­bliceer­de Pueblo … te na unda bo ta bai? bevatte een fel protest tegen ‘e Gran Lider’, de nieuwe poli­tieke leiders die via de verkiezingen persoonlijke macht zochten, een pro­test tegen het door deze ‘leiders’ gepredikte nationalisme, de po­litieke intole­rantie. In de passage waar Nita zinspeelde op een moge­lijke volksopstand, plun­dering en ­brandstichting tengevolge van een dergelijke houding van de nieuwe politici, heeft men later een welhaast profetische voorspel­ling van ‘Dertig mei 1969’ gezien. In het pamflet kwam Nita tot de conclusie dat, als het volk weer tot slavernij zou vervallen, het zijn eigen schuld was wegens zijn lethargische houding. Nita riep daarom op tot geestelijke onaf­hankelijkheid, hij pleitte voor vrij­heid van drukpers en onbelemmerde mogelijk­heid een persoon­lijke opinie te geven.

Frank Marti­nus schreef, ‘nie­mand heeft een scher­pzin­niger analyse (van onze sociaal-econo­mische situatie) gegeven’. Verschillende critici rekenden Nita’s sociaal-kritische werk tot de litera­tuur. De novelas en pamfletten van Nita hebben een sterk retorische stijl, die regelrecht uit de ‘elocuencia’ lijkt te stammen. Om zijn argumenten kracht bij te zetten, gebruikt hij veel breed opgezette verge­lij­kingen, talrijke herhalingen en retorische vragen, met welke middelen hij zorg­vuldig naar een climax toewerkt. Cen­traal in zijn van grote betrokkenheid getuigende protest-geschriften zijn de pleidooien van een onaf­han­kelijke geest voor de vrij­heid van individuele menings­ui­ting. Frank Martinus karakteriseerde Nita als ‘roman­tisch’, ‘propagandistisch, tendentieus, geënga­geerd’: ‘Nita b­l­ijft de v­e­r­s­t­o­kte enkeling; het grootste ge­deelte van zijn werk van deze tijd is propagan­dis­tisch op poli­tiek ge­bied, hoewel hij een enkele maal met zijn pen in een gedicht of novelle nog een toon weet te tref­fen, waarin het verlangen klinkt naar rust voor het moegestre­den hart, naar een doodge­woon tevreden-zijn.’

Nita bezat zowel in de jaren dat hij op Aruba woonde, als op Curaçao, steeds een drukkerijtje en eenpersoons uitgeverij, die hij uit bewondering voor Rousseau, Casa Editorial ‘Emile’ noemde. Daar drukte hij zijn kran­ten en boekjes. Frank Marti­nus herinnerde zich dat het altijd een open huis was voor allerhande schri­jvers en dichters die hem hielpen met het technisch samenstel­len van zijn boe­ken en de distribu­tie. Edward de Jongh herinnerde zich: ‘Nita stencil­de zijn verhalen, deed er een kaftje omheen en, met behulp van drie, vier jongens die hij de wijken instuurde, verkocht hij ze à raison van 50 en later 75 cent. Hij verdiende daar aardig mee. Vooral jonge mensen lazen ze graag.
Nita leefde van zijn pen en het eenvoudige drukkerijtje-uitgeve­rijtje. Dat was iets ongekends. Zelfs de zo populaire, goedver­kopende Oscar van Kampen was voor zijn broodwinning hoofdre­dacteur van het Shellblad De Passaat, zijn Lorito Real bete­kende niet meer dan een aardige bijver­dienste voor hem.

Nu publiceerde Nita niet alleen eigen werk, maar ook dat van anderen. Amador Nita’s drukkerij-uitgeverij werd een centrum voor de alternatieven en hij hielp, voor zover uit de opgedoken gegevens is op te maken, zeker een dozijn auteurs met het uitgeven van meestal oorspronkelijke en soms vertaalde novelas, op het pad van publi­catie. Edward de Jongh, Cornelis Raphaela en Tuyuchi publiceerden bij ‘Emile’, maar het gros van de auteurs drong niet tot de offici­ële literatuur door.

Omdat Nita enkele jaren op Aruba woonde, waar hij zijn Amigu di Aruba uitgaf, bood hij ook daar een aantal auteurs een publi­catiemogelijkheid voor hun verhalen. Opvallend mag wel genoemd worden dat er alleen proza geprodu­ceerd en gelezen werd en dat de populaire poëzie in dit cir­cuit niet aan bod kwam. Haast vanzelfsprekend was alles in het Papia­mento, wat een grote stimulans zal hebben betekend om in die taal te lezen. Soms werd een verhaal eenvou­dig gedrukt, maar meestal was het slecht gesten­cild en primitief ver­zorgd. Desondanks was het zeer in trek. Het werd – net als Nita’s eigen novelas – ver­kocht via het distributienet dat Nita had opge­bouwd. Over het alge­meen waren de boekjes dun, nooit bevatten ze meer dan enkele tien­tallen pagina’s. Dat had waarschijnlijk niet in de eerste plaats te maken met een gebrek aan fantasie van de auteurs; de aard van de novelas zou ellenlange verhalen hebben kunnen opleveren. Het was het gevolg van het wekelijkse ver­schijnen waardoor de produktie­tijd maar heel kort was. Tenge­volge daar­van en als een vorm van klanten­binding werden nogal wat boeken in afleve­ringen gebracht. Zo verscheen A. Nita, Su promer amor in vier delen, waardoor de klant in elk geval een maand gebon­den werd. De prijs kon zo ook aardig oplo­pen, want er werd per deel gekocht.

Het zijn deze boekjes die Frank Martinus in 1958 deden opmer­ken dat de Papiamentstalige novelle zich hoofdzake­lijk bewoog ‘op de vlakken van liefde, romantiek en noodlot’, dat ze ‘gevoelig op het sentimentele af’ was, een ‘zeer gods­dien­stige sfeer’ ademde en vol zat van ‘typisch Antilliaanse anecdotes, gewoonten en gebruiken, niet het minst het glimla­chend bijge­loof’.

Was Nita een relatief actief auteur en uitgever van eenvoudige maar populaire novelas, hij was lang niet de enige. Guillermo Rosario publiceerde in eigen beheer, Edward de Jongh startte al snel zijn Editorial Bartolomé, en naast hen waren er na de Tweede Wereldoorlog vele anderen die in eigen beheer uitgaven of via een voor de publicatie van uitsluitend eigen werk ge­sticht uitgeverijtje. Wilfrido Ortega is onder de talrijken de meest produktieve geworden. Van hem moeten zelfs meer dan vijftig titels verschenen zijn.

Katibu ta galiña

Honderd jaar in vogelvlucht

door Fred de Haas

De Verenigde Naties heeft het jaar 2011 uitgeroepen tot ‘Internationaal jaar voor mensen van Afrikaanse afkomst’, de Afrikaanse diaspora. Om dit jaar te besluiten bestudeert onze medewerker Fred de Haas wat er in de Papiamentstalige literatuur van de twintigste eeuw aan herinneringen aan de slaventijd ligt opgeslagen en tot in onze tijd doorklinkt. Via de mondelinge overlevering neemt hij ons in ‘Katibu ta galiña’ mee langs werk van auteurs als Kroon, Goilo, Lauffer, Juliana, Martinus, de Jongh, Domacassé, De Haseth, Bacilio en anderen om te onderzoeken op welke manier zij allen in hun werk hebben geworsteld met de problematiek van de slaventijd en de koloniale overheersing.

read on…

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter