blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Jansen van Galen John

Mallemolen van Surinaamse personages en hun namen (1)

door William L. Man A Hing

Aangenomen kan worden dat de verrommeling van Surinaamse namen en persoonsgegevens door een vloed van publicaties op gang is gekomen na de opstand van 1980. Dat daarbij niet steeds zorgvuldig wordt omgesprongen met gegevens van bekende actoren laat een kleine bloemlezing zien. read on…

Boekencafé in Amsterdamse Academische Club

Boekencafé 27 t/m 31 januari

In de laatste week van januari is iedereen welkom in het Boekencafé: vijf avonden achtereen gesprekken met topschrijvers in de Amsterdamse Academische Club. De week heeft het thema ‘de zeven hoofdzonden’.

read on…

Jansen van Galen: niet-moralistisch, weinig comparatief

door Rosemarijn Hoefte
.
John Jansen van Galen heeft een kwartet boeiende Surinameboeken op zijn conto staan: Kapotte plantage, Hetenachtsdroom, Het Suriname-syndroom en Laatste gouverneur, eerste president. Nu is er dan de pil getiteld Afscheid van de koloniën, waarin de auteur het Nederlands dekolonisatiebeleid onder de loep neemt. ‘Waarom had Nederland in de Oost een geleidelijke dekolonisatie nagestreefd en moest de West een kwarteeuw later zo spoedig mogelijk onafhankelijk worden? Waarom wilde het Indonesië achterlaten als een federale staat en wees het voor de Antillen de federale staatsvorm af? Waarom maakte het zich, tot op de rand van oorlog toe, sterk voor het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s maar ontzegde het dit lang aan de Arubanen? Waarom ijverde het voor een volksstemming over de onafhankelijkheid over de toekomt van Nieuw-Guinea, maar wees het een referendum over de onafhankelijkheid van Suriname van de hand?’ (p. 18). De kernvraag is: deed Nederland het inderdaad zo beroerd als vaak wordt beweerd?
Om deze vraag te beantwoorden, heeft Jansen van Galen een wel erg lange aanloop nodig over kolonisatie en dekolonisatie in Azië en de Caraïben. Over de laat-koloniale periode merkt hij op dat het Nederlandse kolonialisme vanouds eerder gekenmerkt wordt door paternalisme, ‘waarbij men van bovenaf in detail de zaken voor de inlanders wilde regelen … dan door verstokt kolonialisme’ (p. 570). Het lijkt mij dat paternalisme (the white man’s burden) een onlosmakelijk deel is van het kolonialisme en geen separaat verschijnsel. In deze hoofdstukken buitelen de gebeurtenissen soms over elkaar heen, vooral in de wat vlakke en traditionele delen over Indonesië; in de stukken over de Antillen en met name Suriname voelt de auteur zich zichtbaar beter thuis en heeft zijn beeldende schrijfstijl de overhand. Helaas maakt hij geen verbindingen tussen de ervaringen en het koloniale beleid in Oost en West, terwijl er toch wel aanknopingspunten zijn. Zo schrijft Jansen van Galen over de ‘ethische intentie’ van gouverneur Lely’s goudspoorlijn (p. 146), zonder een duidelijke lijn te trekken naar de ethische politiek die begin twintigste eeuw opgang deed in Nederlands Indië. En in hoeverre is het beleid van gouverneur Johannes Kielstra beïnvloed door zijn ervaringen in Indië?
Na 516 bladzijden zijn we beland bij de ‘onbetaalde rekeningen’ van het Nederlandse dekolonisatiebeleid, zoals zwarte piet, de TV serie over de slavernij, de kwestie-Rawagede, de levering van Nederlandse tanks aan Indonesië, en het officiële Nederlandse beleid jegens  president Bouterse. De auteur somt allerlei episodes tot eind 2012 op, maar komt uiteindelijk niet veel verder dan te constateren dat dit de naweeën zijn van een onvoltooide dekolonisatie. Het zou interessant zijn dit soort incidenten en processen in een internationaler perspectief te plaatsen: wat zijn de Britse, Franse, Belgische, Spaanse en Portugese ervaringen op dit terrein?
De kernvraag die de auteur in de inleiding stelt − was het Nederlandse dekolonisatiebeleid zo slecht als vaak wordt beweerd − wordt beantwoord in het laatste hoofdstuk ‘Slotsom’ (pp. 556-577). Jansen van Galen begint met de herinnering aan een interview met voormalig premier Willem Drees in 1980. Drees wees op de ervaringen van Groot-Brittannië in India/Pakistan, België in Congo en Frankrijk in Algerije en Indochina om te constateren dat Nederland het zo gek nog niet had gedaan. Jansen van Galen is het met hem eens. Met zijn verfrissende, niet-moralistische kijk benadrukt hij de onderlinge tegenstellingen en strijdigheden van het Haagse beleid. Hij verklaart fundamentele discrepanties in het beleid door te wijzen op Nederlands pragmatisme, gericht op eigen belang op korte termijn waarbij principes of algemene richtinggevende uitgangspunten geen rol speelden, ‘al werd het beleid tegenover de buitenwacht doorgaans verdedigd met een stellig beroep op beginselen’ zoals democratie, rechtszekerheid en het waarborgen van mensenrechten (pp. 564-565). Het beleid werd geschraagd door financiële afwegingen en het behoud van prestige en machtspositie. Maar in hoeverre week /wijkt dit beleid dan af van andere West-Europese koloniale machten? Ik had ook graag een diepere analyse gelezen over hoe de ervaringen met de Indonesische dekolonisatie wel of geen een rol hebben gespeeld in Suriname of in hoeverre Surinaamse ontwikkelingen de constitutionele verhoudingen tussen Nederland en de Antillen hebben beïnvloed. Van mij had het slotakkoord uitgebreider en comparatiever mogen zijn, eventueel ten koste van de voorgaande hoofdstukken.
 
Afscheid van de koloniën is oorspronkelijk geschreven als proefschrift, de auteur heeft er echter voor gekozen zijn promotie niet door te zetten. In deze publieksvriendelijke versie ontbreken noten en verwijzingen, maar op p. 18 wordt vermeld dat de ‘wetenschappelijke academische versie’ inclusief noten online beschikbaar is. Merkwaardig genoeg leverde de genoemde link geen hit op.
 John Jansen van Galen, Afscheid van de koloniën; Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012. Amsterdam: Atlas Contact, 2013. 608 p., ISBN 978 90 254 3530 1, prijs € 44,95.
[uit Oso 2013, nr. 2]

Belangrijke bijdrage

door Sandew Hira  

Met veel plezier heb ik de roman van Karin Amatmoekrim over Anton de Kom gelezen. Amatmoekrim is net als Clark Accord een vertegenwoordiger van een nieuwe generatie Surinaamse schrijvers die zich ontworstelt uit de koloniale geest. Als Cynthia McLeod een roman zou schrijven over Anton de Kom, dan zou het grootste deel van het verhaal gaan over de liefdesperikelen van gouverneur Rutgers, zoals het verhaal Hoe duur was de suiker niet gaat over de totslaafgemaakten, maar over de liefdesperikelen van hun onderdrukkers. Amatmoekrim daarentegen kruipt in de geest van Anton de Kom, toen hij eind 1939 werd opgenomen in de Ramaerkliniek in Den Haag. Adek is overspannen en depressief. Zijn vrouw Nel had geregeld dat hij kon worden opgenomen, tegen zijn zin overigens.

De roman behandelt de ervaringen en emoties van Adek in de kliniek met flashbacks naar zijn jeugd, zijn strijd en zijn belevenissen in Suriname en Nederland. De schrijfster doet dat op een knappe en gevoelige manier. Zo gebruikt ze het verhaal van de tekening uit het boek van Stedman, waarin een zwarte man is opgehangen aan een vleeshaak die zijn ribben doorboort. Ze laat Adek de man in zijn fantasie bezoeken en zijn verdriet en verontwaardiging voelen. Ze gebruikt de kinderliedjes die Adek gehoord heeft van zijn grootmoeder en het verhaal vertellen van willekeur en moord tijdens slavernij: faja siton no bron mi si.

Ze voert de grootmoeder van Adek ten tonele, toen Adek haar vertelde over wat hij op school leerde over Nederlandse helden als Willem de Ruyter. Zijn grootmoeder neemt hem mee naar het galgenveld waar de zwarte helden werden opgehangen. Zo krijg je een idee hoe de emoties van Adek gegroeid zijn vanuit zijn ervaringen en familieverhalen. Ze vertelt over de woede en het verdriet dat Adek voelt als hij in een rapport leest hoe een totslaafgemaakte die zijn meester tegensprak gestraft werd met het afhakken van zijn vingers die hij vervolgens onder dwang moest opeten:
“Toen hij het uitschreeuwde van de pijn, irriteerde hij zijn meester zodanig dat deze hem de tong uittrok. Anton las het, en de afstand in tijd en ruimte verhinderde niet dat zijn hart bloedde omwille van het lijden van een broer.” Een van de mooiste onderdelen van de roman is de verhouding die Amatmoekrim schetst tussen Adek en zijn witte vrouw Nel. Daarin laat zij zien hoe goed zij is in het beschrijven van menselijke relaties. Adek, de zwarte internationalist die strijd voor de bevrijding van de zwarte mens, is verliefd op een witte vrouw:
“Als hij ’s avonds in bed bij zijn vrouw ging liggen en naar haar lieve, blanke gezichtje keek, vroeg hij zich af of de schuld van haar voorouders over was gegaan op haar, zoals het verdriet van de zijne als vanzelf door hem werd geërfd.”
Adek was tegen zijn zin opgenomen in een psychiatrische inrichting. Zijn vrouw had daarvoor gezorgd. Amatmoekrim schetst het gevoel van verraad dat door Adek ging. Als Nel hem komt bezoeken zegt hij:
“Ik vertrouwde je. Jou alleen, vertrouwde ik. En je hebt me hier laten opsluiten als een beest. Juist jij.’
Ze greep naar haar buik, alsof hij haar een onzichtbaar mes in de maag had gestoken, alsof hij het een kwartslag draaide, het eruit trok en haar er opnieuw mee stak, en ze huilde geluidloos, met haar mond wijd open en haar ogen vol ongeloof, en hij wist dat hij haar een wond had toegebracht die nooit meer zou helen.”
De roman eindigt met het ontslag van Adek uit de inrichting, drie maanden later. Hij was genezen. In een prachtige documentaire die Ida Does over Anton de Kom heeft gemaakt vertelt dochter Judith hoe haar vader als een herboren man terugkwam en weer die lieve vader was die ze altijd gekend had. Het drama van de familie De Kom is nauw verweven met het historische drama van koloniaal Suriname. Adek ligt begraven in Nederland. Zijn vrouw die Suriname later veelvuldig zou bezoeken ligt begraven in Suriname. Alle pogingen van witte historici zoals John Jansen van Galen, Gert Oostindie, Rob Woortman en Alice Boots [op wier werk Amatmoekrim steunt voor de biografische data – red. CU], om Adek te laten verworden tot een man van weinig betekenis voor Suriname, zijn vruchteloos gebleken. Met haar roman De man van veel heeft Amatmoekrim vanuit de invalshoek van literatuur een belangrijke bijdrage geleverd aan de identificatie van deze historische figuur.

[van Starnieuws, 21 oktober 2013]

Nederlands dekolonisatieproces ambitieus beschreven

door Walter Lotens          

Op de cover van Afscheid van de koloniën worden twee geografische kaarten bij elkaar gebracht. Het zijn Indonesië en Suriname, twee voormalige Nederlandse koloniën. De eilanden die vroeger de Nederlandse Antillen heetten, staan er niet op, want daarvan heeft Nederland nog niet volledig afscheid genomen.

read on…

Debat Afscheid van de koloniën

Waarom moest Indonesië geleidelijk en Suriname halsoverkop onafhankelijk worden? Waarom waagde Nederland zich op de rand van een oorlog voor het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s, dat het niet gunde aan Aruba? Waarom eiste Den Haag een volksstemming over de staatkundige toekomst van Nieuw-Guinea en weigerde het die aan Suriname? Zestig jaar al neemt Nederland afscheid van zijn koloniën. Met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10-10-2010 kwam er nog geen eind aan. John Jansen van Galen beschreef de dekolonisaties in de Oost en de West met al hun tegenstrijdigheden, goede voornemens en faliekante gevolgen in Afscheid van de Koloniën.
John Jansen van Galen schreef eerder Kapotte plantage. Een Hollander in Suriname (1995) en Hetenachtsdroom (2000), over het Surinaamse nationalisme.
Dr. Guno Jones, senior onderzoeker verbonden aan het Migration and Diversity Centre (Vrije Universiteit Amsterdam) gaat met hem in debat.
Datum: 2 juni 2013, van 15.00-17.30 uur
Plaats: Vereniging Ons Suriname, Zeeburgerdijk 19-21, Amsterdam

Een Nederlandse visie op dekolonisatie

door Jerry Egger

John Jansen van Galen heeft meer dan 600 bladzijden nodig om in zijn recent verschenen boek, Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942 – 2012, te beschrijven hoe Nederland afstand deed van de meeste gebieden die het in de 17de en latere eeuwen wist te veroveren. Hij liet zich leiden door zijn centrale vraag: hoe de innerlijke strijdigheden in het Nederlandse dekolonisatiebeleid zijn te verklaren. Verder stelt hij de geladen vraag of zijn geboorteland het werkelijk zo slecht heeft gedaan. (p. 19) Soms geeft hij tot in de kleinste details weer hoe het eraan toeging en soms zijn het de grote lijnen. Het is wel steeds de Nederlandse visie. Bronnen uit de gebiedsdelen zijn maar weinig geraadpleegd. In de recente periode, vooral die na de jaren ’70 van de 20ste eeuw, kan hij gebruik maken van zijn eigen ervaringen als journalist die op reis ging naar Indonesië en de West en daar vaak leidende politieke hoofdrolspelers wist te interviewen.
Het vraagt veel uithoudingsvermogen om zo’n 577 bladzijden aan tekst door te nemen en dan nog de literatuurlijst (11 pp.) om te zien welke bronnen wel en welke niet zijn opgenomen. Het register (12 pp.) biedt de mogelijkheid om snel te zien waar de voornaamste spelers in dit hele proces voorkomen in het boek. Uiteindelijk heeft hij heel wat stof aangedragen om ermee in discussie te gaan, van mening te verschillen en andere dan de eigen conclusies te trekken. De nadruk in deze recensie ligt voornamelijk op ontwikkelingen in de West en minder op Indonesië, terwijl het laatste, zeker in de eerste helft van het boek, in ruime mate wordt beschreven.
Hoewel hij aangeeft dat de periode 1942- 2012 wordt behandeld, gaat hij terug in de tijd om het ontstaan van het Nederlandse koloniale rijk te verklaren. Bovendien geeft hij zijn eigen achtergrond. Die komt bekend voor: opgroeien in een klein dorp, Nederlands-Indië centraal stellen in het denken over de koloniën, studeren in Amsterdam en daar terecht komen in de linkse beweging, zelfs een relatie krijgen met een bekende Surinaamse schrijfster en meer van dergelijke ontboezemingen. Je zou hieruit de voorzichtige conclusie kunnen trekken dat Jansen van Galen zichzelf de beroerdste niet vindt om over dekolonisatie te schrijven. De contemporaine periode komt uitgebreid aan bod waarbij politici die nog in leven zijn, worden beschreven. We kennen allemaal de lange tenen van Caraïbische politici. Het zit wel goed in dergelijke handen gelet op zijn achtergrond.
Volgens Jansen van Galen begint het dekolonisatieproces op een nauwkeurig vast te stellen tijdstip. Het is 6 december 1942 wanneer de in ballingschap levende koningin Wilhelmina zich richt tot haar onderdanen vanuit Londen. Na de oorlog belooft zij een rondetafelconferentie waarbij het koninkrijk zal worden aangepast. Tot in de kleinste details vertelt de auteur hoe de rede tot stand is gekomen. Hij weidt uit over de aanval op Pearl Harbor precies een jaar voor die toespraak en geeft en passant ook nog aan dat Feyenoord van Ajax won in Rotterdam. Waar was de redacteur, vraag je je af, die de schrijver een klopje op de schouder gaf en vriendelijk zei dat het leuke details zijn, maar het rode potlood er doorheen haalde, want dat scheelde weer anderhalve bladzijde. Als het consequent was gedaan had dat een behoorlijk afgeslankte publicatie opgeleverd.
Een punt van discussie is de datum die Jansen van Galen gebruikt. De toespraak van Wilhelmina is het Nederlandse moment van dekolonisatie. In de voormalige koloniën kunnen andere tijdstippen worden gegeven. Als verzet een wezenlijk onderdeel is van de geschiedschrijving dan hebben in het geval van Suriname de marrons zich veel eerder vrij verklaard van de kolonisator. Curaçao kan het voorbeeld van Tula aanhalen die al uiting gaf aan de drang naar vrijheid. Dit wordt rigoureus door de auteur van de hand gewezen. Slavenopstanden waren in zijn ogen niet revolutionair maar hadden vaak meer te maken met heilsbewegingen. Latere nationalisten zoals Eddy Bruma en Helmin Wiels op Curaçao zouden de leiders van de opstanden ‘gebombardeerd’ hebben tot ‘boegbeelden van nationalisme en strijd voor onafhankelijkheid.’ (p. 76) Het is al eerder gezegd; dit is een Nederlandse visie op dekolonisatie. Er is weinig ruimte voor lokale perspectieven, initiatieven en opvattingen.
Van Galen gaat uitgebreid in op de voorlopers die tot 1942 probeerden de officiële Nederlandse opvattingen over de overzeese gebieden te beïnvloeden. Overdaad schaadt. Een selectie had beter gewerkt. De nadruk ligt bijna volledig op Nederlands-Indië. De West wordt in enkele alinea’s, soms enkele bladzijden, afgedaan. De couppoging van Killinger stelt niet veel voor en eigenlijk is hij een ‘operettefiguur’. (p. 129) Hierbij haalt hij de ‘Surinaamse’ historicus Hans Ramsoedh aan. Het is interessant dat hij expliciet verwijst naar de nationaliteit, iets wat hij niet doet bij andere historici. Waarom? Legitimeert dat de kwalificatie van Killinger? Als hij in de Surinaamse kranten van 1910 en 1911 had gekeken, was hij misschien tot een andere conclusie gekomen. Er bestond overweldigende belangstelling voor het proces want deze poging had behoorlijk wat losgemaakt in een kolonie die nauwelijks in de belangstelling van het moederland stond. Maar voor Jansen van Galen heeft ook dit geval niks te maken met dekolonisatie.
Lezers die niet veel weten van Nederlands-Indië worden door Jansen van Galen ingelicht over het opkomende nationalisme waarbij de islam een belangrijke rol speelt. De eerste helft van de 20ste eeuw is van belang om te begrijpen wat na de Tweede Wereldoorlog gebeurt. Verschillende nationalisten krijgen hun opleiding op Europese scholen of gaan zelf naar Europa. Een korte biografische schets van de latere leider Soekarno (pp.165-166) geeft een goed beeld van de ontwikkeling die hij doormaakt en hem uiteindelijk tegenover de kolonisator zal plaatsen. Vooral geschiedenislessen maken hem duidelijk dat de Nederlandse visie op de ontwikkelingen in zijn land wordt gepredikt terwijl de opstand van de Javaanse prins Diponegoro in Atjeh ‘als laaghartig verraad wordt voorgesteld.’ (p. 166) Deze schetsen die van meerdere spelers in het dekolonisatieproces worden gegeven, werken goed in dit boek. Er zijn ook portretten van onder anderen Henck Arron en Betico Croes.
De nadruk in het boek ligt op ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog. Het onbegrip over en weer speelt een belangrijke rol in het dekolonisatieproces. In het laatste hoofdstuk staat een interview uit die tijd met Willem Drees. Hij kijkt terug op de situatie in Indonesië en vraagt zich af of het anders had gekund. Nederland vond Soekarno na de oorlog een collaborateur met de Japanners. Hij pleegde voortdurend woordbreuk en de manier hoe alles verliep, inclusief de politionele acties, was onvermijdelijk. (p. 556) In zijn ogen had Nederland het zo slecht niet gedaan. Dat is juist het probleem. Er bestaat geen goede of succesvolle dekolonisatie omdat er geen goede of succesvolle verovering van gebieden bestaat. In het eerste deel van het boek suggereert Jansen van Galen min of meer hetzelfde: ‘Zo gaat het koloniale debat in Nederland steeds over het “beheer”, nooit over het “bezit” van koloniën.’ (p. 95)
In het geval van de verschillende Caraïbische eilanden verloopt het proces niet zoals Nederland het graag zou willen. Daar wil het juist heel graag de gebieden afstoten, maar de eilanden staan niet te springen om onafhankelijk te worden. Bovendien maken de Verenigde Staten zich zorgen over wat er zal gebeuren als Nederland zich terugtrekt. Op pagina 479 somt Van Galen problemen van vooral Curaçao en Sint Maarten op: corruptie, dubieuze financiering van projecten, vriendjespolitiek, verstrengeling van belangen en zo meer. Streep de twee Caraïbische eilanden door en zet enkele Zuid-Europese landen daarvoor in de plaats. Dekolonisatie is geen proces dat netjes verloopt.
Ten slotte een voorbeeld met betrekking tot Suriname dat veel zegt over de manier waarop Van Galen kijkt naar dit proces. Hij beschrijft de bouw van het Onafhankelijkheidshotel om gasten in november 1975 op te vangen. Deze bouw werd niet voltooid en uiteindelijk brandde die af, ‘en nog meer dan twintig jaar zal de geblakerde ruïne er in toenemende staat van aftakeling staan. Als het niet zo voor de hand lag zou je het symbolisch noemen.’ (p. 389) Helaas maakt hij zijn verhaal niet af. Uiteindelijk is het gebouw gesloopt. Daar staat nu Royal Torarica, helemaal op eigen kracht ontworpen, gefinancierd en opgezet. Dit laatste past niet in het plaatje van Suriname als het voorbeeld van een mislukte dekolonisatie.
John Jansen van Galen: Afscheid van de koloniën: Het Nederlandse dekolonisatiebeleid 1942-2012. Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2013. ISBN 978 90 254 3530 1

Afscheid van de koloniën

De dekolonisaties van Nederland in Oost en West, 1942-2010

door John Jansen van Galen

Op 10 oktober 2010 werden de Nederlandse Antillen opgeheven. Maar zijn daarmee de problemen opgelost? De dekolonisatiegeschiedenis van Nederland lijkt een gebed zonder end, met een uiterst grillig verloop. Nederland heeft zijn koloniale politiek altijd verdedigd als een beleid dat werd gedicteerd door vastgestelde beginselen, maar volgens Jansen van Galen werd het in feite steeds bepaald door de nationale belangen van het moment. Hij beschrijft de wisselvalligheden, goede intenties en kortzichtigheid van een kolonisator. Of: hoe het Nederlandse kolonialisme, begonnen als het ‘grootste avontuur’ van de natie, langzaam sputterend als een nachtkaars uitgaat.

read on…

Afscheid van de koloniën

Op zaterdag 2 februari 2013 vindt de boekpresentatie van Afscheid van de koloniën van John Jansen van Galen plaats. Waarom moest Indonesië geleidelijk en Suriname halsoverkop onafhankelijk worden? Waarom waagde Nederland zich op de rand van een oorlog ter wille van het zelfbeschikkingsrecht van de Papoea’s, dat het echter niet gunde aan Aruba? Waarom eiste Den Haag een volksstemming over de staatkundige toekomst van Nieuw-Guinea en weigerde het die aan Suriname?

Zestig jaar al neemt Nederland afscheid van zijn koloniën. Met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10/10/2010 kwam er nog geen einde aan. John Jansen van Galen beschrijft de dekolonisaties in de Oost en de West met al hun onderlinge tegenstrijdigheden, goede voornemens en faliekante gevolgen. Zijn dit ‘zwarte bladzijden’ of deed Nederland het per saldo ‘zo gek nog niet’?

Bij de presentatie wordt John Jansen van Galen geïnterviewd door Hans Goedkoop. Van Galen is journalist en werkte bij de Haagse Post en voor de VPRO en tegenwoordig voor Het Parool en het radioprogramma Met het oog op morgen van de NOS. Hij schreef boeken over Suriname, Nieuw-Guinea, de jaren zeventig en een aantal biografieën.

Hans Goedkoop is historicus, biograaf en literatuurcriticus en presentator van Andere Tijden, het historische televisieprogramma van NTR en VPRO. Vorig jaar verscheen van hem De laatste man over zijn grootvader die vanaf 1948 als officier en later bevelhebber diende in Indië.

Afscheid van de koloniën verschijnt bij Atlas-Contact, paperback, 608 blz., € 45,00

zaterdag 2 februari 2013 | 16:00 – 18:00 uur | Boekhandel Schreurs & De Groot, Weteringschans 173, Amsterdam

De verdwijning van Marion Bloem en het gebrek aan nationalisme van Dobru…

Geanimeerde Vierde Caraïbische Letterendag

door Yaela van Dijk-Refos

Op zaterdag 1 oktober 2011 vond de Vierde Caraïbische Letterendag plaats in Theater van ’t Woord op de hoogste etage van de Openbare Bibliotheek Amsterdam.

Het thema van de avond was ‘Over de kunst van het lezen’. Presentator Miriam Illes kondigde de verschillende programma-onderdelen aan. Zij leidde de avond in en stelde de columnisten voor. Achtereenvolgens lazen Eva Gelach, Juliën Ignacio, Myra Römer en F.Starik speciaal voor deze avond geschreven columns voor over hun leeservaringen. Michael Tedja kon door gezondheidsproblemen niet fysiek bij de avond aanwezig zijn, maar had zijn column opgenomen op een audio-opname die afgedraaid werd. De columnisten hebben allen zeer waardevolle bijdragen geleverd die een kritische reflectie geven op het lezen van Caraïbische literatuur.
De columns werden afgewisseld met twee filmfragmenten met straatinterviews, opgenomen door filmer Kris Kristinsson in Amsterdam Zuidoost. Hierin ondervroeg presentator Quinsy Gario (die ook dicht onder de naam T. Martinus) passanten over hun kennis en leesgedrag ten aanzien van Surinaamse en Antilliaanse literatuur.

In de pauze (20 min.) die volgde had het publiek gelegenheid om een drankje te bestellen en verkochten Literaire reisboekhandel De Evenaar en Uitgeverij In de Knipscheer boeken van de aanwezige schrijvers.

Na de pauze vond er een debat plaats onder leiding van John Jansen van Galen. Deelnemers waren Karin Amatmoekrim, schrijfster van vier romans – haar laatste Het gym in de week voor de Letterendag verschenen, de avond voor de Letterendag zat zijn nnog bij Pauw & Witteman; Jos de Roo, oud-journalist van de Wereldomroep, criticus van de Amigoe en Trouw, tegenwoordig woonachtig op Aruba en werkend aan een proefschrift over de invloed van de Wereldomroep op jonge schrijvers in de jaren ’50 en ’60; en Ismene Krishnadath, schrijfster van jeugdboeken, romans en columns en voorzitter van de Surinaamse Schrijversgroep ‘77. De laatste schrijfster was speciaal voor deze gelegenheid overgevlogen uit Suriname. Schrijfster Marion Bloem, die eigenlijk ook aan het debat zou deelnemen, was aan het begin van de avond aanwezig, maar was opeens met de noorderzon vertrokken.

Naar aanleiding van de hoofdvraag van het debat, “Hoe wordt Caraïbische literatuur in Nederland ontvangen door lezers en recensenten?”, volgde een levendige discussie. Is Surinaamse en Antilliaanse literatuur een onderscheiden ‘richting’ in de wereldliteratuur of moet het niet zo bestempeld worden? Begrijpen mensen uit Nederland deze literatuur wel en is dat laatste eigenlijk noodzakelijk om de literatuur op waarde te kunnen schatten? Vooral Jos de Roo’s stelling dat Dobru in zijn nationalistische tijd zo weinig echt nationale metaforen gebruikte, lokte veel reactie uit. Het publiek haakte bevlogen op de discussie in en kreeg zelfs zoveel ruimte van de debatleider dat het panel achter de tafel nog nauwelijks aan verdieping van de discussie toekwam.

Spoken word-artiest T. Martinus sloot de Letterendag af met een performance waarvoor hij gedurende de avond aantekeningen had gemaakt op een flip-over temidden van het publiek.

Na bloemen aan alle deelnemers te hebben overhandigd sloot Miriam Illes om 22.00 het zaalprogramma af. Hierna volgde in de foyer muziek van het latin/jazzcombo Sanne Landvreugd (altsax), Pablo Nahar (contrabas) en Sandip Bhattacharya (tabla).

Nog tot 23.00 had het publiek veel te beluisteren en te bepraten. Op naar het eerste lustrum van de Letterendag! Miriam Illes kondigde al aan dat die zal gaan over het thema Muziek & Literatuur.

Vierde Caraïbische Letterendag – De kunst van het lezen

Op 1 oktober 2011 organiseert de Werkgroep Caraïbische Letteren in de Openbare Bibliotheek Amsterdam de Vierde Caraïbische Letterendag, die ditmaal geheel gewijd zal zijn aan de kunst van het lezen.

Verschillende schrijvers en dichters zullen worden aangesproken op hun leesgedrag: wat, wie en hoe lezen ze? En waarom? Vergt het lezen van Caraïbische literatuur in het bijzonder een extra inspanning? Middels columns, debatten, film en spoken word zullen alle aanwezigen op het podium en in het publiek uitgenodigd om na te denken over hun eigen leesgedrag.

Programma

Voor de pauze worden er columns over de leeservaringen van Eva Gerlach, Julien Ignacio, Myra Römer, Frank Starik en Michael Tedja worden voorgedragen. Ook zullen er filmfragmenten worden vertoond met daarin straatinterviews over leesgedrag (filmer: Kris Kristinsson).

Na de pauze debatteren Marion Bloem, Karin Amatmoekrim, Ismene Krishnadath (uit Suriname) en Jos de Roo onder leiding van John Jansen van Galen over de receptie van Caraïbische literatuur.

Spoken word-artiest T. Martinus vat de avond samen. Er wordt afgesloten met Latin jazz van Sanne Landvreugd en Pablo Nahar.

De presentatie is in handen van Miriam Illes.

Literaire reisboekhandel De Evenaar verzorgt een boekentafel.

Openbare Bibliotheek Amsterdam
Oosterdokskade 143, 1011 DL Amsterdam.
Zaal: Theater van ’t Woord
Datum: Zaterdag 1 oktober 2011
Aanvang: 19.00 uur precies
Toegangsprijs: € 12,50; met OBA-, CJP- of Stadspas € 10,00
Reserveren kan hier.

De Caraïbische Letterendag is mogelijk gemaakt door subsidies van het Amsterdams Fonds voor de Kunst en het Nederlands Letterenfonds.

Een genadeloos zelfportret

door John Jansen van Galen

Is Badal van Anil Ramdas een roman of een autobiografie? Vooral een autobiografie, lijkt het, want alleen een lezer die niets van Anil Ramdas weet, kan het ontgaan dat bijna alle kenmerken van de hoofdpersoon in zijn boek ook die van de schrijver zijn: Harry Badal is een Surinaamse migrant van Hindostaanse afkomst, raakt in conflict met de overheid over zijn proefschrift over asielprocedures, wordt redacteur van De Groene Amsterdammer (‘het Weekblad’) en de bijlage van NRC Handelsblad (‘het Bijvoegsel’) en correspondent in India voor die krant. Hij laat van zich horen in de affaire-Rushdie, presenteert een televisieprogramma van de VPRO over media (Het blauwe licht), houdt in de Rode Hoed een Den Uyllezing waarin hij Nederland verantwoordelijk stelt voor het lot van het onafhankelijke Suriname en schrijft als essayist een aanklacht tegen de Nederlandse literatuur, waarin de migrant zo schromelijk onzichtbaar blijft. Alleen Ramdas’ kortstondige directeurschap van De Balie ontbreekt aan dit cv van Badal.

Diens personalia van Badal zijn huwelijk met een Surinaamse, zijn kinderen en zijn domicilies – een flat in Amsterdam-Zuidoost, een werkkamer bij metrostation Wibautstraat, een woning in een dorp ten zuiden van de hoofdstad dat de schrijver Abcoude noemt – kloppen weer met die van de schrijver.

Ramdas zet zijn hoofdpersoon neer als ‘lui en arrogant’ en als een opschepper die zichzelf één van de meest gelezen correspondenten en in Nederland een soort beroemdheid noemt. Hij is drankzuchtig, verwaarloost zijn gezin en imponeert iedereen om zich heen met een vertoon van encyclopedische eruditie dat elk echt gesprek doodslaat. “Jij wilt niet praten,’’ zegt zijn dochter. “Je wilt colleges geven. En daarmee iedereen duidelijk maken dat ze zoveel niet weten. Dat ze dus dom zijn.’’ “Mensen die niet fatsoenlijk kunnen converseren, zijn niet zo interessant,’’ antwoordt Badal. “Je veracht gewone mensen,’’ besluit zij. “Je kijkt op ze neer.’’

Badal is het verhaal van de ondergang van een jonge, briljante migrant, die in toenemende mate in een isolement raakt. Aanvankelijk oogst hij bijval als vertolker van de intellectuele stem van de Derde Wereld die als essayist ook het zelfverkozen slachtofferschap van migranten op de korrel neemt. Frits Bolkestein nodigt hem zelfs op de thee!

Gaandeweg uit hij ook kritiek op de gevestigde blanke cultuur – zie dat artikel over de door romanciers genegeerde zwarte – en het hele boek door is hij bezig een essay te schrijven over white trash in Nederland, de Tokkies zeg maar. In zijn verslag van die poging spuit Ramdas zijn onvrede over en venijn jegens de aanhang van Wilders en over ‘laconieke intellectuelen’, die menen dat het allemaal zo’n vaart niet zal lopen.

Maar dat essay komt nooit af en de schitterende carrière van Badal verpietert allengs. Zijn betrekking bij NRC Handelsblad raakt hij kwijt. Hij probeert zichzelf wijs te maken dat het komt doordat zijn opvattingen tegenwoordig minder reçu zijn, maar Ramdas kan er niet omheen dat het door de drank komt. De samenleving sluit hem niet uit, hij sluit de samenleving uit. Hij vervreemdt van zijn gezin en waar hij in het begin voortdurend vrienden ontmoet, zit hij op den duur tot diep in de nacht in een Koerdisch cafeetje te Abcoude alleen met ander menselijk drijfhout te drinken. Ten slotte leeft hij in een cocon van eenzaamheid in ‘een studiootje’ te Zandvoort, dat Ramdas afschildert als een rampzalig oord van afbladdering en armzalig vertier.

Ook als romancier kan Ramdas het niet laten de essayist te spelen; dan worden zijn beschrijvingen en dialogen eerder erudiete uiteenzettingen van een kwestie. Zijn stijl is fraai en soepel dat kun je hem wel toevertrouwen met een rijke en rake woordkeus, vaak geestig, met mooie anekdotes (over Indiase militairen in Duitse dienst die in de oorlog op olifanten over het strand van Zandvoort exerceren, en over een timmerman in New Delhi die voor Badal een authentieke kast zal timmeren en daartoe een boek met voorbeelden opdiept dat dan de Ikea-catalogus blijkt te zijn). Alleen ligt over alles de doem van een naderend einde dat de lezer steeds al vermoedt en vreest.

Van deze geromantiseerde autobiografie is voornamelijk dat fatale slot verzonnen. Met niets en vooral zichzelf niet ontziende eerlijkheid portretteert Ramdas in de persoon van Harry Badal zichzelf. Wat bezielt hem om zo’n ontluisterend zelfportret te publiceren? Heeft hij de neiging tot zelfdestructie, die alcoholisten eigen is, willen verwoorden? Dat is gelukt.

[uit Het Parool, woensdag 30 maart 2011]

 
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter