blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Huits Anne

Liber Amicorum Els Moor

Ter gelegenheid van haar 75ste verjaardag heeft Els Moor een vriendenboek gekregen. Het werd haar officieel aangeboden op zondag 22 juli van het afgelopen jaar ten huize van Hilde Neus, die samen met Jan Bongers de redactie voerde van het boek. De titel is Uitlandig. In het nawoord zeggen de samenstellers: Ze is van hier, hoewel ze voor sommigen altijd een uitlandige blijft.
Els Moor betekent veel voor de literatuur in Suriname. Het is dan ook een bundel over en met literatuur in 22 nieuwe bijdragen, allen zeer passend in de Surinaamse context. De bijdragen zijn geschreven door Jannus H. Mulder, Lila Gobardhan-Rambocus, Marja Themen-Sliggers, Joop Vernooij, Thea Doelwijt & Marijke van Geest, Ed van den Boogaard, Ismene Krishnadath, Michiel van Kempen, Cynthia Mc Leod, Wim Rutgers, Robertine Romeny, Jerry Egger, Hilde Neus, Cobi Pengel, Jerry Dewnarain, Anne Huits, Guus Rekers, Ellen Ombre, Christine F. Samsom, Anne Marie Uhlenbeck, Marieke Visser en Jabón. Het omslag is van Nicolaas Porter.
 Els Moor was er erg blij mee.
Voor meer informatie over de artikelen en de bundel: Hilde Neus: heneus@sr.net
ISBN 978-99914-7-186-0

Boekenactie in Nickerie

Martin Panday

In Nickerie (inclusief Wageningen) kunnen alle leerlingen momenteel Surinaamse kinder- en jeugdboeken bestellen via hun school. Via de school hebben de leerlingen gratis een informatieve krant gehad waarin interviews met 10 Surinaamse schrijvers en informatie over 53 boeken. De geïnterviewde schrijvers zijn: Rappa, Effendi Ketwaru, Alphons Levens, Susan Leefmans, Anne Huits, Frits Wols, Nelius Codrington, Carla Sanichar, Martin Panday en Ismene Krishnadath. De leerlingen kunnen ook meedoen met een prijsvraag. De prijsvraag is een samenwerking van Dagblad Suriname en Publishing Services Suriname. Leerlingen kunnen een boekenpakket en een geldprijs kunnen winnen. Dit schooljaar zullen twee keer tien winnaars worden uitgeroepen.

Schrijversgroep vierde 35-jarig bestaan

Leden van de Schrijversroep, van rechts af: Sombra, Walther Donner, Frits Wols, Ismene Krishnadath

Op 31 oktober 2012 werd in geanimeerde sfeer het 35-jarig jubileum van Schrijversgroep ’77 gevierd alsmede de 20-jarige samenwerking met Tori Oso. Ter gelegenheid hiervan was er een expo van boeken van 30 schrijvers, aangesloten bij S’77, en de vertoning van een film. Ook waren er voordrachten en felicitatieboodschappen van o.a. Frits Wols en Yvonne Raveles. Arlette Codfried trakteerde op populaire Hindostaanse liederen uit de beginjaren van S’77, waarvan de laatste flink werd meegezongen door het publiek.

De taart wordt aangesneden. V.l.n.r. Ismene Krishnadath, Arlette Codfried en Sombra met nieuw hoedje.

Ook de verjaardagstaart was een traktatie van Arlette. Met A di mi yere yu feryari werd de taart aangesneden. De film liet gesprekken zien van Sombra, Frits Wols, Osje Braumuller en Ismene Krishnadath over de geschiedenis van Schrijversgroep en de samenwerking met Tori Oso. De gesprekken worden afgewisseld met beelden van geschreven materiaal en boekcovers. Gespreksleiders in de film zijn respectievelijk Arlette Codfried, Roué Hupsel en Anne Huits.De film is gemaakt door de STVS en is in twee versies verkrijgbaar bij de Afdeling Productie van de STVS, tel 473032. Er is een korte versie van 35 minuten en een volledige versie van 90 minuten.

[Mededeling van Schrijversgroep ’77]

Wat een mop!

Wat een mop! is de titel van dit boekje voor beginnende lezers van Anne Huits. Een  ruim vierkant formaat, met tekeningen in full color van Rodney Vrede, die de sfeer goed weergeven. Erwin, Ram en Waldo zitten elke dag op een bank onder een boom. Dan worden er moppen verteld. De tekst is goed te volgen voor kinderen die pas beginnen met lezen. Er is gekozen voor  eenvoudige woorden. Er zijn geen hoofdletters gebruikt en in meerlettergrepige woorden zijn streepjes tussen de lettergrepen  geplaatst. Een aanrader dus, om kinderen te stimuleren bij het leren lezen.

Te krijgen bij de boekhandel in Suriname en bij Publishing Services  Suriname. Prijs 15,- srd. Tel 520513 / 8784120

Seks en dood

door Anne Huits

Negen verhalen, geschreven door Ruth San A Jong, over seks, dood, of de combinatie van seks en dood bevat De laatste parade. Taboedoorbrekende verhalen die zeker stof kunnen doen opwaaien en tot discussie kunnen leiden. Eerst maar een beknopte inhoud van een aantal verhalen, opdat u een idee krijgt. Ruth San A Jong is oprichter van de Schrijversvakschool.

Baas Hugo uit het eerste (titel)verhaal, zo’n fijne Surinaamse man, zoals we er allemaal wel een of meer kennen, heeft naast zijn binnenvrouw de nodige relaties buitenshuis. Baas Hugo sterft geheel onverwacht aan bijensteken. Een buitenechtelijke zoon komt de begrafenis verstoren, hetgeen leidt tot hilarische taferelen: de kist tuimelt, het gebit van de overledene schiet van zijn plaats. Uiteindelijk komt baas Hugo toch nog te bestemder plaatse.

Het tweede verhaal wordt ons verteld door een meisje van acht, grotendeels in de taal van zo’n meisje. Zij treft, samen met haar zusje Rinia van vier, haar moeder dood aan. Zelfdoding, maar hoe die heeft plaatsgevonden blijft voor ons onduidelijk. Op pagina 19 is eerst sprake van een lichaam dat “aan een ketting hing in de badkamer”, en even verder op diezelfde bladzijde lezen we: “Chloor had ze gedronken.” Geen halve maatregelen? In het verhaal komt een “Elly” voor, van wie in de verdere tekst onduidelijk blijft wie die Elly is. En waarom ze in het verhaal moet meespelen. Ik vraag me ook af of een kind van 8 jaar in de vijfde klas kan zitten.

Verhaal nummer drie vind ik het mooiste van de bundel. Rosa wordt tijdens de Binnenlandse Oorlog verkracht door een militair van het NL. Achteraf blijkt zij zwanger te zijn. In het begin van het verhaal haat ze de baby, wil ze de keel van de baby dichtknijpen, maar haar broer met wie ze naar de stad gevlucht is, redt het kindje. Later gaat ze van haar dochtertje, Amilde, houden. Ze vindt werk bij een vriendelijke mevrouw. Die blijkt een dochter te hebben die sprekend op Amilde lijkt. De waarheid kroop over mijn rug naar mijn maag… De verwekker van Amilde.

In het vierde verhaal neemt een man wel heel rigoreuze maatregelen om in de nachtelijke uren niet meer lastig gevallen te worden door een overleden vriend, een man met een dubbelleven. Dit dubbelleven wordt nergens in het verhaal aannemelijk gemaakt, maar we kunnen er wel uit opmaken dat het gaat om homo en hetero.

 

Ook de liefde van een ‘dienares’ voor haar vermoorde buurjongen Waidi, die ze beschouwde als haar eigen kind, wordt nergens invoelbaar. De dienares koopt in het CCS een boek van Josef Roelof voor een gulden. Noch het boek noch de inhoud van het boek, komen verder in het verhaal voor. Raadselachtig. Even raadselachtig als het zinnetje: “Ik had niet, nooit door het sleutelgat mogen piepen” (p. 65) in datzelfde verhaal. Er wordt wel degelijk door een sleutelgat gepiept, maar dat gebeurt op pagina 21, drie verhalen eerder.

“Weten dat je gaat sterven, is lastig. Dood zijn niet,” is een zin uit het verhaal Charles Louis. Een man staat op het punt te sterven, wat gaat er door hem heen. Wel, dat staat aan het eind: “Ik ben zachtjes gelukkig.”

Het verhaal ‘Inferno’ (letterlijk: oord van helse verschrikkingen), het laatste van de negen verhalen, is aangrijpend in de woede van de schrijfster over het nodeloze leed dat psychiatrische patiënten in Suriname wordt aangedaan. Het verhaal zou verplichte kost moeten zijn op Covab!

San A Jong schrijft in eenvoudige taal en gebruikt meestal korte zinnen. Kortom, makkelijk leesbaar met hier en daar mooie beelden: “Ze lag als een teer blaadje, ineengeschrompeld, half op haar zijde …” (p. 99 uit: ‘Inferno’). Hier weet de auteur wel de juiste emotionele toon te zetten. Ondanks het eenvoudig taalgebruik zijn sommige verhalen niet makkelijk te volgen. De schrijfster presenteert haar vertellingen soms als puzzelstukjes die de lezer zelf op zijn plaats moet leggen. Ik zou de verhalen in concept nog even op de plank hebben laten liggen om te rijpen en om na herlezing al die kleine en grotere oneffenheden eruit te halen. Maar boeiend en gedurfd is de bundel zeker! Hopelijk komt er gauw een goed geredigeerde tweede druk!

Ruth San A Jong: De laatste parade. Haarlem: In de Knipscheer, 2011.ISBN 978 90 6265 672 I

[uit de Ware Tijd, 17/12/2011]

.

Zelf schrijven is het allerleukst

door Anne Huits

Wat brengt een jongeman uit het Brabantse land ertoe om in 1983 naar Suriname te vertrekken?
Hoe vergaat het hem in dat tropische land en hoe komt het dat hij tot de dag van vandaag nog steeds bezig is met het Caribisch Gebied, althans met de literatuur en de schrijvers? Hoogtepunten en hier en daar een iets minder hoog punt uit het leven van Michaël Henricus Gertrudis van Kempen.

In 1983 vertrekt Van Kempen, net afgestudeerd, naar Suriname. “Ik had het in Nederland wel gezien. Als Neerlandicus heb je dan niet zoveel keuze, Suriname of de Antillen. Tot 1983 kwam er elk jaar iemand van het ministerie van Onderwijs vanuit Suriname naar Nederland om leerkrachten te werven. Na selectie ging je naar Scheveningen. Daar zaten twee oude Surinaamse doktertjes, die bij de meisjes aan het elastiek van hun broek trokken en zeiden: ‘Nou dat ziet er goed uit.’ Dan was je goedgekeurd. Zes weken na mijn sollicitatie zat ik tot mijn stomme verbazing in Paramaribo. Ik was avontuurlijk en had niks te verliezen, dan moet je zoiets doen. Toen ik naar Suriname ging, had ik niet kunnen bedenken dat ik de rest van mijn leven met het land bezig zou zijn.”
Van Kempen gaat lesgeven op Havo I in Paramaribo. “Ik heb daar hard gewerkt. Het eerste jaar gaf ik veertig uur per week les. In Nederland had ik dertien uur, een halve baan. Het was een spannende tijd, met militairen en avondklok. Je werd vanuit je onbenullige studentenbestaan zo in de realiteit gedrukt. Ik hield me gedeisd, had wel door dat je als Nederlander geen grote mond moest opzetten.” In 1986 raakt hij betrokken bij de lerarenacties geen brood geen school. “Niet op een podium, dat vond ik niet mijn taak, maar ik schreef bijvoorbeeld mee aan een bulletin.”

Kritische lezer
Vanaf 1985 verschijnen er wekelijks kritieken van zijn hand in de Ware Tijd. “Als je literatuur serieus neemt, moet je er ook serieus over schrijven. Er waren veel schrijvers waarover nooit een stuk in de krant verscheen, Sombra of Slory, niemand die dat werk besprak. Die kritieken waren uiteraard geschreven door iemand met een Nederlandse opleiding, soms heel erg kritisch. Dat kwam weleens hard aan. Maar als je een boek publiceert, dan heb je je best gedaan. Je moet maar zien wat de lezers ermee doen. Ik heb zelf ook weleens slechte kritiek gehad. Dat vond ik niet leuk, maar ik ben nooit ingezonden brieven gaan schrijven. En soms krijg je kritiek waar je veel van leert.”
Suriname, het blijft Van Kempen fascineren. “Talenten zitten er gauw aan hun plafond, onvermijdelijk, dan moet je eruit, ademen. Mensen worden uitgeroepen tot wereldklasse, terwijl ik denk wat weet je van de wereld? In zo’n kleine samenleving gelden andere wetten. Had je een boekje geschreven, dan was je meteen een groot schrijver. En dan komt er een echte recensie, ook nog van een bakra. Heel veel mensen vinden het belangrijk dat een Nederlander het goed vindt. Dat is belachelijk, het maakt niet uit of het een Nederlander of een Surinamer is, het gaat erom dat het een kritische lezer is.
Het is natuurlijk wel begrijpelijk in een postkoloniale situatie dat je nog aan het zoeken bent naar je eigen normen, ook in de taal. Dat vond ik het leuke aan Rappa, dat hij gewoon in zijn eigen taal en zijn eigen spelling schreef.”

Hoogleraar
Sinds september 2006 is Van Kempen bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam met als doel ‘het kloppend hart van de Caribische literatuur voelbaar te maken’.
Het heeft een haartje gescheeld of hij was bijzonder hoogleraar af. Drie geldschieters voor de leerstoel haakten af. De hoop was gevestigd op een particulier, maar dat ging ook niet door. Half mei was Van Kempen nog zeer pessimistisch. “Het curatorium besliste om de publiciteit te zoeken, wij waren aan het eind van onze mogelijkheden. We moesten snel handelen, omdat anders de continuïteit niet gegarandeerd kon worden.”
Gelukkig diende zich een nieuwe financier aan. Ook zijn eigen promovendi zetten een snelle actie op en nu is er genoeg geld voor de komende drie jaar. “Het geeft wat lucht. Het zou een ramp zijn voor de promovendi, ze konden nergens anders terecht. Ik ben heel blij, voor mezelf natuurlijk ook, maar vooral voor hen. Ik vind het alleen jammer dat je zo moet vechten om die leerstoel te behouden, in een stad als Amsterdam! Als je door de Kalverstraat loopt, zie je bij wijze van spreken meer gekleurde dan witte mensen. En dan zou je de enige leerstoel die je hebt over het Caribische gebied afschaffen?”
Zijn zestien promovendi zijn volgens Van Kempen gemotiveerd, met een passie voor hun onderwerp. “Anders houd je het niet langer vol dan de tijd voor een gewone scriptie op de middelbare school. Je moet niet bang zijn om lange werkdagen te maken en je moet tegen kritiek kunnen. Een eerste versie is vaak niet wat het moet zijn, dan moet je gaan herschrijven, dat zijn lastige processen. Het is net als met een wagon die je op de rails zet, als je hem in het begin verkeerd erop zet, gaat het nooit meer goed. Als de promovendi terugkomen met een nieuwe versie zien ze welke kant ze op moeten. Promoveren is een lange en moeilijke weg. Wat je vaak ziet bij het schrijven van een proefschrift is dat mensen naar het einde toe moe worden. De laatste hoofdstukken zijn dan veel slechter dan de eerste, ze willen ervan af.”

Gekkenwerk
Zijn eigen proefschrift Een geschiedenis van de Surinaamse Literatuur schreef Van Kempen in negen jaar tijd, van acht tot middernacht achter zijn bureau, elke dag. Het resultaat is veertienhonderd pagina’s lang, uitgebracht in vier delen. “Dat is natuurlijk compleet gek. Het gaat ten koste van je omgeving. Ik ben daarna een jaar lang helemaal verdwaasd geweest. Tegen mijn eigen promovendi zeg ik altijd schrijf een boek van 250 pagina’s, niet groter, in godsnaam niet groter. Maar het is goed als er af en toe een gek is zoals ik.”
Sommige stukken uit zijn ‘gekkenwerk’ leest hij na jaren weer door. “Dan denk ik wat staat er toch veel in. Hoe heeft die man dat gedaan? Dat boek had de Du Perronprijs moeten krijgen. In alle objectiviteit, dat klinkt gek van jezelf, maar dat vind ik wel. Ik ben niet gefrustreerd hoor, die jury heeft het gewoon niet in de gaten gehad. Zo gaan die dingen.” Over waardering mag hij overigens niet mopperen. “Als ik er nog een lintje bij krijg, lijk ik wel een Sovjetgeneraal. Die Gele Ster van Venetiaan heeft me wel verrast. Ik kon het goed met hem vinden, maar ik dacht dat hij te veel nationalist zou zijn voor zoiets. Ik vond het groots van hem.”

Gangadin
We gaan over naar de zaak Gangadin, de rechtszaak om precies te zijn. Van Kempen toont aan dat deze schrijver plagiaat gepleegd heeft en voelt zich genoodzaakt hierover te publiceren. “Op basis daarvan schreef ik een tekstje in de literatuurgeschiedenis. Dat doe je niet zomaar. Ik heb er geen enkel belang bij om Gangadin zwart te maken, helemaal niet. Ik verdien er niks mee, ik heb ook geen hekel aan die man.” Van Kempen betwijfelt bovendien dat Gangadin een proefschrift had geschreven. Gangadin gaat in de tegenaanval, hij zou schade ondervinden van de publicatie en Van Kempen zou diefstal uit archieven hebben gepleegd.
Van Kempen wint de rechtszaak door doelpunten in eigen doel van Gangadin: stukken bleken vervalst, beweringen onjuist. “Nu dreigt hij met hoger beroep. Maar elke advocaat, die de stukken van de eerste zaak ziet, zal weigeren. Zijn eerste advocaat voelde zich compleet belazerd, je moet een vertrouwensband hebben met je cliënt. Als bij het proces komt vast te staan dat je stukken vervalst hebt, dan slaat zo’n advocaat ook een modderfiguur. Het heeft me maanden gekost. Alles wat iemand beweert, moet je weerleggen. Die ander schrijft één zinnetje, dat is in twee seconden gedaan, maar je bent dagen bezig om dat weer te ontkrachten. Ik moest de gevallen van plagiaat helemaal weer uitzoeken en kopiëren. Maurits Hassankhan, die destijds minister was, moest ik zwart op wit laten verklaren dat hij tijdens een persconferentie iets niet gezegd had, dat soort dingen. Het is zo’n negatieve energie.”

Momenteel werkt Van Kempen op verzoek van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde aan een biografie van de schrijver Albert Helman. “Het is heel verleidelijk om een biografie van Helman te schrijven van vijftienhonderd pagina’s, maar wie doe je daar een plezier mee? Ik denk dat een heleboel mensen geen boek van duizend of meer pagina’s zullen kopen.” Hij wil zich beperken tot vier-, vijfhonderd pagina’s. “Daar moet het maar in staan. Het grote probleem met het leven van Helman is om de regie in handen te houden, je moet van zoveel dingen iets weten. Dat is wel een klus hoor. Ik kan ook niet alles lezen wat hij geschreven heeft.” Helman heeft 130 boeken geschreven, honderden artikelen en duizenden brieven. Van Kempen: “Er zijn aspecten in zijn leven die je niet goed kunt beschrijven, omdat je het gewoonweg niet weet. Ik kan geen muzikale analyse maken van de composities die hij gemaakt heeft. Ik heb wel het idee dat het goed in elkaar zit, maar daar zal een musicoloog zich over moeten uitspreken. Er zijn ook aspecten die voor altijd verdwenen zijn. Er is heel veel van de oorlog weg (Helman was verzetsstrijder in de Tweede Wereldoorlog,…red.), daar heeft hij nooit over gesproken, dat weten we niet meer.”

Chagrijnige man
“Dat ik nu een boek over Helman schrijf, zou hij misschien zelf niet gewild hebben. Hij was altijd heel nurks tegen mij, een chagrijnige man. Hij kreeg een spiegel van zijn eigen leven voorgehouden en iemand ziet zijn eigen leven nooit objectief. Soms is het ook heel pijnlijk, dan denk je shit, dat was twintig jaar geleden, dat was ik vergeten. Hij heeft zich zo verschrikkelijk opgesteld in een aantal affaires, bijvoorbeeld naar zijn eigen dochter toe. Zij had de eerste vlag van Suriname ontworpen, met die vijf sterren. En dat hij dan publiekelijk in een krant in Suriname die hele vlag wegschrijft! Ik kan me voorstellen dat je bezwaren hebt, maar hou dan je mond, het is je dóchter! Hij kwam met heel smerige argumenten. Dat ze wel ingesproken zou zijn door Nederlandse stemmen, want ze was getrouwd met een Nederlandse regisseur met wie hij werkelijk slaande ruzie had. Dat zijn natuurlijk geen fraaie dingen.”
Iedereen heeft in zijn leven weleens dingen gedaan die niet zo mooi zijn. “Het maakt zo’n leven ook wel heel interessant, vooral bij iemand als Helman. Het was een grote geest, ontegenzeggelijk. Ik voel me zo klein bij die man. Maar ook doodvermoeiend, hij kon nooit eens laten gaan, nooit eens zeggen, ach ja. En hij had altijd bezwaren tegen mensen die hetzelfde gedaan hadden als hij. Altijd afgeven op wetenschappers, terwijl hij zelf apetrots was op zijn eredoctoraat. Biografen waren volgens hem het laagste van het laagste in de journalistiek, terwijl hij zelf een dikke biografie schreef over Pieter van der Meer van Walcheren. En dan heb je natuurlijk nog Helman en de vrouwen. Dat is op zich al een boek van 250 pagina’s. Daar moet je natuurlijk ook goed mee omgaan. Tenslotte, in hoeverre is dat nu van belang? Schuinsmarcheerders zijn er altijd geweest en zullen er altijd blijven.”

Is er nog leven na Helman? “Ik heb nog zoveel te doen, ik kan tot mijn dood ermee toe. Ik heb me voorgenomen dat ik in deze fase van mijn leven vooral veel energie steek in de begeleiding van anderen. Tot nu toe heb ik alles kunnen realiseren wat ik wilde, op één ding na, ik zou een boekje willen maken over de Chinezen. Maar na Helman komt er eerst een nieuwe roman, want zelf schrijven, dat is toch het allerleukste.”

[uit Parbode, 1 september 2011]

Een kleine boeroe-jongen werd Surinames bekendste historicus

Interview met André Loor

door Anne Huits

“Ham thag gaili, ik ben moe, streep eronder”, zegt hij plotseling en met die woorden maakt hij pardoes een eind aan ons gesprek. Gisteren televisieopnamen over pleinen in Paramaribo, vanmorgen om negen uur de eerste afspraak. Daarna ons gesprek. Het is nu bijna twaalf uur, André Loor, doctor honoris causa aan de Anton de Kom Universiteit van Suriname, onze meest bekende en zeer gewaardeerde historicus is moe, erg moe.

Vijftien jaar geleden sprak ik met hem voor de Weekkrant Suriname. Onder de titel ‘André Loor een lopend archief’, verscheen naar aanleiding van dit gesprek een artikel. In die tijd gaf André op de vroege zondagmorgen nog rondleidingen door de binnenstad van Paramaribo voor zijn studenten en overige belangstellenden.
Maar de tijden zijn veranderd. Loor is nu bijna tachtig jaar, de ouderdom kwam ook voor hem met gebreken. Lopen gaat moeizaam, zijn gezichtsvermogen is ernstig achteruit gegaan. Lezen kan hij niet meer. Erg vindt Loor dat. Heel erg. “Maar ach”, relativeert hij, “ik heb de tijd gehad om er langzamerhand aan te wennen. Ik ben dankbaar met wat ik nog heb.”

Lees verder in de Parbode, klik hier

Tolin Alexander: Brommen en gieren

Op zaterdag 20 november launcht het Forum Tolin Toli Masanga het project Brommen en Gieren met de muzikale theatervoorstelling Verenigde Dieren Vergadering. De feestelijke première vindt plaats in Theater On Stage in Paramaribo om 20.00 uur.

Tolin Alexander over zijn vorige stuk: “Ik doe iets omdat ik er zelf zin in heb!”

door Anne Huits

Nog geen uitverkochte zálen, maar wel een uitverkocht Cultureel Centrum Suriname (CCS) bij de vijfde en laatste voorstelling van Gaandi Nyun Nyun oftewel “Het Oude Doen Herleven”. Tolin Alexander is de schrijver en hoofdrolspeler. Gaandi Nyun Nyun gaat over het oude dorp Ganzee en de oude tradities die in dit dorp leefden. Inwoners van Ganzee zijn eind jaren vijftig van de vorige eeuw naar Klaaskreek gedeporteerd in verband met de aanleg van een stuwmeer.

Het gegeven van het theaterstuk is eenvoudig en universeel: hij van Aucaanse afkomst wordt verliefd op zij van Sarammacaanse komaf. De wederzijdse families hebben bedenkingen en stellen voorwaarden. Het meisje moet eerst “groot” worden, de jongeman moet maar eens laten zien wat hij te bieden heeft. De jongeman spaart geld, koopt huisraad en panji stoffen. Het meisje groeit ondertussen. Uiteindelijk krijgen de geliefden de zegen van de familie. Oude tradities en gewoonten worden in het spel afgewisseld met beeldmateriaal van een recente reis naar Klaaskreek. Het verhaal mag dan gaan over het oude, Tolin gebruikt moderne hulpmiddelen. Laptop en beamer zorgen voor de projectie van de reis naar Klaaskreek op een groot beeldscherm.

Op het toneel zijn vooral de vrouwen aanwezig, met meerstemmig, kristalhelder gezang. De teksten zijn soms in het Nederlands, soms in de eigen taal. Jammer genoeg is daarmee niet alles voor iedereen te volgen. We krijgen een vrouwencultuur gepresenteerd, met sensuele dansen en kleurige panji’s. De mannen zijn meer op de achtergrond, die ene virtuoze danser daargelaten. Tolin zelf gaat in en uit het spel. Als verteller staat hij er buiten, “zingt” de melodieuze taal: “Joysie, JOYSIE!!! Te i broodmes. Ai keukenkast a liba! No i beleg brood, ie melkbrood. Fô je vader!” Als jongeman op vrijersvoeten komt hij erin, om bij wijze van voorschot een ketting om de hals van zijn lief te hangen.

Je hebt een stuk geschreven, je speelt mee als acteur en je kiest een regisseur uit om het te vertalen naar theater. Wie is dan de baas? Voor Tolin is dat geen punt. De regisseur is de baas. “We kunnen fel van gedachten wisselen. Je probeert de ander te overtuigen, maar uiteindelijk beslist de regisseur. Er is met heel veel respect voor de verhaallijn gewerkt aan dit stuk.” Tolinj werkt zelf ook als regisseur. “Als je iets uit iemand wilt halen, moet je werken met de persoon. Het lukt mij niet om hard te zijn. Ik wil het liefst iets zeggen op een correcte manier, zo dat het de persoon wel raakt, maar dat hij niet helemaal kapot gaat. Als je mensen zo behandelt krijg je dat ook weer terug. Ik haal de sterke punten aan, dat mooie dat je gisteren hebt gedaan, ik weet dat je dat weer kan doen. Je moet ook kunnen aanvoelen, die heeft vandaag zijn dag niet. Achteraf kun je dan vragen, wat was er vandaag met je? Als iemand het niet meent, dan moet je wel je mannetje staan.”

De laatste voorstelling, jammer? Tolin lacht, hij vindt het niet jammer. “Het stuk heeft me jaren bezig gehouden. Het heeft heel wat tijd en energie gekost om van de losse verhalen en bestaande liederen een compleet verhaal te maken. Gaandi Nyun Nyun is niet weg, er zijn opnamen gemaakt, er is een DVD. Het kan zijn dat het na twee jaar weer opgevoerd wordt. Ik wil dit nu achter me laten, met het nieuwe beginnen.”

Zijn missie blijft het promoten van de Marroncultuur. “Er is heel veel niet bekend bij anderen, er zijn zoveel achtergronden. Ik wil die achtergronden vertalen naar theater: Als je mijn achtergrond kent, kun je me begrijpen. Ons huwelijk bijvoorbeeld heeft evenveel waarde als het burgerlijke huwelijk dat uit Europa is geïmporteerd. Het heeft zijn eigen zekerheden. De man moet zorgen voor een huis in het dorp waar hij met zijn vrouw gaat wonen en een huis in haar eigen dorp. Hij moet jaarlijks een kostgrondje openkappen voor haar, hij moet zorgen voor een korjaal.

Men praat over seks voor het huwelijk. Veel marronjongeren weten niet dat je eerst geïnitieerd moet worden tot volwassene voordat je een relatie begint. Met de normen van toen, zouden al die gevaren er nu niet zijn. Voor de Marronjongeren heeft hij een boodschap:” Neem jezelf serieus zelfs als iemand geloof in je heeft moet je geloof in jezelf nog sterker zijn. Als je weet wat je doel is denk dan positief en nooit in termen van beperkingen”

Soms botst cultuur met ontwikkelingen, met vooruitgang. Welke tradities moet je handhaven welke niet? “Dat kun je pas bepalen als je de achtergronden kent van die tradities. Er zijn dingen die we noodgedwongen moeten loslaten. De traditie van de Saramaccaners bijvoorbeeld, waarbij de vrouw na het overlijden van haar echtgenoot seksuele omgang heeft met haar zwager, om haar te verzekeren dat zij deel blijft van de familie. In deze tijd met HIV en Aids kan dat niet meer.“

Een ander voorbeeld is de traditionele rouwperiode bij het overlijden van naaste familieleden. Moet de show dan doorgaan? Tolin: “Ik heb het al gehad dat een van mijn medespelers niet mee kon doen vanwege een overlijden van een familielid. Voor mijzelf heb ik daarover al een beslissing genomen. Al zou vandaag een van mijn naaste familieleden overlijden, dan ga ik door. Ik heb me gecommitteerd, ik kan het de mensen niet aandoen om weg te blijven. Maar als de show is afgelopen, zal ik ze wel vertellen hoe ik me voel.”

Hij praat bedachtzaam, hoofd naar beneden, nadenkend, zoekend naar de juiste woorden, zichzelf herstellen, “nee ik ga fout”. En hij handelt voorzichtig, “Als ik zie dat het zó niet gaat”, hij schuift zijn beide handen recht vooruit over tafel, “dan ga ik zo”, hij beschrijft met zijn handen een halve cirkel. Boos wordt hij niet makkelijk, niet als men hem discrimineert, niet als men hem onderschat. “Ik denk, dan heb jij een probleem.”

“Ik doe iets omdat ik het wil, niet omdat je een stapels Euro’s laat zien. Ik heb dingen pro Deo gedaan omdat ik wilde leren. Ik heb ervaring mogen opdoen op internationale festivals, hé kom op! De dingen die minder mooi zijn maak ik ondergeschikt. Het betekent dat je heel veel ervoor terug krijgt.”

Samen met Tanuya Manichand, Dweight Warsodikromo, dansers en choreografen, is de regisseur Tolin in 2006 uit een groep van twaalf kunstenaars geselecteerd om zich verder te ontwikkelen. Zijn selectie dankt hij naar zijn eigen idee aan het feit dat hij zelf dingen maakt. De drie jonge kunstenaars lopen stage, nationaal en internationaal, en volgen workshops. Het project Theatre on the Move genaamd duurt drie jaar en wordt in 2009 afgesloten met een gezamenlijke presentatie. Het drietal is naar New York geweest, en naar Nederland, heeft inspiratie opgedaan en belangrijke contacten gelegd. Volgend jaar staat Zuid Afrika op het programma. In eigen land krijgen ze begeleiding van Helen Kamperveen, Maikel Austin en Sharda Ganga.

“Ik wil me ook laten inspireren door andere culturen, Op die manier leer ik mijn sterke en zwakke kanten kennen. In mijn eigen keuken kan ik alle laden opentrekken Maar ik wil ook aan tafel zitten met anderen, om tenminste de ingrediënten te leren kennen van die andere keukens, die andere culturen. In New York heeft hij gezien hoe belangrijk de samenwerking is tussen de verschillende disciplines. In Lion King bijvoorbeeld spreekt een acteur een wens uit. Op dat moment valt er een ster. Die man van het licht moet precies dan en daar zijn licht laten schijnen. Alleen als alle disciplines samenwerken krijg je een perfecte voorstelling. Ik ben daar gegooid in een wereld van professionaliteit en commercie. Ieder doet zijn eigen ding: schrijvers zijn daar schrijvers en acteurs zijn acteurs. Ook op organisatorisch gebied ziet hij verschillen. Directeuren van theaterhuizen gaan daar producties kopen in een gebouw met twee verdiepingen.Je hoeft jezelf daar niet te verkopen. Hier moet je alles zelf doen.Ik schrijf zelf mijn projecten. Ik ben mijn drummer zelf van het voetbalveld gaan halen.”

Behalve Marron is Tolin ook “die Afro Surinamer”. “Als we kijken waar we vandaan komen, zijn we dan niet één? Hoe komt het dat we zo over elkaar denken? Hoe komt het dat men zo over ons denkt? Weggelopen slaven, gevlύcht. Wij zijn geen weggelopen slaven, wij zijn niet gevlucht! Wij hebben ons bevrijd van het juk van de slavernij. De stadscreool heeft naar de marron gekeken en het negatieve gezien en benoemd: bosneger, blauwkop, ndjuka. Als kind werd ik daar verlegen van en boos. We waren lafaards, we waren lui. Omgekeerd heeft de marron naar de stadsneger gekeken en ook het negatieve gezien en benoemd: blaka bakra. Als ik naar de zwarte Amerikaan kijk, zie ik dingen die van mij zijn, en die niet van mij zijn. Zwarte mensen, wat is het verschil, wat zijn de overeenkomsten?”

Als mens zijn we vaak geneigd het negatieve te benoemen of over te nemen. Kijk wat er nu gebeurt met marronjongeren. Ze zingen rapteksten. Het zijn merendeels vulgaire teksten, geïnspireerd door televisie en internet. Die teksten nemen ze over. Ze zouden de ideeën van Bob Marley moeten overnemen.

Er zijn plannen en er zijn dromen. Over die plannen praat hij vrij. Dit jaar is een jaar van leren. Hij loopt mee met docenten van de Jeugdtheaterschool. Hij volgt workshops, verzorgt lessen samen met die docenten. In december komt hij uit met een nieuw theaterstuk Tembe, het Aucaanse woord voor houtsnijwerk. Het stuk is een uitvloeisel van de activiteiten van Crabasi, de vereniging van craftwerkers in het binnenland. Dit jaar is door de vereniging uitgeroepen tot het jaar van het houtsnijwerk. Hij is bezig met het vormen van een eigen groep, en een eigen productieteam. Hij heeft een vaste plek gevonden om te oefenen met jongeren uit het binnenland. “Er is heel veel talent in het binnenland, maar het moet gevormd worden.”

Of er in 2008 nog een tweede productie komt hangt af van de overige activiteiten. Als het er van komt wordt het óf een opera in het Aucaans, Wan mofo ndjuka, óf een theaterstuk over leven met kerkelijke en niet kerkelijke tradities. “Soms is het moeilijk om precies te zeggen wat je gaat doen, omdat je met inspiratie werkt.” Een goede productie vergt tijd, soms is het niet eens geld, het is tijd. Zijn studie rechten, derdejaars, heeft hij voorlopig naar de achtergrond geschoven. Of en wanneer hij verder nog iets met die studie gaat doen zal de tijd leren Op dit moment geeft hij zich met hart en ziel aan cultuur, aan theater.

De dromen voeren hem in gedachten naar internationale podia en internationale samenwerking. De contacten zijn er. Tolin lacht geheimzinnig, zijn ogen stralen. “Mijn publiek is de totale Surinaamse samenleving, zelfs internationaal.” Meer wil hij voorlopig nog niet kwijt. Tolin Alexander, u hoort ongetwijfeld nader van hem.

Hij houdt van odo’s, ”Djompo tek taki na noti, na hori yu mu hori.” is er een van. De bakra zou zeggen: De aanhouder wint. In het theaterstuk zelf laat hij een van de spelers zeggen ”Met de hoed in de hand komt men door het ganse land, een gezegde dat geen nadere uitleg behoeft.

[overgenomen van de blogspot van Anne Huits]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter