blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Hoogbergen Wim

Op de rug van bigi Kayman

Nieuw jeugdboek van Henna Goudzand Nahar & Hedy Tjin

Ef yu wani kot’ abra liba, yu no mu kosi kaiman mama

door Jerry Dewnarain

Op de rug van Bigi Kayman is een voorleesverhaal voor jonge kinderen dat begin november is uitgegeven door Em. Querido’s Uitgeverij. Dit prentenboek is geschreven door Henna Goudzand Nahar en de tekeningen zijn gemaakt door Hedy Tjin. In 2005 verscheen Nahars debuutroman Hele dagen in de regen en in 2015 haar tweede roman Over het zoute water. Voor de Ware Tijd Literair heeft zij ook recensies geschreven.

read on…

In Memoriam Wim Hoogbergen

door Hans Ramsoedh

Afgelopen zaterdag overleed de Utrechtse cultureel antropoloog en Surinamist Wim Hoogbergen (21 januari 1944 – 3 augustus 2019). Hij verwierf grote bekendheid (ook internationaal) met zijn publicaties over de geschiedenis van de Marrons in Suriname en Frans Guyana. Hij gold als een groot kenner van slavernij, marronage en slavenverzet in Suriname. Hij was van 1980 tot aan zijn pensionering in december 2005 als universitair hoofddocent verbonden aan de Rijksuniversiteit Utrecht. read on…

Ellen Neslo promoveerde op de gekleurde elite van Paramaribo

Met grote zwier promoveerde Ellen Nelson op vrijdag 25 november 2016 – de 41ste verjaardag van de Republiek Suriname – aan de Universiteit Utrecht op haar proefschrift Een ongekende elite; De opkomst van een gekleurde elite in koloniaal Suriname 1800-1863. Mr. Ellen Neslo is sinds 1999 werkzaam bij de Universiteit Utrecht. Haar promotieonderzoek werd begeleid door em. prof. dr. Dirk Kruijt en dr. Wim Hoogbergen. read on…

Mallemolen van Surinaamse personages en hun namen (1)

door William L. Man A Hing

Aangenomen kan worden dat de verrommeling van Surinaamse namen en persoonsgegevens door een vloed van publicaties op gang is gekomen na de opstand van 1980. Dat daarbij niet steeds zorgvuldig wordt omgesprongen met gegevens van bekende actoren laat een kleine bloemlezing zien. read on…

Geschiedenis vanuit Marronoogpunt

door Karwan Fatah-Black

Samen beschikken de auteurs van Een zwarte vrijstaat in Suriname; De Okaanse samenleving in de achttiende eeuw over zo’n driekwart eeuw aan expertise op het gebied van de Marronsamenlevingen in Suriname. In Een zwarte Vrijstaat brengen ze de omvangrijke literatuur, hun veldwerk en archiefonderzoek over de Okaanse samenleving bijeen. In maar liefst dertien hoofdstukken worden verschillende aspecten van de Okaanse geschiedenis in kaart gebracht. Er is voor gekozen om de citaten die in het vele veldonderzoek zijn verzameld per onderwerp achter elkaar te zetten. Zo bestaat het hoofdstuk over de vlucht (Lonten) uit citaten die tussen 1962 en 2008 zijn opgetekend en waarin een veelheid aan Marronhistorici aan het woord komen. Voor het archiefonderzoek kunnen de auteurs sterk leunen op het eerdere werk van Wim Hoogbergen en op het onderzoek van Frank Dragtenstein.

De introducerende hoofdstukken gaan in op algemene kenmerken van de Okaanse cultuur, de inrichting van politiek en verwantschapsbanden. Ook wordt er aandacht besteed aan woordgebruik. In plaats van Marrons spreekt men bijvoorbeeld liever over Lowéman. Verder is er gekozen voor woorden die de Okanisi zelf gebruiken met een fonetisering van schrijfwijze: Aukaners is Okanisi, granman gaaman, en bakra wordt in het boek bakaa.

Het resterende deel van het boek beschrijft voor een groot deel de achttiende-eeuwse geschiedenis van de Okaanse samenleving. Dat levert onherroepelijk een bronnenprobleem op. ‘Natuurlijk zijn er ook ideologische en partijdige uitspraken in de overlevering verpakt. Bovendien is niemand bereid de gehele geschiedenis met al zijn conflicten en verschrikkingen, uit de doeken te doen … Iemand lichtte zijn weigering aldus toe: “Daar is een moeder van onze clan om het leven gekomen, ik mag je dat verhaal niet vertellen.”’ Na de citaten van de informanten volgt soms commentaar of een samenvatting. Hierin komt de lange vertrouwdheid van de schrijvers met het onderwerp goed tot zijn recht.

Voor de Okanisi, die het materiaal voor de schrijvers aanleverden, zijn vier onderdelen van hun geschiedenis van groot belang, de jaren van slavernij op de plantages, de vlucht naar het bos, de periode van vrede met de bakaa, en de strijd met de andere Marrongroep onder leiding van Boni. De geschiedenis van de overtocht uit Afrika blijft vrijwel onbesproken.

Over de periode dat de Okanisi vrede sloten, er onderhandelingen plaatsvonden en posthouders werden gestationeerd is veel materiaal uit de koloniale archieven te halen.

Opvallend is hoe belangrijk de positie van de historicus is voor het verhaal dat wordt geschreven. Terwijl vanuit de Europese kolonie gezien de militaire posten belangrijk waren, en het ‘cordon’ (een verdedigingslinie) op iedere achttiende-eeuwse Europese kaart te vinden is maakte dit op de Okanisi duidelijk zo weinig indruk dat het niet een vermelding waard was. Slechts eenmaal, bij het overlijden van de illustere Boston Band bij post Kruispad wordt er een onderdeel van de Europese verdediging genoemd. Plekken als Gelderland, Victoria of het door Marrons overrompelde Zwitserse dorpje Carolinenburg komen niet voor.

De Marronhistorici worden door Thoden-Van Velzen en Hoogberken geprezen: ‘Okaanse geschiedverhalen munten uit door afkeer van overdrijving’. De verhalen van de Marronhistorici die de auteurs selecteerden gaan over politieke verwikkelingen, gewapende strijd en genealogie. De ontwikkeling van de relatie tussen de Marrons en hun goden zit door al deze thema’s heen geweven. Zonder veel moeite kan men deze onderwerpen vergelijken met de verhalen die in de vroege nummers van de West-Indische Gids begin jaren 1920 over de Europese kolonisatie van Suriname werden opgetekend. Nadat de oude Surinaamse archieven waren geïnventariseerd kwam een stroom publicaties op gang waarin het bestuur van bepaalde gouverneurs werd uitgeplozen, genealogische verwantschap van centrale figuren werden getraceerd en de gebeurtenissen rond militaire confrontaties werd geprobeerd te reconstrueren.

Deze thematische overeenkomst zou bij hedendaagse historici alarmbellen moeten laten afgaan. Wat wordt niet verteld? Wat zijn de stiltes in de Okaanse geschiedenis? Wat deden kinderen in de achttiende-eeuwse oorlogen tegen de bakaa? Hoe veranderde patronen van mannelijkheid en vrouwelijkheid na de vlucht van de plantages? Wat betekende de opkomst van houtexport richting de kolonie voor de sociale verhoudingen binnen gemeenschappen? Waarom blijven de Inheemsen nagenoeg onbesproken? Is hier niet naar gevraagd, of wordt materiaal hierover niet doorgegeven? En wat zegt dit over de Marronhistoriografie? Het is een kracht van het boek dat de auteurs dicht bij de bron blijven, maar dit zorgt ook voor opvallende omissies en weinig kritische vragen. De illustraties in het boek zijn wat dat betreft veelzeggend: portretten van mannen waarop vrouwen enkel als decor lijken te figureren. Vrouwennamen worden in de onderschriften niet vermeldt en zijn gereduceerd tot de toevoeging ‘en echtgenote’ (p.63).

De verhalen beperken zich nu tot kronieken over de achttiende-eeuwse Okaanse samenleving en het is al heel wat dat we die hebben. Toch lijken Marronsamenlevingen hierdoor erg statisch. De schrijvers van het boek benadrukken vooral maatschappelijke continuïteit tussen de achttiende eeuw en de huidige tijd. Verhalen die zijn opgetekend over een periode van vijftig jaar worden probleemloos naast archiefstukken van 250 jaar geleden geplaatst.

Ondanks deze kritiek is het boek een uitstekend naslagwerk voor iedereen die op zoek is naar de geschiedenis van de Okaanse samenleving. Er wordt verwezen naar waardevolle toegangen en inventarisnummers in het Nationaal Archief voor iedereen die verder op onderzoek wil. Het streven naar volledigheid door de auteurs levert een rijke schat aan opgetekende verhalen op die van deskundig commentaar zijn voorzien. Kortom, een standaardwerk dat ruimte geeft om nieuwe vragen te stellen, en uitdaagt om er mee aan de slag te gaan.

H.U.E. Thoden-Van Velzen & Wim Hoogbergen, Een zwarte vrijstaat in Suriname; De Okaanse samenleving in de achttiende eeuw. Leiden: KITLV Press, 2011. 360 p., ISBN 978 90 6718 373 4, prijs € 24,90.

[uit Oso, 2011, nr. 2]

The making of Ronnie Brunswijk in Nederlandse media (4)

door Ellen de Vries

Volgens een artikel in de Volkskrant van 15 februari 1995 was Brunswijk al in 1986 bij verstek veroordeeld tot vijf jaar onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in 1995 opnieuw voor de bankroof die hij op 28 december 1984 pleegde. Het betrof de overval waarvan de Ware Tijd op 31 december 1984 melding had gemaakt. De rechter achtte de betrokkenheid van Brunswijk genoegzaam bewezen. Bij het inslaan van een ruitje had de gemaskerde overvaller zijn hand verwond. De op de deurpost gevonden handpalm- en vingerafdruk bleken van Brunswijk te zijn. Hij wist bovendien waar het geld verborgen was, naar eigen zeggen omdat hij het ‘iemand’ daar had zien neerleggen.[viii] Brunswijk ontkende in interviews de bankovervallen (De Vries 2005:15). Wel gaf hij ruiterlijk toe, dat hij militaire wagens overviel en de buitgemaakte goederen uitdeelde. Tegenover journalist Frans van der Beek zei hij: De burgers werden op een vreselijke manier door de militairen gepest, uitgebuit en vernederd. Ik heb gezien dat mensen met een paar zakken rijst naar de rivier kwamen. Militairen sneden die zakken open en gooiden de rijst in de rivier. Wie daar iets van durfde te zeggen kon dat met de dood bekopen. Dit was wel het minste wat ik terug kon doen, al is dat maar een paar keer gebeurd. (Van der Beek 1987: 26-27).

Er was volgens de historicus Ben Scholtens (1994:122) sprake van verscherpte grenscontroles. Dat leidde tot irritaties. In hun zoektocht naar Brunswijk bruuskeerden militairen bovendien de bewoners van Moengotapoe. Er werden razzia’s uitgevoerd en vernielingen aangericht. Onder anderen Thomas Polimé en Bonno Thoden van Velzen (1988:16) bevestigen dat militairen in hun zoektocht naar Brunswijk enkele huizen in brand staken en dorpelingen mishandelden. Het verslechterde de verhouding tussen Marrons en stedelingen die toch al broos was.

Haakmat

Nieuwe Revu stuurde journalist Pieter Storms en fotograaf Gerard Wessel op pad om uit te zoeken wie Ronnie Brunswijk was. Voor hun vertrek staken beide heren hun licht op bij de Surinaamse ex-superminister André Haakmat, die naar Nederland was gevlucht en zich bij het Surinaams verzet – het Amsterdams Volksverzet – had aangesloten. Haakmat kende hem niet, maar was wel benieuwd wie die Ronnie Brunswijk was. Hij vroeg aan de journalisten om hem telefonisch met hem in contact te brengen, zodra ze hem hadden gesproken (Van der Beek 1987:35). De grond in Suriname was Brunswijk inmiddels te heet onder de voeten geworden. Hij had de wijk genomen naar Frans-Guyana. Daar zocht Nieuwe Revu hem op. Volgens Van der Beek (1987:36) was Pieter Storms degene die in de namiddag van 4 juni in het Novotel in Cayenne het nummer draaide van Haakmat en de hoorn aan Ronnie Brunswijk gaf. In zijn memoires De revolutie uitgegleden. Politieke herinneringen beschrijft Haakmat hoe op 4 juni 1986 de telefoon ging.

– Met Ronnie.
– Ronnie wie?
– Ronnie Brunswijk. U kent me toch wel?
– Ik heb wel gehoord van een Brunswijk die ze in Suriname Robin Hood noemen, maar die houdt zich in het bos op. Daar is toch geen telefoon (Haakmat 1987:212)?

Haakmat (1987:213) had naar eigen zeggen precies een week daarvoor – dus op 28 mei – ‘een vakbondsman’ van de Moederbond op bezoek gehad. Op dat moment stond een nieuwe regering op het punt aan te treden in Suriname. De ‘oude’ politieke partijen die in 1980 waren weggejaagd, NPS, VHP en KTPI, keerden terug in de politieke arena. De vakbondsman zag daarin geen verbetering en meende: ‘Angst regeert overal.’ Op Haakmats vraag of hij dan geen enkel lichtpuntje zag, antwoordde hij: Misschien Brunswijk. Hij tart ze en ze kunnen hem niet vangen. […] Het punt is: Brunswijk tart wel en haalt stunts uit, maar die jongen heeft geen benul van politiek. Geen enkel benul! Het enige is: hij durft’ (1987:213).

Hoe deze ontboezeming zich verhoudt tot het bericht dat in de Leeuwarder Courant van 27 mei 1986 verscheen is onduidelijk.[ix] De krant schreef dat de Raad voor de Bevrijding van Suriname had verkondigd ‘de groep van de gedeserteerde sergeant Ronnie Brunswijk die sinds april een guerrilla-oorlog tegen het Bouterse-regime voert, met wapens en geld te zullen steunen’. Dat had de krant ‘gister’ – 26 mei 1986, de dag waarop De Telegraaf weer over Brunswijk had bericht – uit kringen van de Raad vernomen. Hoe dan ook. Brunswijk sprak met Haakmat af dat hij zou worden opgehaald in Parijs.

Nadat Brunswijk vertrokken was, besloten Storms en Wessel nog een aantal reportages te maken in Paramaribo. Brunswijk kwam als geroepen (Van der Beek 1987:35; Meel 1993:142-143). Het Amsterdams Volksverzet onder leiding van Haakmat, de Javaanse Pendawa Lima van Paul Somohardjo en de Raad voor de Bevrijding van Suriname van Glenn Tjon A Kiet zochten naar nieuwe mogelijkheden om Bouterse uit het machtscentrum te verdrijven. Veel fiducie in de nieuwe regering die zou aantreden was er – zoals Haakmat al aangaf – niet. Jules Sedney (2010:124), die deel uitmaakte van de verzetsgroep van Somohardjo, geloofde evenmin in ‘de ernst van de democratische speurtocht in Paramaribo’.

Haakmat (1987:216-217) – van huis uit jurist – wist dat Brunswijk werd afgeschilderd als een bandiet. Werd Brunswijk door Bouterse gecriminaliseerd? Na een ‘scherp verhoor’ was zijn conclusie dat Brunswijk van alle hem ten laste gelegde feiten kon worden vrijgesproken. Haakmat: ‘Brunswijk moest alleen nog van negatieve publiciteit gezuiverd worden, een taak die mij werd toebedeeld.’ Waarvan hij zich met verve kweet. Haakmat vertelt in zijn memoires dat hij geïnspireerd was geraakt door het proefschrift van Wim Hoogbergen over de Boni-Oorlogen. De strijd die Boni voerde tegen het koloniaal bewind speelde zich af in Oost-Suriname, het gebied waaruit Brunswijk – net als Boni een Marron – afkomstig was. Overeengekomen werd dat Brunswijk zou terugkeren naar Suriname en in de geest van Boni aanvallen zou uitvoeren op goedgekozen militaire doelen. Brunswijk zocht tijdens zijn verblijf in Nederland ook contact met de andere verzetsorganisaties waaronder die van Paul Somohardjo. Eigenlijk, zo suggereren Van der Beek (1987:37) en Hoogbergen en Kruijt (2005:120), kwam Brunswijk naar Nederland om er asiel aan te vragen. Daarvan zou hij hebben afgezien, omdat hij bang was uitgeleverd of geruild te worden tegen Pieter Storms en Gerard Wessel. De twee waren namelijk op 11 juni gearresteerd in Albina op verdenking van ‘spionage’. Ze werden opgesloten in Fort Zeelandia.

Dat was natuurlijk groot nieuws in Nederland. Op 13 juni kopte de Leeuwarder Courant: ‘Twee Nederlanders gearresteerd op verdenking spionage’ en verklaarde: Het gaat om redacteuren van het weekblad Nieuwe Revu die contact zouden hebben gehad met Ronnie Brunswijk […] tegen wie al enkele weken een opsporingsbevel loopt. Brunswijk wordt beschuldigd van bankovervallen en roofovervallen. Hij is populair bij de plaatselijke bevolking die hem de Surinaamse Robin Hood noemt, omdat hij de buit deelt met zijn dorpsgenoten.[x]

Als de bevolking Brunswijk zo noemde, dan was de term overgenomen van Telegraaf-journalist Arnold Burlage, die deze had verzonnen. Uiteraard besteedde Nieuwe Revu ruime aandacht aan de arrestatie en gevangenneming van hun medewerkers. Hoofdredacteur Derk Sauer bevestigde dat de arrestatie van het tweetal vooral te maken had ‘met de activiteiten van Ronnie Brunswijk, een voormalig lijfwacht van Desi Bouterse, die zich met een privélegertje in het oostelijk deel van Suriname heeft teruggetrokken’. Nieuwe Revu herhaalde dat Brunswijk ook wel ‘de Surinaamse Robin Hood’ werd genoemd vanwege zijn ‘spectaculaire’ overvallen en claimde later dat zij de eerste was die over hem had bericht.[xi]

Inmiddels was men er in Suriname achtergekomen dat Brunswijk in Nederland verbleef. Op 23 juni meldde Telegraaf-verslaggever Arnold Burlage vanuit Paramaribo, dat de minister van Justitie S. Punwasi had gesteld dat Storms en Wessel Brunswijk een vals paspoort zouden hebben verstrekt. Die ontkenden dat in alle toonaarden. Ook zou het duo vooropgezette plannen hebben gehad om de ‘in het binnenland erg populaire Robin Hood het land uit te helpen’. De week daarop zaten de journalisten nog steeds vast. Nieuwe Revu-hoofdredacteur Derk Sauer constateerde dat de indruk bestond dat het regime Bouterse zich met deze arrestatie ‘wilde wreken op de Nederlandse pers, die herhaaldelijk kritisch had geschreven over de situatie in Suriname’. [xii] De Surinaamse regering had een bevel van de rechter tot vrijlating genegeerd.

Toen Storms en Wessel op 28 juni na zestien dagen cel ‘sterk vermagerd en met kaalgeschoren hoofden’ weer in Nederland arriveerden, trok dat volop de aandacht. [xiii] Een week vóórdat Brunswijk met zijn ‘Surinaams Nationaal Bevrijdingsleger’ – later omgedoopt tot Jungle Commando – in de nacht van 21 of 22 juli militairen posten overviel, verscheen in Nieuwe Revu nr. 29 eindelijk de reportage ‘over de Surinaamse ”Robin Hood”, dagenlange tochten door de jungle en magische oerwoudkrachten’. In het kielzog van Brunswijk waren Storms en Wessel vanuit Frans-Guyana illegaal de grens overgestoken naar Suriname om in Moengotapoe te zien en te horen van de inwoners wat de militairen daar hadden aangericht tijdens hun opsporingsactiviteiten. Brunswijk vertelde over zijn ‘cultuur’ die hem beschermde. Storms noteerde: Ronnie laat ijzeren banden zien die hij om zijn bovenarmen draagt. Iedere band heeft zijn aparte kracht. Een dikke band met krullen beschermt hem tegen kogels en messteken. Een dunne koperen band geeft hem kracht zodat hij nooit kan verdrinken. Een andere band geeft hem geluk en gezondheid. Hij praat er met eerbied over.

Het artikel eindigt met de vaststelling dat Brunswijk de machtshebbers in Suriname, net als Robin Hood de sheriff van Nottingham, steeds te vlug af was. Brunswijk was volgens Nieuwe Revu op 24-jarige leeftijd al een ‘legende, een mythe’ waar het volk in geloofde.[xiv]

[vervolg klik hier]

Verleden Aukaners duidelijk aanwezig in heden

Het verleden van de Aukaanse marrons is dwingend aanwezig in het heden. Dat stellen Bonno Thoden van Velzen en Wim Hoogbergen in het boek Een zwarte vrijstaat in Suriname. De auteurs noemen enkele voorbeelden: de manier waarop Marrons met de goudkoorts omgaan en de politieke strijd van het Jungle Commando in de jaren ’80. Het goud werd aanvankelijk door Brazilianen gewonnen: “Op een gegeven moment dachten ze: ‘Dat kunnen we zelf ook’. Toen zijn de Brazilianen verjaagd.” De Aukaners doppen graag hun eigen boontjes: “De rivier is van ons en moet van ons blijven.” Ze luisteren wel naar hun goden, die bijvoorbeeld een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van het Jungle Commando, zegt Thoden van Velzen.

Vampiergedachte

Mensen van buiten laten de Aukaners niet snel toe voor onderzoek. De auteurs hebben dat ook zelf ervaren. “Ze hebben geen zin om vragen te beantwoorden en zeker niet waar anderen bij zijn.” Thoden van Velzen noemt dat de vampiergedachte: als ze hun geschiedenis vertellen, dan blijven ze achter als een beroofd volk. Toch heeft een van hun eigen mensen, André Pakosie, een boek gepubliceerd over de geschiedenis van zijn volk.

Thoden van Velzen en Hoogbergen hebben doorgezet: “We kunnen niet langer wachten met het verzamelen van de orale tradities van de Marrons in het binnenland.” Anders gaat de rijke geschiedenis verloren. Dat het nu door witte mensen gebeurt, maakt niet uit, zegt Thoden van Velzen stellig.

[RNW, 30 maart 2011]

Gebazel over switi Sranan

door Els Moor

Suriname en ik is de wat egocentrische titel van de bundel, samengesteld door John Leerdam en Noraly Beyer, met persoonlijke verhalen over Suriname van in Nederland wonende geboren Surinamers en anderen die veel met Suriname te maken hebben. De ondertitel ,’Persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland’ is dus fout. Zijn Gerard van Westerloo, Peter Meel, Michiel van Kempen, Jan Pronk en andere Nederlanders die verbonden zijn met Suriname ‘Surinamers die over hun vaderland schrijven’? Dat de redacteur van uitgeverij Meulenhoff dat niet heeft gemerkt, is op z’n minst vreemd.

Zevenenvijftig ‘verhalen’ bevat de bundel en dat is veel. Ik kwam er moeilijk doorheen omdat de kwaliteit van de ‘verhalen’ zo verschillend is; van slecht geschreven nostalgische, clichématige jeugdherinneringen aan Suriname tot realistische en toch persoonlijke beschouwingen over de veranderingen die het land sinds de onafhankelijkheid ondergaan heeft. Twee problemen doen zich voor: veel van de medewerkers aan de bundel zijn wel geboren Surinamers, die in Nederland een goede plaats gevonden hebben, maar geen schrijvers of journalisten en de samenstellers zijn grote figuren op hun vakgebied, maar hebben geen ervaring met dit werk, het samenstellen van zo’n diverse bundel met zo’n moeilijk onderwerp.

Na elkaar in de bundel staan de bijdragen van Gerard Spong en Denise Jannah. Gerard Spong, advocaat in Nederland, van Surinaamse afkomst, die zich al vanaf 1980 inzet voor het herstel van de rechtsstaat in Suriname, geeft in zijn bijdrage onder de titel ‘Suriname: een ontgoocheling’ blijk van felle woede. Hij heeft een hechte band met het land, maar hij voelt zich ook thuis in Nederland. De ‘rauwe werkelijkheid’ van Suriname tast echter zijn warme gevoelens aan. Hoe de hoofdverdachte in het decembermoordenproces op democratische wijze president werd, brengt hem ertoe de grote Duitse auteur Bertold Brecht aan te halen: ‘Erst kommt das Fressen und dann die Moral’. Zijn felle aanklacht tegen onrecht en verwording van democratie eindigt met de conclusie:’Suriname is vooralsnog een verdwaald, diep gezonken tropisch paradijs dat is afgegleden naar een tropische hel.’

Het artikel van Denise Jannah, internationaal bekend jazzvocaliste, componiste, zangpedagoge en actrice, staat lijnrecht tegenover dat van Spong. Ze begint aldus: ‘Bepaalde geuren uit mijn jeugd zullen me altijd bijblijven’. En ze is lang niet de enige die het motief ‘geuren’ als blijk van liefdevolle herinnering uitwerkt. En dan de wolken, de allermooiste ter wereld… en de energie die ze ervaart in ‘Gods prachtige natuur’… en het verdriet als ze weer opstijgt van de luchthaven en haar ‘Mama Sranan’ achterlaat. Aan Mama Sranan schreef ze dan ook in de vliegtuigstoel een gedicht, in het Sranan en het Nederlands dat aldus begint: ‘Mijn hart zucht in mij/ Wanneer ik wegga van jou/ Zo hoog in de lucht/ Om ver weg te gaan/ Het vliegtuig brengt mij/ Over sula’s, bergen en kreken/ Over mijn stad/ Mijn dorp waar ik opgroeide […].

Tussen deze twee uitersten bewegen zich de andere vijfenvijftig bijdragen in deze bundel en de kwaliteit ervan varieert van heimwee-achtige cliché’s tot rationele informatie en creatieve benadering. Ook Eva Essed-Fruin, van oorsprong Nederlandse, echtgenote van Frank Essed, eerst cursusleider en later directeur van het Instituut voor de Opleiding van Leraren (IOL), die in 1995 naar Nederland vertrok, geeft haar bijdrage, ‘Suriname een paradijs?’ aan de bundel. Haar begin is verrassend leuk: ze hoorde voor het eerst over Suriname als kind via een Surinaamse onderwijzer die haar school bezocht. Hij vertelde dat Surinaamse kinderen geen inktlap nodig hadden omdat ze hun pen afveegden aan hun kroeshaar. Eva was jaloers op die kinderen. Zij zat altijd met inktlappen te knoeien! In 1957 kwam ze zelf in Suriname en ze begon als lerares, maar toen schreven alle leerlingen al met ballpoint. Ze vertelt boeiend over de tijd tot de onafhankelijkheid, positieve en negatieve situaties en hoe Suriname langzaam maar zeker moderniseerde met verharde wegen, kantoorgebouwen, veelsoortige huizen en meer opleidingen waardoor de jeugd meer kansen kreeg. Ook Eva Essed versombert in haar verhaal als ze komt bij 25 februari 1980 en later. Ze eindigt met een realistische uitspraak: ‘Een paradijs zal Suriname nooit worden, want er bestaan nu eenmaal geen paradijzen op aarde.[…] Het kan hoogstens een land worden waar het goed leven is’.

De bijdragen van de Hollandse Surinamegangers vallen tegen. Ze hebben een andere band met het land die niet diep wortelt. Wetenschapper Wim Hoogbergen bijvoorbeeld begint te vertellen hoe hij in zijn jeugd in Nederland voetbalde met ‘zwarte voetballers’, waaronder de later beroemd geworden Humphrey Mijnals. Hij heeft nog een hond naar hem genoemd. Michiel van Kempen beschrijft hoe hij eens in een Chinees restaurant aan de Johannes Mungrastraat zat te eten en vanachter het raam getuige was van een botsing met een geweldige klap en hoe hij later voor de politie moest getuigen… wel met humor geschreven… een anekdote over een lome zondagmiddag. Suriname en ik? Jan Pronk die als minister betrokken was bij de onafhankelijkheidsbesprekingen tussen Suriname en Nederland betoogt in zijn artikel dat de onafhankelijkheid van Suriname beslist niet opgedrongen was van de kant van Nederland, wat vaak gezegd wordt. Een artikel dat zeker stof tot discussie kan geven, maar niet in het kader van Suriname en ik.

Zo zijn er toch nog heel wat artikelen die de moeite van het lezen waard zijn. Thea Doelwijt werkt met fragmenten uit haar eigen werk in ‘Geesten in luchtland’. Ze is op een wolk gaan zitten omdat ze rustig wil nadenken over een manier om haar verhaal goed te vertellen. En zo laat ze thema’s zien die een rol speelden en spelen in Suriname. Mooi is ook wat de gezusters Joan en Kathleen Ferrier doen als ze een Braziliaans lied aanhalen (vrij vertaald door Kathleen) ‘Mijn vader was van Sao Paulo/ mijn grootvader van Parnambuco/ mijn overgrootvader van Minas/ mijn overovergrootvader van Bahia/ mijn machtige leermeester/ was Antonio de Braziliaan. De woorden van dit lied herinneren hen steeds weer aan het antwoord dat Johan Ferrier, laatste gouverneur en eerste president van Suriname en hun vader, gaf voor de Nederlandse televisie op de vraag waar zijn wortels nou eigenlijk liggen. Johan Ferrier antwoordde dat zijn wortels verspreid liggen over de hele wereld.

En zo is het ook. Ik word niet goed van al dat gebazel over ‘Switi Sranan’. We zijn allemaal wereldburgers en we wonen waar we ons thuisvoelen, om welke reden dan ook, en we zullen mee moeten werken om dat land leefbaar te houden. Of dat nou je ‘vaderland’ is of een ander land, dat maakt niet zoveel uit. Het gaat erom dat het goed gaat in een land, dat er geen mensonterende toestanden zijn en daarover schrijven gelukkig nogal wat medewerkers aan deze bundel.

Jammer van die titel, van de rommelige inhoud, van de titel ‘biografieën’ tot slot boven de korte alinea’s met informatie over de auteurs en zelfs enkele taalfouten. We zijn dat niet gewend van Meulenhoff.

Red:. John Leerdam & Noraly Beyer: Suriname en ik; Persoonlijke verhalen van bekende Surinamers over hun vaderland. J.M. Meulenhoff bv, Amsterdam 2010. ISBN 978 90 290 8719 3

Het kamp van Broos en Kaliko herdrukt

Het kamp van Broos en Kaliko van Wim Hoogbergen is het intrigerende verhaal van deze broers. Broos was opperhoofd van het marronkamp dat lag achter plantage Rac-à-Rac nabij Kaaimangrasi, een ontoegankelijk zwampgebied tussen de Surinamerivier en de Boven-Commewijne. Patrouilles kwamen daar regelmatig jacht maken op weggelopen slaven, voor wie het kamp een gewild toevluchtsoord was. Deze patrouilles liepen vaak verkeerd af voor soldaten en gewapende burgers.

Na de afschaffing van de slavernij in 1863 verhuisden de bewoners van het kamp naar de verlaten plantage Rorac aan de oostelijke oever van de Surinamerivier. De grootste families lieten zich toen bij de burgerlijke stand inschrijven onder de familienamen Babel en Landveld. Wim Hoogbergen tekende de verhalen van hun nazaten op, en verwerkte deze met de vele door hem in archieven opgedoken stukken tot een verhaal waarin de vrijheidsstrijd van de marrons de toon zet.

Wim Hoogbergen (1944) was tot zijn pensioen hoofddocent aan de universiteit van Utrecht. In 2005 ontving hij de vijfjaarlijkse ‘Prijs voor de Surinamistiek’ voor al zijn publicaties over Suriname, met name voor die over de Surinaamse marrons. De blijvende vraag naar dit intrigerende werk uit zijn reeks van marronpublicaties resulteerde in deze heruitgave.

Wim Hoogbergen, Het kamp van Broos en Kaliko.
232 pagina’s |14x 21,5 cm | softcover met goudfoliedruk en flappen |
herziene VACO-uitgave | ISBN 978-99914-0-085-3

De turbulente biografie van een boek

door Christine Samsom en Els Moor

Het aprilnummer van OSO, tijdschrift voor surinamistiek en het Caraïbisch Gebied, is bijna helemaal gewijd aan 75 jaar Wij slaven van Suriname met als ondertitel De turbulente biografie van een boek. Een uitdagende titel! Kan een boek een biografie hebben, zoals levensbeschrijvingen van mensen, van de wieg tot het graf? Wij slaven van Suriname is nog lang niet dood. Dat blijkt wel uit dit nummer van OSO.

read on…

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter