Op donderdag 27 mei 2021 ondertekenden Rita Rahman, voorzitter van de Werkgroep Caraïbische Letteren, en... Lees verder →
Geschiedenis van de Antillen
door Els Langenfeld
De band tussen de zes Antilliaanse eilanden en Nederland bestaat al zo’n 275 jaar en de referenda van 1993 en 2005 hebben laten zien dat het overgrote deel van de Antilliaanse bevolking deze band ook wil handhaven. De toenemende belangstelling van de Nederlandse politiek voor de eilanden, de grote migratiestroom van Antillianen naar Nederland, terwijl tegelijkertijd Nederlandse pensionado’s het koude Holland inwisselen voor de warme tropenzon, deed de behoefte ontstaan aan meer achtergrondinformatie over de eilanden.
In 1997 verscheen daarom het boek Geschiedenis van de Antillen. Dit boek heeft nu de oude jas verruild voor een bontmantel. Had de eerste uitgave uit 1997 nog een slappe kaft, de vernieuwde uitgave van 2009 heeft een harde kaft met een losse omslag. Ook is voor de pagina’s dikker papier gebruikt en is de lay-out flink verbeterd. De kaderteksten zijn nu gemakkelijk te herkennen door de gekleurde achtergrond en veel foto’s zijn in kleur afgedrukt. De nieuwe uitgave oogt dan ook zeer luxe en verzorgd.
Inhoudelijk zijn de veranderingen minder opvallend. Geschiedenis van de Antillen geeft, in tegenstelling tot wat de tekst suggereert, geen chronologisch historisch beeld van de zes Antilliaanse eilanden. Via een thematisch overzicht wordt getracht de lezer een beter inzicht te geven hoe het verleden de huidige samenleving heeft gevormd en wat de historische achtergrond is van bepaalde sociale, economische en ecologische problemen. Want ‘kennis van het gemeenschappelijke verleden is onontbeerlijk om elkaar goed te begrijpen’ (p. 7).
Bepaalde aspecten worden nader uitgewerkt in ‘illustratieve teksten’. Veel van deze illustratieve teksten zijn aangepast. De nieuwe tekst ‘Wie is eigenlijk Antilliaan?’ is een zeer waardevolle toevoeging, waarmee wordt ingespeeld op een actueel vraagstuk. Niet alle illustratieve teksten zijn even sterk, zoals de tekst over de goudwinning op Aruba en die over Peter Stuyvesant. Daarin ligt de nadruk teveel op details zonder voldoende feitelijke informatie om deze details op hun juiste waarde te kunnen schatten.
Het boek bevat negen hoofdstukken, waarin rond een bepaald thema vanuit het verleden naar de huidige samenleving wordt toegewerkt. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de natuur van de zes eilanden – klimaat, bodemgesteldheid, flora en fauna − en op welke wijze menselijke bewoning deze heeft beïnvloed door de invoer van vee en de massale houtkap voor de winning van verfstof of houtskool. De milieuschade aangericht door de olie-industrie wordt eveneens belicht, maar vreemd genoeg niet de gevolgen van de hedendaagse invoer van dieren en planten die niet op de eilanden thuis horen, zoals de Neemtree op Curaçao en de boa constrictor op Aruba. Het hoofdstuk wordt afgesloten met recente bevolkingsgegevens. Daarbij wordt met betrekking tot het geringe aantal migranten van Curaçao naar Aruba een merkwaardige opmerking gemaakt: ‘De verklaring zal moeten worden gezocht in het feit dat Curaçaose werknemers, vallend onder de sociale wetgeving, veel duurder zijn’ (p. 20). Suggeren de auteurs dat immigranten van andere nationaliteiten niet onder de sociale wetgeving van Aruba vallen? Of dat Curaçaoënaars, dankzij de sociale voorzieningen op Curaçao, niet bereid zijn op Aruba te gaan werken?
In de drie daaropvolgende hoofdstukken wordt nader ingegaan op de herkomst van de verschillende bevolkingsgroepen: de Indianen, de Afrikanen en Europese, Amerikaanse en Aziatische migranten. De meeste aandacht gaat daarbij uit naar de gedwongen migratie van Afrikanen naar en in het Caribisch gebied. Niet alleen de slavenhandel komt aan bod, maar ook de opstanden, cultuur en religie van de slaven en (het gebrek aan) sociale veranderingen na de afschaffing van de slavernij in 1863.
Wat jammer is, is dat aan de duizenden vrije zwarten en kleurlingen – in de negentiende eeuw de grootste bevolkingsgroep − slechts één kolom wordt gewijd. Ook het niet vermelden van de bronnen is een gemis. Er is een grote verscheidenheid aan onderzoeken over de (transatlantische) slavenhandel, waarbij er flinke verschillen bestaan tussen de genoemde feiten en aantallen. Voor welke hebben de auteurs gekozen? De literatuurlijst achterin is indrukwekkend, maar biedt wat dat betreft geen houvast.
Ook belicht worden de sociale veranderingen die de komst van nieuwe migranten hebben veroorzaakt: de Nederlandse pensionado’s, Chinezen, Colombianen, Jamaicanen en Haïtianen. De gespannen verhouding tussen de Europese en Afrikaanse cultuur wordt eveneens belicht, zowel tijdens de slavernij als in de periode van de olie-industrie en recent met de intensievere bemoeienis van Nederland met de eilanden: ‘De groei van het aantal Nederlanders en hun andere levenswijze gaven bij tijd en wijle aanleiding tot animositeit tussen Antillianen en Europese Nederlanders’ (p. 87). Het gebruik van de verleden tijd is in dit verband onjuist. Jammer is ook dat de auteurs niet dieper ingaan op de oorzaken van deze animositeit.
Het hoofdstuk ‘De Antillen in Nederlands en internationaal verband’ is erg rommelig. Omdat er sprake is van een groot aantal onderverdelingen, zoals bestuurlijke structuur, de relatie met Nederland, Venezuela, de VS en Europa, springt de tekst steeds heen en weer in de tijd. Daarbij speelt mee dat de grenzen van deze onderwerpen niet scherp zijn. Zo werd en wordt de verhouding met Venezuela ook beïnvloed door de relatie met Europa en de VS, zoals recent de situatie rond de Amerikaanse FOL (Forward Operating Locations)-basis op Curaçao.
Hoewel het uitgangspunt van Geschiedenis van de Antillen was om aandacht te besteden aan de historie van alle zes de Antilliaanse eilanden, is het onvermijdelijk dat Curaçao ook in dit boek de boventoon voert. Dit komt heel sterk tot uiting in het zevende hoofdstuk ‘De Opstand van 30 mei 1969’. Hoe deze opstand heeft doorgewerkt op de andere eilanden of de verhouding tussen de eilanden, wordt niet verteld.
Wat door de opzet van Geschiedenis van de Antillen juist opvalt, is hoe weinig de eilanden met elkaar gemeen hebben, zoals het volgende hoofdstuk ‘De Nederlandse Antillen: meer verdeeldheid dan eenheid’ ook duidelijk laat zien. De ongelijke behandeling van de eilanden door Nederland en de dominante positie van Curaçao, zowel in de koloniale tijd als na 1954 in het Land de Nederlandse Antillen, hebben uiteindelijk geleid tot het uiteenvallen ervan. Wat jammer is, is dat de recente staatkundige ontwikkelingen onderbelicht blijven. De relatie tussen de eilanden na het uittreden van Aruba in 1986 krijgt slechts twee pagina’s. De complexiteit van de recente ontwikkelingen komt daardoor niet uit de verf. De uitslag van het referendum van 1993, waarbij de bevolking massaal koos voor behoud van de Antillen van Vijf, wordt toegeschreven aan de vrees voor banenverlies onder de landsambtenaren bij een ontmanteling van het Land Nederlandse Antillen. Ook zouden de bestaande familiebanden tussen de bewoners van de eilanden een grote rol hebben gespeeld. In werkelijkheid was de uitslag vooral een signaal van de bevolking dat zij de bestaande politieke cultuur van corruptie en vriendjespolitiek afwees. Dit verklaart ook de eclatante verkiezingsoverwinning van de PAR een jaar later. Deze partij stond niet alleen voor herstructurering van de Antillen van Vijf, maar ook voor deugdelijkheid van bestuur en transparantie.
Ondanks deze kanttekeningen is Geschiedenis van de Antillen een waardevol boek, doordat er steeds een relatie wordt gelegd tussen het verleden en het heden. De teksten zijn helder en begrijpelijk, de opmaak overzichtelijk. Al met al een prettig lees- en kijkboek dat een plaats verdient in de boekenkast van eenieder die geïnteresseerd is in de Caribische eilanden in het Koninkrijk.
Leo Dalhuisen, Ronald Donk, Rosemarijn Hoefte & Frans Steegh (red.), Geschiedenis van de Antillen. Zutphen: Walburg Pers, 2009. 192 p., ISBN: 978 90 5730 628 0, prijs € 39,50.
[uit Oso, 2011, nr. 2]
Levensbeschrijvingen uit Oost en West
door Jean Jacques Vrij
In hun inleiding bij deze bundel artikelen over prominente, merendeels twintigste-eeuwse, figuren uit Suriname en Indonesië/Nederlands-Indië onderschrijven Rosemarijn Hoefte en Peter Meel de stelling dat biografen ‘doodgewoon en vóór alles historici’ zijn. Ik weet niet of dat het beste uitgangspunt is.De biografie is op zijn minst een bijzondere vorm van geschiedschrijving. Het is het verhaal van slechts één enkel leven en als zodanig geschiedenis op zijn smalst. Desalniettemin, zo schreef de grote essayist Samuel Johnson (1709-1784) in het midden van de achttiende eeuw, beschikt de biografie in potentie over een veel grotere aantrekkingskracht dan ‘the general and rapid narratives of history’ waarin de duizenden zaken die individuele mensen bezighouden in enkele paragrafen worden samengevat.
De biografie behandelt een kosmos waarin iedereen zich kan verplaatsen. Het enkele leven is een opgave waar ieder mens zich voor gesteld ziet. Vandaar dat een lezer snel geboeid kan raken door een beschrijving van de innerlijke worstelingen, de ambities, de tegenslagen, de prestaties van een ander. De lezer van een goed geschreven biografie verplaatst zich in de geportretteerde, vergelijkt en leert, aldus Johnson.
In de inleiding wekken Hoefte en Meel de indruk dat zijzelf inderdaad ‘voor alles’ historici zijn. Maar hebben zij ook voldoende respect voor het eigene van de biografie? Hun prioriteiten lijken waarneembaar in de klaarblijkelijk tevreden, naar ik vermoed zelfs opgeluchte constatering dat de auteurs ‘meer dan alleen een leven’ beschreven hebben. De artikelen bieden, schrijven de inleiders, een ‘spiegel van de tijd’ en ‘een intrigerend beeld van de Nederlandse (post)koloniale wereld’, waarmee ‘de biografie een instrument in dienst van de geschiedschrijving’ is geworden. Ook wordt zonder kennelijke afkeuring opgemerkt dat de auteurs zich hebben laten leiden door ‘een instinctieve terughoudendheid waar het gaat om het doen van al te stellige uitlatingen over hun hoofdpersoon en de eventuele psychologische drijfveren van zijn of haar handelen.’
Mij lijkt dit geen pluspunt. Een goede biografie behoort juist, voor alles, een visie op een persoon te bieden. En wel op heel de mens: innerlijk leven, uiterlijk handelen en het verband tussen beiden.
Vooropgesteld dient te worden dat aan een artikel van twintig pagina’s onmogelijk valt af te meten waartoe de biograaf in staat is. Daarvoor is de omvang veel te gering. De meeste schrijvers werkten in 2007, toen zij tijdens een congres de lezing hielden waarop hun bijdrage is gebaseerd, aan een uitgebreide biografie in boekvorm. Verschillende daarvan zijn inmiddels verschenen en in die gevallen kan de geïnteresseerde lezer beter direct het eindproduct ter hand nemen.
Overigens denk ik wel dat binnen het bestek van twintig pagina’s de zuiver biografische invalshoek – het kruipen in de huid van een persoon – meer kans van slagen heeft dan de ambitie een ‘spiegel van de tijd’ te geven. In ieder geval sprak de bijdrage van Kees Snoek over Soetan Sjahrir mij van alle het meest aan. Daarin wordt zonder reserve ingezoomd op de onvermijdelijk onvolkomen mens achter de anti-kolonialistische strijder (die in 1945 de eerste premier van Indonesië worden zou) en op de relatie tussen diens privéleven en carrière.
Vier van de tien biografische bijdragen hebben een Surinaamse prominent als onderwerp. Michiel van Kempen levert een boeiend stukje tekstverklaring van een werkje dat Lou Lichtveld/Albert Helman in 1978 onder het pseudoniem Hella Bentram-Matriotte publiceerde: De Zwarte Cats of Neokolonisatie der Surinaamse volkswijsheid.
Rosemarijn Hoefte legt in haar artikel over Grace Schneiders-Howard, ijveraarster voor verbetering van volkshygiëne en andere leefomstandigheden, wel degelijk relaties tussen persoonlijkheidsstructuur en werkzaamheid. Het artikel laat echter ongewis of er ook voldoende intiem bronnenmateriaal voorhanden is, om van deze aan de buitenkant niet bijzonder fascinerende vrouw een meer uitgebreide en tegelijk boeiende biografie te kunnen schrijven.
Cynthia Abrahams’ bijdrage over Robin Ravales/Dobru roept bij mij verschillende prozaïsche vragen op (zoals: waarvan leefde Ravales als ‘fulltime dichter’ in Suriname?) maar ook en wezenlijker: wat waren nu werkelijk zijn afwegingen in de verschillende fasen van zijn leven, zijn diepere innerlijke drijfveren? Vragen die wellicht in haar inmiddels verschenen dissertatie zijn beantwoord.
De insteek van Peter Meel in zijn artikel over Henck Arron verschilt duidelijk van die van de onvervalste biograaf, maar dat is ook weinig verrassend gegeven wat hij als inleider van deze bundel schreef. ‘Leven en werk’ van Arron dienen als uitgangspunt, maar doel is ‘de Surinaamse dekolonisatiegeschiedenis in de context van de Surinaamse politieke cultuur en vanuit een Surinaams perspectief te beschouwen en te analyseren’ (p. 173). Dit is kortom een specimen van politieke geschiedschrijving. Het gaat dan ook vooral over het werk van Arron (als politicus) en in geringe mate over zijn leven. Over de mens Arron leren we weinig treffends. Onwillekeurig komt de gedachte bij mij op aan Samuel Johnsons boutade: ‘that more knowledge may be gained of a man’s real character, by a short conversation with one of his servants, than from a formal and studied narrative, begun with his pedigree, and ended with his funeral.’
De overige biografische bijdragen behandelen personages uit de geschiedenis van Nederlands Oost-Indië. Die van Jan de Lang over de Nederlandse militair Frederik Hirschmann, die overigens tussen zijn Indische posten door ook vier jaar in Suriname was gestationeerd (hij was er van 1909 tot 1913 kommandant van de landmacht), is eveneens een schoolvoorbeeld van wat Rosemarijn Hoefte en Peter Meel in hun inleiding aankondigden. De context van Hirschmanns carrière is voorbeeldig beschreven, de man zelf komt als persoon veel minder uit de verf. Een zuivere biografie is dit dus niet. Hetzelfde kan gezegd worden van Nico Kapteins boeiende stuk over de Arabische gouvernementsadviseur in islamitische geloofszaken Sayyid ‘Uthmân, de enige van de geportretteerden wiens leven zich voor het grootste deel in de negentiende eeuw afspeelde.
Ook in Harry Poeze’s stuk over de ambulante revolutionair Tan Malakka gaat het voornamelijk over de faits et gestes van de hoofdpersoon – zijn buitenkant, niet zijn binnenkant. Daarnaast beschrijft hij hoe met de herinnering aan Tan Malakka is omgesprongen, vanaf diens voortijdige, gewelddadige dood in 1949 aan het begin van de postkoloniale periode tot heden. Ontwikkelingen waarin Poeze zelf ook een rol heeft gespeeld; hij heeft al in 1976 een biografie in boekvorm over de man gepubliceerd en vier jaar geleden nog één, van meer dan tweeduizend pagina’s.
In de artikelen van Wim Willems en Frank Okker over Jan Boon (beter bekend als Tjalie Robinson en onder de schrijversnaam Vincent Mahieu) respectievelijk Madelon Székely-Lulofs is meer aandacht besteed aan de innerlijke persoon van de geportretteerden. Dat deze laatsten zelf literatoren waren, gedisponeerd om in de huid van een ander te kruipen, zal daar wel niet vreemd aan zijn. Treffend is dat Willems een uiteenzetting van Boon aanhaalt die gelezen zou kunnen worden als richtlijn voor een goede biografie. Waarachtig schrijven, parafraseert Willems, betekende het zich verplaatsen in een persoon, het observeren met alle zintuigen, de werkelijkheid op de huid zitten. Wie op afstand bleef, kon alleen de buitenkant schetsen en bediende zich maar al te vaak van overgeleverde clichés (p. 56).
Willems schrijft over Tjalie Robinsons vormende vooroorlogse jaren, als straatslijper, onderwijzer en journalist in Nederlands-Indië. Okker tracht de hele persoon achter het oeuvre te vangen. Het resultaat is in dit korte bestek tamelijk schematisch. We komen zo van Szekely-Lulofs te weten dat zij vaak het gevoel had tussen twee werelden te leven en een rechtvaardigheidsgevoel bezat dat ook wel wat merkwaardige kantjes had, inclusief begrip voor mensen die een halsmisdrijf begingen en een wat macabere fascinatie voor de tragische dood. Beide biografen hebben overigens inmiddels een boek over hun onderwerp gepubliceerd.
De laatste twee artikelen, van Gerry van Klinken en Peter Meel, hebben een afwijkend karakter. In Indonesië zijn tot nu toe een honderdtal geselecteerde personen van regeringswege tot nationale held verklaard. Deze praktijk bestaat ook in een aantal Caraïbische landen (zoals Jamaica), maar niet in Suriname. In Meels bijdrage, over Suriname en landen uit dezelfde regio, passeren voornamelijk straatnamen, standbeelden en namen van gebouwen de revue. Maar Van Klinken behandelt de (grote) invloed van de officiële heldencultus op de moderne Indonesische biografie. Het resultaat heeft veel weg van de doorsnee Engelse biografie uit het midden van de achttiende eeuw, waarover Samuel Johnson verzuchtte dat de schrijver ‘endeavours to hide the man that he may produce a hero.’ Duidelijk is dat hierdoor veel van de waarde én de aantrekkingskracht van het genre verloren gaat. ‘Echt populair’ is de ‘heldenliteratuur’ in Indonesië dan ook niet, schrijft Van Klinken met gevoel voor understatement (p.234).
Rosemarijn Hoefte, Peter Meel & Hans Renders (red.), Tropenlevens; De [post] koloniale biografie. Leiden: KITLV Press/ Amsterdam: Boom, 2008. 275 p.,ISBN 978 90 8506 5524, prijs € 24,50.
[uit Oso, nr. 2, 2011]
Tracing the life history of Javanese-Surinamese
by Alpha Amirrachman
When Lisa Djasmadi got involved in writing and editing a book on Javanese people in Suriname, she discovered many heartening stories. She had never heard stories like them before, chronicles of how her forefathers had departed from Java and arrived in Suriname, enduring numerous hardships along the way. “They were very poor and had to work very hard. I am very proud that they had the courage to leave their motherland, settle in Suriname and later move to the Netherlands to build a new life. Very courageous,” Lisa said during the book launching in The Hague.
The 158-page book — Migratie en cultureel erfgoed: Verhalen van Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland (Migration and cultural heritage: Stories of Javanese in Suriname, Indonesia and the Netherlands) — was published by the Royal Netherlands Institute of Southeast Asian and Caribbean Studies (KITLV) in collaboration with the Memorial Foundation Committee (STICHJI) in the Netherlands, the Indonesian Institute of Sciences (LIPI) in Indonesia and the Memorial Javanese Immigration Association (VHJI) in Suriname.
The book assembles the life stories of three groups — the Javanese who migrated and settled for good in Suriname, the people who eventually left Suriname and settled in the Netherlands and those who had settled in Suriname but decided to return to Indonesia. Between 1890 and 1939, 32,956 Javanese arrived in Suriname, mostly as contract laborers. Only a quarter of them returned to Java when their contracts ended. Others returned to Indonesia later, stayed in Suriname or moved to the Netherlands.
KITLV, LIPI and VHJI tracked down Javanese-Surinamese in Indonesia and Suriname and interviewed them for the book, while STICHJI utilized life history methods to record people’s stories. For the book, Lisa (picture to the left), who is half-Javanese, half-Dutch, interviewed Wim Soekarman Kromoredjo, who was born in Lelydorp, Suriname, but now lives in the Netherlands. “I found him fascinating because he is very active in introducing Javanese traditions to the younger generation here in the Netherlands, like ludruk [Javanese theater] and gamelan [Javanese traditional orchestra]. He uses Dutch when performing ludruk to reach younger audiences,” Lisa said.
Wim, who plays both Surinamese and Indonesian versions of gamelan, says in the book that he is already accustomed to multiple identities, taking on Javanese roles at home and Dutch qualities outside the house. A study by Verkuyten and Brug in 2004 showed that for ethnic minorities like Surinamese in the Netherlands, personal achievement was positively correlated with ethnic identity for Surinamese men, but not Surinamese women. In Wim’s case, he sets aside his Javanese identity when outside the home and is a “real Dutch man” in the workplace.
Unlike Wim, whose parents brought him to the Netherlands, Sakri Ngadi’s grandparents brought him back to Indonesia. “The issue of returning to Indonesia was so hot at that time that it could cause a split within families,” said Sakri, who was born in Saramacca, Suriname, but now lives in Jakarta. Sakri’s grandparents settled in Tongar, a small village in Sumatra, where they tried to open up the forest. But life was much harder than they expected. They were lured by wishes and hopes, as well as misleading stories that gold was everywhere in Sumatra. They were bitterly wrong. Sakri’s grandparents and many other Surinamese regretted their decision to return to the motherland and became deeply frustrated, advising others still in Suriname not to return to Indonesia. Some returnees even committed suicide.
During Indonesia’s crisis in 1965, Sakri’s mother nervously requested her return to Suriname. He refused because he did not want to leave his grandmother alone to face the country’s bloody turbulence as his grandfather had already passed away. After a long, difficult time, he finally found a better life after moving to Jakarta and finding work at the state banknote printer Peruri. Sakri has returned to Suriname several times to visit his mother and his siblings.
Sakri’s story is a page from the life for Javanese-Surinamese who returned to Indonesia, and is one of many difficult and saddening accounts, said Hariëtte Mingoen, who is one of the editors of the book. Interestingly, many Javanese-Surinamese who determined to return to Indonesia did not return to Java, but to Sumatra instead. This movement perhaps shows the courageous character of the Javanese from Suriname to explore another new frontier, facing an ever-uncertain future in building a new life.
Those who stayed in Suriname also struggled with identity issues and self-esteem. Rita Tjien Fooh-Hardjomohamad, who was born in Suriname’s capital Paramaribo, said no one in her family ever attempted to return to Indonesia. Even after Suriname’s independence on Nov. 25, 1975, her family chose to stay in Suriname while many were moving to the Netherlands because of fears of instability in the newly independent state. But, Rita found teenage life in rural Koewarasan restricting. Her parents were stern and raised her and her siblings under the strict rule of Islam. “I did not have access to Javanese culture like ledek [dancer] or gamelan,” she said. In order to liberate herself, Rita aspired to a university education. She ended up getting a two-year diploma in history in order to get a teaching job, as she did not want to burden her family for too long. She became fascinated with history and eventually became the director of the National Archives, which often collaborates with similar institutions in Indonesia and the Netherlands. Rita said, “Javanese women have to know what they stand for. They must be self-assured and know their own identity and not deny it. We are in Suriname, so we must be a part of Surinamese society, but we will never lose sight of our identity as Javanese”.
The book project included young Javanese-Surinamese who acted as interviewers in the Netherlands, “to make them appreciate the legacy of the history of their ancestors,” Hariette said. The book is not intended as an academic book, she said. It was written by Javanese-Surinamese about themselves. “This is the first book of its kind that comprehensively covers three historically significant countries: Suriname, Indonesia and the Netherlands,” she said.
After the book launch in The Hague, Erasmus Huis in Jakarta plans to have its own book launch with related activities on Jan. 20, 2011. A photo exhibition will run from Jan. 20 to Feb. 18, 2011. More info can be found by clicking here
Migratie en cultureel erfgoed: Verhalen van Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland. Editors: Lisa Djasmadi, Rosemarijn Hoeftre, Hariëtte Mingoen.
Publisher: KITLV Press, the Netherlands 2010
158 pages
[from The Jakarta Post, Sunday, January 09, 2011]
First lady krijgt boek over migratie Javanen
Op 9 augustus 2010 was het precies 120 jaar geleden dat de eerste lichting Javaanse contractarbeiders uit Nederlands-Indië in Suriname aankwam. Javaanse Surinamers hebben een rijke migratiegeschiedenis. Vanuit Indonesië vertrokken zij vanaf 1890 naar Suriname en vandaar weer naar Indonesië, Nederland en andere delen van de wereld.
De organisatie presenteert in het kader van 120 jaar Javaanse immigratie in Suriname, behalve dit boek aan het Surinaamse publiek in dit historisch jaar ook een website “Javanen in diaspora” gelaunched. De presentatie vindt vanavond in Sana Budaya, plaats.
Boek en website met Javaanse verhalen
Op 27 november 2010 worden boek en website van het levensverhalenproject over Javaanse migranten gepresenteerd. Het boek krijgt de titel Migratie en cultureel erfgoed: Verhalen van Javanen in Suriname, Indonesië en Nederland. De website zal doorgaan onder de naam Javanen in diaspora.
Het idee voor het project kwam van Hariëtte Mingoen en Yvette Kopijn, voor de samenstelling van het boek tekende Rosemarijn Hoefte (KITLV), Hariëtte Mingoen en Lisa Djasmadi (Stichting Comité Herdenking Javaanse Immigratie). De selectie van citaten uit de levensverhalen voor de website werd gemaakt door Hariëtte Mingoen, Lisa Djasmadi en Yvette Kopijn. De interviews werden uitgewerkt door Mingoen en Djasmadi, de eindredactie van de website kwam voor rekening van Kopijn.
Deze nieuwe aanwinsten voor het Javaans erfgoed kwamen mede tot stand door de eigen inspanningen van de Javaanse gemeenschap in Nederland. De inzet van vrijwilligers verdient hierbij extra vermelding.
Wie de presentatie wil bijwonen moet zijn komst voor 19 november aankondigen via: stichji@yahoo.com
lisadjasmadi@hotmail.com
sitinjak@kitlv.nl
Datum: 27 november 2010
Plaats: Bibliotheek, Spui Den Haag;
Tijd:13.00-18.00 uur.
Op 3 december wordt het boek ook in Suriname op feestelijke wijze gepresenteerd in Sana Budaya. Tijdens de presentatie kan men genieten van muziek en dans. Ismene Krishnadath zal voorlezen uit haar roman Satyem.