blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Herlezen

Verontrustend

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via onze contactbrief. Vandaag een stuk over de Romans en verhalen uit 1993 van J. van de Walle.

door Hans Groenewegen

 

J. van de Walle schreef in een korte periode (1956 – 1963) een vijftal romans. Ze spelen zich af in het Caribische gebied en in Suriname, tegen de achtergrond van het verleden van slavernij en koloniale verhoudingen. Hoe intrigerend het werk van deze onbekend gebleven schrijver eigenlijk is, blijkt uit de onlangs verschenen heruitgave. read on…

Mijn aap schreit is om te vlooien zo mooi

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag herleest Stine Jensen Mijn aap schreit van Albert Helman.
read on…

Clyde Lo-A-Njoe: Echolood

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor teksten die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag eerder al een gedicht van Clyde Lo A Njoe en nu zijn bundel Echolood.

read on…

Een gedicht van Clyde Lo A Njoe

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor teksten die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over een gedicht van Clyde Lo A Njoe.

door Klaas de Groot
Dertig jaar geleden, in 1984, verschijnt Doodverf,  een bundel gedichten met werk van Lo A Njoe,Ton Luiting, Raoul-Maria de Puydt en Simon Vinkenoog. Het boek is een uitgave van de Kofschip-Kring (Hilversum – Brussel).
Clyde Roël Lo A Njoe  (Aruba,1948) staat erin met beeldende kunst en acht gedichten. Het is zijn tweede publicatie na de bundel Dansen / Baliamentu die in 1983 verscheen bij In de Knipscheer in Haarlem. Na Doodwerf verschijnt er nog een bundel: Echolood bij Kwadraat in Utrecht. Het is dan 1989. Daarna zwijgt de dichter, althans in het openbaar. Maar ja, een dichter mag dan zwijgen, gedichten blijven klinken, zolang er lezers zijn die ogen en oren openhouden. Herlezen is altijd mogelijk.
De beeldend kunstenaar die Lo A Njoe ook is, doet luider van zich spreken. Doodverf liet werk zien. De omslag van de dichtbundel van Henry Habibe Vukanisch samenzijn  (Haarlem 2008) toont een indringend beeld en de site van Lo A Njoe laat nog veel meer zien.
Dansen / Baliamentu is een kleurrijke bundel. Niet alleen dat er helder gekleurde litho’s van de beeldend kunstenaar in staan,maar ook de vertaling van de gedichten in het Papiaments (door Luis Daal) werkt mee aan de die veelkleurigheid. Net zo goed als het feit dat, de titel zegt het al, de dans een belangrijk motief is. De tango, de rumba , de merengue en vele andere ‘bewegingen’ roepen kleurassociaties op.
Opvallend is nu dat de bundel Echolood, waarin veel elementen uit de beeldende kunst, met name uit de schilderswereld, een rol vervullen, helemaal niet geïllustreerd is. Dat boek roept om kleur, maar de kleuren zitten er alleen in als literair motief. We zien de dichter en de beeldend kunstenaar aan het werk maar de beelden zullen in het hoofd van de lezer moeten ontstaan. En dat gebeurt ook vanaf het eerste gedicht: ‘Ontstaan’ met de eerste regel: ‘Starend in de kern van het trage licht’.
Over een soortgelijk  ontstaan gaat het gedicht ‘Een ingehouden snik’. Dat is een schitterend gedicht uit Doodverf, het is ook te lezen op de site van Lo A Njoe.
Een ingehouden snik
Een droom, een illusie, een loos moment,
dat je goed aangekomen bent.
De steppe van een ogenblik,
veel korter dan een ingehouden snik.
Terug, terug naar het voorlaatste woord,
dat alleen de tijd heeft gehoord.
Geperst uit een benauwd strottenhoofd,
eer-, eergisteren door dronken tekst verdoofd.
Toevallig als de plooi in het tafelkleed
komt er een kreukel in het blad;
kruipen punten en komma’s weg…
Oeroude tover, één pagina breed,
beweegt boven ‘t blad, ik strijk ‘t glad,
vóór ik de formule opzeg…
Het gedicht lijkt te gaan over het scheppingsproces. Het is een poëticaal gedicht over wat er op het papier ontstaat in woorden, punten en komma’s. Het papier ligt op een kleed met een kreukel, die zich voortplant naar het papier. En wat er op het  papier komt, is een formule, het is oeroude tover. Het is de magie van het woord dat onder invloed is ontstaan, nu naar buitenkomt en genoteerd wordt. Als een droom, als een illusie. Dan is het loze moment ‘goed aangekomen’. En deze aankomst is alleen paradoxaal te ervaren als ‘de steppe van een ogenblik’. En wat voor een ogenblik: ‘veel korter dan een ingehouden snik’. Maar dat wat ontstaat is een snik, die de ik kan opzeggen. Hij kan het gedicht voorlezen.
Over goede gedichten kan veel gezegd worden, maar nooit alles. Dat is mooi: ‘de steppe van een ogenblik’ moet je zien en de woorden moet je (her)lezen. De paradox moet de lezer voelen. Dat gebeurde ook al in 1984, toen Wim Rutgers een stuk schreef over de eerste bundel van Lo A Njoe met de paradoxale titel ‘De minuut van de constante extase’. In de introductie van het stuk, popgenomen in zijn Dubbeltje lezen, stuivertje schrijven, beklemtoonde hij dat die eerste bundel veel meer aandacht verdiende. Ik denk dat we dat in 2014 nog steeds kunnen zeggen, ook voor de gedichten in Doodverf en Echolood.

Meer info op http://www.clyderloanjoe.com

Zijn mannen bezitterig en vrouwen goedgelovig?

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Kuis uit 2011 van Rihana Jamaludin.

read on…

De zwarte Lord herlezen

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over De zwarte Lord uit 2009 van Rihana Jamaludin.

read on…

‘Kongo pré agida’

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Kollektieve schuld, ofwel Famir’man-Sani van Edgar Cairo.

Darkboy66. Foto © Nicolaas Porter

 

door Jerry Dewnarain
 
Zoals de Decembermoorden voor veel Surinamers nog steeds een taboeonderwerp zijn, zo zijn er meer onderwerpen in dit land onbespreekbaar door onder andere angst, schaamte, huichelarij of verloochening, maar ook door toedoen van het geloof. Zo een onderwerp is het winti-geloof. In het gekolonialiseerde Suriname werd winti, de natuurgodsdienst van de creolen, te vuur en te zwaard bestreden als barbaars heidendom door het christendom en nog steeds. Het wordt als duivels beschouwd, want als je in winti gelooft dan ben je een heiden, een ketter. Echter, ook iedere ketter heeft zijn letter! Edgar Cairo wist wel de durf aan de dag te leggen om over winti te schrijven. Hij schreef het volgende: ‘Als schrijver vecht ik fo een ander soort bevrijding: de verzoening van de negerman met zijn verdomde kultuur, kultuur die blanken ons hadden leren verwerpen en haten. Want ’t was afgodische negerachtige nonsenserij. No? In plaats van groei van de cultuur, is verlies gekomen. Want welke jongere zal het verschil weten tussen kra en jeje, tussen kra, jeje en djodjo? Tussen kra, jeje, djodjo en konfo? Welke jongere zal, onder dat gewoeker van al die vele medicijnmannen met ieder hun eigen inzicht, de rituelen stuk voor stuk kennen?’
Na afloop van een obiaprei bij de Marrons. Dit wordt ook wel Wintidansi of wintiprei in het surinaams genoemd. De dansers prepareren hun lichaam met kruiden en zijn daardoor in staat om door het vuur te dansen. Terwijl ze muziek maken (slaan op de Apinti, zingen en dansen) is het mogelijk dat de danseres in trance raken. Deze dans wordt alleen uitgevoerd bij speciale gelegenheden (zoals verjaardagen.) Foto © Lorenzo Jonathan. Tropenmuseum Amsterdam, Repronegatief.
Cairo haalde de rochel uit zijn gorogoro en beschreef hem in zijn debuutroman Kollektieve schuld. Famir’man-Sani: het leven van een uitgebreide creoolse familie die voorbereidingen treft voor een wintiprei, een rituele dansavond ter gelegenheid van de ‘goden’, de winti. De centrale figuur in deze roman is Tant’ Lien, die haar familie afloopt om hen te winnen voor deelname aan en een financiële bijdrage voor een groot winti-evenement voor de hele familie in de Para. Dit vanwege de vele problemen en ziektes, vooral ook de situatie van haar oude moeder Marjana, het familiehoofd, die zwak is en nauwelijks meer ziet en hoort. Uiteindelijk, na veel dyugudyugu, bezwaren ook vanuit de christelijke familieleden, gaan ze op een vrijdagmiddag, in een Volkswagen-busje, volgestouwd met mensen en goederen. Ze installeren zich op het terrein en langzaam maar zeker groeit de sfeer. Ze vertellen elkaar verhalen, katibo! Uit de slaventijd. Ze plegen magische handelingen, gebruiken kruiden, baden, zingen, dansen veel en fanatiek… en uiteindelijk mondt het uit in de wintiprei. ‘Kongo pré agida,/ e oen pré agida!// Mat’o, e pré agida!: Kom, bespeel de trom!/ o, bespeel de trom!// Vrienden, bespeel de trom!/ kom op! Bespeel de trom!’ Iedereen raakt in trance, ook de oude stammoeder Marjana. Ze danst, ziet weer, hoort weer en een winti-lied voor Mma Marjana luidt als volgt: ‘We fa mi nowtoe doro,/ mi no wegi kompe// Famir’man, famir’man,/ a joe moe koti genti!// Famir’man,/ san w’e meki so?: Nu mijn nood blijkt/ worden vrienden niet gewogen.// Familieleden, familieleden,/ wend het onheil af!// Familieleden,/ waarvoor dit gedoe?’
Magische bezem van een obiaman (medicijnman). Foto © Tropenmuseum Amsterdam.
Uiteindelijk sterft Mma Marjana aan een hersenbloeding. Voor het gerecht worden de ‘schuldigen’ streng berecht door de ‘kroetoebakra’. Uiteraard is dat Mma Lien en ‘Ba Fransi, een polisieman in funktie!’ In zekere zin ‘vraagt’ het verhaal om een mythisch, bovennatuurlijk slot. Maar Cairo was een realist en hij koos daarom voor het andere uiterste: het banale. Cairo trok zijn roman bewust omlaag. De voorlaatste zin luidt: ‘Kroetoebakroe deed uitspraak, bij een tjokvolle tribune, met z’n opmerking dat wie ogen sluit voor de realiteit gedoemd is roemloos ten onder te gaan.’ En de laatste regel: ‘Maar daaruit bleek dat hij ze niet begreep.’ Cairo sloot zijn ogen niet voor de realiteit en begreep ze daardoor des te beter! Kortom, Kollektieve schuld… is een klassieke Surinaamse roman over de jaren zestig, toen winti streng verboden was. Dat zien we ook op de manier zoals de doodsoorzaak is vastgesteld van Mma Marjana: ‘Doodsoorzaak: tengevolge van het opzettelijk kreëren van een toestand van lichamelijke en geestelijke opwinding, een bevlieging, winti, ontstond in de hersenen van het slachtoffer een bloeding. Hieraan is ze komen te overlijden. Deze konklusie werd door de raadsheren zwaar aangevochten. Maar ja, ze waren niet al te goed betaald… Ze stonden toch al niet positief tegenover dit soort zaken… En buitendien: P’pa lanti vond dat er nu eindelijk een eind moest komen aan dat onverantwoordelijke gedoe! De schuldigen werden streng gestraft.’
Het boek zit vol thema’s: identiteit en twijfel, creool zijn in een koloniale samenleving, beeldend en vol eigen humor. Centraal in de roman staat het zoeken naar geluk, het vinden van identiteit, verzoening van de creool met zijn beladen verleden, de trauma’s van de slavernij en het kolonialisme, schuld en schuldgevoel, slaafs, winti en ook opstandig gedrag.
Edgar Cairo: Kollektieve schuld. Farmir’man-Sani. Baarn/ ’s-Gravenhage/ Brussel: Het Wereldvenster/ NOVIB/ NCOS, 1976. ISBN 90 293 9506 0

De smaak van Sranan Libre

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over De smaak van Sranan Libre van Edgar Cairo.

door Els Moor

Hoe smaakt Sranan Libre? Volgens Edgar Cairo in de eerste plaats bitter. Zijn woede en verdriet na de Decembermoorden uit Cairo in zijn toen meteen snelgeschreven roman De smaak van Sranan Libre. Het verhaal speelt in Amsterdam en in Paramaribo. Een familie staat centraal met leden in Amsterdam en Paramaribo. Het Amsterdamse deel wordt verteld door ik-verteller Armand, met als dieptepunten zijn verdriet en woede vanwege de moord op zijn naar Suriname teruggekeerde broer Jusu (Jozef). Zo verscheurd als Cairo was door de Decembermoorden, zo verscheurd is ook het boek. Maar ondanks de onevenwichtigheid, enerzijds spanning, emoties en humor, anderzijds eindeloze niet binnen het verhaal functionele beweringen, moet het toch gelezen worden. Cairo heeft sterke uitspraken en de taal is van hier met soms sterke vondsten. Bovendien heeft het heel veel herkenbaars.

Het begint op 7 december met spanning: de familie heeft een voorgevoel dat er iets rampzaligs gaat gebeuren, gebaseerd op dromen en wintiverschijnselen. Bert, een ‘oom’, is ‘bonuman’. Armand zegt: ‘Hij weet alles van winti-dinges. Winti? Ja, die religie van ons, negers, die we uit Afrika als slaaf naar Suriname hebben gebracht’ (p. 15). Winti speelt een belangrijke rol in het verhaal.

Jusu was vol idealen naar Suriname teruggekeerd na 25 februari 1980. Hij geloofde in de ‘refolusie’ en wilde helpen het land op te bouwen, maar geleidelijk aan heeft hij door wat er allemaal gebeurt zijn geloof in de ‘revo’ verloren. Hij heeft dan ook niet voor niets de naam Jozef van Cairo gekregen: hij lijkt hierin op Jozef Slagveer, een der slachtoffers van de Decembermoorden.
Na een hoop spanning worden eindelijk de vermoedens van de familie bevestigd door een telefoontje uit Paramaribo van een andere oom, Frenkel. Nu weten ze het zeker: Jusu is een van de vermoorden. Mma Dina komt thuis van haar boodschappen en hoort het slechte nieuws van p’pa Kwa. Ze is radeloos, ze schreeuwt. Een van de buren zegt: ‘… Het is een pijnlijke zaak, dat wel. Maar reageert u toch beschaafd.’ ‘Beschaafd! Beschaafd! Wat fo k’ka beschaafd! roep ik (Armand). Waarmee ik aangeef dat beschaafd treuren ons echt geen reet kan schelen. […] Ik wil huilen. Ik wil woedend zijn. Ik wil schreeuwen. Ik wil op een vreemde wijze lachen zelfs. Al die emosie! Iedereen is op een of andere wijze góéd verslagen, geknakt. Nu weet ik wat het is een bloedverwant die zo nabij is kwijt te zijn.’ (pp.42-43)
Als hij gekalmeerd is, kan hij de zaak weer van verschillende kanten bekijken. Over zijn vermoorde broer zegt hij ook: ‘[…] een wankelaar was hij, tenger lichamelijk en wankelbaar van geest, zeer vatbaar voor coupvirussen en machtsinfekties.’ (p. 119)
In Paramaribo is ook ‘Oom Frenkel’ een herkenbare figuur. Jusu woonde een tijdje bij hem. Twee zoons van ‘Oom Frenkel’ zijn in het leger. Jusu kreeg ruzie met een van ze, Carlos, die hem bedreigde met zijn geweer. Armand denkt na de dood van Jusu: ‘[…] Misschien, heel misschien, heeft Carlos in het peloton der moordenaars gestaan, denk ik. Maar dat is zaak van nu. Tóén al bleek, dat onder één dak, het onkruid van de revolutie zich in de gemoederen des huizes had genesteld, […]’ (p. 73). ‘Oom Frenkel’ zelf is laf, angstig. Hij durft door de telefoon geen bijzonderheden te geven. ‘Het enigste wat Oom Frenkel kwijt wil, is dat Jozef is doodgeschoten. Door wie? Dat weet hij niet. Waarom? Dat kan hij niet zeggen. […]’ (p. 54). Die angst om afgeluisterd te worden in die dagen, herinneren velen van ons zich nog, evenals het openmaken van post.

De smaak van Sranan Libre is een geëngageerde roman van een belangrijke Surinaamse auteur. Het heeft vijfentwintig jaar geduurd voordat hij werd uitgegeven, maar op 31 december 1982 en 2 en 3 januari 1983 werd de tekst als hoorspel uitgezonden door Radio Nederland Wereldomroep. Edgar Cairo zelf sprak de monoloog van Armand en Lydia Emanuels stond voor de samenstelling van de tekst en de regie. Tot slot het gedicht waarmee het boek begint:

Er is een drank waarmee
de onderdrukker proost zegt
na het lessen van bloeddorst
bij de moord op Surinames zonen.
Hij drinkt zijn rum met cola:
Cuba Libre.
Wij noemen het vergoten bloed:
Het Vrijheidsbloed van Suriname,
Sranan Libre,
omwille van de vrijheidsdrang
en uit respect voor alle leven.
Edgar Cairo: De smaak van Sranan Libre. Roman over het bloedbad van Paramaribo op 8 december 1982. Haarlem: In de Knipscheer, 2007. ISBN 978 90 6265 594 6

Eenzaam tussen twee vaderlanden

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de integrale Romans en verhalen van J. van de Walle, verschenen in 1993, dertig jaar nadat Van de Walle’s werk uitkwam.

door  Wim Rutgers

De Nederlandse journalist-auteur Johan van de Walle (geboren Den Haag 1912) was van 1934 tot 1942 (hoofd)redacteur van het Curaçaose dagblad Beurs- en Nieuwsberichten, waarna hij naar Suriname vertrok waar hij hoofd van de Gouvernements Persdienst werd. Nadat hij na de oorlogsjaren repatrieerde werd hij chef van de Caraïbische afdeling van Radio Nederland Wereld Omroep, een functie die hij tot aan zijn pensionering zou bekleden. Hoewel fysiek van de Caraïben gescheiden, was hij er mentaal voortdurend mee bezig – niet alleen beroepsmatig maar met zijn gehele wezen dat een gevoel van heimwee naar de tropen nooit meer kwijtraakte. Van de Walle noemt zichzelf dan ook bij voorkeur een gecreoliseerd mens.

Tien jaar na zijn terugkeer uit Suriname publiceerde Van de Walle zijn eerste ‘tropenroman’ De slavenopstand (1956), die de daarop volgende jaren gevolgd werd door een serie andere, zoals Achter de spiegel (1958), Wachtend op de dag van morgen (1959), De muggen van San Antonio (1961), de verhalenbundel De overtocht (1962) en de grote Surinaamse slavenroman Een vlek op de rug (1963). De Nederlandse kritiek reageerde positief op dit werk, maar Van de Walles inspiratie leek opgedroogd. Het werd stil rond de auteur Van de Walle, tot hij na een pauze van tien jaar nog zijn herinneringen aan Curaçao in Beneden de wind (1974) en aan Suriname in Een oog hoven Paramaribo (1975) aan het papier toevertrouwde. In 1990 ten slotte verscheen zijn uit het begin van de jaren zeventig daterende nostalgische briefwisseling met de op Curaçao wonende Nederlandse arts Chris Engels, onder de titel Klein Venetië; Curaçao in vroeger dagen.

In oktober 1993 verscheen bij Aldus Uitgevers/De Prom de verzamelbundel Romans en verhalen waarin de zes romans en de ene verhalenbundel in een mooi gebonden boek met stofomslag samen werden gepubliceerd. In het nawoord op deze bundeling: ‘J. van de Walle: verteller tussen de grenzen’ – karakteriseerde Michiel van Kempen de auteur op buitengewoon heldere wijze in amper zes bladzijden. Johan van de Walle neemt in de twee historische slavenromans Achter de spiegel, gesitueerd op een fictief Caraïbisch land met kenmerken van Suriname en Curaçao, en Een vlek op de rug, dat in Suriname speelt, zijn lezers mee naar het verleden, waar hij laat zien hoe er verschillende vormen van slavernij waren die zich niet met elkaar verdroegen. In het eerste werk loopt het uit op een grote opstand, in het tweede wordt de emancipatie eindelijk afgekondigd. De personages bevinden zich op cruciale momenten, die polair staan voor traditie en vernieuwing.

Dat is ook het geval in de in Zuid-Amerika spelende De muggen van San Antonio en Achter de spiegel, dat de periode van Curaçao zonder en met de grote raffinaderij beschrijft. Omdat de Curaçaose verhalenbundel De overtocht tijdens de Tweede Wereldoorlog speelt, wordt het ons mogelijk Johan van de Walles visie op ongeveer honderd jaar Antilliaans-Caraïbische geschiedenis te volgen. Hij kiest daarvoor nogal eens het perspectief van de toeschouwer die alles meebeleeft maar die niet partijdig is. Zo kiest de pater in De slavenopstand niet voor de traditie of de vernieuwing maar beperkt hij zich tot het verkondigen van het Woord van God. Impliciet geeft Van de Walle zijn romans een dieper idee mee: godsdienst en politiek horen gescheiden te zijn. De priester verkondigt het woord en helpt de noden lenigen waar nodig is, maar hij bemoeit zich niet met de politieke issues van de dag. De priester in Een vlek op de rug woont ver teruggetrokken en diep verborgen in een melaatsenkolonie aan de mond van de rivier in het oerwoud.

In het meest autobiografische Wachten op de dag van morgen draagt de hoofdpersoon Van de Walles standpunt uit: ‘Het is wel vreemd dat mensen zoals ik, geboren in Europa, maar werkzaam onder de tropenzon, twee vaderlanden hebben, die ze om beurten verzaken en toch niet missen kunnen. Je voelt je nergens thuis. In Europa niet. In de tropen niet. Overal draag je je eigen eenzaamheid met je mee.’

Hoewel Johan van de Walle vergeefs gezocht wordt in de Nederlandse literatuurgeschiedenissen, lazen de leerlingen van de middelbare scholen op de Antillen en in Suriname zijn boeken gretig – al raakte hij ook daar de laatste jaren enigszins op de achtergrond. Ik maakte kennis met zijn werk toen ik in het begin van de jaren zeventig in Suriname leraar Nederlands werd. Ik las zijn werk met plezier, want het is journalistiek vaardig geschreven en met een helder oog voor het sprekende detail zet het de personages haarscherp voor ogen. Toen ik naar Aruba verhuisde, merkte ik dat ook daar de havo-vwo-leerlingen Van de Walles werk veelvuldig voor hun eindexamenlijsten kozen. Ik kon de romans met dichte ogen uiteindelijk dromen. Johan van de Walle raakte op de achtergrond toen ik zijn werken wegens een andere functie in Nederland niet meer behandelde.

Nu ik na vijf jaar Europa op Aruba terug ben, intrigeerde me de vraag of Van de Walles werk bestand zou zijn tegen herlezing – nadat ik er zovele keren tijdens de literatuurlessen mee geconfronteerd werd in het verleden. Met die vraag heb ik de zes romans en de verhalenbundel achter elkaar herlezen en ziedaar: de tijd viel weg en Van de Walle slaagde er opnieuw in mij geheel mee te slepen met zijn problematiek en stijl.

Johan van de Walle, Romans en Verhalen, Aldus Uitgevers/De Prom, ‘s-Hertogenbosch/Baarn, 1993, 574 p.

[verschenen in Ons Erfdeel, jaargang 37]

Verworpen vaderland

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over Verworpen vaderland van René de Rooy.

read on…

Hoofden van de Oayapok!

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de roman in vijf redevoeringen van Albert Helman, Hoofden van de Oayapok! 

read on…

Een averechtse Oedipus

De rubriek Herlezen vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres. Vandaag een stuk over de debuutroman van René van Nie.

door Wim Rutgers

Waarom zou de debuutroman van René van Nie, De maagden van Santa Mariageen literatuur zijn? Mankeert er wat aan de exotische titel, is de inhoud triviaal of de stijl cliché? De schoolboeken in het voortgezet onderwijs weten er meestal wel raad mee en kunnen massalectuur en literatuur met behulp van een aantal distinctieve kenmerken in theorie feilloos onderscheiden. Maar in de praktijk? De onwaarde van lectuur en de meerwaarde van literatuur valt niet zo gemakkelijk en zonder meer vast te stellen. Van dit soort academische kwesties zal René van Nie trouwens niet wakker liggen, want hij heeft na zeven populaire verhalenbundels nu een roman geschreven met een intrige waar de lezer plezier aan kan beleven.

Inhoud

Na zeven vaak hilarische verhalenbundels met de altijd aanwezige kritiek op Nederlanders in de tropen graaft René van Nie met De maagden van Santa Mariadieper. Dat blijkt al direct in het begin van het verhaal, waar de toonzetting serieus is en duidelijk wordt dat de inzet dit keer hoger is dan in het voorafgaande werk van de kortere adem.

Het verhaal ontwikkelt zich als een klassiek drama rond een man en de vrouwen Rosa, Inge en Maria. De veertigjarige blonde Nederlander Roel is financieel binnen, heeft zijn vrouw na acht jaar huwelijk verlaten en gaat op vakantie naar het fictieve eiland Boncubàr dat veel weg heeft van de Benedenwinden en wel speciaal Aruba, om daar na bijna twintig jaar een jeugdliefde in de persoon van de beeldschone Venezolaanse Rosa op te sporen. Dat lukt natuurlijk niet, maar dat blijkt niet het einde van het verhaal. Want er is ook nog de mooie Maria Gomez, de achttienjarige Venezolaanse prostituee, dochter van een Venezolaanse moeder en een Nederlandse vader. Rijke Roel en Maria maken een deal om zeven avonden samen te zijn, gedurende welke tijd Roel van klant tot geliefde wordt. Intussen ontmoet hij ook nog de Nederlandse Inge die hem verleidt tot zaaddonor. De twee grootste problemen van Roel zijn drank en vrouwen. Aan beide is hij verslaafd en allebei brengen ze hem na het genot in moeilijkheden. Hij weet geen maat te houden.
De ruim vijfenzestigjarige vriend Raffie, die niet alleen barkeeper en restauranthouder is, maar ook bordelen beheert, weet meer van Rosa, maar houdt zijn mond stijf dicht. Hij wil Roel via de waarzegster Monga waarschuwen, maar Roel begrijpt het niet. Roel krijgt een amulet dat hij steeds moet dragen, maar dat onvoldoende bescherming zal blijken te bieden. Monga’s voorspelling dat hij vader zal worden, loopt heel anders af dan hij na de twee nachtelijke ontmoetingen met Inge vermoedt.

Structuur

De maagden van Santa Maria is een verhaal vol onverwachte wendingen, maar René van Nie houdt de verhaaldraden stevig in de hand. De structuur is een sterk punt van het verhaal. Op twee keer na, als Van Nie over een vispartij voor de Venezolaanse kust vertelt en als hij de persoon van ene Henry opvoert die er verder helemaal niet toe doet.
De geschiedenis van twintig jaar geleden lijkt zich te herhalen. Toen raakte de relatie met Rosa uit omdat de jonge Roel onverwachts naar Nederland moest voor zijn zieke moeder. Nu moet ook Maria plotseling naar huis. Maria is op Boncubàr als dure hotelprostituee om zoveel mogelijk geld te verdienen om haar zieke moeder te kunnen verplegen. Deze sterft echter, net als Roels moeder indertijd.

Romantische motieven

De roman heeft wel wat weg van een romantische historie met een geheimzinnige waarzegster in de afgelegen mondi, een bescherming biedende amulet dat op het fatale moment vergeten wordt, een herkenningsteken in de vorm van een sigarettenaansteker, een vader die geen vader blijkt te zijn, een geheimzinnige koffer aan het slot met een foto en een brief die de uiteindelijke waarheid onthullen. Van Nie werkt met parallellen en tegenstellingen, waarbij motieven zich herhalen, zoals twee nagenoeg identieke foto’s, de twee zieke moeders en de dubbele plotselinge verdwijning. Roel en Maria tonen zielverwantschap die ten slotte bloedverwantschap blijkt te zijn. In tegenstelling tot Roel indertijd komt Maria wel snel terug, maar ze is daarbij de brenger van een fatale boodschap.
Al deze verteltechnische snufjes hangt René van Nie op aan de drank en seks als verhaalconstanten. Aanvankelijk heb ik nog geprobeerd het aantal lege drankflessen te tellen maar dat heb ik al gauw opgegeven. Door het leven van Roel danst ‘een bonte stoet van kanjers’, ook wel als ‘roomsoezen’ aangeduid, die ‘wel zijn bed vulden maar niet zijn hart’. De vertelstijl zaagt van dik hout ruwe planken. Dat is enerzijds wel amusant maar diskwalificeert het verhaal anderzijds als serieus te nemen literatuur. Het verhaal verliest aan waarde door overdaad. In de ogen van macho Roel dienen vrouwen maar voor één ding.

Oedipus

Bevindt razende Roeltje zich met zijn veertig jaren in een midlifecrisis of is hij een overjarige puber? Zijn gedrag en vooral zijn denkwereld doet het laatste vermoeden. Maar hij is ook tragisch als het noodlot zich langzaam maar onafwendbaar voltrekt, inclusief de ongelukkige afloop voor de held. In feite beschrijft René van Nie een variant van het aloude Oedipus-thema, waarbij de klassieke moeder-zoon-relatie wordt vervangen door een vader-dochter-relatie. Maar beide blijken even noodlottig. Hier had ik graag een uitdieping van dat thema gezien. Dat zou de roman naar een ander niveau getild hebben. René van Nie beperkt zich te veel tot de beschrijving van de uiterlijke handeling en houdt zich te weinig bezig met de vraag naar het waarom en de achtergrond daarvan.

René van Nie’s uitvoerige beschrijvingen van seks doen me sterk denken aan de jaren zestig met de twee Jannen Wolkers en Cremer. Maar toen viel er nog een preutsheidstaboe te doorbreken. De Frans-Caribische schrijver Dany Laferrière gebruikt veel seks in zijn boeken zoals in Comment faire l’amour avec un nègre sans se fatiguer. Maar dan is het om racistische vooroordelen bloot te leggen. De jonge Guyanese auteur Oonya Kempadoo beschrijft een seksbeladen ambiente in haar romandebuut Buxton Spice, maar dat is om de ontluikende tienerseksualiteit te kenschetsen. Wat is de functie van alle drank en seks bij René van Nie anders dan sappige leesstof? Roel is zowel dader als slachtoffer omdat hij zijn lusten niet kan bedwingen, al beweert hij wel die in de hand te hebben nu hij de middelbare leeftijd heeft bereikt. Van Nie had dat aspect meer kunnen uitwerken. Ik leg hierbij een parallel met Anna Bridié, Caribische winter, waarin een soortgelijke ervaring als die van Roel voorkomt, maar beschreven vanuit een jonge vrouw en haar relatie met een oudere man die de ex-minnaar van haar moeder blijkt te zijn.

Sfeer

René van Nie is op zijn best in zijn sfeerbeschrijvingen, zoals in de beginpagina’s van de roman, of de beschrijving van de knoek en de sfeer van Carácas, maar vooral ook aan het einde van het verhaal als hij de ruwe noordkant van het eiland beschrijft. Deze gave kenden we al van de fotoboeken met bijschrift. Ik heb René van Nie, De maagden van Santa Maria  langs een literaire meetlat gelegd, die de schrijver zelf waarschijnlijk niet eens ambieert. De auteur wil geen ‘literatuur’ schrijven, maar een goed gestructureerd verhaal brengen dat de lezer boeit. En daar is hij volledig in geslaagd. Als leerlingen op school daarom vragen of ze René van Nie, De maagden van Santa Maria voor de examenlijst mogen lezen, dan zullen ze zeker argumenten ter verdediging van hun keuze naar voren kunnen brengen en zal de docent stevig in de schoenen moeten staan om te kunnen weigeren. De grens tussen lectuur en literatuur is vager en breder dan veel schoolboeken willen doen geloven. Wie de middelbare school en de lijstebrij al lang achter zich heeft, kan zich met De maagden van Santa Maria natuurlijk eveneens een aantal onderhoudende leesuren verschaffen.
René van Nie, De Maagden van Santa Maria

Amar nv
2005
164 pagina’s
www.renevannieart.info

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter