blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Henriquez Denis

Balans: Arubaans letterkundig leven (14)

door Wim Rutgers

Deel II

04 1986 – 2015
Het veelstromenland van de moderne literatuur

04.0 Positiebepaling
Net voor het ingaan van de status aparte per 1 januari 1986 sloot de Lago raffinaderij na zestig jaar definitief haar poorten. Het betekende een abrupte crisis van ongekende omvang, waarbij de bevolking op financieel economisch terrein via het inleveren van salaris en door middel van een solidariteitsbelasting net met het ingaan van de status aparte voor reusachtige problemen stond, zoals decennia eerder de autonomie ook al vergezeld was gegaan van problemen rond de lay off in de raffinaderij, waar door automatisering talrijke arbeiders waren ontslagen. read on…

Balans: Arubaans letterkundig leven (13)

door Wim Rutgers

03.3 Burny Every: Grupo Teatral Arubiano
Van Burny Every (1939-2006) meldt de Encyclopedie van de Nederlandse Antillen (1985) dat ze aan de toneelschool in Amsterdam haar opleiding tot actrice voltooide en dat ze verbonden was aan het toneelgezelschap De Noorder Compagnie: “Veel succes oogstte zij met het klassieke stuk Antigona in de vertaling van Ramon Todd Dandaré en Pedro Velasquez.” Veel zuiniger kan het al niet, want Burny Every was belangrijker dan dit summiere stukje suggereert. Ze heeft een niet weg te denken rol in de ontwikkeling van het Arubaanse toneelleven gespeeld. read on…

Literaire manifestatie Arubahuis

Op zondagmiddag 14 september 2014 vindt in het Arubahuis een literaire manifestatie plaats. Het is het publieksgedeelte van het promovendiweekend van de leerstoel Caraїbische letteren aan de Universiteit van Amsterdam (prof. dr Michiel van Kempen). Drie promovendi geven een korte presentatie van het onderzoek waar zij mee bezig zijn, daarna zijn er korte interviews met vier Arubaanse auteurs, zij dragen voor uit hun werk en signeren desgewenst hun werk. De middag begint om 15.00 uur en de toegang is gratis. De bijeenkomst zal een extra feestelijk tintje hebben omdat daags voor het promovendiweekend op 12 september de promotie plaats vindt van Jos de Roo. read on…

Alwin Toppenberg opent lustrumviering Werkgroep Caraïbische Letteren

De Arubaanse pianist Alwin Toppenberg zal op vrijdag 6 december a.s. de viering van het eerste lustrum van de Caraïbische Letterendag – gewijd aan poëzie & muziek – openen.

read on…

Denis Henriquez

Portret van de Arubaans-Nederlandse schrijver Denis Henriquez, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 58 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto is ook in verschillende uitvoeringen te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Denis Henriquez wendt zich af van Arubaans publiek en schrijft voortaan in het Nederlands

“Ik beschouw me als een verteller”door Wim Rutgers

In traditionele kerstverhalen wil het nog wel eens gebeu­ren dat een verdwaalde zoon onder klokgebeier terug in het vaderhuis met open armen ontvangen wordt. Zo’n ver­haal is er voorlopig niet te schrijven over de van Aruba afkomstige in Nederland wonende auteur Denis Henriquez, die begin 1992 zijn romande­buut Zuid­straat bij de Amster­damse Bezige Bij publiceerde. Op Aruba zelf waren de reacties miniem, maar in Neder­land sloeg de roman aan en van de oplage van 2500 exemplaren zijn er inmid­dels ruim 1600 ver­kocht. Ook de Neder­landse kritiek had er over het algemeen vrij wat redelijk posi­tieve aandacht voor. Tussen maart en augus­tus werd het romandebuut in niet minder dan zeven­tien kran­ten en bladen gerecen­seerd, zowel in diverse grote lande­lijke als in een aantal regionale bladen. Zo lijkt Denis Henriquez in Nederland de aandacht te krijgen die hem op zijn geboorte-eiland altijd onthouden werd. Toneel­stukken als Mañan Dalia lo ta mi Dalia en Fenchi a gana e premio mayó werden opgevoerd en gunstig gere­cen­seerd, maar trokken niet echt veel publiek. Met een stuk als E sirena di Yara werd zelfs helemaal nooit iets gedaan; ook E soño di Alicia werd nooit opgevoerd. Zijn bij het Arubaanse Charuba gepubliceerde boeken werden niet gerecenseerd, en nauwelijks verkocht of gelezen. Op de televisiefilm Dera Gai reageerden enke­lingen verontwaar­digd afwij­zend, de massa zweeg. Onver­schilligheid en gebrek aan respons van het Arubaanse publiek waren Henri­quez’ deel. Hij keert zich nu af van het Papiamento en de Arubaanse lezer en wendt zich voort­aan in het Nederlands tot de Neder­landse lezer, die wel reageert.

Een gesprek over schrijven en literatuur, in een winderig en koud Rotterdam, waar Henriquez sinds einde jaren zeven­tig leraar natuurkunde op een gymnasium is. Een inter­view als een verteld ver­haal, dat rondcirkelt, uitweidt en weer bij zijn uit­gangspunten terechtkomt. Zoals zovele door de orale ver­telkunst beïnvloede Cara­bische auteurs, zoals de verhalen in Denis Henriquez’ roman.Hoe is het schrijven begonnen?

“Hoewel ik tijdens mijn middelbare schooltijd wel een poos redactielid van de schoolkrant geweest ben, kan ik me niet herinneren dat ik daarin ook publiceerde. Ik was meer op de tennisbaan, ik hield me liever bezig met sport en meisjes dan met sch­rij­ven en redactievergaderingen. Ik schreef wel veel dagboeken, maar dat soort zaken was natuurlijk niet publica­bel.”

Daar moet de invloed op een zich later ontwikkelend schrijver­schap dus niet ge­zocht worden. Waar dan wel? “Mijn oom Djo Wijk (Uncle Djo, Djowiwi in Zuidstraat) was een echte sterke-verha­len-verteller. Hij dikte de gebeurtenissen aan en vertelde zo komisch dat kinderen uit de hele buurt naar hem kwamen luis­teren. Hij woonde in een klein houten huisje naast ons. Toen ik de afgelopen grote vakantie op Aruba was, heb ik met nog weer over hem gehoord. Hij was een gezien persoon in de gemeenschap. Veel mensen kenden hem goed, ze wisten me nog weer nieuwe verhalen die mijn oom vertelde te herinneren. Je kunt niet van zijn directe invloed op mijn schrijven spre­ken. Het was meer de fascinatie van zijn levens­stijl, een zekere ruigheid, het plezier van het vertellen en naar hem luisteren. Die verhalen gaf je dan weer door.

In mijn familie kwamen trouwens veel vertellers voor. Van echte invloed is mijn tante geweest, die ook veel vertelde. Verhalen die ik van haar gehoord heb, zijn in mijn toneelstuk­ken en in Zuidstraat verwerkt. In mijn jeugd was het vertellen nog algemeen in Oranjestad. Als je ‘s avonds buiten zat, kwamen kennissen langs en gingen bij je zitten. En dan werd er verteld. Dat was het tijdverdrijf toen er nog geen televisie was. Al die vertelde verhalen hebben mijn fantasie geprikkeld, het was niet zo dat ze van directe invloed op mijn schrijven zijn. Ik beschouw me zelf ook als een verteller.”

Orale  

De Nederlandse kritiek pakte dat orale element goed op en schreef over ‘de zwieri­ge stijl’ die volgens sommigen van hen typerend zou zijn voor ‘romans uit De West’ en het ‘opentrek­ken van alle laden van de metafo­ren­kast’. Frans de Rover ging zich in Vrij Nederland te buiten aan zinnen als ‘de schrijver presen­teert een kleurrijk beeld van het wervelende leven op het subtropische Aruba… Neder­land op zijn Zuidameri­kaans… een zomers boek…kleurrijk en idyllisch…’ Nagenoeg iedere criticus viel echter over de compositie van de Zuid­straat, dat eerder uit negen los van elkaar staande verha­len zou bestaan dan een hechte romanstructuur zou bezitten, zoals de aandui­ding op het kaft dat wel degelijk suggereerde. Jos de Roo vergeleek het werk met van de Caraïbische auteur V.S. Naipaul: Miguel street(1959), al viel die verge­lijking in het nadeel van jouw werk uit.

“De aanduiding ‘roman’ werd door de uitgever voorgesteld en ik heb daarin toegestemd. Het boek is gegroeid vanuit schetsen en de beschrijving van situaties. Die waren in die vorm niet geschikt voor publicatie, maar ze vormden belangrijk materi­aal. Ik kan de reactie van de critici be­grijpen, want ik beschouw­de het boek ook meer als een bunde­ling van verhalen.

Maar er is wel dege­lijk coherentie. Elk hoofdstuk heeft een themati­sche kern, waarbij een of enkele personages centraal staan. De andere personen die in zo’n hoofdstuk worden genoemd en op dat moment niet meer dan een bijrolletje spelen, komen later als centrale figuren terug. Ze worden in een volgend of nog later hoofdstuk wel dege­lijk verder uitgewerkt, ontwikkeld en afge­rond. Eigen­lijk is Zuid­straat één groot verhaal over die straat van mijn jeugd.”Jos de Roo vond dat de samenhang in de verhalen zélf ontbrak en schreef over ‘compositorisch onvermogen’.

“Er zijn maar twee elementen in het verhaal waarover niet werd uitgeweid en dat zijn Scaramouche en het huis van de zeven zusters. Alle andere personen zijn wel degelijk uitge­werkt. Steeds is er een rode verbindende draad. Misschien is daar dan toch van invloed van mijn vertellende familie sprake. In een verhaal wordt er van alles bij gehaald, het verhaal cirkelt als het ware rond, maar komt steeds weer bij de uitgangspun­ten en het centrale thema terecht.”

Autobiografisch

Er waren nogal wat critici die Zuidstraat als autobiogra­fisch bestempelden. “Ik heb eens een uitvoerige autobiografie voor mezelf ge­schreven, niet om die te publiceren, maar ze werd belangrijk als basis voor mijn schrijven. Elementen die ik daarin be­schreef kon ik later gebruiken. In zekere zin ben ik zelf Scara­mouche, want die ging natuur­kunde studeren. Maar ik ben na­tuurlijk zo’n beetje iedereen. Je kunt niet van een afzon­der­lijke figuur zeggen dat hij autobiografisch is. Alles wat je vroeger gehoord hebt, wat je beleefd hebt, je herinneringen – je verwerkt het en je smeert het over de personages uit. Er zit een stukje van mij in Binchi, in Alejandro, in Scaramou­che… in allerlei figuren zit natuurlijk iets van de schrij­ver, maar nooit exact. Ik ga van een autobiografisch moment uit als startpunt, daarna laat ik de uitwerking aan mijn fantasie over.”

Critici schreven over je debuut. Zuidstraat is je Neder­landse romandebuut. Maar je had natuurlijk al veel eerder gepubliceerd. “Toen ik nog leraar natuurkunde op het Colegio Arubano was, schr­eef ik cabaret-teksten voor de Vereniging van Leerkrachten op Aruba (het latere Simar). Met Nieuwjaar speelden wij Bon aña een half jaar later Aruba. Ik schreef teksten en liede­ren, met een politiek-kritische inhoud uit onvrede met de toenmalige situatie.

Maar op een moment stel je je niet meer met dergelijke licht spottende liedjes tevreden en wil je wat anders. Cabaret was een stimulans en een begin. Daarna kreeg ik de behoefte aan wat stevigers, iets wat substantiëler was. En dat wás er op een gegeven moment, woorden en zinnen rolden als vanzelf op papier. Schrijven ging me goed af.”

Zo ontstond Mañan Dalia lo ta mi Dalia, waarover E. Boerstra in deBeurs van 1 november 1978 een lovende recensie schreef: IJzersterke tekst, schitterende regie, indrukwekkend spel en dat alles van eigen Arubaanse bodem. Overigens begon Boerstra’s recensie met een uit­voerige aanklacht tegen het gebrek aan belangstelling van de toenmalige Arubaanse cultuurbonzen.“Dalia heb ik afgemaakt toen ik al in Nederland woonde en werkte. Burny Every regisseerde het stuk en speelde het samen met Maureen Berkel. Het was een zwaar, maar heel Cara­bisch stuk. Twee personen zitten letterlijk in de rotzooi onder een oude boom. Ze verte­genwoor­digen twee levens­houdin­gen: de een wil zijn omgeving leefbaar maken, hij staat met beide benen op de grond; de ander denkt alleen maar aan vluch­ten, raakt geheel los van zijn omgeving en fantaseert zich een eigen reali­teit waarin hij gaat gelo­ven. De in de irratio­naliteit verkerende ver­moordt tenslotte degene die zich een eigen werke­lijkheid wilde scheppen. Zoiets is natuurlijk een heel symbolisch stuk. Het was zo nieuw dat het moeilijk was voor het publiek; het werkte vervreemdend.”

Begin 1981 speelde opnieuw onder regie van Burny Every de toneelcombi­an­tie Grupo Teatral Arubi­a­no, Ban ha­ri en Tea­tro Experi­mental Aruba­no het blijspel Fenchi a gana e premio mayó.

“Van geen van beide stukken heb ik de opvoering zelf gezien; ik woonde in Nederland. Ik schreef het stuk toen ik op vakan­tie in Spanje was. Ik deed er ongeveer een maand over om de tweede en definitieve versie af te maken. Het schrijven van Dalia kostte me ook een maand, maar daarvan maakte ik wel zeven versies voor ik tevreden was.Fenchi is een klucht met een dubbele bodem. Het gaat over een dag roddelen. Wat er gebeurd is, verandert in de mond van iedere volgende persoon. Op die manier verwerkte ik kritiek op het sociale leven, op de politiek en op de dubbele moraal in de man-vrouw-verhouding. Het was een veel luchtiger stuk dan Dalia.”

Waarom publiceer je Dalia’niet, het is toch een belang­rijk stuk voor onze toneelliteratuur? “Ik heb het wel eens ter hand genomen en zou het ook wel willen. Maar misschien ben ik toch te lui om dat voornemen echt uit te voeren. Ik heb geen zin om het weer helemaal te bekijken en uit te typen. Bovendien zit je dan met die spel­lingproblemen.”    

Alice in Wonderland

Terwijl er op Aruba veel toneelstukken zijn opgevoerd die nooit in druk verschenen, is het met jouw E soño di Alicia net andersom gegaan: het is door Charuba uitgege­ven, maar het werd tot nu toe nooit opgevoerd. Er werden trouwens in het eerste jaar nog geen dertig exemplaren van verkocht. Dat is ronduit een schande voor zo’n goed en geestig geschreven stuk.

“In Nederland vroeg Chris Comvalius me om voor ‘Groep 13’ een stuk te schrijven. Dat werd opgevoerd als The mad T-party, de scène van de gekke hoedenmaker uit Alice in Wonderland. Ik moest het in twee weken tijds schrijven en dat was veel te vlug. Boven­dien moest het in het Nederlands geschreven worden. Achteraf is dat toch belangrijk geweest, want het deed me van mijn schr­oom om die taal te gebruiken afstappen. Ik had wel eerder in het Nederlands gepubliceerd, maar dat betrof dan artikelen. In 1979 schreef ik in de Amigoebijvoorbeeld een stuk ‘Het trieste der tropen’ over de Arubaanse politiek. Maar zoiets is een analy­tisch stuk en dat is wat anders dan toneel­dialogen of verha­len.

E soño di Alicia  gaat over een jong meisje dat opgroeit tot volwassenheid. In de eerste akte verkeert ze nog in een kin­derlijke fantasie­we­reld, waarin ze allerlei (sprookjesach­tige) dieren ontmoet. Ze is op zoek naar een deur die haar naar de volwassenheid moet leiden. Die vindt ze aan het einde van het eerste bedrijf met behulp van de gids Araña, een soort Compa-Nanzi-figuur. Ze stapt door die deur. In het tweede bedrijf maakt ze in de wereld van de volwasse­nen kennis met de krank­zinnige en wrede koningin die spelle­tjes speelt op een feest. De beroemde zevenslaper ver­telt de waar­heid omtrent dat feest, wat de koningin niet accepteert. Ze laat hem onthoof­den, maar de stem praat door: de waarheid kan niet gestopt worden. Zo maakt Alicia kennis met de harde realiteit in de wereld van de volwassenen. Aan het einde ontwaakt ze.”

Folklore

Je verwerkt nogal wat traditionele elementen van Arubaan­se volkscultuur in je werk. Zo wordt in ‘Alicia’ de dori opge­voerd die het bekende rijmpje ‘dori maco, si mi muri, ken ta derami’ reciteert, zo komt een paar bekende liede­ren voor. Hoe sta je tegenover folklore?

“Aan folklore zonder meer heb ik geen enkele behoefte. Voor mijn toneelwerk gebruikte ik de lokale Arubaanse setting. Maar als je goed schrijft, moet je iets vertellen wat meer is dan wat je direct ziet. De achtergrond, de oppervlakte van het verhaal was wel plaatsgebonden, maar ik hoopte hieraan een alge­meen thema te koppelen. Ik zal nooit de traditionele elementen uit de volkscultuur als uitsluitend folklore gebrui­ken.”

In 1991 werd in een co-produktie van Tele-Aruba en NOS de film Dera Gai gebracht, de eerste Arubaanse produktie in die zin dat zowel de auteur, de regisseur Burny Every als alle spe­lers Aru­baans waren en alle opnamen op het eiland zelf tot stand kwamen. Het verhaal kwam als hoofd­stuk in Zuidstraat terug en geeft een schril beeld van een ander dan het toeristische Aruba.

“Op het feest van San Juan wordt volgens de volkstraditie de kop van een haan afgeslagen. Maar ik geef zo’n oud gebruik een nieuwe betekenis in die zin dat Lionel als hanige machista gedood wordt en verliest. Ik maak van het oude ‘dera gai’ een nieuwe metafoor. Het concrete beeld dient om iets wat univer­seel is te verduidelijken. Samuel Beckets Wachten op Godot heeft me in dit verband altijd grote indruk op me gemaakt. Twee mannen wachten bij een boom op Godot die nooit komt. Dat is concreet maar dieper is dat wachten natuurlijk een metafoor betreffende verlossing en genade. Je moet een concreet beeld vinden en gebruiken voor een menselijk probleem dat aan dat beeld ontstijgt. Als dat niet kan, hoeft voor mij de folklore niet.”

TaalIn 1988 publiceerde je gelijk met Alicia een klein dichtbun­deltje Kas pabow dat een heel andere sfeer ademt. De vierde afdeling ‘Poesia di inbierno’ gaat over heimwee vanuit het koude Nederland. Het geboorte-eiland en jeugdherinneringen in de eerste en vijfde afdeling  omsluiten compositorisch de klacht over het verblijf in Nederland en ‘tristesa’.

“In Kas pabow staan gedichten waarvan ik sommige in een eerde­re versie al in de tijd van de cabaretteksten geschreven had. Ik zocht er twintig uit, die ik al schavend bewerkte. De gedichten gaan over weemoed en verlangen naar Aruba, maar ook over het ouder worden. Ik schrijf nu geen gedichten meer, dat is iets van vroeger.”

Met uitzondering van deze poëzie is je Papiamentstalige werk nogal hard, vergeleken met de veel ‘zachtere’ enigs­zins wee­moe­dige sfeer in het Nederlandstalige Zuid­straat. Heeft dat met het verschil tussen die twee talen en jouw houding ten aanzien van het schrijven in die twee talen te maken?

“Het verschil is er wel, maar het is geen verschil tussen die twee talen. Het heeft met een verschil in levensfase te maken. In het cabaret en het toneel had ik een kritische houding ten opzichte van mijn eigen gemeenschap, de ergernissen betreffen­de de politiek kwamen aan de orde, ook in de film. Ik kriti­seerde de Arubaanse maatschappij. Die behoefte heb ik nu niet meer. Die fase van het me afzetten tegen de eigen gemeenschap heb ik gehad, dat heb ik nu niet meer nodig. In Zuidstraat schrijf ik niet over de maatschappij, maar over mensen, hoe die omgaan met hun lot. Ik heb die mensen met liefde beschre­ven. Zij hebben mijn jeugd begeleid. Ik heb een hele fijne jeugd gehad. Die mensen verschaften mij inspiratie door hun onmiddellijke omgang. Ik denk met plezier aan hen terug.

Ik heb de spanning gezocht in hoe die mensen met hun lot weten om te gaan, wat ze weten te maken van hun leven, hun beperkin­gen van innerlijke aard of door maatschappelijke omstandighe­den. Het laatste is het geval met Susana en de Portugees Joao, omdat hun relatie op maatschapelijke conventies stukloopt. Uncle Djo wordt ongelukkig door innerlijke factoren, door zijn karakter omdat hij nergens rust kan vinden. Johannes Biermans wordt het slachtoffer van zichzelf. Hij wil opgaan in de ge­meenschap, hij kan zakenman worden als iedereen, maar hij mist de kracht, glijdt uit en wordt daardoor eenzaam.

Dat zijn nogal wat mislukkingen, ja. Ik heb de neiging om te denken dat het niet lukt in het leven.

Het einde van Zuidstraat is zowel positief, de hoofdper­sonages gaan een nieuw leven tegemoet, als negatief, want de weemoed om het weggaan blijft hangen. Je woont op een klein eiland en waarom moet je tienduizend kilometer verderop gaan studeren?”

AfstandJos de Roo en ik hebben in onze recensies je roman met V.S. Naipaul’s Miguel s­treet vergeleken. Wat vind je daarvan? “De situatie is anders. In Miguel street wil de ik-figur, het jonge­tje dat de hoofdpersoon is, alleen maar weg. Hij heeft een hekel aan zijn straat die hij als tweede-rangs beschouwt. Hij minacht de straat waarin hij woont. De Zuidstraat heb ik daarentegen positief beschreven, het veroorzaakt pijn om daaruit weg te gaan. Naipaul zet zich af tegen zijn jeugd, die behoefte heb ik niet. Ik ben eerder geneigd om met heimwee terug te kijken naar die straat. Je moest weg om te studeren, maar ik voel geen enkel moment verbittering.

Ook heb ik geen behoefte om het onderwijs dat we kregen te kritiseren. Dat is zo Hollands om meteen te letten op wat de Hollandse fraters deden. Ze straften wel, maar ze brachten ook discipline. Ik heb uitstekend onderwijs genoten. Ik zit niet met het kolonialisme, ik hoef niets te verwerken of van mij af te schudden. Ik zet me niet af, ik kan met plezier terug­kij­ken. Al is het met een beetje weemoed, zoals in het motto, dat ik niet vertaald heb en waaraan de kritiek voorbijging omdat ze het waarschijnlijk niet begreep.”Er wordt ten aanzien van dit soort romans over de jeugd nog wel eens gesproken over een dubbele afstand die een auteur moet overbruggen: die naar het verleden, maar ook geografisch, omdat hij heel vaak schrijft vanuit een ander land dan waar hij de jeugd doorbracht. Schrijven zou dan vanuit een situatie van ballingschap en weemoed plaats­vinden.

“Zo’n dubbele afstand is niet erg, want zo krijgt de fantasie de vrije teugel. Belangrijker dan de afstand van leeftijd of een geografische afstand was voor mij de afstand in de taal. In een vreemde taal over je eigen jeugd schrijven – die af­stand is veel belangrijker dan een geografische. Maar schrij­ven in het Nederlands biedt mij voordelen, ik ervaar het niet als knellend, het geeft me juist vrijheid om met mijn beelden te doen wat ik wil.

Voor mij heeft het Nederlands veel voordeel boven het Papia­ments. Ik schrijf niet uit patriottische redenen, ik hoef niet te bewijzen dat iets ook in het Papiamento kan. Ik ben geen nationalist. Als je in het Papiamento schrijft moet je dubbel creatief zijn, want je moet ook je eigen taal scheppen en dat is voor mij een grote handicap. Met het non-verbale en de dialogen van het toneel is dat heel wat anders dan met proza. Poëzie schept sfeer, maar proza is descriptief en dat is het probleem. Ik denk niet dat Tip Marugg en Frank Martinus hun romans in het Papiamento hadden kunnen schrijven; Boeli van Leeuwen met zijn enorm beeldend taalgebruik zeker niet.

Geef mij maar een kant en klaar instrument, dan zorg ik wel dat de beelden erbij komen. Ik weet niet of ik de moeite zou willen nemen om het Papia­mento zo diepgaand te exploreren. Je zit een jaar achter je computer te schrijven en wie gaat het dan lezen? Bovendien speelt dan voor Aruba de spellingkwestie nog mee. Ik wil ook schrijven voor een markt en met mijn publica­tie een belang­stellend leespubliek bereiken. Je stopt veel energie in zo’n werk en je wilt respons en wisselwerking; die krijg je op Aruba niet. Ik ben niet meer van plan om toneel te schrijven dat toch niet wordt opgevoerd en waar geen publiek voor is.   Ik schrijf niet meer in het Papiamento, maar beperk me tot proza in het Nederlands nu ik een uitgever gevonden heb. In het Nederlands schrijven is voor mij een uitdaging van de kritiek. Je schrijft in een context waarin er een literaire wereld bestaat en waar de kritiek leeft. Schrijven voor niet-autochtonen, voor de lezers in Nederland, werkt bevrijdend. Samuel Bec­kett schreef in zijn moedertaal Engels en in het Frans. In die laatste taal moest hij heel bewust een stijl in een hem vreem­de taal scheppen. Schrijven in het Nederlands geeft mij de literaire af­stand die ik nodig heb.”

Was het moeilijk om een Nederlandse uitgever voor je roman te interesseren? Heeft het je veel tijd gekost om gepubliceerd te worden?

“Het manuscript van Zuidstraat werd door Querido als ‘niet publicabel’ geweigerd, In de Knipscheer liet aanvankelijk niets van zich horen, pas toen ik het manuscript terugvroeg kreeg ik een aantal kritische kanttekeningen. Toen stuurde ik het manuscript naar De Bezige Bij, waar men men direct posi­tief was; ik kreeg een heel enthousiaste reactie. Er werden nagenoeg geeen redactionele wijzigingen voorgesteld: alleen wat idiomatisch zaken, sommige beelden werden aangescherpt en een halve pagina van het manuscript verdween. In één middag hadden we alles doorgenomen. Ik ben blij met De Bezige Bij als grote Nederlandse uitgever. Ik wil niet ge­stigmatiseerd worden met dat minderhe­dengezeik van hier in Nederland.   Een verteller uit De West is in Nederland dubbel gehandicapt: de Nederlandse lezer heeft geen boodschap aan vertellen, en er is weinig belang­stelling voor literatuur uit De West. Je zit natuurlijk met de handicap van het Nederlands als kleine taal. Kijk, Engels is een wereldtaal. Als een lezer in Engeland je niet leest, is er misschien wel een lezer in India of Afrika. Wij zijn gebonden aan de Nederlander; als die ons afwijst zijn we weg.”

Kritiek

Recensies worden geschreven voor lezers, niet in de eerste plaats voor de auteurs. Wat vond je van de Neder­landse kritiek op je roman? Heb je er iets van geleerd?

“Die kritiek was redelijk evenwichtig, er was niet echt nega­tieve kritiek. De Volkskrant schreef onder de maat, die recen­sie vond ik een misplaatst beschermend en minzaam toontje hebben. Dat ergert mij, maar daarover ga ik niet zitten pieke­ren. Jos de Roo had in Trouw al van te voren een mening wat Caraïbi­sche literatuur moet zijn. Het is niet een gebied waar je met liefde over schrijft. Men zoekt een nega­tief beeld. Je wordt pas serieus genomen als je tekorten signa­leert; accepta­tie wordt niet serieus genomen.

De kritiek heeft me geattendeerd op mijn nonchalance om de aanduiding ‘roman’ op de omslag te accepteren. Voortaan zal ik scherper op dit soort dingen letten.

Wel ben ik er gevoelig voor dat lezers me zeggen dat ze geno­ten hebben. Maar ik laat me niet door kritiek beïnvloeden in die zin dat ik daardoor anders zou gaan schrijven.

De wisseling van perspectief die ik toepaste werd door de kritiek niet geaccepteerd. Naipaul schreef vanuit een coheren­te ik-persoon. Voor mij was er niets aan de hand, voor mijn lezers ook niet, maar voor de critici kennelijk wel. Ik zal in het vervolg proberen veelzijdigheid te bereiken met behulp van een grotere mate van concentratie. Een boek dat inhoude­lijk kaleidoscopisch is, maar stilistisch geconcentreerd.

Om de nodige afstand te scheppen gebruikte ik de hij-vorm in Zuidstraat. In een volgend boek zal ik de ik-vorm toepassen. Dat kan omdat het minder autobiografisch wordt. Bij schrijven blijft het altijd een barrière om je ego opzij te zetten.”

Functie

Wat is volgens jou de functie van literatuur?

“Die interesseert me niet. Ik ben niet geïnteresseerd in een maatschappelijke functie, of in eigen gelijk. Dat laat me koud. Als leraar natuurkunde heb ik de behoefte om iets te doen met primair materiaal. Zoals je de natuur beschrijft en theorieën ontwerpt, dat moet je ook met mensen kunnen. Je ziet vormen van leven, beelden. Die kun je opvangen en observeren. Schrijven is eigenlijk jezelf een tweede leven scheppen naast het gewone, alsof je eigenlijke leven niet genoeg, niet vol­doende is.

Conglomeraten van beelden komen op je af, die verwerk je en daarna komen ze niet terug. Zo gezien is schrijven een vorm van afrekening met steeds nieuwe onderwerpen. Misschien zal ik daarom ook over Europa gaan schrijven. Maar dan wel vanuit mijn beperking dat ik in een andere situatie dan de Nederlan­der verkeer. Ik zal dan schrijven vanuit de optiek van de buiten­staander.”De literatuur

Tot slot praten we over de auteur als lezer. Welke boeken en schri­jvers hebben jouw voorkeur, waar reken je jezelf toe? Nederlandse critici vergeleken je Zuidstraat met Louis Paul Boon, Ina Boudier Bakker, M. Nijhoff, Jacques Bloem en Ab Visser die ook boeken over straten publiceer­den. “Ik wil bewust een eenling zijn. Ik ben niet iemand die zich met ‘de’ literatuur bezighoudt. Ik interesseer me niet voor literaire traditie, ik heb geen behoefte om te behoren bij een groep. Dat is niet belangrijk voor mij. De laatste tijd lees ik gericht dat waar ik voor mijn schrij­ven wat aan heb, maar vroeger heb ik veel gelezen.

De drama’s van Shakespeare zijn daarbij ene heel stabiele factor; daarvan heb ik tapes die ik geregeld beluister. Ik las de ‘essais’ van Montaige over de eenzaamheid bijvoor­beeld, ik genoot van Laurence Sterne, ik voelde affiniteit met Joyce wegens het poëtische, het R.K. en het individualisti­sche in zijn werk, Samuel Beckett Wachten op Godot heeft altijd diepe indruk op me gemaakt, ik las de verhalen van V.S. Nai­paul, ik houd van Somerset Maugham’s lichte en cynische toon, ik lees van Camus hoewel ik zijn taalgebruik wat gezwollen vind, om het mediterrane, de zon, zee en levensvreugde, Ga­briel Garcia Marquez vind ik wel wat zwaar maar ik lees zijn verhalen graag. Ik houd van Boeli van Leeuwen’s taalgebruik, niet het inhoudelijke van zijn romans. Ik lees geen Nederland­se boeken, want ik voel geen affiniteit met die Calvinisti­sche litera­tuur. Alleen Harry Mulisch maar die is kosmopoliet. Ik vind zijn taal­gebruik, droge humor positief, maar hij is te intel­lec­tualis­tisch er zittten te weinig emoties in zijn werk.

[Dit interview verscheen in 1992 in de Amigoe]

Literatura Arubiano a crece y crea propio estilo/2

pa Quito Nicolaas

Literatura di un pais mester provee cada pasa tempo un antologia cu ta brinda un bista total di locual a keda produci na obranan literario. Na Aruba nos a conoce e prome antologia den forma di Cosecha Arubiano (1983)
Akiden nos ta topa cu e prome generacion di nos escritornan y poëtanan cu a biba den e prome mitad di siglo 20. Algun di e nombernan ta e.o. Frederik Beaujon, Johan karel Zeppenfeldt, Henri Lampe , Willem Frederik Lampe, Eduardo Curet,Jose Ramon Vicioso, Nicolas Piña Lampe, Luis G. Leañez, Nydia Ecury, Julio Maduro, Jose Geerman, Ana Herera-Kock, Digna Lacle, Ernesto Rosenstand, Hubert Lio Booi, Padu Lampe y Jossy Mansur.

Antologia

E antologia De navelstreng van mijn taal(1992) tabata un joya den e circuito literario hulandes, cual pa prome biaha a trece literatura Arubiano bou di atencion di e Hulandesnan. Aunke e buki a limita su mes na un generacion di poëtanen cu nan poesianan, tog esaki a brinda bastante claridad riba e generacion aki di añanan ’60. Nan spadanan no tabata dirigi solamente riba e cambionan cu ta biniendo, pero mas bien pa canalisa esakinan den un rumbo mas sigur. Den esei e poetanan a demostra cu poesia por sirbi como un mecanismo di transmicion di cierto balornan den un sociedad.Despues na aña 2000 nos ta mira e precioso buki Isla di mi cu a keda publica na dos idioma, esta Papiamento y Ingles. E antologia aki ta contene obranan poetico di 20 autor local, di cual hopi di nan tabata caranan nobo y cu un mensahe distinto. Na 2004 a keda publica na Hulanda e antologia Bentana Habri cu autornan Arubiano residencia na Europa. Den e antologia aki nos ta topa cu storianan y poesianan skirbi dor di e siguiente autornan: Olga Orman, Quito Nicolaas, Joan Leslie, Richard de Veer, Tania Pietersz y Joyce Herry.

Ta di elogia cu e Cas Editorial Charuba a dicidi di compila diferente obranan di e escritronan Ernesto Rosenstand y Hubert ‘Lio’ Booi. Asina pues nos a ser enriquese cu dos antologia mas cu ta E flamingo di Aruba (2006), cu ta contene e obranan literario, articulo y discurso di Lio Booi. Den e mesun aña e buki Shinishi di Olvido (2006) a keda publica cual ta contene columnanan, cuentanan cortico, entrevista y obranan teatral di Ernesto Rosenstand. En general obranan literario riba nan mes cu no ta obtenibel mas den librerianan. Si nos considera cu Literatura Arubiano ta consisti 100 aña caba, por conclui cu a bira tempo pa bin cu un publicacion cu ta trata e Historia di Literatura Arubiano, den cual ta trata e.o. origen, corientenan y influencia di e obranan di poesia y di prosa.

Literatura Arubiano na Hulandes
Na Hulanda tambe un cierto momento literatura Arubiano a haña rais. Esaki tabata di spera compara cu otro paisnan manera Estados Unidos, Canada, Colombia y Costa Rica unda ta tin Arubianonan kendenan a emigra. Normalmente den tur pais unda cu tin un colonia di un nacion, por spera cu nan ta participa na e bida cultural. Pues ta manifesta un situacion cu escritornan, artistanan, cantantenan, bailerina ta dicidi pa ta envolvi den e bida cultural na Hulanda. No cu esei ta facil pa logra, pero nan tur ta haci como migrante un intento pa wak con leu nan ta yega.

Den añanan ’90 nos ta mira e prome novelanan di autornan Arubiano ta aparece riba mercado na Hulanda. Ta trata aki di e autor Denis Henriquez kende a publica su prome novela Zuidstraat na aña 1992. Henriquez tabata e prome autor cu a situa e storia di su novela Zuidstraat na Aruba, Delft Blues na Hulanda y den De zomer van Alejandro Bulos esaki ta situa na Aruba – Italia y Hulanda. Un di dos autor Arubiano – Jacques Thönnissen – tambe na final di añanan ’90 a cuinsa publica su bukinan. E caracteristica di e obranan di Thönnissen ta cu e ta uza aspectonan di e bida cultural Arubano pa inclui esakinan den su storianan. Asina pues nos ta haña cu den e novela Tranen om de Ara tin un escena cu ta trata e ambiente durante un pelea di gay. Su siguiente novela tabata titula Eilandzigeuner(2000) cu ta trata di un dama Romano kende durante Segunda Guera mundial a hui bin Aruba. Despues di esaki su novela De roep van de troepiaal (2004) a keda publica. Den e buki aki tambe e naturaleza di e ser humano ta sobresali. Cu su ultimo novela – Devah – si e autor Thönnissen a scohe pa bandona e fronteranan di Aruba y orienta riba e panorama hulandes.

Generacion nobo
Na principio di e prome decada di e millenio nobo, nos ta topa cu un di dos coriente di autornan Arubiano kende a cuminsa publica nan obranan na Hulandes. Ta trata aki di Giselle Ecury, Joan Leslie y Quito Nicolaas.
Giselle Ecury ta menos conoci pa su poemanan den e tomonan ‘Terug die tijd’ (2005), den cual e ta trata e proceso di dementia di su mama. Ecury a publica dos novela ‘Erfdeel’ (2006) y ‘Glas in Lood’(2010), cu ta trata e bida na Hulanda di un pareha antiyano/hulandes cu ta busca nan sosten den nan respectivo cultura di cas.

Na aña 2004 e prome novela Tera di silencio di Q. Nicolaas ta keda publica cu ta trata e regreso di un hoben hurista, kende no por a reconoce e idiosingracia di su pueblo mas. Na 2010 Verborgen leegte ta sali riba mercado, den cual e biaha aki Nicolaas ta trata e binimento di e migrantenan Caribense pa Aruba y e bida na Hulanda den añanan ‘60. Joan Leslie tambe a publica na 2007 un coleccion di storianan bou di e titulo De bloeiende flamboyant y despues De capriolen van Compa Nanzi (2011). Compara cu e version tradicional di Compa Nanzi, e biaha aki Nanzi ta biba den tempo moderno. Pues na Hulanda tambe mas y mas ta publicando prosa y por lo pronto e cantidad di autornan y estilo di skirbi conoce poco diversidad. Acerca mester apunta cu excepcion di Verborgen leegte, cual ta un novela historico, na Hulanda literatura Arubiano conoce masha poco obranan cu por ser considera como literatura di migrante.

Historia
Na vispera di Status Aparte ta sali riba mercado e obra ‘E Indjannan Caiquetio’ (1981) di J. Mansur, cual tabata dirigi na fortifica e identidad di e Arubiano. Desde 1986 cu publicacion di e buki ‘Aruba: e leyenda di su nomber’ di e autor Tochi Kock nos no a mira niun obra literario di tal indole. Despues cu pa basta aña a keda keto, na cuminsamento di siglo 21 The lago Colony Legend (2003) di J.L. Lopez a keda publica, kende ta relata di e diferente famianan cu a biba un tempo den e enclave di Lago Colony.

Un di e prome novelanan cu a sigui tabata Perseverancia (2002) di M. Christiaans, cu ta trata con e piscadornan tabata biba na principio di siglo 20. E autor aki a trata den su siguiente obra ‘E Schutter’ (2010) e tempo di Segunda Guera Mundial. Pero tambe e buki ‘The Lago Story’ di J. Ridderstaat (2007 ), cu aunke no ta ficcion mester aparece den e lista aki. Den esei no por keda sin menciona e buki E di dos paraiso di J. Naar, cu ta conta e historia di Lago Heights.Tambe e cronicanan cual a sali publica den tres tomo na 2009: Color di biento, Abrenuncia y 3gota pa dia. Cu e publicacionnan aki Jubi Naar a contribui na loke por yama nos historia oral. Finalmente aña pasa nos a cera conoci cu e buki Historia di Savaneta (2011) di Dufi Kock, den cual e ta describi e historia di e districto Savaneta. Ultimo añanan por a ripara un interes creciente pa skirbi mas obra encuanto nos historia.

Arte na palabra
E arena di literatura ta uno cu constantemente mester impulsa esaki, asina cu e ta keda na bida y dynamico.E aña aki ta pa di cuater biaha cu ta organisando e concurso di ´Arte di palabra´ cu ta destina pa hobennan. Di e manera aki ta trata na interesa hobennan pa dedica nan mes na literatura. Asina tambe ta busca manera pa cultiva un generacion nobo di escritornan y poetanan. Poco poco tambe por ripara cu e enseñansa na nos skolnan ta hayando un propio cara, unda alumnonan ta bay ta lesando obranan di nos propio autornan y na papiamento. Pa straño cu ta na 1986 no a pensa riba un actividad asina como mecanismo pa stimula literatura y dedicacion di nos hobennan na poesia y prosa. Ta bon cu na Aruba no a sosode e locual a pasa na Corsou, unda despues cu e tres autornan grandi B. van Leeuwen, T. Marugg y F.M. Arion na final di decada ’80 no tabata skirbi mas, un vacio a ser crea cu te na aña 2003 a ser yena atrobe cu e prome novela di E. Zielinski.Literatura ta un campo cu conoce su propio mecanismo y procesonan den e sociedad y ta manera un pendante di e desaroyo cultural di un pais. Laga nos en todo caso sigui contribui na nos Literatura Arubiano dor di stimula mas hende pa cuminsa skirbi y publica nan obranan.

Herlezen: Delft blues van Denis Henriquez

Vandaag begint Caraïbisch Uitzicht een nieuwe rubriek: Herlezen. De nieuwe rubriek vraagt aandacht voor boeken die langer geleden zijn verschenen en de moeite van het herlezen waard zijn. Suggesties? Laat het ons weten via ons emailadres.

*****

Verzet tegen ideologieën

door Wim Rutgers

Om twee redenen is de roman van Denis Henriquez van belang. In Delft blues bepaalt de in 1945 op Aruba geboren auteur, die inmiddels al jarenlang docent op een Rotterdams gymnasium is, zijn houding ten opzichte van enkele dominante thema’s in enerzijds de Nederlandse en anderzijds de Caraïbische literatuur.

Delft blues zou je een ‘mei-boek’ kunnen noemen omdat elk van de drie delen in drie opeenvolgende mei-maanden van 1967 tot en met 1969 speek. Het verhaal gaat over een centrale hoofdfiguur, de Arubaanse student Bernardo Rincones, en begint als deze op de dag van de dodenherdenking het joodse meisje Katinka Roos ontmoet. Dat betrekt hem persoonlijk bij een oorlog waarmee hij eigenlijk helemaal niets te maken wil hebben: ‘De oorlog was het privé-domein van Nederland, dat verleden hoorde bij het land net als de klompen en de bollen, het had met zijn eigen leven niets te maken. Het gebied waar hij vandaan kwam was door die oorlog hoogstens licht geschampt. Op school was die oorlog droge leerstof uit een boek, snel geleerd en snel vergeten; de ernst ervan was niet bestand tegen de lichtheid van een jeugd die zich voltrok onder de tropenzon. De joden die hij op zijn eiland kende waren stuk voor stuk geslaagde zakenlieden die in grote huizen woonden; oorlogsleed had hij achter zulke mensen nooit vermoed.’

De Nederlandse Katinka Roos heet eigenlijk Wacjberg. Zij raakt haar verleden niet kwijt, waarmee ze op vijftienjarige leeftijd door haar pleegouders werd geconfronteerd toen die haar de waarheid vertelden dat haar joodse ouders in de oorlog zijn omgekomen. Ze vertrekt na de Zesdaagse Israëlisch-Arabische Oorlog naar een kibboets, kan daar evenmin aarden, keert naar Nederland terug, maar kan het leven niet meer aan. Katinka is het slachtoffer van een verleden dat ze niet van zich kan afschudden.

Ten opzichte van de Caraïbische literatuur verzet Denis Henriquez zich in Delft blues tegen ideologieën die individuen de baas worden. Daarvan wil ik een paar voorbeelden geven uit de vele die voorkomen. Bernardo’s Curaçaose vriend Ito Gums is van een Delfts corpslid in driedelig grijs onder invloed van de geest van de jaren zestig een echte linkse activist geworden die tegen de Vietnam-oorlog protesteert, die tegen Israël is, die zich met de Cubaanse Revolutie identificeert en tenslotte een werkgroep ‘Kambio’ (Verandering) opricht om tegen de koloniale en imperialistische uitbuiting van zijn geboorte-eiland te protesteren: ‘Als ze hier [in Nederland op 4 mei] bezig zijn te weeklagen over hun doden zal ik een minuut stilte houden voor de slaven op Curaçao die gevallen zijn onder het racisme van de Hollanders.’ Zodra hem het nieuws van de Curaçaose opstand op dertig mei 1969 bereikt, vertrekt hij onmiddellijk naar zijn geboorte-eiland.

 

Daar raakt hij echter al spoedig compleet ingekapseld in een streven naar geld en macht. Weg ideologie! Een andere vriend, de op Curaçao geboren Rakish Assang, zoon van een rijke handelaar, die zich meer voor zijn studie wiskunde dan voor politiek interesseert, wordt met heel wat meer sympathie beschreven: ‘Ik ben op Curaçao geboren en opgegroeid, maar daar vinden ze me een vreemdeling; in Nederland hoor ik ook niet thuis. Ik hoor nergens bij, lullig, ik kan me daar niet druk om maken. Je hechten aan een stukje grond vind ik banaal, beter gezegd: ik kan het niet. Mensen als ik zullen hun gezicht zelf moeten bepalen.’ Denis Henriquez verzet zich in Delft blues steeds weer tegen alle eenzijdig gedweep zonder nuchter verstand. De Nederlandse onderwijzeres Janine wordt verliefd op een Ecuadoriaan, raakt zwanger, maar heeft geen schijn van kans op een huwelijk. Vanuit die persoonlijke ervaring slaat ze van bewondering voor alles wat des Derde Werelds is, helemaal door naar een even eenzijdige anti-buitenlanderhouding: ‘Ik wil niks meer met buitenlanders te maken hebben! Jullie buitenlanders zijn geil. Jullie zijn allemaal hetzelfde.’

Tussen de personages die zich op een of andere wijze ideologisch vastzetten, beweegt Bernardo Rincones zich als een individu dat vooral ook graag individu wil blijven: ‘Hij was te veel een eenling om idolen te aanbidden, om bedwelmd te raken door het gregoriaans van welk geloof dan ook.’ Hij gelooft niet in De Mens maar wel in mensen met al hun goede en slechte eigenschappen: ‘Ik heb schijt aan het volk, ik heb schijt aan de massa; de mens is een individu of hij is niks!’ In een discussie zegt vriendin Janine: ‘Je bent gewoon een ongelovige Thomas, dat is alles. Weet je wat er aan jou schort? Je bent van nature een pessimist, je vertrouwt de mensen niet.’ Bernardo antwoordt op die aantijging: ‘Iemand zei eens tegen me: ik ben geen pessimist, ook geen optimist, want beide hebben “mist” gemeen en in een mist kan je de werkelijkheid niet onderscheiden.’

Terwijl Denis Henriquez’ Nederlandstalige debuut Zuidstraat (1992) vol was van melancholieke herinnering aan een voorbije jeugd, is de tweede roman Delft blues een veel harder en kritischer verhaal dat afrekent met de geest van verzet van de jaren zestig in Nederland en met ideologisch gedweep over ‘roots’, verleden en uitbuiting zoals dat in veel Caraïbische literatuur nog steeds in zwang is. Denis Henriquez zweert de ‘held’ – of die nu negatief is of positief – compleet af en stelt daar een nuchter individu tegenover.

Delft blues bevat veel aspecten die in het verhaal uitwaaieren en mooie fragmenten opleveren. Terwijl Zuidstraat nog sterk de kenmerken van een aantal aan elkaar geplakte verhalen vertoonde, toont de auteur zich in zijn tweede boek een echte romancier, die niet alleen de personages goed in de hand heeft, maar ook een uitgebalanceerde compositie weet te construeren. Het verhaal leest bovendien heel plezierig wegens een ongewoon beeldgebruik.

Denis Henriquez: Delft blues, De Bezige Bij, Amsterdam, 1995, 213 p.

[bespreking verschenen in Ons Erfdeel, 1997]

Jaarverslag 2008

JAARVERSLAG WERKGROEP CARAÏBISCHE LETTEREN VERENIGINGSJAAR 2007-2008

Het bestuur van de werkgroep Caraïbische Letteren bestond aan het begin van het verenigingsjaar uit Lilian Gonçalves-Ho Kang You (voorzitter), Peter Meel (vice-voorzitter), Maite de Haseth (secretaris), Michiel van Kempen (penningmeester) en de leden Igma van Putte-de Windt, Annette de Vries en Henry Habibe. In de tweede helft van 2007 traden nog toe Carl Haarnack (econoom, antiquaar en historicus) en Wieb Broekhuijsen (directeur van het KIT Theater).

In februari 2008 traden de leden Gonçalves-Ho Kang You en De Haseth af wegens drukke werkzaamheden. De Werkgroep zal hun enthousiasmerende inbreng missen. Herschikking van het bestuur leidde tot de volgende verdeling van functies: Peter Meel (voorzitter), Igma van Putte-de Windt (vice-voorzitter), Michiel van Kempen (penningmeester en secretaris ad-interim), Wieb Broekhuijsen, Carl Haarnack en Annette de Vries (leden). Tevens werd besloten tot het instellen van een Adviesraad, waar mevrouw Lilian Gonçalves-Ho Kang You en Henry Habibe deel van uitmaken. Binnen afzienbare tijd wordt beslist over toetreding van nieuwe leden voor zowel Bestuur als Adviesraad.

Het bestuur kwam tijdens het verslagjaar vijf maal bijeen om het beleidsplan bij te stellen en activiteiten voor te bereiden: op 8 mei 2007, 19 juni 2007, 18 september 2007, 18 februari 2008 en 19 maart 2008; daarnaast vonden ter voorbereiding van specifieke activiteiten nog bijeenkomsten en petit comité en kleinere vergaderingen met derden plaats.

 

Sanne Landvreugd. Foto © Michiel van Kempen

De Werkgroep organiseerde in het verslagjaar de volgende activiteiten:

Caraïbische Letterendag
De Werkgroep Caraïbische Letteren werd publiekelijk gelanceerd op zondag 11 november 2007 met een Letterenmiddag in de Hella Haassezaal van de gloednieuwe Openbare Bibliotheek in Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers aanwezig, zodat de zaal meer dan vol was (een kleine groep moest de toegang geweigerd worden). Het publiek bestond uit de traditioneel in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, Olga Orman, Quito Nicolaas, Myra Romer en Carla Bogaards hebben deze middag acte de présence gegeven.

 

quito nicolaas3

Quito Nicolaas

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, de Openbare Bibliotheek Amsterdam en een subsidie van het Lira Fonds. Werkgroepslid Annette de Vries heeft zich voor deze middag bijzonder ingespannen.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. Schrijfster Diana Lebacs en criticus Wim Rutgers waren zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen.
Als ceremoniemeester trad op Carl Haarnack. Daar de voorzitter van de werkgroep wegens uitlandigheid verhinderd was, verwelkomde Igma van Putte-de Windt het publiek. Zij zette de doelstellingen en komende activiteiten van de Werkgroep uiteen.
Hierna volgde een voordracht door dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar West-Indische Letteren aan de Universiteit van Amsterdam: ‘Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007.’ Hij plaatste een aantal kritische noten bij het literatuurbedrijf rond de letteren uit de genoemde gebieden, maar liet telkens ook zien hoezeer er uitzonderlijke dingen gebeuren. Hij stelde dat de West-Indische literatuur niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen.
Dr. Wim Rutgers, bijzonder hoogleraar Antilliaanse literatuur aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen en literair criticus gaf ‘De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba.’ Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, Cola Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, etc., de geschreven poëzie is echter voornamelijk gelegenheidspoëzie. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.
Denis Henríquez, in Nederland wonend Arubaans auteur van toneel en van de romans Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999), gaf een voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind. Hij besprak over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Debrot, Marugg, Van Leeuwen en Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekendpelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren; in Dubbelspel tenslotte lopen de frustratie en de haat van de zwarte bevolking uit op moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Antoine de Kom, Nederlands dichter met Surinaamse wortels, is de auteur van de dichtbundels Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Hij las droeg het lange, epische gedicht ‘De .’ (De punt) voor, waarin de geschiedenis van de Nederlandse West voorbijkomt. Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.
Diana Lebacs, Antilliaans auteur van onder meer van het succesrijke jeugdboek Sherry: het begin van een begin (1971) en de roman De langste maand (1994), legde in haar voordracht de link met het thema van het Black Magic Woman-festival: ‘Dochters en vaders’, met het voorlezen van een op haar geboorte-eiland Bonaire bekend verhaal over een Indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is, verandert in een zeemeermin.
Na een kort slotwoord van Carl Haarnack kregen alle aanwezigen een exemplaar mee van een bibliofiele, genummerde editie van het gedicht van de Surinaamse dichter Bernardo Ashetu, getiteld Indiaans, speciaal bij deze gelegenheid gedrukt.
De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel
Radio Nederland Wereldomroep als enkele andere media hebben van de middag verslag gedaan. De Ware Tijd in Suriname kwam met een nogal zuur commentaar dat het hier wederom zou gaan om een activiteit in Nederland waar de gebieden in het Caraïbisch gebied buiten stonden – blijkbaar was het de verslaggeefster ontgaan dat er twee gasten uit het gebied waren, en dat de Werkgroep ook corresponderende leden ter plaatse heeft.

Onderscheiding
De Werkgroep heeft al vroeg in 2007 bij de Surinaamse overheid een verzoek ingediend om een dichter van naam, rijp van jaren, een onderscheiding toe te kennen. Bevestiging van de aanvrage bereikte de Werkgroep, maar zowel voor als na 25 november 2007 – de nationale feestdag waarop onderscheidingen worden uitgereikt – bleef het denderend stil vanuit Paramaribo.

Rudolf van Lier-lezing
Op vrijdag 8 februari 2008 vond in de Lorentz-zaal van het Kamerlingh Onnes-gebouw van de Universiteit Leiden de eerste uit de reeks Rudolf van Lier-lezingen plaats. De reeks kende al enkele edities in de jaren ’90, maar is nu nieuw leven ingeblazen. De tweejaarlijks te houden lezing is vernoemd naar de befaamde historicus, socioloog en dichter Rudolf van Lier (1914-1987), hoogleraar te Wageningen en Leiden. De reeks wil intellectueel uitdagende betogen van sociaal-historische aard brengen.
Bij afwezigheid van de voorzitter heette dr. Peter Meel de aanwezigen welkom. Ook nu was er een ruime opkomst van circa 130 mensen, een naar herkomst zeer gemêleerd publiek, in leeftijd variërend van 10 tot 93 jaar.
Deze eerste lezing was getiteld ‘De pluralisering van Suriname’ en werd gegeven door een voormalige student van prof. van Lier, Ruben Gowricharn, hoogleraar Multiculturele Cohesie en Transnationale Vraagstukken aan de Universiteit van Tilburg. In een historisch-sociologisch overzicht van de immigratie van de hindostanen in Suriname van 1873 tot 1917 (en met latere uitlopers) analyseerde hij de betekenis van etniciteit in de vorming van de hindostaanse groep als deel van de nationale bevolking. De etnische banden hebben volgens Gowricharn in sterke mate bijgedragen aan het succes van de groep. Nederland kan van Suriname leren hoe etnische verzuiling een positief-opbouwende kracht in een samenleving kan zijn.
Als referent fungeerde dr. Gert Oostindie, hoogleraar Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden en directeur van het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV). In zijn betoog plaatste hij kritische kanttekeningen bij het succesverhaal van Gowricharn en hij probeerde aan te tonen dat diens analyse niet zoals Gowricharn beweerde in het concept van Van Liers plurale samenleving past. In het pittige debat dat volgde betoonden beide hoogleraren zich scherpzinnige debaters. Onder leiding van Peter Meel mocht vervolgens ook de zaal in discussie gaan met de inleider en de referent. Etniciteit blijkt – vooral ook onder oudere Nederlandse West-gangers – veel stof tot discussie te geven. Na afloop kon een vrolijke borrel de dorstige kelen laven en de ruim aangevoerde Surinaamse fiadu- en boyo-cake gingen erin als… ja, als koek.
De bijeenkomst werd door de pers ruim verslagen met interviews vooraf met Gowricharn en uitvoerige verslagen in zowel NRC Handelsblad (12 februari 2008) als Radio Nederland Wereldomroep en NOS Zorg en Hoop (zie http://www.arts.leidenuniv.nl/history/vanlierlezing/media_1.jsp). De eerste Van Lier-lezing kon plaatsvinden dankzij subsidies van het Leids Universiteitsfonds, de Faculteit der Letteren, het Onderzoeksinstituut Geschiedenis en het Departement Culturele Antropologie en Ontwikkelingssociologie van de Universiteit Leiden, en dankzij de inzet van medewerkers van het Onderzoeksinstituut Geschiedenis.

Cola Debrot-lezing
Eveneens om de twee jaar organiseert de Werkgroep een lezing onder de naam Cola Debrot-lezing. Deze vindt plaats in Amsterdam. Deze reeks lezingen is literair van aard en beoogt prikkelende betogen te brengen waarbij de spreker een Caraïbisch onderwerp bespreekt en daarbij niet schuwt de grenzen van de disciplines te overschrijden. De Werkgroep prijst zich gelukkig dat Nobelprijswinnaar Derek Walcott zich bereid heeft verklaard op 20 mei 2008 de eerste Debrot-lezing uit te spreken in de aula van de Universiteit van Amsterdam. Op 19 mei 2008 zal de dichter van de Caraïbische Omeros bovendien een masterclass geven voor een select publiek. Bij de afsluiting van deze kopij kunnen nog geen nadere details vermeld worden.

Tenslotte nog enkele punten:

– De Werkgroep ziet af van het instellen van een Literaire Prijsvraag, aangezien deze vermoedelijk qua doelstelling te dicht in de buurt zou komen van de bestaande Kwakoe Literatuurprijsvraag.
– Tot op heden heeft de Werkgroep zich toegelegd op manifestaties die organisatorisch veel tijd en energie van de Bestuursleden vergen. Verkend wordt hoe ook kleinere activiteiten onder auspiciën van de Werkgroep kunnen worden voorbereid, die flexibeler en zonder veel organisatorische last kunnen inspelen op actuele zaken die zich voordoen (bijvoorbeeld het bezoek van Caraïbische auteurs aan Nederland, het verschijnen van een nieuw boek, het overlijden van een auteur). Gedacht wordt aan samenwerking met de Openbare Bibliotheek Amsterdam.
– Het grote debat dat in het vorige Jaarverslag als optie voor de eerste activiteit van de Werkgroep werd genoemd, is niet van de baan, maar vereist scherpstelling van het beleidsplan en een zeer goed doordachte planning om de benodigde financiële middelen bij elkaar te krijgen. De tot nu toe gepolste fondsen staan niet onwelwillend tegenover het plan, dat mogelijk in het najaar van 2008 of voorjaar van 2009 voortgang zal vinden.
– Carl Haarnack zal zich inspannen om een eigen website voor de Werkgroep op te zetten.
– Ontwerpbureau Tadberg Design in Laren heeft zich bereid verklaard tegen een symbolisch (uiterst laag) bedrag een logo voor de Werkgroep te ontwerpen.
– Er is een bankrekening geopend bij de Postbank: gironummer 3027698 t.n.v. de Werkgroep Caraïbische Letteren, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam.
– De Werkgroep heeft een nieuw emailadres: Werkgroepcarlet@gmail.com.

w.g.
Michiel van Kempen, secretaris ad-interim
14 maart 2008

Verslag eerste Caraïbische Letterendag

1E CARAIBISCHE LETTERENDAG

Op 11 november 2007 vond de eerste activiteit van de Werkgroep Caraïbische letteren plaats in de Hella Haassezaal van de Openbare Bibliotheek te Amsterdam. De bijeenkomst begon om 15.30 en werd ruim na 17.30 besloten. Bij deze feestelijke lancering van de werkgroep waren circa 100 bezoekers, zodat de zaal meer dan vol was. Een kleine groep, ca. 12 mensen, moest de toegang geweigerd worden.

 

Lancering1

De organisatie van deze letterenmiddag was mogelijk doordat de werkgroep optimaal gebruik heeft kunnen maken van de organisatorische expertise en de publicitaire armslag van het Black Magic Woman festival, in het bijzonder door de samenwerking met Maureen Healy, de artistiek leider van het BMW festival. Ook het team van het OBA, onder leiding van mw. M. Troelstra, en de subsidie van het Lira Fonds hebben ertoe bijgedragen dat deze middag gerealiseerd kon worden.

Het publiek bestond uit in de literatuur van het Caraïbisch gebied geïnteresseerden, maar ook uit jong nieuw publiek dat op het BMW festival afkwam. Verschillende schrijvers, onder wie Erich Zielinski uit Curaçao, hebben deze middag acte de présence gegeven.

De marketing is deels via het BMW festival vorm gegeven, via mailingbestanden van de werkgroep en een flyer die ook opgenomen werd in de Nieuwsbrief van het kabinet van de Gevolmachtigd Minister van de Nederlandse Antillen. Ook in verschillende radioprogramma’ s voor Surinamers en Antillianen en Arubanen in Nederland is aandacht besteed aan de letterenmiddag.

 

Lancering3

De werkgroep bestaat uit: voozitter: Lilian Gonçalves-Ho Kang You; vicevoorzitter: Peter Meel; secretaris: Maite de Haseth; penningmeester: Michiel van Kempen; overige leden: Annette de Vries, Carl Haarnack, Henry Habibe en Igma van Putte-de Windt.

Aangezien de werkgroep zich ten doel stelt het initiëren en ondersteunen van activiteiten ter bevordering van de Caraïbische letteren, zowel in gedrukte als in gesproken vorm, waren voor deze manifestatie verschillende sprekers uitgenodigd. De heer Rutgers en Diana Lebacs zijn zelfs speciaal hiervoor uit de Antillen overgekomen. De programmaonderdelen, die door Carl Haarnack werden aangekondigd, waren:

Welkomstwoord; daar de voorzitter van de werkgroep mw. Lilian Gonçalves-Ho Kang You verhinderd was, is het welkomstwoord uitgesproken door mw. Igma van Putte-de Windt. De doelstellingen van de werkgroep werden uiteengezet en die van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, waar de werkgroep een onderdeel van is. Enkele van de te ontplooien activiteiten werden vermeld: twee lezingenreeksen op jaarlijkse grondslag, nl. de Rudolf van Lier-lezingen, met het accent op sociaal-historische en culturele onderwerpen en de Colá Debrot-lezingen die literair georiënteerd zullen zijn. Voorts een jaarlijkse letterenbijeenkomst met debat en voordracht.

Voordracht door Dr. Michiel van Kempen, bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam, met als thema: Passaat, maalstroom en Noordzeestrand: de literatuur van Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba anno 2007. Hij stelde dat de literatuur uit genoemde gebieden niet erg bekend is bij het Nederlandse publiek en noemde o.a. de Curaçaoënaar Pierre Lauffer en de Surinamer Trefossa, wier werk, volgens hem niet de kans heeft gehad enige reputatie buiten hun land te verwerven, omdat hun poëzie zeer idiomatisch gebonden is aan de taal waarin zij schrijven. Van hun werk is pas zeer recent de eerste geslaagde vertaling verschenen. Van Kempen verraste het publiek door het een bibliofiele editie van het gedicht van Bernardo Ashetu (Suriname) Indiaans aan het einde van zijn voordracht aan te bieden.

Voordracht door Dr. Wim Rutgers, hoogleraar aan de Universiteit van de Nederlandse Antillen, literair criticus en kenner van de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba met als thema: De stand van zaken in de literatuur van de Nederlandse Antillen en Aruba. Hij benadrukte dat deze literatuur niet alleen bestaat uit het in het Nederlands gepubliceerde werk van ‘De grote vier’, nl. Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion, en uit dat van ‘De grote drie’ van het Papiamentu, te weten Pierre Lauffer, Luis Daal en Elis Juliana. Hij poneerde dat de literatuur van de ABC-eilanden al vanaf het begin van de XIXe eeuw multilinguaal is en dat ook zal blijven en dat die van de S-eilanden (Saba, St, Maarten en St. Eustatius) Engelstalig is en zal blijven. Er dient rekening gehouden te worden met deze meertaligheid en de werkgroep zal, in Rutgers visie, de blik over het Nederlands heen op de andere talen moeten richten om deze literatuur in haar geheel tot haar recht te doen komen. Hij stond stil bij de vele literaire activiteiten die de laatste tijd op de eilanden plaats vonden. Veelal was er sprake van voordracht van poëzie, in samenwerking met de horeca, op straat, vanuit bomen etc., echter de geschreven poëzie is vnl. gelegenheidspoëzie. De W.C.L. zal zich vnl. op de eilanden moeten richten wil men een goed beeld krijgen van de literaire productie aldaar. Rutgers had voor de bezoekers een lijst klaargelegd met namen van auteurs van de eilanden en hun tot 2007 gepubliceerde werken.

Denis Henríquez, Arubaans auteur. Hij publiceerde: Zuidstraat (1992), Delft blues (1995) en De zomer van Alejandro Bulos (1999). Hij week af van de oorspronkelijke opzet en las niet voor uit eigen werk, maar sprak in zijn voordracht getiteld: Schaduwen beneden de wind over de vier belangrijkste Nederlandstalige auteurs van de Benedenwindse eilanden, Colá Debrot, Tip Marugg, Boeli van leeuwen en Frank Martinus Arion. Hij liet zien hoe men op de eilanden worstelt met de huidskleur: in Mijn zuster de negerin is er de hunkering naar de warmte van de negerin; in Weekend Pelgrimage is de verhouding van de blanke hoofdpersoon tot zijn zwarte eiland aan de orde; in De rots der struikeling is de hoofdpersoon op zoek naar zijn identiteit en uit angst om die te vinden zoekt hij het gezelschap van hoeren. In Dubbelspel tenslotte barsten de frustratie en de haat van de zwarte bevolking van binnenuit in moord. Henríquez werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe.

Antoine de Kom, Surinaams dichter, heeft uit De punt, dat binnenkort gepubliceerd wordt, voorgelezen. Van hem verschenen o.m. de volgende dichtbundels: Tropen (1991), De kilte in Brasilia (1995), Zebrahoeven (2001) en Chocoladetranen (2004). Ook hij werd aansluitend geïnterviewd door Lucia Nankoe. Diana Lebacs, Antilliaans auteur. Zij publiceerde o.a.: Sherry: het begin van een begin (1971), De langste maand (1994). In haar voordracht legde zij de link met het thema van het Black Magic Woman festival: Dochters en vaders, met het voorlezen van een op haar eiland Bonaire bekend verhaal over een indiaanse hoofdman wiens dochter nadat ze door haar broer vermoord is verandert in een zeemeermin. Slot.
Met een kort slotwoord bedankte Carl Haarnack alle bezoekers en medewerkers voor hun bijdrage aan deze letterenmiddag en overhandigde alle sprekers een boeket bloemen.

De commentaren na afloop van de letterenmiddag waren zeer positief, zowel van de bezoekers als van de medewerkers aan deze middag.

__________________________________________________________________________________________

Tekst uitgesproken door Michiel van Kempen op de eerste Caraïbische Letterendag, 25 november 2007

Michiel van Kempen

Tien stellingen over Nederlands-Caraïbische letteren

Als ik in België spreek over ‘Suriname’ is er niet zelden verwarring over de naam en knikt men aanmoedigend, omdat men denkt dat ik het over Sumatra heb. In Franstalig België denkt men bij ‘Les Antilles néerlandaises’ direct aan La Réunion, de beter geïnformeerden aan Guadeloupe of Martinique, maar het licht gaat pas aan als ik opmerk dat het land opzij van la Guyane française ligt. Zo erg is het in Nederland niet, maar ook in Nederland is de literatuur van Suriname en de Antillen nog weinig bekend. Toen ik bij gelegenheid van de CPNB-actie rond Dubbelspel van Frank Martinus Arion op tournee was in Oost-Nederland, bleek mij dat slechts heel weinig namen uit de Surinaamse en Antilliaanse hoek tot daar zijn doorgedrongen. Tekenend is ook wat er gebeurde toen een bibliotheek in de buurt van Amersfoort voor het slotdiner van de CPBNB-actie Arion zelf niet meer kon krijgen; de dienstdoende bibliothecaris vraag daarop: ‘Maar hebt u dan geen andere zwarte schrijver voor ons?’
Toen de Leden van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 2002 gevraagd werd een canon van Nederlandstalige auteurs op te stellen, kwam er een lijst van 108 auteurs tot stand, niet één echter kwam uit het Caraïbisch gebied. Beter deden de Caraïbiërs het op een lijst van 100 dode schrijvers, opgesteld in 2007 door het Nederlands Letterkundig Museum: op nr. 79 stond Cola Debrot, direct gevolgd door Albert Helman, en met nr. 99 werd het gebied met Hans Faverey ook nog enigszins vertegenwoordigd.
Bij de Publiekskeuze van het Beste Nederlandstalige boek aller tijden, in 2007 georganiseerd door de NPS en NRC Handelsblad verscheen op plaats nr. 1. Harry Mulisch met De ontdekking van de hemel, op plaats 2 opmerkelijk genoeg Kader Abdolah met Het huis van de moskee, en op 3. Multatuli met de Max Havelaar. Maar op die publiekslijst stonden ook vijf Caraïbische boeken:

Cynthia Mc Leod, Hoe duur was de suiker?
Albert Helman, De stille plantage
Astrid Roemer, Lijken op liefde
Frank Martinus Arion, Dubbelspel
Tip Marugg, De morgen loeit weer aan

Wat zijn nu de problemen waarmee Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse auteurs kampen – en dan heb ik vooral over de situatie in Nederland? Wat zijn de factoren die maken dat ze zo weinig zichtbaar zijn in het literaire bedrijf in Nederland? Ik noem er kort een tiental en kom er later op terug:

1. Niemand schrijft met opzet een slecht boek, dat is zeker waar. Maar de meeste boeken van Surinaamse en Antilliaanse origine zijn beneden de maat.
2. De oorzaak hiervan is: de auteurs uit het Caraïbisch gebied zijn weinig zelfkritisch. Er zijn dichters die zo beroerd schrijven dat je als lezer de indruk zou kunnen krijgen dat het om bewuste taalexperimenten gaat.
3. De vertaling van de Caraïbische werkelijkheid naar een publiek dat weinig van die werkelijkheid af weet, lukt niet.
4. Gevolg van het voorgaande; de auteur belandt tussen twee publieken in: met zijn taal en zijn werkelijkheidsrepresentatie vervreemdt hij zich van zijn eigen achterban, terwijl er nauwelijks een nieuw publiek gecreëerd wordt. Alleen de smalle culturele elite die exact op dezelfde golflengte zit – de beter opgeleide lezers van Surinaamse en Antilliaanse afkomst – brengen waardering op voor het werk. Het klassieke voorbeeld is Edgar Cairo die met zijn ‘Cairojaans’ zijn eigen variant van het Surinaams-Nederlands schiep, een taalvariant die echter door veel Surinamers verworpen werd als te aanstellerig en te creatief, een taal waarvan de Nederlandse, witte lezers de lol niet konden inzien, omdat ze noch de verwijzingen naar het Surinaamse straatleven, noch het spelen met het Sranan konden vatten.
5. Dichters schrijven bij voorkeur in hun moedertaal; de belangstelling voor poëzie in bijvoorbeeld het Papiamentu of het Sranan (ook met vertaling) is in allochtone bejaardencentra welwillend, bij Caraïbische culturele manifestaties matig en wat groter naarmate er meer familieleden van de dichter in de zaal zitten, en bij Nederlandse uitgevers 0,0.
6. Televisie en radio houden van mediagenieke types als Anil Ramdas, Jörgen Raymann en Tommy Wieringa, en zelfs Nederlands bekendste presentatoren Pauw en Witteman halen liever een onverstaanbare rapster uit de Bijlmer voor de buis, dan een serieus dichter.
7. Nederlandse critici zijn behoudzuchtig en gemakzuchtig in hun keuze. Ze weten dat ze de meeste lezers vinden met recensies van boeken van bekende schrijvers, recensies over het selecte aantal boeken dat in grote stapels ligt bij de zichzelf boekhandel noemende keten van de bekende literaire prijs. Als over de Vlaamse topauteur Dimitri Verhulst in Nederland al geklaagd wordt dat hij zoveel ‘archaïsmen’ gebruikt, dan kan men zich voorstellen, dat de critici al helemaal geen zin hebben om zich te verdiepen in de culturele achtergrond van de Caraïbische literatuur.
8. Veel Caraïbische auteurs worden gepubliceerd door uitgeverijen die niet de financiële armslag hebben om hun auteurs goed ‘in de markt te zetten’, zoals dat tegenwoordig heet.
9. Bij gebrek aan een breed aanbod, halen de grote literatuurfestivals rijp en groen uit Suriname en de Antillen. Dat werkt voor de naam van de Caraïbische literatuur in het algemeen slecht; de echt goede auteurs hebben daar last van.
10. En tenslotte: de Nederlands-Caraïbische literatuur is te lokaal gericht, te klein, of om te spreken in de woorden van de bekende vertaler, winnaar van de Martinus Nijhoffprijs en redacteur van het tijdschrift De tweede ronde Peter Verstegen: ‘Die literatuur, dat is toch net zoiets als de literatuur van Luxemburg?’ Bovendien: Nederlandse lezers houden niet van maatschappelijk geëngageerde literatuur, ze zijn – excuseer mijn academisch taalgebruik – het gezanik over de slavernij beu en willen niet langer geconfronteerd worden met hun eigen groezelige geschiedenis.

Laat ik diezelfde factoren nog eens de revue passeren, en ze van een andere kant bezien:
1. Evenmin als het Nederlandse boekenaanbod, is de kwaliteit van boeken uit Suriname en de Antillen gelijkmatig, maar het is onvoorstelbaar dat bij de nog zo jonge traditie van het geschreven woord, al zoveel boeken zijn gepubliceerd die mee kunnen op het eerste plan, denk maar aan Dubbelspel, De morgen loeit weer aan, of Geniale anarchie van Boeli van Leeuwen, of meer recentelijk de essaybundels van Anil Ramdas of de poëziebundels van Antoine de Kom.
2. Er zijn auteurs die zo kritisch zijn op hun eigen werk, en die hun eigen niveau zo continu afspiegelen aan dat van de beste internationale schrijvers, dat zij nooit of maar heel mondjesmaat tot publiceren komen. Maar er is ook een hele schrijversgeneratie opgestaan die heeft gezorgd voor meer romans sinds het jaar 2000 dan alle romans uit Suriname en de Antillen daarvóór.
3. Er zijn schrijvers die hun land van herkomst helder in beeld brengen voor lezers uit welk land dan ook, en dat grandioos en verbeeldingsrijk doen. Om maar een voorbeeld te noemen: enkele van de verhalen uit de bundel Waarover we niet moeten praten; Nieuwe Surinaamse en Antilliaanse verhalen verdienen een plaats in een bloemlezing met het beste korte Nederlandstalige proza van 2006.
4. Met behoud van het taaleigen is het wel degelijk mogelijk om een groot publiek te bereiken, vooropgesteld dat een auteur ook bereid is om met zijn publiek rekening te houden. Met poëzie geschreven in Chinese karakters verovert men nu eenmaal niet de Nederlandse markt, al is die poëzie misschien ook van wereldniveau.
5. Misschien wel het meest authentieke van de literatuur van Suriname en de Antillen is neergelegd in poëzie. Alle grote literatuur kan ook groots vertaald worden. Het probleem is dat de gedichten van een Pierre Lauffer of een Trefossa zo idiomatisch gebonden zijn aan de taal, dat pas zeer recent de eerste geslaagde vertalingen van hun poëzie zijn verschenen. Zij hebben niet de kans gehad enige reputatie te verwerven buiten hun land van herkomst, zodat de namen Trefossa en Lauffer nog altijd volstrekt onbekend zijn bij het Nederlandse poëziepubliek.
6. Natuurlijk zetten televisie en radio altijd in op mediagenieke types. Het zijn nu eenmaal massamedia, gedicteerd door de kijk- en luistercijfers. De media en ook de hele literaire infrastructuur van uitgeverij en boekhandel kan nu eenmaal alleen bestaan bij gratie van de grote successen. De veelverkopende schrijvers dragen de weinigverkopende auteurs. Maar goed toegankelijke dichters als Gerrit Komrij, Jean-Pierre Rawie en Drs P. halen wel degelijk de publiciteit en verkopen grote aantallen van hun dichtbundels. De dichter of schrijver die nooit water bij de wijn doet heeft per definitie gelijk, maar neemt het risico altijd in de kille ijlte van de Parnassus te blijven zitten.
7. Er valt altijd wel wat te jeremiëren, maar Nederlandse critici pikken bij tijd en wijle zeker wel boeken uit de grote stapel, uit nieuwsgierigheid naar andere literatuur. Van het prozadebuut van Denis Henriquez, Zuidstraat, telde ik maar liefst 18 recensies. Het debuut van Marylin Simons, Koorddansers, werd binnen een week na verschijnen kritisch maar welwillend besproken in NRC Handelsblad, en hetzelfde geldt voor Myra Römers, Verhalen van Fita, dat werd gerecenseerd in Vrij Nederland. Alle poëzie wordt in Nederland mondjesmaat besproken, maar daar zit Antoine de Kom dan wel met regelmaat bij.
8. De geschiedenis bewijst dat ook kleine uitgeverijen mooie successen kunnen boeken: Boeli van Leeuwen is een Knipscheer-auteur die meetelt in Nederland, Erich Zielinski’s prachtige roman De Engelenbron vond direct literaire erkenning en Cynthia Mc Leod werd bij Conserve een doorslaand succes. Bovendien zijn er ook altijd auteurs geweest die wel bij de grote uitgeverijen zaten – Albert Helman bij Nijgh & Van Ditmar, Cola Debrot bij De Bezige Bij, Diana Lebacs bij de belangrijke uitgeverij voor jeugdliteratuur Leopold – wat overigens natuurlijk nog geen garantie is voor ‘automatisch’ succes. De openheid bij de grote uitgeverijen naar Caraïbische auteurs is nu groter dan ooit – mede dankzij het jarenlang stug doorgaan van uitgeven door bijvoorbeeld In de Knipscheer. Zo zijn Tessa Leuwsha en Jules de Palm, Ellen Ombre en Denis Henriquez, en nog zeer recent Henna Goudzand, Marylin Simons en Aliefka Bijlsma terechtgekomen bij grote uitgeverijen.
9. Inderdaad zouden de grote festivals terughoudender moeten zijn om jong, aankomend talent voor de leeuwen te gooien, soms zelfs mensen die nog niet eens aan hun eerste boek toe zijn. Maar opvallend is wel dat de mindere goden het dankzij een opmerkelijke voordracht vaak veel beter doen dat de zgn. Grote Caraïbische Namen. En hoe je het ook wendt of keert; de constante aanwezigheid van Caraïbische auteurs op de festivals, heeft zeker veel bijgedragen aan het bewustzijn dat er naast een cultuur van de Oost ook een cultuur van de West bestaat.
10. Zo ‘t het publiek in Nederland ooit is gaan dagen, dat de koloniale geschiedenis van het Nederlandse rijk er misschien heel anders heeft uitgezien dan men lang dacht, dan is het nu. Er groeit ongetwijfeld een nieuwsgierigheid naar literaire teksten die die geschiedenis verbeelden, zoals ook het succes van een boek als De zwarte met het witte hart van Arthur Japin en Hoe duur was de suiker? van Cynthia Mc Leod laten zien. De tijd van politiek-propagandistische literatuur lijkt ook in de West voorbij. De generatie die na 2000 is opgestaan thematiseert natuurlijk vaak het land van herkomst, maar de literaire flair, de durf waarmee dat gebeurt, dwingt vaak respect af. Twaalf jaar na de uitspraak over de ‘Luxemburgse literatuur’ schreef Peter Verstegen mij: ‘Heel veel dank voor het sturen van de bundel Guirlande van Roberto Ashetu [onbekend, maar Bernardo Ashetu kennen we wel – MvK]. We zullen er zeker vier of vijf gedichten uit plaatsen. Ook het gedicht van Jit Narain is interessant, maar heeft zij misschien nog wat meer? [Zeker had zij nog wat meer, zelfs al was zij dan ook al jarenlang een ‘hij’ – MvK.] In Mama Sranan (wat een fraaie bloemlezing!) was ik erg getroffen door het gedicht ‘Jozefien’ van A. Huits.’ Ook dat is een opmerkelijke uitspraak, want in Mama Sranan staan helemaal geen gedichten. Kortom: het is wennen voor het Nederlandse literaire establishment. Wat ertoe doet is dat twaalf jaar na de ‘Luxemburgse literatuur’ De tweede ronde wél met een Caraïbisch nummer uitkwam.

Ik heb hier een aantal opposities geschetst, om te laten zien waarmee de schrijvers van Suriname, de Antillen en Aruba worstelen, hoe hun literatuur in beweging is en ook hoe de beeldvorming daarover in beweging is. Over al deze onderwerpen is nog veel meer te zeggen. Waaraan niet te tornen valt, is dat er altijd plaats is voor literatuur van bijzondere kwaliteit. Van mooie teksten zijn er nooit teveel. Daarom wil ik besluiten met een gedicht van Bernardo Ashetu, u weet: de prachtdichter die debuteerde in 1962 in de Antilliaanse Cahiers en die later nog 31 bundels schreef, maar daarvan nooit een gedicht meer heeft willen publiceren. De laatste jaren zijn in tijdschriften nog aardig wat gedichten uit de nalatenschap verschenen en in 2002 het bundeltje Marcel en andere gedichten. Maar eind 2007 verzorgde Gerrit Komrij een kleine bloemlezing uit zijn werk onder de titel Dat ik zong en al binnen een week verschenen juichende recensies in verschillende grote dagbladen. Komrij spreekt, en ziet: het recensentenvolk schiet wakker. Ashetu’s gedicht is getiteld ‘Indiaans’:

In de slotfase
van de wedstrijd
werd het feest
aangekondigd
bij Tata Miranda
te beginnen om
10 uur des avonds.

Om 3 uur
in de nacht
worden twee patrijzen
en een onvergelijk’lijk
trotse flamingo geslacht.

In de morgen
verwacht men
uit braziliaanse noten
zwaar versierde lijven
die van indiaanse
krijgslieden zijn.

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter