blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Hennink Monkau Herman

Herman Hennink Monkau

Portret van de Surinaams-Nederlandse schrijver Herman Hennink Monkau, gemaakt door de in Suriname werkzame fotograaf Nicolaas Porter. Nr. 41 in de reeks fotoportretten die Porter in opdracht van de Werkgroep Caraïbische Letteren maakt. De foto op groot formaat is ook te bestellen bij de fotograaf; voor informatie kunt U mailen naar: nicolaasporter@hotmail.com. Wie de hele reeks wil zien kan hieronder klikken op het label Werkgroepportretten.

Zonder aanstellerij geschreven

door Kirsten Dorrestijn

Wie een overzicht wil van de hedendaagse Surinaamse literatuur heeft met Voor mij ben je hier het goede boek in handen. In de bundel, samengesteld door Michiel van Kempen, staan zestien verhalen van schrijvers met Surinaams bloed die actief zijn als prozaïst. Sommigen zijn al gevestigd en hebben al behoorlijk wat romans op hun naam staan: Tessa Leuwsha, Karin Amatmoekrim, Annette de Vries, en wijlen Clark Accord (met misschien wel zijn laatst gepubliceerde tekst). Voor anderen is het één van de eerste publicaties, zoals voor Iraida Ooft, student aan de Schrijversvakschool Paramaribo en Ruth San A Jong, directeur van diezelfde Schrijversvakschool. Het gaat om een spannende lijst namen, waarvan sommige al wijdverbreid en andere nog nauwelijks bekend.

De ondertitel van de verhalenbundel, verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers, is enigszins misleidend, want zo jong zijn sommige schrijvers niet meer. De oudste schrijver in de bundel werd in 1935 geboren. De ondertitel is dan ook eerder bedoeld zoals Van Kempen in zijn inleiding verwoordt: ‘In deze bundel is werk opgenomen van auteurs die het gezicht van de jongste Surinaamse literatuur in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw bepaald hebben, plus het werk van enkele schrijvers die met beloftevol werk op de drempel staan van een literaire carrière’ (p.9). Opvallend detail is dat van de zestien verhalen er slechts vier door mannen geschreven zijn. Dit is in lijn met de algemene trend in de Surinaamse literatuur waarin meer dan gemiddeld veel vrouwen publiceren.

Voor mij ben je hier bestaat uit een prachtige mix aan verhalen. De jongste Surinaamse literatuur blijkt echt niet alleen aan de Nederlandse of Surinaamse bodem gebonden, maar speelt over de hele wereld. Ismene Krishnadath neemt ons mee naar Haïti, Clark Accord naar Cuba, en Mala Kishoendajal naar de rijke cultuur van India. Soms is Suriname slechts subtiel in het verhaal verwerkt, andere keren is van de Surinaamse afkomst van de auteur nergens een spoor te bekennen.

Stuk voor stuk zijn de verhalen de moeite waard, maar sommige pareltjes blinken uit. En dan heb ik het niet alleen over de schrijvers die al naam hebben gemaakt. Neem bijvoorbeeld Ruth San A Jong, de schrijfster van het laatste verhaal in de bundel, ‘Schuldbelijdenis! Bladzijde 63!’. Het is het tweede verhaal van haar dat wordt gepubliceerd. Een goedgebekte Surinaamse vrouw worstelt met echtelijke problematiek. Haar man wil zijn moeder in huis nemen, terwijl zij door haar zwarte huid en kroeshaar ‘al genoeg stront’ heeft moeten pikken van haar schoonfamilie. De vrouw vertrekt met haar dochtertje, weg van haar man, en zoekt steun bij de pater, die haar – tot haar eigen schrik – blijkt op te winden. Dit alles in een razend tempo geschreven, met een flinke dosis humor… Een verhaal om te verslinden. In de bloemlezing Waarover we niet moeten praten had San A Jong al laten zien dat ze talent had. Gelukkig bevestigt ze dat nog eens. We wachten op de verhalenbundel die binnenkort verschijnt.
Het fijne aan dit verhaal is dat het zonder opsmuk, literairdoenerij of aanstellerij geschreven is. Dat wat verteld wordt is eerlijk en oprecht. Dat geldt niet alleen voor San A Jong, maar voor bijna alle verhalen in de bundel. Of misschien zelfs voor hele Surinaamse literatuur. In ieder geval de jongste dan.

Een ander pareltje is het verhaal van Tessa Leuwsha, ‘High five, zand erover’. Hierin wordt een jeugdherinnering beschreven van de hoofdpersoon en zijn beste vriendje Stefan. Samen brachten ze toen ze jong waren vakanties door op een camping, maar als ze ouder worden, puber zijn, wordt de vriendschap op een avond abrupt verbroken als Stefan met het leukste meisje van de camping zoent. Het is een prachtig rond verhaal, alles klopt, geen zin te veel of te weinig, elf pagina’s lang. Ook hier weer de simpele vertelling, zonder tierelantijnen, maar wel met mooie details. Zoals de tropische vissen waar de jongens lang naar konden kijken bij het Chinese restaurant. En de elegante manier waarop de jongen zijn vriendje beschrijft, bijvoorbeeld hoe hij brood voert aan de vissen in de vijver bij de camping: ‘Stefan gooide met eindeloos veel geduld piepkleine stukjes in het water. Ik scheurde de boterhammen gewoon in vieren’ (p. 139). Knap hoe Leuwsha zich in de leefwereld van een kind weet te verplaatsen. Die gave had ze al eerder laten zien in haar debuutroman De Parboblues.

Een andere opvallende bijdrage is geleverd door Herman Hennink Monkau. In zijn verhaal ‘Schubert in de Palmentuin’ bezoekt een man na lange tijd zijn geboorteland Suriname. Vanuit daar blikt hij terug op een ontmoeting met een Surinaamse kennis op de Albert Cuypmarkt. Hennink Monkau heeft een bijzondere schrijfstijl, waarin hij heel compact ontzettend veel informatie weet te verwerken. Zo springt hij van het ene op het andere onderwerp, maar door de spontane manier waarop dat is gedaan, is het niet storend. Bovendien gaat het om interessante informatie, al is het soms wel een kwestie van de aandacht goed erbij houden.
En dan heb ik het nog niet eens gehad over de verhalen van Henna Goudzand Nahar, Guilly Koster, Karin Amatmoekrim, Annette de Vries, Marylin Simons en Carry-Ann Tjong-Ayong. Want die horen zeer zeker ook tot de pareltjes. Surinameliefhebbers: tast toe!

Voor mij ben je hier. Verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers. Samengesteld en geredigeerd door Michiel van Kempen. Amsterdam, J.M. Meulenhoff: 2010. 255 p., ISBN: 978 90 290 8679 0, prijs: € 18,95.

Suriname op een tweesprong

door Jeroen Dewulf

Is Suriname een Caraïbisch of een Zuid-Amerikaans land? Vanuit Nederlands perspectief wordt het land traditioneel tot de Caraïben gerekend. De tijd dat een minister het voorstel deed om een brug te laten bouwen tussen Suriname en Curaçao is dan wel voorbij, maar in Nederland bestaat nog altijd de neiging om vanuit Paramaribo de blik naar het noorden te richten, naar de oceaan. Zo bezien is het geen verrassing dat het postkoloniale Suriname de ogen steeds duidelijker naar het zuiden richt, naar Zuid-Amerika. Het grote voorbeeld is daarbij het land dat in zijn geschiedenis nog nooit zo zelfverzekerd is geweest als nu: Brazilië. Niet zonder reden voorspelt Guus Pengel in Suriname en ik dat het Surinaams-Nederlands in de niet zo verre toekomst wellicht zal worden uitgebreid naar Surinaams-Braziliaans-Nederlands. Jean and Kathleen Ferrier beginnen hun visie op de toekomst van Suriname zelfs met een lied van de Braziliaanse zanger Chico Buarque. Dat lied is weliswaar een hommage aan Tom Jobim, de “vader van de Bossa Nova”, en niet aan de Braziliaanse mens, maar de foutieve interpretatie van de wat al te enthousiaste zusjes Ferrier is veelzeggend: Surinamers zien in hun machtige Braziliaanse zuiderbuur een nieuw rolmodel.

Vaak wordt vergeten dat ook Brazilië een, weliswaar kortstondig, Nederlands verleden heeft. De zanger Chico Buarque – eigenlijk Francisco Buarque de Hollanda – is een van de vele Brazilianen met Nederlandse roots. Dit Nederlandse hoofdstuk uit hun geschiedenis is de reden waarom Braziliaanse intellectuelen regelmatig naar Suriname verwijzen in discussies over de vraag hoe Brazilië er had uitgezien als de Portugezen de Nederlandse “bezetters” in 1649 niet hadden verdreven. Veel beter, zo verklaarde ooit de invloedrijke politicus Joaquim Nabuco en velen zeiden het hem na. Want wat is het achtergebleven Portugal in vergelijking tot het welvarende Nederland? En waren de Nederlanders niet de eersten die met Frans Post en Albert Eckhout het Braziliaanse landschap en de bevolking schilderden en er met Georg Markgraf en Willem Piso de fauna en flora bestudeerden? Tegenstanders van deze theorie hebben echter aan één woord genoeg om de discussie in hun voordeel te beslechten: Suriname. Tegen zo’n intellectuele uppercut valt niets meer in te brengen. Suriname staat immers symbool voor alles wat Brazilianen niet willen: politieke chaos, economische malaise, corruptie. Bovendien heeft het land niet eens een fatsoenlijk strand.

Wie de serie boeken leest die onlangs in Nederland over Suriname zijn verschenen – Paramaribo Brasa!, Voor mij ben je hier, Suriname en ik – krijgt een heel andere indruk van het land. Hier proef je heimwee, trots, liefde, zelfs passie voor de sfeer, de muziek, het eten en de omgangsvormen van een land dat je in vergelijking tot het grijze en chagrijnige Nederland in alle kleuren van de regenboog lijkt toe te lachen. Het is opvallend dat die boeken net op een moment verschijnen dat Suriname een koers is gaan varen die niet meer op Amsterdam is gericht. Het lijkt wel alsof Nederlanders pas dan massaal van iets durven te gaan houden, als ze het definitief kwijt zijn. Nu de Indische nostalgie wat is weggeëbd lijkt plots een golf van heimwee naar de West op komst.

Met Paramaribo Brasa! biedt Ko van Geemert een vlot geschreven en informatief boekje over de Surinaamse hoofdstad voor de intellectuele toerist uit Nederland. Interessanter is de bundel Voor mij ben je hier, waarin Michiel van Kempen een reeks verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers presenteert. Afgezien van een storende neiging tot prekerigheid is de kwaliteit van de meeste bijdragen in deze bundel hoog. De grote ontdekking is zonder meer Herman Hennink Monkau, al is het begrip “jongste generatie” bij iemand met jaargang 1935 wel heel ruim opgevat. Monkau is hoe dan ook een groot verteller die alleen nog een strenge lector nodig heeft om zijn vele overbodige bijzinnen te schrappen. Indrukwekkend is ook het literaire talent van Rihana Jamaludin. Vooral in haar beschrijving van Amsterdam door de ogen van een orthodoxe Hindoestaanse moslim maakt deze schrijfster een sterke indruk. Mala Kishoendajal levert in haar verhaal over de eerste generatie Hindoestanen in Suriname eveneens een verrijkend perspectief op de complexiteit van een gemeenschap die lang gesloten bleef voor de Nederlandstalige lezer.

Suriname en ik is een bundel met reflecties over Surinaamse identiteit en over de toekomst van een land op een tweesprong. Het is een boek vol heimwee van in Nederland woonachtige Surinamers en van Nederlanders die Suriname een warm hart toedragen, samengesteld door John Leerdam en Noraly Beyer. Naast een reeks uitbundige liefdesverklaringen aan switi Sranan valt er in verschillende bijdragen ook verdriet te bespeuren, het meest pakkend wellicht in de prachtige tekst van de Hindoestaanse politicus Rabin Baldewsingh. Opvallend aan deze bundel is de calvinistische neiging om absolute rechtlijnigheid als een kwaliteit te beschouwen. Dit terwijl Suriname net een land is dat uitblinkt door ambivalentie. Een land waar de morele verontwaardiging hoog oploopt als het om slavernij gaat, maar waar men tegelijk een moordenaar en drugsbaron tot president kiest, een land waar men de nationale trots luidkeels verkondigt en tegelijk het culturele erfgoed laat verkommeren, een land waar de dictator zich aan marronhelden als Boni spiegelt en tegelijk een Marrondorp platbrandt, een land waar de schoonheid van het landschap in alle geuren en kleuren wordt bezongen terwijl de eigen natuur in de uitverkoop staat, een land ook dat zich profileert als een multicultureel model en tegelijk een partijsysteem op basis van etnische segregatie hanteert. Wellicht niet toevallig bevat deze bundel dan ook veel bijdragen van gefrustreerde Nederlanders die ooit met de beste bedoelingen naar Suriname zijn getrokken, maar in en over Sranankondre erg Nederlands bleven denken. Met als paradepaardje de bijdrage van Jan Pronk, de man die als geen ander past in het door John Jansen van Galens geschetste beeld van de ”koloniale apostel van het antikolonialisme”.

De interessantste bijdrage in deze bundel komt van trendwatcher Adjiedj Bakas die specifiek ingaat op de ambivalentie van Suriname. Met behulp van het kernwoord “barok” slaagt Bakas erin om het uitbundige en tegelijk diep melancholische karakter van het land in een nieuw perspectief te plaatsen. Als één van de weinigen kijkt hij niet alleen naar het verleden, maar ook naar de toekomst en denkt hij na over de gevolgen van de toenadering tot Brazilië. De door hem voorspelde opkomst van Evangelicalen, waarbij Afrikaanse tradities zoals winti wellicht sterk onder druk zullen komen te staan, is inderdaad een weinig prettig maar helaas realistisch scenario.

Voortbordurend op de voorspelling van Bakas rijst de vraag wat Suriname in intellectueel opzicht van Brazilië kan verwachten. Een belangrijk verschil tussen beide landen is zeer zeker de omgang met het koloniale verleden. In tegenstelling tot Suriname heeft Brazilië een manier gevonden om dit pijnlijke verleden, inclusief slavernij, op een positieve manier te integreren binnen de eigen hybride identiteit. Alle retoriek over tolerantie ten spijt is Suriname sinds de onafhankelijkheid een land vol frustratie gebleven, vooral ten opzichte van Nederland. In hun kritiek op Nederland presenteren Surinamers hun eigen land graag als voorbeeld van multiculturaliteit door te verwijzen naar de moskee die in Paramaribo vlak naast de synagoge staat. De bewonderenswaardige tolerantie van de (kleine) joodse en islamitische minderheden in Suriname zou echter ook kunnen gelden als een oproep aan de Surinaamse meerheid om de rancune uit het verleden op een creatieve manier te overwinnen. Een Braziliaans identiteitsconcept, waarin ook de voormalige kolonisator een plaats heeft gekregen, kan Suriname daarbij zeker van pas komen.

Jeroen Dewulf werkt aan de University of California, Berkeley

[eerder verschenen in Ons Erfdeel, 2011, nr. 3]

Veel talentvolle prozaschrijvers met Surinaams bloed

door Armand Snijders

Echte boekenwurmen weten het natuurlijk allang: het aantal werken van schrijvers van Surinaamse komaf is de laatste jaren enorm toegenomen. Die constatering wordt bevestigd door Michiel van Kempen, de kenner van Surinaamse literatuur bij uitstek. In zijn voorwoord van Voor mij ben je hier stelt hij: ‘Sinds het jaar 2000 hebben de Surinaamse letteren een wonderbaarlijk aanzien gekregen: er zijn in de eerste tien jaar van de eenentwintigste eeuw meer prozaschrijvers bij gekomen dan alle schrijvers van de negentiende en twintigste eeuw tezamen’.

Niet zo gek dus dat Voor mij ben je hier werd geboren. Zestien schrijvers kregen de gelegenheid hun woorden met de lezers te delen. Sommigen met een al zeer gevestigde naam, zoals Ismene Krishnadath, Carry-Ann Tjong-Ayong, Rihana Jamaludin en Clark Accord, anderen voor het lezerspubliek behoorlijk onbekenden (Herman Hennink Monkau en Mala Kishoendajal). Het geheel is verworden tot een alleraardigste proza-mix, leuk om er in de hangmat of bij het haardvuur in weg te duiken. Soms moet je wel even doorbijten, de verhalen zijn niet altijd even luchtig. Het begint al direct met ‘Kuisheid’ van Rihana Jamaludin, zware kost over bedelmonniken en geloof. Ze heeft de irritante gewoonte veel te lange zinnen met veel te veel bijvoeglijke naamwoorden te schrijven: ‘Weliswaar ging de zelfverklaarde soefi altijd gekleed in een lang gewaad dat tot over de knieën van zijn broekspijpen viel, was zijn hoofd bedekt door het kleine witte gebedskapje en had hij een respectabele korte baard, maar tegelijkertijd was zijn zwaaiende tred net iets te nonchalant, zijn houding brutaal en hield de scherpe blik onder zijn warrige krullenbol de belofte van cynisme in, zodat menigeen hierover stilzwijgend zijn bedenkingen had’. Probeer dat maar eens in één ademteug te bevatten!

Daarna wordt het gelukkig een stuk leesbaarder, met ‘Blijf stil’ van Marilyn Simons, een Cubaans uitstapje (‘Una casa particular’) van Clark Accord, de nodige persoonlijke herinneringen van onder meer Tessa Leuwsha en Herman Hennink Monkau. Ook alle andere bijdragen zijn goed te verteren. Sla Jamaludin dus over en je hebt een heerlijk boek.

Met Voor mij ben je hier wordt bewezen dat de literaire wereld inderdaad veel talentvolle prozaschrijvers met Surinaams bloed bevat.

Voor mij ben je hier; Verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers Michiel van Kempen (samenstelling en redactie)
Amsterdam: J.M. Meulenhof, 2010
ISBN 9789029086790

[overgenomen van Parbode]

Herman Hennink Monkau – Schubert in de Palmentuin

Zondagmorgen vroeg, behalve de geluiden van de natuur heerst de stilte op de veranda van het oude plantershuis in Uitvlucht. Eindelijk, na jaren ben ik terug op de plek waar granm´ma Sarah haar kleinzoon vertrouwd maakte met de ondeugende streken van Anansi. Het heeft langer geduurd dan gedacht, veel te lang, de vervulling van een vaak terugkerende droom. Om als een jongen van Frimangron met blote voeten in veterloze gympen te genieten van een rijpe manja. Hoe gunstig zijn de goden me deze morgen gezind. Met een zachte plof viel de vrucht een paar minuten geleden als manna in de tuin. Geboeid door de vorm, de kleuren van het fluwelig rood en Veronese groen die zich mengen, aarzel ik om mijn tanden in de schil te zetten. De dag beginnen met het schenden van de natuur? Het onverwacht openen van de schuifdeuren die de veranda scheiden van de grote kamer onderbreekt de gedachten. Aletta, mijn stuurse hospita, doet haar intrede en kondigt onverwacht bezoek aan. Een achterdochtige blik en de gefronste wenkbrauwen onder strak gevlochten uitstaande rastavlechtjes vallen me ten deel. Sinds de amoureuze escapades met haar zus, jaren geleden, heb ik het bij haar verbruid. Nog klinkt de beschuldigende toon van haar stem me in de oren: ‘Hendrik, ze melden me dat je de liefde met mijn zus Esther hebt bedreven. Valt dat soms ook onder ontwikkelingshulp?

[begin van het verhaal ‘Schubert in de Palmentuin’, opgenomen in de bundel Voor mij ben je hier; verhalen van de jongste generatie Surinaamse schrijvers. Red. Michiel van Kempen. Amsterdam: Meulenhoff, 2010, ISBN 978 90 290 8679 0]

Valse profeet, oplichter!

door Herman Hennink Monkau

Goedenavond, mijn naam: herman hennink monkau. Hennink, de naam van mijn Twentse moeder, Monkau vanwege Susanna Sarah Monkau, mijn bet-overgrootmoeder die in 1768 als slavin op de plantage Leasowes in Totness, Coronie te werk werd gesteld.

35 jaar Republiek Suriname, voor velen een droom die eindelijk in vervulling ging. Nu aanleiding tot de publikatie van een boek, het schrijven van een stuk en het weerzien van vrienden en kennissen: hier zijn wij.
Nog een paar weken en dan wensen we elkaar het allerbeste. Was het jaar dat achter ons ligt naar wens? Ik hoop het voor u en wat mezelf betreft: ik droom graag en wat ik me bij het ontwaken herinner is meestal tot tevredenheid. Of dromen soms geen bedrog zijn? Ja, omdat ze het onbegrijpelijke vaak in heldere beelden duidelijk maken. Waarom wensen bijvoorbeeld niet in vervulling gaan, of een project waar hard aan gezwoegd is niets oplevert, de tijd niet rijp of ik me vergist had.

Een droom bijvoorbeeld zoals die nog steeds in het geheugen gegrift staat. Ik bevind me in mijn geliefde Calabria, in Zuid-Italië, waar ‘domani’ meestal iets ander betekend dan ‘morgen’ en waar een amoureuze affaire zich in nevelen hulde. In mijn droom ren ik tussen de rails, springend over dwarsliggers, achter een vertrekkende trein aan met een open achterbalkon zoals in oude Western movies. Met moeite haal ik hem in, klauter op het bordes en terwijl ik op adem kom zie ik dat ik in de tegenovergestelde richting reis. Nee, de affaire is niets geworden.

Bij tegenslag verschijnt het spook van sjagrijn in al zijn mismoedigheid en hij doet me denken aan de witz hoe twee zakenvrienden elkaar ontmoeten in de bar van Schiller op het Rembrandtsplein. Na de begroeting blijft het even stil tussen de twee totdat de een een diepe zucht slaakt. De ander verschuift zijn stoel, leunt achterover en zegt: ‘ Maup, als je niet ophoudt met klagen over je zaken, stap ik op.’

Tevreden of ongelukkig wat de wensen betreft die wel of niet in vervulling zijn gegaan, wat heet? Ik herinner me een Sufi anekdote die verhaalt van de schatrijke Emir die er alles voor over heeft om werkelijk gelukkig te zijn. Men vertelt hem over het bestaan van een derwish die tot wonderen in staat is, een paar dagreizen ver woont en de formule kent van het geluk. Het besluit van de Emir is snel genomen. Hij verkoopt al zijn bezittingen en met een met goud en juwelen beladen karavaan onderneemt hij de tocht naar het geluk. Na veel hindernissen arriveert hij op de plek en de dorpelingen wijzen hem de eenvoudige hut aan de voet van een heuvel waar hij de oude man aantreft, schamel gekleed en zittend op de kale grond tussen zijn adepten. De Emir vraagt hen of de oude man degene is die hem gelukkig kan maken. Dat wordt bevestigd en hij laat een grote kist, gevuld met de meegebrachte kostbaarheden, voor de derwish op de grond plaatsen. In ruil voor de geluksformule.

De derwish glimlacht, springt overeind, pakt de kist op met beide handen alsof het niets is en rent de hut uit, zijn adepten in grote verwarring achterlatend. De Emir, eerst sprakeloos en dan uitbarstend in woede, rent de derwish achterna die al halverwege de heuvel is. Struikelend, tierend en tot bloedens toe gewond door het rotsgesteente en de doornenbossen staat hij eindelijk boven op de heuvel. Die is verlaten, hij kijkt rond en ziet dat de derwish alweer beneden is en met de kist in zijn hut verdwijnt. Een hernieuwde woedeaanval drijft de gelukszoeker weer naar beneden, de heuvel af en daar aangekomen treft hij de oude man aan, volkomen ontspannen tussen de nu lachende adepten. Even denkt de Emir dat het hele nummer een slechte droom is maar de builen en schrammen zijn pijnlijke bewijzen van de doorgestane ellende. Onder het uiten van de diepste verwensingen en bijna stikkend in zijn woorden staat hij voor de derwish. “Valse profeet, oplichter! Van Mekka tot Baghdad bezingt men je lof en wat blijkt? Wankelend staat de Emir met de kist in beide armen en terwijl hij langzaam door de knieën zakt, vraagt de derwish: ” Én, bent u nú gelukkig?”

Ik bedoel maar, het is nog even 2010 maar ik wens u alvast goede tijden, met dromen die u bij het ontwaken doen glimlachen.

Tan bun.

[Tekst voorgedragen bij de presentatie van Voor mij ben je hier, Perdu, 11 december 2010]

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter