blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Heiligers Bernadette

Ini Statia schrijft beste column workshopreeks Columns Schrijven & Bloggen

WILLEMSTAD – ‘Antilliaans gevoel’ van Ini Statia is als beste column gekozen uit de inzendingen uit de reeks Workshops Columns Schrijven & Bloggen van Mondi Writing en Coaching Magazine. De tweede plaats was voor Denise Vijber en de derde voor Marion Schroen. read on…

Poema na papiamentu di Lucille Berry-Haseth

Lucille Berry-Haseth. Foto © Michiel van Kempen

Invitashon

Algun famia i amigu di Lucille ta invitá bo pa un programa kultural festive ku presentashon di Enkuentro Ontmoeting, un selekshon di poema na papiamentu di Lucille Berry-Haseth i nan tradukshon na hulandes di Fred de Haas, ku ilustrashon na koló di José Maria Capricorne,
djadumingu mainta 18 di ougùstùs 2013,  10.00 or – 11.30 or,

den sala grandi di Cultureel Centrum Curaçao, Koninginnelaan, Emmastad
letra: Bernadette Heiligers, Sidney Joubert,
Eliane Haseth i Lucille
baile: Rudsel D’Antonia
muzik: Wim Statius Muller
buki na benta na preis spesial

3 x ‘In de Knip’

Drie literaire boekpresentaties in drie weken achter elkaar

Elodie Heloise

Hoe relatief. In het ene land verschijnen er dagelijks boeken, in het andere misschien twee per maand. In de landstaal of landstalen, er zal zo gauw in Hong Kong niet een Groenlands literair boek worden gepresenteerd.
Dit is ook bijzonder en mag niet ongemerkt voorbij gaan:
Op drie achtereenvolgende zaterdagen zijn er op Curaçao nieuwe titels verschenen. En misschien wel nog unieker: alle drie van uitgeverij In de Knipscheer. Geschreven in het ene autonome, zelfstandige rijksdeel, geproduceerd in het grootste deel van het koninkrijk, in een van de landstalen. In Nederland zijn ze alle drie op dezelfde middag gepresenteerd, op Curaçao nemen we hier de tijd voor, elk weekend één, op zaterdag 27 oktober van Bernadette Heiligers: Pierre Lauffer, Het bewogen leven van een bevlogen dichter, gisteren (3 november) van Hans Vaders: Terug tot Tovar en komende zaterdag (10 november) Woestijnzand geschreven door Elodie Heloise.
Hulde aan de schrijvers en vooral aan ‘Knip’.

Een bevlogen dichter met woorden

door Quito Nicolaas

Pierre Lauffer

Voor het eerst verscheen in de Curacaose literatuurgeschiedenis een biografie van een schrijver. Het is niet zomaar een auteur die metname vanaf de jaren vijftig zeer populair was om zijn gedichten. Als je de naam Pierre Lauffer (1920-1981) hoort vallen, dan denk je meteen aan de prachtige melodische gedichten die hij componeerde.Hij schreef over uiteenlopende onderwerpen en zelfs controversiële thema’s werden niet geschuwd. De auteur – Bernadette Heiliggers – is in haar beschouwing niet altijd even diepgaand geweest, maar wellicht heeft dit te maken met de vertrouwelijke status van enkele documenten die ze ter inzage kreeg danwel met de niet verkregen toestemming om bepaalde gegevens openbaar te maken

Voor de totstandkoming van het boek zijn er diverse bronnen geraadpleegd en gesprekken gevoerd.Tal van interviews, telefoongesprekken zijn gevoerd, geluidsbanden beluisterd alsook artikelen, notities, correspondenties en manuscripten gelezen. Zo werden o.a. de archieven van de Stichting Pierre Lauffer, archief van Lucille Berry-Haseth, het archief van Ito Tromp in het Biblioteca Nacional Aruba ter beschikking of anders ter inzage gesteld. De bestuursvoorzitter van de Stichting Pierre Lauffer memoreerde bij de presentatie van het boek in Amsterdam, dat mw. Heyliggers niet al het materiaal meteen naar huis wou meenemen. Zij vond dat ze de auteur stap voor stap moest leren kennen en zijn wereld moest verkennen. Daarvoor moest het aangeboden archiefmateriaal aan een fijnmazig onderzoek onderworpen worden. Het levensverhaal van Pierre Lauffer laat zien dat hij, zoals ieder andere dichter, een man was van extremen. Sommigen kunnen dat goed in bedwang houden, maar anderen etaleren dit aan de dag en zijn hiervan niet bewust. Op vrij jonge leeftijd, hij was nog een kleuter, kwam Pierre via zijn moeder Machi in aanraking met de poëzie.Pierre werd door zijn moeder een gedicht van de Venezolaanse dichter en diplomaat Gonzalo Picón Febres voorgelezen, waarvan de hierna volgende strofe hem is bijgebleven.

Es en vano que busque en la arena
las palabras que un tiempo escribió

Het is zinloos om in het zand naar de woorden
te zoeken die daar ooit geschreven stonden.
(Vertaling F. de Haas)

Het waren deze twee regels die op Lauffer zo’n magische invloed uitoefende en hem later aan het denken zette over zijn dichterschap. Zelf vond Lauffer dat hij talenten had voor het dichterschap en ging experimenteren. In zijn eerste gedichten bediende Pierre zich van groffe bewoordingen, die al gauw door zijn moeder Rosaura (Chow) werd gecorrigeerd. Pierre was evenals zijn vader Antoine Petrus Octaviano een charmeur en wist de liefde van ettelijke vrouwen aan zich te binden.

Bernadette Heiligers spreekt tijdens de Amsterdamse presentatie van haar biografie van Pierre Lauffer. Foto @ Michiel van Kempen

Gedichten
Lauffer vond dat een gedicht een bepaalde sfeer moet ademen. Het gaat er bij hem niet zo zeer om de personages en de bijbehorende uiterlijkheden, maar meer om de geschapen sfeer en emoties. Het was met name tijdens zijn schooljaren aan de St. Thomas College dat zijn dichterschap vorm kreeg. In die tijd kreeg hij door de fraters gedichten van o.a. Jacqueline van der Waals, Guido Gezelle, Willem Kloos, Albert Verwey voorgeschoteld. Pierre Lauffer was voornamelijk onder de indruk van de manier waarop deze dichters hun persoonlijke gemoedstoestand op poëtische wijze onder woorden bracht. In de bundel Patria (1944) die tevens zijn eerste was, treffen we voornamelijk zijn melancholische gedichten aan over het individu en de natuur. Dit in tegenstelling tot anderen die beweren dat het om gedichten gaat die zijn vaderliefde – ondanks de boektitel Patria – toont. Bij het lezen van zijn gedichten kun je afleiden dat het pessimisme danig van invloed is geweest of althans hardop in zijn gedichten doorklonk. Ofschoon Pierre Lauffer van Joodse afkomst was, had hij een warme belangstelling voor zijn zwarte medemens en hanteerde die veelvuldig als personages in zijn gedichten.

Sidney Joubert overhandigt de Lauffer-biografie aan een Antilliaanse hotemetoot


Proza-werk

Pierre Lauffer debuteerde in 1942 met zijn novelle Carmen Molina en publiceerde in de jaren daarna de novelles Martirio di amor en Philomena. Hij schreef onder gebruik-making van verschillende pseudoniemen, José Antonio Martis (Carmen Molina) en Carlos M. Fernandes (Martirio di amor). Waarom Lauffer een Spaanstalige naam als pseudoniem hanteerde voor een Papiamentstalige novelle, is uit de biografie niet duidelijk geworden.In de jaren ’60 en ’70 publiceerde hij nog een tweetal verhalenbundel: Kuenta pa kaminda (1969) en Un Pulchi pa dia (1970), maar daarna niet meer. Na die tijd ging hij zich meer toeleggen op het schrijven van kinderboeken en zijn tal van die boeken, na zijn overlijden in 1981, in de periode van 1981-1989 op de markt gebracht.

Vaderschap
Dichter Lauffer had geen vast inkomen en had een wervelende loopbaan achter de rug, van politieman, autoverkoper, bartender, groenteboer tot begrafenisondernemer. Breed hadden ze het thuis niet en moesten de kinderen, die welgeteld twee paar schoenen per jaar kregen, e.e.a. ontberen. Pierre was ongekend streng ten opzichte van de kinderen, juist in een tijd dat de samenleving begon te veranderen. Niet duidelijk is vanaf wanneer er sprake was van gezinsuitbreiding, maar uitgaande van Lauffer’s geboortejaar in 1920 kan er gesteld worden dat de kinderen eindjaren vijftig – begin zestigerjaren waren geboren. Als hij bezig was met schrijven van een nieuw gedicht, moesten de kinderen zwijgzaam aan tafel zitten en een boek lezen. Van enige ruimte voor de kinderen om zich met de eigen omgeving te socialiseren was er niet bij.

Zijn liefde voor de poëzie en geloof in de literatuur weerhield hem niet zijn budnels in eigen beheer uit te geven. Bij drukkerij Scherpenheuvel rolden tijdens de oorlogsjaren de eerste exemplaren van Patria (1944). Dit ondanks dat Lauffer niet over een vaste baan beschikte en voor het onderhoud van het gezin Lauffer, een beroep moest worden gedaan op zijn schoonbroer.
Echter dit belette hem niet om als een Bon vivant door het leven te gaan. Hij ging gekleed als een heer en ging soms bij zijn optredens met een witte colbert, zwart broek en strikdas om zijn status te benadrukken. Eenmaal Pierre Lauffer geroemd werd om zijn gedichten, gaf hij les aan de Kweekschool.

Jules de Palm, Pierre Lauffer, René de Rooy

Vriendenkring
De dichter was goed bevriend met Jules de Palm aan wie hij meestal een exemplaar van zijn nieuwste uitgave opstuurde. Lauffer en de Palm woonden bij elkaar in de buurt en waren van jongs af aan goede vrienden die door de straten gedichten reciteerden of op een dag plotseling in het ned erlands tegen elkaar spraken. Zo schreef Lauffer op de omslag van zijn bundel Un Pulchi pa dia (1970) aan de Palm: Vanochtend om 10.15 ontving ik van Abram Salas dit eerste exemplaar. En traditiegetrouw is dit voor jou 17 juni 1970. Hij ondersteepte de laatste twee woorden voor jou om zijn vriendschap te bevestigen. Een andere bekende is Luis Daal geweest waarmee Lauffer bevriend was. Met Luis had hij meer een gedachtenwisseling over Daal’s gedichten en stelde hij zich op als een meelezer van zijn werk.

Niet bekend is geworden of Boeli van Leeuwen en Frank Martinus Arion eveneens tot de vriendenkring van Pierre Lauffer behoorde. Ook Lauffer schreef in de jaren tachtig proza en publiceerde verschillende verhalenbundels, als Un Pulchi pa dia (1970) en Lagrima i Sonrisa (1973). Opmerkelijk is dat hij voor zijn bloemlezing van de Antilliaanse literatuur Di nos (1971), uitsluitend Papiamentstalig werk selecteerde. Alleen van Frank Martinus Arion werden de gedichten Pakiko [Waarom], Pensa un ratu [Even nadenken] en een drietal andere gedichten zonder titel in de bloemlezing opgenomen. Een ding staat vast dat Lauffer opkwam voor het in stand houden van het Papiamento en dat misschien in dat opzicht hun wegen scheidde.

Literaire activiteiten
Voor radio Curom verzorgde Lauffer een boekenprogramma en besprak hij het werk van de lokale auteurs. Samen met zijn vrienden René de Rooy, Nicolas Piña Lampe, Raphael Martinez en later Enrique Goilo richtte hij het blad Simadán op. Het blad Simadán was bedoeld als een tegenhanger van hun concurrent De Stoep, die uitsluitend werk in het Nederlands publiceerde. In een huis te Pietermaai, vertelde Thelma ten Meer (weduwe van René de Rooy), kwamen de jonge schrijvers bij elkaar. Ze discusieerden over literatuur, luisterden naar muziek, droegen gedichten voor, soms tot een uur of vijf in de ochtend. Het gezelschap werd met de komst van Cola Debrot, Tip Marugg en Chal Corsen uitgebreid. Door het gebrek aan de nodige financiën is er geen continuiteit geweest en was het blad Simadan al snel ten dode opgeschreven.

Hij figureerde na afloop van WO-II als een van de vooruitstrevende studenten die de Jolly Fellows Society in 1946 oprichtte. De bewustwording die de oorlogsjaren op gang bracht, resulteerde in een een gedragsverandering dat men geen genoegen namen dat zij als tweederangsburgers werden behandeld. Vanwege hun huidskleur en sociale klasse hadden ze geen toegang tot clubs als De Gezelligheid, de Curaçaose Sport Club, Kwiek of Van Engelen. Echter het ging meer om het feit dat men protesteerde tegen de minachting van hun taal, het Papiamentu.Pierre Lauffer was een self-made man die in staat was om een bijdrage te leveren aan de taalproblematiek door zitting te nemen in de commissie-Maduro.Hoe dan ook Pierre Lauffer heeft zijn steen bijgedragen aan de Antilliaanse literatuur en aan het overeind houden van de Papiamentstalige literatuur. 

Een menselijke biografie
Hoe zorgvuldig de auteur in haar benadering is geweest om zoveel bronnen aan te boren, toch zijn er een enkele vraag die niet zijn beantwoordt.Pierre Lauffer is een veelzijdig mens geweest en was behalve schrijver, dichter, musicus, kunstenaar ook een hartstochtelijke mens die dit allemaal kon combineren. Een gemis is dat er heel weinig wordt verteld over de boeken die Lauffer zelf las en die hem in zijn werkzaamheden beïnvloedde. Over zijn buitenechtelijke relaties is niet veel bekend geworden, een recht waar zijn buitenechtelijke kinderen ook hebben. Over zijn schooljaren op het St. Thomascollege, zijn ambities, depressieve buien en al dan niet gecompliceerde liefdesleven had veel meer geschreven kunnen worden.

Uit de biografie en zijn gedichten kunnen we in elk geval vaststellen dat Pierre Lauffer iemand was die dolgraag op avontuur uit was, al is het alleen om nieuwe ontdekkingen te maken. Als dichter had hij velerlei talenten en was behalve origineel ook iedere keer creatief in zijn gedichten. Pierre was een energiek type, in sommige opzichten een perfectionist, maar dit laatste is verbonden aan het feit dat hij wellicht bang was om te falen. Een andere eigenschap was dat hij zijn innerlijke verborgen wist te houden en alleen in zijn gedichten een deelaspect van zijn persoonlijkheid sporadisch liet doorschemeren. Hij kon bazig, dominant overkomen, maar is geenzins zijn bedoeling geweest en is te herleiden naar het feit dat hij alles in goede banen wilde leiden. Als dichter was hij een fervente natuurliefhebber die het buitenleven verkoos boven het gezinsleven. Dat was zijn natuur en moest daarmee herenigd worden.Bernadette Heiliggers kan beslist terugkijken op een geslaagde onderneming en succesvol boek. Met de publicatie van de biografie Het bewogen leven van een bevlogen dichter is onze literatuur met een juweel verrijkt.

Achter tomeloze creativiteit gaan angst en agressie verscholen

door Aart G. Broek

Na zes jaar bij het Korps Militaire Politietroepen te hebben gediend, stapte Pierre A. Lauffer begin maart 1945 weer als burger uit de politiepost van Rio Canario aan de rand van Willemstad. De oorlogsjaren leverden Lauffer (1920-1981) een reeks belevenissen op, die hij in verhalen zou verwerken. ‘Een stukje van mijn hart’, zo maakte Lauffer later kenbaar, ‘is altijd politieman gebleven’: un parti di mi kurason a keda polis káska berde.

Lauffer had een hekel aan de politiële hiërarchie en hij moest de nodige ervaringen met aanmatigend en discriminerend optreden naar zijn collega’s en hem verstouwen. Toch zou het plezier dat hij beleefde aan zijn werk als politieman overheersen in de verhalen die hij jaren later onderbracht in de bundel Seis anja káska verde (1968). De kleur van de uniformen had de militaire politie de benaming ‘bananen in groene schil’ bezorgd. Lauffer verwerkte dit demonstratief in de titel. De groene schil onderscheidde zijn korps niet alleen van de veldwachters: de bananen in gele schil, maar ook van de dienstplichtige soldaten: de schutters. Lauffer had bewust de dienstplicht ontlopen door zich aan te melden als lid van het militaire politiekorps. Die baan betaalde beter en was een stuk avontuurlijker.

Kom
pi
Nog voor Lauffer het korps verliet, verwerkte hij werkervaringen in twee korte, Nederlandstalige verhalen. Die verschenen in het Militair- en Politietijdschrift voor Curaçao, in de laatste nummers van 1944. In ‘Wachter, wat is er van de nacht?’ tekent hij op enigszins poëtische wijze de nachtelijke rondgang van politie door de wijken van ‘de Punda’ in Willemstad. Van een geheel andere orde is het verhaal ‘Kompi’. Dat schetst de levensloop van een ‘manneke’ dat op jonge leeftijd zijn moeder verliest en vervolgens voor galg en rad opgroeit.
In enkele zinnen geeft Lauffer te kennen waar een dergelijke levenswandel eindigt. ‘(Kompi’s) dagen rijgen zich aaneen tot de ketting van verbittering die hem later naar de gevangenis zal sleepen. Als anderen met nieuwe hoop de zon zien rijzen aan de gouden horizon, ziet hij slechts bloed, haat en tegenslag. Totdat hij man zal zijn. Dan zal hij zich met dierlijke kracht verheffen tot een wrede koning van de Punda. Vallen zal eenieder die hem tergt. Verpletteren zal hij het schoonste en het edelste, omdat men zijn dorst met gal gelescht had en zijn honger met steenen heeft gestild. De wereld zal hem verachten, maar hij zal waanzinnig worstelen tegen recht en wet, totdat hij met schuim op de lippen ineen zal storten.’
Het verhaal sloot naadloos aan bij bestaande inzichten dat zij die wij tuig van de richel noemen, zo ‘geworden’ zijn door de sociale omgeving waarin zij opgroeien. Door vernederingen en door het beschamen van verwachtingen ontstaat agressie. Geweld bij de een wordt als het ware opgewekt, soms zelfs uitgelokt, door gedrag en handelen van anderen in de omgeving.

Klapp
en
Niet alleen Kompi maar ieder van ons is het ‘resultaat’ van aangeboren eigenschappen én van onze omgeving. Dat geldt vanzelfsprekend ook voor Lauffer zelf. Hij kon een aanzienlijk agressief en zelfs gewelddadig handelen te zien geven in de huiselijke sfeer. ‘Zijn woorden kwamen harder aan dan zijn klappen’, herinnert een van zijn kinderen zich. Niet minder pijnlijk was, dat hij zich in het openbare leven uitgesproken onbeschoft kon gedragen. In de eilandelijke samenleving was Lauffers agressieve en onbehouwen optreden niet onbekend, maar nu heeft Bernadette Heiligers dit geboekstaafd in een biografie van deze man die het literaire schrijven in het Papiaments tot ongekende hoogte opstuwde.
Wanneer zijn vrouw hem negen kinderen heeft gegeven en uiteindelijk bij hem vertrekt, voelt Lauffer zich diep vernederd. Heiligers heeft dan al zeer invoelbaar gemaakt, dat Lauffer zijn vrouw een buitengewoon zwaar leven had bezorgd en dat zij begrijpelijkerwijs de koestering en bescherming van een andere man verkoos boven het grove en egocentrische optreden van Lauffer. De afwijzing door zijn vrouw ervaart Lauffer als schaamtevol en voedt zijn agressie tot in een van zijn columns: ‘Vrouwen die zich op de doodlopende weg van overspel begeven, zijn over het algemeen domme vrouwen die geen culturele bagage en geen goede achtergrond hebben.’ Lauffer hertrouwt, komt enigszins tot rust en hij lijkt zich – naar de woorden van Lauffers biechtvader pater Amado Römer – het eigen falen langzaam maar zeker wel te zijn gaan beseffen.
Tot een volmondig onderkennen van de eigen schaamte-ervaringen komt het niet. Wél lijken die ervaringen zijn melancholische neigingen te versterken, dringt een zekere verbittering zijn werk in en tekent hij zich als een weerloos slachtoffer. Lauffer is niet de eerste die zich beschermt tegen zijn eigen onvermogen door beschuldigend naar ‘de ander’ te wijzen. Het onderkennen van de eigen verantwoordelijkheid is pijnlijk. Het etaleren van het eigen verdriet vergroot de kans op leedvermaak en nog meer schaamte-ervaringen.
Lauffer is evenmin de enige die naar buiten toe een zekere nonchalance neerzet, waarachter een intens verlangen naar erkenning en angst voor afwijzing schuilgaat. Heiligers tekent dit verlangen onder meer op uit de mond van een van zijn dochters. Lauffer had gedichten ingestuurd voor een prijsvraag van het Cultureel Centrum Curaçao in 1963. ‘Op de dag dat ze bekend zouden maken wie de prijs gewonnen had, zat Pai in spanning aan de radio gekluisterd. We zaten allemaal om hem heen toen hij als winnaar werd uitgeroepen. Het was alsof de zon om hem heen begon te stralen, zo blij was Pai.’ De uitreiking geschiedde door de literair auteur, arts en politiek bestuurder Colá Debrot, toen gouverneur van de Antillen. Debrot sprak en schreef waarderend over het werk van Lauffer, die hij ‘dichter bij de gratie Gods’ noemde.

Waarderi
ng
Debrot zal het gemeend hebben. In het licht van het netwerk dat hij had – juist ook in (literair) Nederland – heeft Debrot het werk van Lauffer slechts mondjesmaat weten te promoten. Opname van vertalingen van Lauffers werk in het door Debrot geredigeerde Antilliaanse Cahiers had niet misstaan. Desalniettemin is het niet alleen de uitgesproken waardering van Debrot die Lauffer goeddeed. Debrot heeft de nodige invloed gehad op het denken van Lauffer. Zijn weergave van de literaire geschiedenis werd sterk gevoed door de publicaties die Debrot er aan wijdde. Bovendien is de verdediging van etnische diversiteit en menging als eigen aan het eiland – de zogenoemde creolisering – een gedachtegoed dat Debrot uitwerkte en Lauffer vervolgens verwerkte in zijn verhalen en gedichten.
Lauffer haalde scherp uit naar iedere reductie van de eilandelijke authenticiteit tot het Afro-Antilliaanse eigene, zeker na de revolte van mei 1969. Anderzijds bewonderde hij als geen ander de vitaliteit, geborgenheid en schoonheid van de bevolkingsgroep waarvan de oorsprong in Afrika ligt. Die bewondering heeft Lauffer in tal van gedichten en verhalen gestalte gegeven. Dit literaire werk vormt als zodanig een felle kritiek op de eilandelijke sociale verhoudingen, die de Afro-Curaçaose groep aanhoudend een ondergeschikte en vernederende plaats toekende.
Lauffer zou zijn maatschappijkritiek aantrekkelijk verpakken en de gevestigde orde zodoende niet rechtstreeks aanvallen. Heiligers citeert Frank Martinus Arion, die Lauffer op de vingers lijkt te tikken door niet expliciet op de blanke elite te wijzen als de bron van uitbuiting, vernedering en discriminerende schaamte-ervaringen. ‘Omdat (Lauffer) niet duidelijk laat blijken waar hij voor staat, kan je niet zeggen dat hij behalve een sociaal geweten ook sociale principes heeft. Dat geldt voor meer schrijvers met een soortgelijke achtergrond. Als puntje bij paaltje komt, houden ze rekening met de groep waar ze uit voortgekomen zijn.’
Het is aannemelijk dat Lauffer daar rekening mee heeft gehouden. Hij was tenslotte niet een uitgesproken nazaat van Afrikaanse slaven, al ontbrak een Afrikaans lijntje niet. Een joods lijntje ontbrak evenmin, daar zijn moeder een buitenkind was van een joodse man en een Afro-Curaçaose moeder. Zij was rooms-katholiek, evenals zijn blanke vader, Antoine Lauffer. Zijn vader was aanvankelijk een redelijk succesvolle ondernemer. Door toedoen van de internationale crisis ging hij in de loop van de jaren dertig failliet. Dit bracht armoede en een fors statusverlies met zich mee. Deze ingrijpende verschuiving verscherpte Pierres ervaringen met de etnisch gekleurde scheidslijnen, waarmee hij onvermijdelijk al kennis had gemaakt.

Standaa
rd
Buitenechtelijke kinderen werden bijvoorbeeld niet in het sociale circuit uitgenodigd waar blanke familieleden en vrienden kwamen, zeker niet als zij een druppeltje negerbloed in hun aderen hadden. Dat waren overwegend gescheiden circuits. In de woorden van Ronnie Capriles, een van Heiligers’ informanten: ‘(Wij) werden geïndoctrineerd dat zwart verkeerd en lelijk was. Mooi was synoniem van wit. Ik weet zeker dat Pierres werk, waarin hij de zwarte vrouw op een voetstuk plaatst en expliciet over het gevoelsleven van de zwarte schrijft, een revanche was op de hypocriete samenleving waarin hij opgroeide.’
Heiligers meent dat het onwaarschijnlijk is dat ‘Pierre meer dan gemiddeld geleden heeft onder de toen heersende vormen van discriminatie.’ Uit haar biografie krijg ik toch de indruk dat Lauffer wel eens meer geleden kan hebben dan wordt verondersteld (al is dat mogelijk niet meer dan gemiddeld). Lauffer had misschien meer aan pijn met Kompi gemeen dan we vermoeden. Op basis van zijn werk concludeert Heiligers met recht, dat Lauffer ‘het vooral onrechtvaardig (vond) dat blanke mannen, die buitenechtelijke kinderen bij gekleurde vrouwen verwekten, zelf bij de elite bleven horen terwijl de kinderen tweederangsburgers werden’. Door zijn moeder was Lauffer de zoon van zo’n tweederangsburger. Door het failliet van zijn vader werd hij de zoon van een tweederangsburger.
Gezien Lauffers betrokkenheid bij deze thematiek, maar evenzeer gegeven zijn agressie, angsten en verlangens lijkt hij meer verwond door de sociaal-etnische verhoudingen dan zijn werk expliciteert. Kon expliciteren? Zijn moeder bleef, zo maakt Heiligers kenbaar, loyaal aan de familie van haar joodse vader en waarschuwde om niet in de hand te bijten die haar wél had gevoed. Enerzijds de hypocrisie willen kritiseren, anderzijds zélf die hypocrisie moeten ontzien, zelfs accepteren. Dat zorgt voor een spanningsvolle emotionaliteit aan schaamte-ervaringen én in het uitzonderlijke geval van Lauffer voor een indrukwekkende creativiteit.

Heiligers tekent de menselijke spanningen die de veelgeprezen auteur teisterden. Zij doet dit op bewonderenswaardige wijze, meeslepend, afgewogen. Zij trekt de lezer door het leven en door het werk van Lauffer met een verleidelijke vaart en weet toch de vele informatie knap te spreiden. Een betere verantwoording van bronnen is wenselijk, maar dat zal de meeste lezers een zorg zijn. We willen de mens Lauffer beter leren kennen, dat kan nu. Heiligers zet met de biografie een standaard neer. Een welkome hóge standaard. Hiermee zullen de letteren van de eilanden – biografen en lezers – hun voordeel kunnen én moeten doen.


Bernadette Heiligers, Pierre Lauffer; Het bewogen leven van een bevlogen dichter. Haarlem: In de Knipscheer, 2012. ISBN 9789062658145, geïllustreerd, 302 pp.
[uit Amigoe Ñapa, zaterdag, 27 oktober 2012]

Lauffer-biografie, Heloise en Vaders gedoopt

Op zondag 16 september 2012 vond in een uitverkocht Amsterdams theater Podium-Mozaïek de presentatie plaats van drie nieuwe Knipscheer-boeken: de biografie van Pierre Lauffer door Bernadette Heiligers, de verhalenbundel Woestijnzand van Elodie Heloise en de novelle Terug tot Tovar van Hans Vaders.

Pierre Lauffer: nationaal auteur

Morgen wordt de biografie van Pierre Lauffer gepresenteerd (klik hier voor meer informatie). Wim Rutgers blikt vooruit.

door Wim Rutgers
Pierre A. Lauffer (1920-1981) behaalde in 1936 zijn diplo­ma van de Sint-Thomas Muloschool, waar hij les kreeg van onder meer frater F. van Dieten en F. Linnartz (G. Gorris), die hem stimuleerden tot lezen. Hij was een veelle­zer, die las wat toegestaan en wat verboden (de index met bijvoorbeeld Zola en Boccaccio) was. Tijdens de literatuurles­sen waren verplicht Dante, Cervantes, Shakespea­re, Kloos, Van Deys­sel, Van Schen­del, in de vrije tijd las hij Karl May. Hij schreef al vroeg verhalen, o.a. het liefdesverhaal ‘Rada’, dat bij ontdekking door zijn vader werd verscheurd, en uitste­kende opstellen die door Van Dieten als voorbeeld in de hoge­re klassen werden gebruikt, maar door leraar Linnartz niet als ‘eigen werk’ erkend wer­den. Lauffer ging ter padvinderij bij pater de Bruyn en pater Möhlmann: ‘Het is pater Möhlmann die Pierre praktisch gedwongen heeft om zijn eerste gedichtenbun­del uit te geven.’ Na zijn schooltijd kreeg hij een functie als ambtenaar van de Burgerlijke Stand. Van 1939-1945 deed hij dienst bij de Mili­taire Politie, terwijl hij intussen een zaakje dreef en een begrafenisonderneming leidde. Van 1945 – 1959 bewoog hij zich in verscheidene takken van het bedrijfs­leven. In 1959 keerde hij terug naar het gouvernement, kreeg een baan bij het Depar­tement van Onderwijs en de Dienst Ar­beidszorg, werd voorlich­tings­ambtenaar, en maakte een reis naar Engeland, waarna hij in 1965 zijn akte Engels MO behaal­de. Zijn belang­stel­ling voor de Engelse taal en litera­tuur gaf hem een tijd­lang het idee om in het Engels te gaan schrij­ven. De roman The House on the Harbourbleef echter onvoltooid. Vanaf 1970 was hij leraar Papiamentu op de pedagogische acade­mie. In deze jaren schreef hij een leergang Papiamen­to LO en taalboeken als Mi lenga, Un seleks­hon di palabra en Di nos. Zijn leraarschap bezorgde hem echter voorna­melijk te­leurstellingen en hij trok zich terug in de natuur van Santa Catha­rina.
Werd Pierre Lauffer bekend als literator, hij bewoog zich ook op gebieden van folklore en de geschiedenis van Curaçao. Centraal stond in al zijn werkzaamheden de analyse en het uitdragen van het eigene, waarbij hij als een soort gids voor zijn medeburgers heeft gefungeerd.
                C. de Haseth onderscheidde vier perioden in Lauffers activiteiten: allereerst tot en met Simadán, een periode waarin het Papia­mento centraal stond; een periode van Kumbu (1955) tot eind jaren zestig, gekenmerkt door sterk ritmische Papia­mentse poëzie en anekdotisch proza in het Nederlands; de jaren van Ora solo baha en Seis anja kaska berde (1968) tot hal­ver­wege de jaren zeventig, waarin Lauffer onderwijs en algemeen vormend werk ter cultivering van het Papiamentu centraal stonden; en ten slotte de periode waarin Lauffer zeer teruggetrokken leefde en waarin hij voorname­lijk kinderboeken schreef die pas posthuum door de ‘Fundas­hon Pierre Lauffer’ gepubliceerd zouden worden.
Tot de beginjaren zestig bewoog Lauffer zich in twee taalcir­cuits, het Papiamentu en het Nederlands, daarna onder­nam hij stappen om het Engelse pad te betreden. Maar vanaf het midden van de jaren zestig, juist in de tijd dat het Papiamen­tu algemeen terrein ging winnen op het Nederlands, zou hij zich uitsluitend op zijn moeder­taal gaan toeleggen.
De verscheidenheid aan receptiedocumenten omtrent Lauf­fers werk levert een heel gevarieerd beeld op, waaruit naast tegen­stel­lingen, ook en vooral, overeenkomsten blijken. Het is daarbij opvallend dat ‘afwijkende’ meningen incidenteel zijn, de overeenkomsten dominant. Het receptie-onderzoek kan een geluk­kig gebruik maken van een nog vrij recente bibliografie en de uitgebreide interviewserie van Jos de Roo ‘De andere Lauffer’ w­aarin ieder­een die op lite­rair gebied met Pierre Lauffer te maken had, zijn mening over de schrijver gaf. Het laatste geeft een goed beeld hoe Lauffer vrij kort na zijn sterven gezien werd. De Fundashon Lauffer heeft enkele werken uitgegeven, maar nog weinig gedaan in literair-kritisch op­zicht ten aanzien van Lauffers werk.
Opvallend was niet alleen de overeenstemming in beoorde­ling, maar ook de consistentie daarvan. Al vanaf zijn debuut werd Lauffer gekarakteriseerd als een auteur die belangrijk was voor het Papiamentu. Met name Cola D­e­b­rot heeft van meetaf grote bewondering gehad voor Lauffers poëtische kwali­teiten. Van de achteraf beschouwd ‘grote drie’ Papiamentstali­ge gene­ratiegenoten: Daal, Lauffer en de iets jongere Julia­na, zag hij eigen­lijk alleen Pierre als echt belang­rijk.
F. Martinus’ uitspraak ‘de dichters die iets beteke­nen hebben alle­maal iets van Pierre. De dichters die helaas niet door Pierre beïnvloed zijn, zijn heel slecht,’ en C. de Ha­seth: ‘In zekere zin perso­nifieert Lauffer de letter­kunde in het Papia­mentu en wordt hij gezien als de persoon die het Papiamentu de erken­ning in de Antilli­aanse gemeenschap brach­t,’ vertolkten met deze woorden de algemene visie op Lauf­fer. `In allerlei be­woordingen ken­schetsten de critici de aandacht en liefde voor het eigen eiland, de natuur in algeme­ne termen of specifiek genoemd via zon, lucht, zee en rotsen, de gewone alledaagse dingen om ons heen, het platteland en uitdrukkelijk níet de stad, de bevol­king van het eigen eiland in al zijn verschei­denheid van mensen, soms in het algemeen beschreven maar soms ook in haar samenstelling specifiek ver­meld. Daar­naast herken­den critici algemeen Lauffers aandacht voor de ge­schiedenis, in het bijzonder het verleden van sla­vernij en de gevolgen daarvan voor de huidige Curaçaose mens. Naast sociale bewogen­heid merkten ze Lauffers aandacht voor eigen persoon­lijke omstandigheden, het ouder worden en de onafwendbare dood. De veel genoemde eigenschappen die men Lauffers karakter toe­dichtte waren zijn gevoelens van melan­cholie, weemoed, droef­geestigheid, maar ook drift, het sociale van de gulle confe­rencier, de levensgenieter, de humorist, de erotische aandacht voor het schone geslacht, een neiging tot hekeling, maar ook de moppentapper, en vooral Lauffers eer­lijk­heid en vrijheid van geest, en uiteindelijk zijn geloof, die alle in zijn werk zouden blijken.
Wat Lauffers taalgebruik en stijl betreft, roemde men aller­eerst en unaniem de beheersing van het Papiamentu. Dat Lauffer ook Nederlands schreef en zelfs een tijdje van plan was een roman in het Engels te publiceren, kreeg weinig kriti­sche aandacht, hij gold zonder meer als de grote Papiamentist. Daarbij letten de critici vooral op ritmi­sche aspecten en rijkdom aan klank, rijm en muzikaliteit. Het gebruik van archaïserende woorden kreeg zowel positieve als negatieve nadruk, waarna minder vaak het gebruik van beeld­spraak en de schildering van personages beargumenteerd werden. Men achtte Lauffers werk onvertaalbaar, omdat teveel van het specifieke van het Papia­mentu – dat Lauffer als geen ander vóór hem wist aan te wenden – zou verdwijnen.
Lauffers werk functioneerde als voorbeeld voor zowel zijn leeftijdgenoten als een jongere generatie – het waren niet alleen auteurs die die functie vermeldden, maar ook anderen die hun moedertaal bewust wilden hanteren.
Het was Cola Debrot die Lauffer vergeleek met de groten uit het Caraïbisch gebied en daarbuiten, waarna hij conclu­deerde dat als Lauffer niet in een kleine en onbekende taal als het Papiamentu had gepubliceerd, maar in een wereld­taal hij even bekend geworden zou zijn als een T.S. Eliot of Martinus Nijhoff. Of men nu zijn proza beter achtte dan zijn poëzie (of juist omgekeerd), dat deed geen afbreuk aan de mening dat Lauffer ondanks zwakkere elementen verreweg de belangrijkste contempo­raine Curaçaose schrijver was. Al was Lauffer zelf op school groot geworden met de Europese klassie­ken en de Neder­landse Tachtigers, en werd hij wat zijn talrij­ke columns betreft nog wel eens vergeleken met de Nederlander Simon Carmiggelt, over het algemeen zagen de critici geen directe Nederlandse invloeden en probeerde men hem in Antilli­aans-Caraïbisch verband te plaat­sen. Vooral de latere critici vroegen aan­dacht voor het ‘afro-antilliaanse’ in zijn werk. Maar na even over de grenzen gekeken te hebben, noemden de critici hem dan weer hun eigen dichter, de auteur van het eigen eiland, be­schrijver van het eigen volk in onze eigen taal, die Lauffer als eerste echte volwaardige dichter lite­rair aanzien gaf.

Curaçao door de ogen van Pierre Lauffer

Uitgeverij In de Knipscheer en Fundashon Pierre Lauffer nodigen u van harte uit aanwezig te zijn op zondagmiddag 16 september 2012, 15.00 uur bij de feestelijke boekpresentatie van Pierre Lauffer. Het bewogen leven van een bevlogen dichter Biografie door Bernadette Heiligers alsmede van Na final di kaminda speciale bundel met de laatste acht gedichten van Pierre Lauffer in 5 talen door verschillende vertalers, onder wie August Willemsen (†).

Tevens worden gepresenteerdWoestijnzand, het prozadebuut van Elodie Heloïse en Terug tot Tovar, de nieuwe novelle van Hans Vaders m.m.v. de auteurs Bernadette Heiligers, Elodie Heloïse, de vertalers Lucille Berry-Haseth, Fred de Haas en met Robin Akkerman, Sidney Joubert, Franc Knipscheer, Wim Rutgers, Peter de Rijk.

Muziek van Alma Latina [o.a. 3 liedjes van Pierre Lauffer!]

Na afloop signeren de auteurs voor belangstellenden hun boeken.

Podium Mozaïek Bos en Lommerweg 191 1055 DT Amsterdam.
Klik: Route & bereikbaarheid
Datum: zondag 16 september 2012, zaal open 14.30 uur; programma 15.00 tot 17.00 uur signeren en napraat in de foyer
Toegang gratis, reserveren noodzakelijk: http://www.podiummozaiek.nl/ 020-580 0381 [++ 3120 580 0381] of via e-mail aan indeknipscheer@planet.nl De kaarten liggen dan voor u klaar op de dag van de voorstelling vanaf 14.00 uur bij Podium Mozaïek. Op zondag is het in de directe omgeving van Podium Mozaïek gratis parkeren.

Curaçao door de ogen van Pierre Lauffer

Op 16 september 2012 vindt een middagvullend programma van Uitgeverij In de Knipscheer plaats in Podium Mozaïek, Amsterdam, met een lezing, interview, voordracht, film en muziek rond de Curaçaose dichter Pierre Lauffer. De middag wordt georganiseerd naar aanleiding van de te presenteren biografie Het bewogen leven van een bevlogen dichter door Bernadette Heiligers. Pierre Lauffer (1920-1981) behoort tot de belangrijkste dichters van Curaçao. Hij is de man die de tijdgeest trotseerde om literatuur te scheppen in zijn geliefde Papiaments, de taal die toen, onder invloed van het koloniale denken, door velen als lelijk en onvolwaardig werd bestempeld. Via zijn poëzie leert de lezer de samenleving kennen waarin hij opgroeide. En zijn in het Nederlands geschreven verhalen laten ook de Nederlandse lezer zien hoeveel moois zijn land te bieden had en heeft.

M.m.v. o.a. biograaf Bernadette Heiligers, prof. dr. Wim Rutgers (verbonden als hoogleraar aan de UNA op Aruba en Curaçao), vertalers Lucille Berry-Haseth en Fred de Haas en beeldend kunstenaar Robin Akkerman
Toegangskaarten gratis. Reserveren verplicht.
Datum: zondag 16 september 2012 Aanvang 15.00 uur. Zaal open 14.30 uur.
Kaarten bestellen klik hier

  • RSS
  • Facebook
  • Twitter