blog | werkgroep caraïbische letteren
Posts tagged with: Haseth Carel de

Randal Corsen op tournee door Nederland

De Curaçaose pianist/componist Randal Corsen zal in december een aantal concerten geven in Nederland.
Onlangs remigreerde Corsen na 23 jaar naar Curaçao. In december zal hij terug zijn in Nederland om een aantal concerten en een masterclass te geven met zijn kwartet ‘Symbiosis’ ter promotie van zijn laatste album getiteld Symbiosis. Deze werd onlangs genomineerd voor een Edison (Jazz Nationaal). Corsen won eerder in 2004 een Edison voor zijn debuut-cd Evolushon.
Naast de concerten met Symbiosis zal Corsen op 6 december een speciaal optreden geven tijdens de 5-jarige lustrumviering van Werkgroep Caraïbische Letteren. Deze zal plaatsvinden in de Openbare Bibliotheek Amsterdam (Theater van het woord). Speciaal voor deze gelegenheid zette Corsen een vijftal gedichten van de Curaçaose dichter Lucille Berry-Haseth op muziek. Deze zal hij ten gehore brengen met een speciale samenstelling bestaande uit vocaliste Jeannine La Rose, percussionist Vernon Chatlein, gitarist Jean Jeacques Rojer, en hijzelf.
Onlangs mocht Randal op Curaçao samen met mezzosopraan Tania Kross en schrijver Carel de Haseth het prestigieuze Boeli van Leeuwen-award in ontvangst nemen. Het drietal ontving deze prijs voor hun samenwerking aan de opera Katibu di Shon, waarvan Corsen componist is. De Boeli van Leeuwenprijs wordt om de twee jaar toegekend aan een persoon of organisatie die op cultureel, juridisch, bestuurlijk, sociaal of journalistiek gebied een intellectuele prestatie heeft geleverd met wetenschappelijke diepgang.
De cd Symbiosis is in mei uitgekomen op het platenlabel Challenge Records Int, en ontving tot nu toe lovende kritieken in de pers:
…De muziek is meestentijds lyrisch, maar de polyritmiek en blokakkoorden maken de jazz ook stevig een aards-expressief buitelend van energie… (Amanda Kuyper in NRC)
…Met ‘Symbiosis’ mag Corsen zich meten met pianisten als Jacky Terrasson en Herbie Hancock. Overtuigende thema’s, daadkrachtige uitvoering. Het toont niet enkel de klasse van Corsen als musicus, maar etaleert eveneens het buitengewoon kaliber van zijn begeleiders… (Erno Elsinga in www.jazzenzo.nl)
..Symbiosis is full of thought-provoking music that is well worth several listens… (Scott Yanow)
Randal Corsen ‘Symbiosis’ bestaat verder uit Glenn Gaddum Jr. op basgitaar, Mark Schilders op drums en Vernon Chatlein op percussie.
 
Randal Corsen ‘Symbiosis’ Tour Nederland December 2013
1 december: Terneuzen –  Porgy & Bess – aanvang 15:00
6 december: Amsterdam – Openbare Bibliotheek Amsterdam – aanvang 19:00
5e lustrumviering Werkgroep Caraïbische Letteren – Uitverkocht
7 december: Rotterdam – Lantaren Venster – aanvang 20:30
9 december: Utrecht – HKU Conservatorium – 10:00 – 17:00
Masterclass en lunchconcert
11 december: Nijmegen – LUX – aanvang 20:30
14 december: Utrecht – U Jazz festival – aanvang 18:00 http://ujazz.nl/festival14dec
15 december: Bergen op Zoom – Pol’s Place for Jazz – aanvang 16:00
http://www.polsplaceforjazz.nl/ *met Stefan Lievestro op basgitaar
Meer info:

‘Geen persoonlijke medewerker(s), geen partijgenoten, nada’

Voormalig Gevolmachtigde minister De Haseth over Antillenhuis

Willemstad – Bij zijn aantreden in 1994 als Gevolmachtigde minister van toen nog de Nederlandse Antillen in Den Haag heeft Carel de Haseth ‘het bestaande personeelsbestand overgenomen’:

read on…

Zoet Willemstad: Hoe smaken Punda en Otrobanda literair?

door Klaas de Groot

De Nederlandse wandelaar met veel literatuur in het hoofd kan nu weer naar Schiphol. In 2010  wilde Ko van Geemert met zijn literaire stedengids Paramaribo Brasa! dit type lezer door Paramaribo loodsen, nu is Willemstad op Curaçao aan de beurt. Op 26 september presenteerde uitgeverij Bas Lubberhuizen namelijk de tweede tropische wandelgids van Van Geemert:  Dushi Willemstad. Het  is een flink boek geworden, omdat de auteur behalve twee forse wandelingen ook een lange rij cultureel-maatschappelijke “Curaçaose thema’s” wilde beschrijven. Vijf “Curaçaokenners” komen daarenboven in een eigen bijdrage aan het woord.
Het boek is duidelijk voor de Nederlandse toerist geschreven. Het feitenmateriaal, de toelichting op die feiten, bijvoorbeeld de introductie tot genoemde auteurs en andere personen is zeer uitgebreid. De samensteller heeft zo nieuwsgierig om zich heen gekeken en is zo gegrepen door het eiland dat hij na thuiskomst onmiddellijk terug wilde. Zijn inleiding heet dan ook ‘Heimwee naar Curaçao’. De heimwee is met name te zien op p. 6. Daar is een nostalgische tekening van Jo Spier afgebeeld uit 1948. Ook de omslag van het boek getuigt van weemoed. Op die omslag staat een oude ansicht met twee keurige echtparen die genieten van zon en zee op het terras van…Hotel Avila. Het hotel dat in 2013 nog steeds één van de grote toeristische trekpleisters is. Dit laatste ook omdat de geest van de schrijver Boeli van Leeuwen er voelbaar rondwaart. De belustheid op het eiland heeft ook een keerzijde: soms is het materiaal overweldigend. Vooral in de afdeling ‘Curaçaose thema’s’.
Het zal een hele toer zijn om met deze lijvige gids de Curaçaose zon te trotseren. Waarschijnlijk is de beste methode om voor of na een wandeling in de schaduw, onder een fan, de “Curaçaose thema’s” te bestuderen die eventueel zullen opduiken of al opgedoemd zijn. Het stukje over ‘De snèk’ kan het beste voor de wandeling doorgenomen worden. De opmerkingen over ‘Hato’ eigenlijk alvast in het vliegtuig. Stel nu dat je als Nederlander tijdens de wandeling misschien een keer het woord makamba hebt opgevangen, dan wordt het tijd om de opmerkingen over dat woord te verwerken. Het deel dat “Papiamentu” heet, dus over de taal gaat die het meest op Curaçao gesproken wordt, had beter “Papiaments” kunnen heten om vervolgens uitleg te geven over de benamingen ‘Papiamentu’ en het Papiamento. Het is jammer dat in het boek alle drie deze termen door elkaar gebruikt worden. Dit verheldert de toelichting niet. Waarschijnlijk heeft het te maken met het feit dat Van Geemert af en toe wel erg veel hooi op zijn vork neemt, dit zorgt dan voor scheurtjes in de steel van die vork.
Twee wandelingen door Willemstad vormen de hoofdmoot van het boek. De eerste leidt door Punda, het stadsdeel achter Fort Amsterdam. Opvallend is dat deze wandeling veelal in de buurt van water blijft. Dat komt natuurlijk doordat het binnenvaren van de Annabaai heel wat keren door schrijvers wordt gereleveerd, laat staan bezongen. De kleine zijbaai het Waaigat ligt vlakbij de Scharlooweg, die voor een groot deel in de route is opgenomen. Een heel stuk Pietermaai wordt overgeslagen, maar gaande naar de Penstraat, loopt de wandelaar toch weer met het zout van de zee in zijn neus. De Penstraat wordt vaak genoemd door auteurs, maar eigenlijk zijn die allemaal op weg naar het Octagon en het veelbezongen Avilahotel. Voordat de wandeling terugkeert naar de stad, noemt Van Geemert nog de plek waar de Penstraat eindigt, namelijk Marie Pompoen. Hierbij had hij wel het gedicht van Frits van der Molen mogen noemen. Die schreef in De Stoep ooit het gedicht ‘Marie Pompoen’:  “Op de vlakte van Marie Pompoen / strooien de meisjes haar fatsoen / als bloemen op een vuilnisbelt / en elke lichaamsruil vraagt geld.” Zo luidt de eerste strofe van dit lange gedicht over het openluchtbordeel op die plek. In het stuk over Campo Alegre, één van “Curaçaose thema’s” wordt beschreven hoe het in 2013 gesteld is met de vervanging van Marie Pompoen. En Campo Alegre ligt tenslotte veel verder weg van Willemstad. De toerist komt daar waarschijnlijk alleen als hij de weg kwijt is.
De Otrobandaroute is veel meer dan de Pundaroute een wandeling in de stad. De wandelaar loopt dichter bij de huizen, lijkt het. De stegen van deze wijk hebben heel wat literatuur opgeroepen. “Steegjes overschaduwd door ruïnes”, schrijft Walter Palm. Ook de verhalen van de recent overleden Jules de Palm werpen hun licht op deze bijzondere wijk. Van Geemert besteedt hier nogal wat aandacht aan de populaire bisschop Niewindt uit de negentiende eeuw. Hij vermijdt het echter de gedichten te noemen die Cornelis Ch. Goslinga schreef. Goslinga (genoemd in het persoonsnamenregister) dichtte het bundeltje Martinus Joannes Niewindt in vierentwintig sonnetten (uitgegeven in 1987 door De Schans, Werkendam). Na weer een stukje lopen krijgt het  huis Stroomzigt vanzelfsprekend heel wat aandacht, dat was immers het woonhuis van dichter-dokter Chris Engels. Van Geemert meandert zeer gedetailleerd door Otrobanda. Gelukkig kan de wandelaar even bijkomen in de legedarische Nettobar in de Breedestraat, vereeuwigd bijvoorbeeld door auteur Hans Vaders.
Daarna had Van Geemert nog wel een paar bochten mogen maken teneinde in de Belvederestraat te komen. Daar woonde  op nr 11 en 43/45 de dichteres Aletta Beaujon in haar jeugd. Van haar verscheen in 2009 de Verzamelde gedichten: De schoonheid van blauw ~The Beauty of Blue (Haarlem, In de Knipscheer). In die bundel staat het gedicht
Piscadera bay – Scardana bay
Music near the sea
reminds me of the bay of Piscadera
soft music near the sea
reminds me of the soothing sea of Piscadera
Smooth music makes me lonely
far from all my childhood moods
All alone in a grown up world
I cry for the music of yesterday
and I want to swim again
at Piscadera bay
I want to float again
on the tunes of long ago
I want to be all alone
at Piscadera bay
to think again my childhood thoughts
Na het maken van de wandelingen en het ter harte nemen van alle gegevens zal het de literaire toerist waarschijnlijk duizelen. Daarom is het goed te weten dat niet ver van Willemstad, aan de Otrobandakant een kleine baai ligt waar het goed zwemmen is: de Piscaderabaai. De omgeving aldaar is inmiddels erg toeristisch geworden, maar er is een tijd geweest dat veel Curaçaoënaars in die baai leerden zwemmen. En daar moeten ook eilandbewoners tussen gezeten hebben, die zich later in de literatuur bekwaamd hebben.
De “Curaçaokenners” die aan het woord komen, verschillen gelukkig nogal van invalshoek. Wim Rutgers doet de literair-historische kant met erg veel aandacht voor het proza en erg weinig voor de poëzie. Lucille Berry-Haseth heeft het over het vertalen in het Papiaments, een prima onderwerp in dit verband, met name voor deze vertaalster van heel wat gedichten en van de bekendste roman van Frank Martinus Arion: Dubbelspel. Een groot vriend van Boeli van Leeuwen, Nic Møller, tevens de man van het Avilahotel, schrijft een mooi stuk over Van Leeuwen. De Penstraat komt terug in een anekdotisch relaas van Jan Brokken. De anekdote is een kleurrijke verpakking van een boodschap voor de literaire wandelaar. Die luidt: Curaçao is geen Nederland, want zegt Brokken: ‘Want hoe Nederlands Curaçao van de buitenkant ook oogt, in de ziel van de eilanders meandert de Congo onverstoorbaar verder door het schimmenrijk van de voorvaderen.’
In hoeverre deze waarneming tot begrip of onbegrip leidt, is natuurlijk de vraag. Maar waarom zouden we alles moeten begrijpen, vraagt Carel de Haseth zich af in zijn veelzeggende bijdrage over de vermeende overzichtelijkheid van Curaçao. Ervaar het eiland, dat is beter dan het voortdurend willen begrijpen. Hij vertelt een jeugdherinnering over een haai die hij iedere middag, om ongeveer vier uur, de Annabaai zag binnenzwemmen, een rondje maken om vervolgens weer naar volle zee te verdwijnen. De Haseth eindigt dan met: ‘Wat het dier kwam doen, wat hem dreef, blijft een raadsel. Maar hij hoefde het eiland niet te begrijpen: hij ervoer het zoals het is en beleefde er ongetwijfeld plezier aan. Anders zou hij niet steeds weer terugkomen.’
Ik denk dat  Dushi Willemstad het ervaren van Punda en Otrobanda heel goed kan bevorderen. Niet bij haaien, wel bij (literaire) toeristen, ook van het eiland.
Ko van Geemert, Dushi Willemtad
Amsterdam 2013, Uitgeverij Bas Lubberhuizen
272 p. € 22.50

Boeli van Leeuwenprijs voor Kross, Corsen en De Haseth

Mezzosopraan Tania Kross, schrijver Carel de Haseth en pianist en componist Randal Corsen hebben gisteren gezamenlijk de Boeli van Leeuwen 2013-prijs in de wacht gesleept. Het drietal heeft samengewerkt in de opera Katibu di Shon (Slaaf en meester) die is gebaseerd op de gelijknamige novelle van De Haseth. In de opera zingt Kross de sterren van de hemel op muziek gecomponeerd door Corsen. De uitreiking werd verricht door vicepremier Etienne van der Horst. Naast de award werd het prijzengeld van 10.000 gulden verdeeld en kreeg ieder een cheque van 3.333,33 gulden. De Boeli van Leeuwenprijs werd in 2009 geïntroduceerd en wordt elk jaar toegekend aan een persoon of organisatie die op cultureel, juridisch, bestuurlijk, sociaal of journalistiek gebied een intellectuele prestatie heeft geleverd aan wetenschappelijke diepgang.

Slave and Master, a significant contribution to the Dutch Antillean literary canon

by Daniel Arbino, University of Minnesota

Olga Rojer and Joseph Aimone’s second installment of Founding Fictions of the Dutch Caribbean brings us Carel de Haseth’s Katibu di Shon [Slave and Master] (1988), a short historical fiction of the unsuccessful slave revolt led by Tula in Curacao in 1795. The characters are based on historical figures, showcasing both Haseth’s historical research and his ability to creatively re-imagine it for his story. The novel alternates narration between Luis, a rebellious slave, and Welmu, his master. Originally written in Papiamentu, the work vindicates the language, popularly used in poetry, in prose form. Undoubtedly, it is “one of the most important pieces of serious fiction in Papiamentu produced by an author native to the islands” (p. 3). Furthermore, the novel, as expounded by Rojer and Aimone, continues an evolving paradigm set forth by Cola Debrot and Boeli van Leeuwen, de Haseth’s predecessors and two of the region’s most important writers. Rojer and Aimone’s previous effort realized the translations of Debrot’s My Black Sister (1934) and van Leeuwen’s A Stranger on Earth (1962) and the two editors do a commendable job of intertextualizing the three works in Slave and Master‘s introduction.

According to the editors, the three texts engage in an inter-generational dialogue and revise one another in terms of racial sentiment on the island. This is most explicitly distinguished through the voice that de Haseth gives Luis, thus moving away from solely speaking through the plantocracy. What is more, noticeably absent in all three novels, as the editors rightly point out, is the Black woman’s voice, but that is not to say that Black women’s roles are unimportant. Still, one hopes that Rojer and Aimone’s next selection to translate might further this thematic evolution and include one. With that being said, one need not read their prior publication in order to understand the analysis that they offer, and surely not to delve deep into the novel.

Not only does the introduction offer an analysis of Slave and Master in conjunction with previous Dutch Caribbean works, but it also illuminates various contexts that demonstrate the novel’s significance. Aside from the customary background information on de Haseth, Rojer and Aimone have summarized the colonial history and the development and characteristics of slavery in Curacao. This in turn leads them to discuss the influence of Papiamentu and how it has aided to differentiate Curaçaoan identity from that of their former European power. The linguistic difference and the intimacy of slavery, here exemplified by de Haseth’s novel, coupled with the ongoing theme of liberation, makes a text that is set in 1795 relevant to the twenty-first century, particularly in view of the declaration of Curaçaoan autonomy on October 10, 2010. In doing so, defiant slaves of the colonial period like Luis and Tula become postcolonial heroes.

In the text, a more personal story emerges between Welmu and Luis as they recount their versions of the revolt: a childhood friendship gone awry because of a shared love interest, a slave named Anita. This particular love triangle takes a unique turn in that both men rape Anita, who continues to love them both equally. Moreover, Luis imagines he is raping Welmu’s wife as he violates Anita, which further complicates these relationships.

Masculinized vengeance and racial tension play out literally on her body. Although Anita, along with the realities of slave/master relationships, divides the two men, she ultimately brings them back together. At her urging, Welmu, who now lives with her, visits the captured Luis prior to his public execution and leaves Luis the knife that serves as the key to his own emancipation. Interpreting Anita’s role proves to be challenging for both this author and Rojer and Aimone. They deem that Anita is a Christ figure whose forgiveness and unconditional love reconciles tensions between the two men (18-19). Yet one should not mistake the reconciliation between the two men to be representative of racial relations within the insular society. After the two men share their cathartic moment, Black women are still relegated to the role of mistress and Afro-Curaçaoans are still a subordinate and disillusioned societal sector. Shon Welmu, supposedly transformed by this experience, continues denying his slaves manumission; fellow plantation owners follow suit (63). To that end, Slave and Master can be read as splintering Caribbean society just as much as Rojer and Aimone’s interpretation that the text reconciles it.

Scène uit de opera Katibu di Shon

Though the love triangle remains the focus of Rojer and Aimone’s analysis, other rich themes abound, such as the existential psychological crises occurring on both sides of the racial divide. Luis struggles to make sense of a fruitless life with little chance of social mobility (44). He is left to hope that his participation in the rebellion as well as his death will inspire change and emancipation for his people. Welmu, on the other hand, must deal with the warring recognition of the impending decline of the plantocracy and the guilt of his inhuman actions as slave-owner (66). Another of the novel’s noteworthy themes is de Haseth’s insistence that both sides need each other to make society function, as they are “both children of this piece of rock here” (67). Finally, Luis’s own personal experience of the Middle Passage when he, as a prisoner, is transported by schooner from one part of the island to Willemstad (p. 47) provides a gripping reminder of the trauma present in a book whose translation into English maintains its powerful imagery.

Presented to us for the first time in English, Slave and Master is a significant contribution to the Dutch Antillean literary canon and a pertinent text for those interested in historical fictions as well as Caribbean and postcolonial literatures. Furthermore, Anita’s role would make for a valuable analysis in courses dedicated to issues of gender and race.

Rojer, Olga E. and Joseph O. Aimone, eds. Founding Fictions of the Dutch Caribbean: Carel de Haseth’s Slave and Master (Katibu di Shon). New York: Peter Lang, 2011.

[Review in: Journal of Caribbean Literatures. Volume: 7. Issue: 1 Publication date: Fall 2011 [= September 2013].]

Repetities Katibu di Shon

In 1988 publiceerde Carel de Haseth de Papiamentstalige novelle Katibu di shon. Op verzoek van operazangeres Tania Kross schreef de Curaçaose auteur het libretto Katibu di Shon, terwijl Randal Corsen de muziek verzorgde. Hiermee werd de basis gelegd voor de eerste Papiamentstalige opera. Die ging op 1 juli 2013 in première in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Van de repetities op 29 juni zijn foto’s beschikbaar, klik hier.

Ter gelegenheid van de opera verscheen bij uitgeverij In de Knipscheer een tweetalige editie Meester en slaaf / Katibu di shon.

Katibu di Shon: nog enkele persstemmen

NRC Handelsblad

(Door Kasper Jansen, 1 juli 2013)
“De opera, de eerste in het Papiaments, is een initiatief van mezzosopraan Tania Kross, die ook een hoofdrol zingt. Het verhaal van liefde en dood speelt tijdens de slavenopstand in 1795 op Curaçao waar Kross zelf vandaan komt.
“De zwarte Britse bariton Peter Brathwaite geeft (slaaf) Luis de allure van een mythische strijder, uiteindelijk vergevingsgezind. De als (slavin) Anita geheel overtuigende Tania Kross beëindigt de opera met een visioen van vrijheid.
Het zeventig minuten durende geheel, geënsceneerd door Monique Wagemakers in een macaber decor met doodskoppen van John Otto [NB Beeldende vormgeving/kostuums door Jolanta Izabela Pawlak – red. Reisopera] , blijft met te veel westerse operaconventies steken in goede bedoelingen.”
www.operamagazine.nl
(Door Basia Jaworski, 2 juli 2013)
“Ik snapte wel – en verwachtte eigenlijk niet anders – dat de muziek eclectisch zou zijn . Daar vraagt de geschiedenis van de Antillen zonder meer om. En een compilatie van verschillende stijlen kan soms juist verhelderend werken en komt de spanning ten goede.”
“Vandaar dat ik u ook kan vertellen dat het Nationaal Opera en Concert Koor het werkelijk fantastisch deed – ieder woord was te verstaan. BRAVO!”
“Jeroen de Vaal (slaveneigenaar Wilmu) had meer hulp van de regisseur mogen hebben, maar zijn
personage kwam toch het beste naar voren.”
“De opera verdient een tweede kans, want er zit echt muziek in . Een driehoeksverhouding doet het altijd goed, zeker als de twee mannen niet alleen rivalen, maar ook beste vrienden zijn.
Ik denk oprecht dat er een fantastische musical in zit en al grote musicalliefhebster ben ik er vrijwel van overtuigd dat het in die vorm een overlevingskans heeft. Sterker nog, het kan een regelrechte hit worden.”
De Volkskrant
(Door Guido van Oorschot, 3 juli 2013)
“De vraag of het Papiaments zich leent voor opera, kan sinds maandag met een krachtig ‘ja’ worden beantwoord. […] Dat Papiaments wortelt in het Portugese woord voor ‘brabbelen’, viel nergens te horen. Integendeel: met z’n mediterrane flair en vloeiende medeklinkers streeft het Papiaments als operataal het Nederlands vlot voorbij.
“De premiere was meteen de ‘derniere’, al broedt men op een tour naar de Caraïben.
Succes op de Benedenwindse Eilanden lijkt verzekerd: Corsens muziek is toegankelijk, het toneelbeeld spreekt aan en het verhaal draait om slavernij en liefde.”

Voor een filmpje klik hier

Katibu di Shon ontroert

door Otti Thomas
Een eervolle vermelding als eerste opera in het Papiaments is voldoende voor het krijgen van een groot publiek en media-aandacht, maar geen garantie voor succes. Passie en talent geven die garantie wel. Tania Kross, Randal Corsen en Carel de Haseth brengen met de opera Katibu di Shon, die afgelopen maandag in Amsterdam in première ging, een voorstelling die van het begin tot het eind boeit.Katibu di Shon blijft trouw aan de traditie van opera als een dramatische vertelling met uitvergrote emoties, die door de muziek nog eens extra worden benadrukt. Het verhaal van Carel de Haseth over liefde, vriendschap, macht en frustratie, leent zich daar bij uitstek voor. Jeugdvrienden Wilmu (Jeroen de Vaal) en Luis (Peter Brathwaite) zijn beiden verliefd op slavin Anita (Tania Kross). Maar slaaf Luis treurt over de voorkeur die Anita lijkt te hebben voor Wilmu, die op zijn beurt worstelt met zijn rol als slaveneigenaar. Beiden reageren hun frustraties af op Anita. Het liefdesverhaal komt tot een ontknoping tijdens de slavenopstand op plantage Knip.

De Haseth bewerkte zijn oorspronkelijke boek tot een Papiamentstalig libretto, dat blijk geeft van zijn ervaring als dichter en de rijkdom van het Papiaments. Een voorbeeld is de alliteratie in Nos libertat nos ke i nada mas (Wij willen onze vrijheid en niets meer), die met een extra nadruk op de letter ‘n’ door het indrukwekkende operakoor nog eens wordt versterkt.De vertaling in het Nederlands en Engels, zoals gebruikelijk bij opera’s weergegeven in lichtbalken boven het podium, is voor niet-Papiamentstalige toeschouwers misschien nodig voor het volgen van het verhaal. Maar ook zij proeven ongetwijfeld de sterke drang naar vrijheid in deze woorden.Emotie

Het kost sowieso weinig moeite om de getoonde emoties te kunnen delen. Kross, De Vaal en Brathwaite gebruiken naast hun stem hun hele lichaam om woede, verdriet of liefde uit te beelden. Kross straalt van verliefdheid, Brathwaite werpt zich op de grond van verdriet, terwijl De Vaal rusteloos rondloopt en zich afvraagt waar het misging.Zo nu en dan schort het aan hun uitspraak van het Papiaments, maar niet in die mate dat het hinderlijk is. Met de korte scène waarin Brathwaite en De Vaal als jeugdvrienden Luis en Wilmu hun herinneringen aan vroeger ophalen, wordt eenvoudig maar treffend de vriendschap tussen de twee mannen weergegeven. Ook de grote foto’s die geprojecteerd worden op de achtergrond maken duidelijk dat de drie hoofdkarakters ooit betere tijden hebben meegemaakt, terwijl afbeeldingen van geboeide handen en voeten confronteren met de realiteit.De foto’s, de maskers die de koorleden omhoog houden als eerbetoon aan de slaven en de gestileerde rots met gezichten geven een extra verdieping aan de opera. Decor-ontwerper John Otto en de Poolse kunstenares Jolanta Pawlak, jarenlang woonachtig op Curaçao, leveren daarmee een belangrijke bijdrage, overigens net als lichtman Uri Rapaport met zijn originele keuze voor zachte kleuren, bijna zwart-wit, in tegenstelling tot de bonte kleuren die gebruikelijk zijn voor het Caribisch gebied.

De muziek van Randal Corsen is bij dit alles onmisbaar. Met strijkers bereidt hij de toeschouwer voor op de problemen die gaan komen. Hij geeft krekels aan de nacht en ondersteunt de slaven met bijna-kerkelijke muziek als ze God om hulp vragen. Onmiskenbaar is de invloed van de Caribische muziekcultuur. Een Curaçaose wals is subtiel aanwezig op de momenten dat de liefde wordt bezongen. Katibu di Shon is meer dan alleen de eerste opera in het Papiaments. Het is een belangrijke en verfrissende aanvulling op de vele opera’s die al generaties lang worden opgevoerd. Het is een prachtig verband tussen de slavernijgeschiedenis en een klassieke kunstvorm, die tot ontwikkeling kwam in de hoogtijdagen van de trans-Atlantische slavernij. En bovenal is het een prachtige en ontroerende voorstelling waarmee Tania Kross, Randal Corsen en Carel de Haseth een extra dimensie geven aan het Papiaments, de Caribische cultuur en muziek en de geschiedenis.

[uit Amigoe, 3 juli 2013]

Katibu di shon is an unmistakable enrichment of our cultural heritage

by Jairo Lobo

Katibu di Shon, opera, seen on the Opening Night, July 1st 2013 at the Stadsschouwburg Amsterdam

Then I go watch a performance, I like to use the degree to which it manages to trigger my emotional involvement as an indicator of how I should position my professional analysis of the piece. I call it my Chicken Skin Meter. ‘Chicken skin’ being the Dutch equivalent of goose bumps. Another famous Dutch saying is: ‘the monkey comes out of the sleeve’, which is an expression used when an inevitable truth finds a way to come out, even when the odds are against it. That is exactly what Tania Kross, Carel de Haseth and Randal Corsen did when they created Katibu di Shon, the first opera ever written in Papiamentu, the native language of Curaçao. This opera is in many ways ‘the monkey that came out of the sleeve’. It is a testimony of the power of a language spoken by less than half a million people worldwide, in conveying emotions in an art form that is considered by many to be the greatest of all the performing arts, due to the almost impossible combination of talent, diligence and craftsmanship it requires to fully master it: the opera.
Katibu di Shon tells the story of a friendship between slave owner Wilmu and his slave Luis and their shared love for a slave by the name of Anita. The two men were born on the same day and they grew up as though they were brothers. Anita loves both men, but chooses for Luis. Their love triangle ultimately leads to a confrontation between the two men and they both deflect their anger and frustration on Anita, who becomes the catalyst in this conflict. This story of impossible love is set against the backdrop of the Great Slave Revolt of Curaçao on August 17th, 1795.

Being a ‘Yu di Kòrsou’, a child of Curaçao, from the moment the ensemble of the National Opera and Concert Choir came onto the stage and sang the first notes of the composition by Randal Corsen, my ‘chicken skin meter’ went off the charts. Hearing twenty professional classical voices sing words in a language native to me but foreign to them, in a style that is alien to the common cultural frame of reference associated with this language, has something magical to it that is difficult to explain. Opera is known for being a powerful and emotional form of theatre that will usually touch you, even if you don’t understand all the words. With Katibu di Shon, for the first time, I did not only feel the power of the music, but I actually understood every single word. I believe I got a brief feel of what an Italian must be experiencing when he witnesses Verdi’s La Traviata performed in his native language. In my view, Papiamentu lends itself perfectly to be sung in opera, due to its melodic nature and the decisive use of vowels in short and clearly enunciated syllables. While some would think that Papiamentu could never be a language for the opera, one can’t help but recognize that it does an outstanding job at it. In no way inferior to Italian or French, Papiamentu seems to feel very much at home as the newcomer among the great Roman languages of the opera.
The fact that the entire ensemble is made up of white singers enacting black slaves makes that paradox even more noticeable. This unintended dramatic symbolism is so strong that it could hardly be created if you would try to do it intentionally. The neutral colored costumes they are wearing and the black & white visual imagery, both designed by Jolanta Pawlak, create a calm and solemn atmosphere, drawing all the attention to the colorful composition by Randal Corsen. Adding further to the dramatic contrast of the opera, the composition is surprisingly light and uplifting for the painful theme of the piece. This is to a great extent thanks to the use of traditional local rhythms and melodic styles, which Corsen brilliantly intertwines in a strong classical composition to allow the actors ample room to perform their craft, but also enough grasp of the local musical elements to convey emotions that probably come close to what our ancestors must have felt. The local styles, such as the waltz, dansa and even a hint of tambú, make this opera one of the most engaging I have seen. Every time I drifted off in thought, suddenly there would be ‘a little musical present’ that drew me right back into the show. Who would have thought that the tambú, slave music that was expressly forbidden in the sophisticated salons of the Dutch elite in the eighteenth century, would ever find its way into an opera, performed amidst the gold-plated ornaments and chandeliers of the prestigious Stadsschouwburg of Amsterdam.
The libretto by Carel de Haseth, based on his own novel by the same name, is simple yet effective. The story starts off rather flat, with the dialogues being seemingly over illustrative, yet as the opera progresses, that element does become somewhat Shakespearean in nature, with added poetic verses, mainly in the monologues of the lead characters. Just before the top of the tension arch of the show, the choir of slaves gives a vivacious reflection on their fate, in a beautiful metaphorical comparison that de Haseth makes to the relentless waves of the ocean crashing against the rocky shore of the island. I’m not sure if it is entirely true to the spirit of that time and I have a hard time believing this much reflective ability and poetic eloquence of the slaves in the midst of a bloody revolt, but then again, I secretly think that is just my own shortcoming, influenced by my rather conservative western education.

Of the three lead actors, Tania Kross clearly feels most at home in the language, adding perfect nuances, not only to the longer lines she delivers, but even to individual words and the intonation of syllables, giving a unique personal touch to her interpretation of the strong and loyal Anita. Considering the amount of time the cast had to master the language, Peter Brathwaite’s performance of slave Luis was outstanding. If not for some slight nuance discrepancies in the language, I would have believed he was a Curaçao native. Jeroen de Vaal is the least convincing of the three. In the role of slave owner ‘shon’ Wilmu he lacks the typical composure of superiority when he rapes Anita who is waiting for Luis in the dark, but also the power of command and persuasion when he tries to beat down the revolt of his slaves. I believe this is owed in part to the clear fragile timbre of his tenor voice, which oddly enough is also the element that actually carries the opera to its climax in the most touching scene of all. When the revolt is beaten down and Luis is arrested and sentenced to death, Wilmu visits him in prison, as he awaits his execution. The two men stand head to head in an impossible confrontation, when they literally collapse next to each other, leaning up against the rugged rock face of the island, reminiscing their childhood. Slave and master, side by side like two little boys, partners in crime and with a brotherly love that should overcome all odds. And perhaps in a way, in the dramatic denouement at the end, it actually does.
 
[from jairosays.wordpress.com]

Katibu di Shon: Prachtige aria’s maar geen opera

door Oswin Schneeweisz
Eigenlijk was het een thuiswedstrijd voor Tania Kross en de Nationale Reisopera in de Amsterdamse Stadsschouwburg. Een thuiswedstrijd voor een publiek dat de sopraan en haar slavenopera Katibu di shon per definitie al had omarmd voordat er nog maar één noot was gezongen. Een publiek ook dat voor een groot deel bestond uit politici, bestuurders en betrokkenen bij de nationale slavernijherdenking. Een publiek dat het liefst excuses van de koning had gehoord, maar genoegen nam met de ‘diepe spijt’ van minister Asscher en na afloop van de opera de handen rood klapte voor Kross.Ze heeft het toch maar mooi voor elkaar gekregen. Jaren was ze bezig om de opera naar het boek Slaaf en meester van Carel de Haseth te realiseren, maar door geldgebrek had ze de moed al opgegeven. Tot de Reisopera en de Stichting Herdenking Slavernijverleden 2013 plotseling de handen ineen sloegen. In drie maanden werd Katibu di shon gemaakt: een liefdestragedie over een slavin die moet kiezen tussen haar liefde voor een meester en een slaaf, en de eerste opera in het Papiaments. Een taal die zich vanwege de Spaanse klank prachtig leent om gezongen te worden.

De gehele voorstelling speelt zich af op en rond een dodenrots. Tegen de achterwand worden zwart-wit foto’s geprojecteerd. Het is een sober, doch doeltreffend toneelbeeld. De muziek van jazzpianist Randal Corsen is bij vlagen van een lichtvoetige schoonheid, maar helt regelmatig ook iets teveel over naar het muzikale cliché. Er zijn prachtige aria’s (leunend op musical, jazz, klassiek, experimentele muziek en traditionals), maar Corsen is geen operacomponist. Een zeventig minuten lange voorstelling heeft meer ‘vlees op de botten’ nodig. Vraagt om meer spanningsopbouw, lijn en structuur. Zowel in de partituur als in de regie. Het geheel liet een nogal fragmentarische indruk na en regisseuse Monique Wagemakers grossierde ook niet in verrassende regieconcepten.
Misschien was dat de oorzaak van die latente saaiheid die, ondanks de prachtige stemmen van Jeroen de Vaal, Peter Brathwaite en Kross, voortdurend de kop op stak. Binnen in de Stadsschouwburg was het na afloop in de foyers nog lang gezellig en werd Kross geroemd om het feit dat ze op deze wijze het thema slavernij op de kaart heeft gezet. Buiten, op het Leidseplein, ging die discussie snel verloren in het geluid van een paar swingende Antilliaanse straatmuzikanten die met hun gedachten elders waren.
[uit Theaterkrant, gezien 1 juli 2013]

Katibu di Shon: Tania Kross excelleert!

door Rudy Henriquez

Gelukkig, want het was ‘against all odds’. Er was namelijk een uitputtend voorprogramma. Nadat een fotowedstrijd over slavernij voor middelbare scholieren was gepresenteerd en de drie winnaars het podium weer verlieten, kwam Joan Ferrier, voorzitter van de Stichting Herdenking Slavernijverleden 2013, tevoorschijn. De jongeren moesten terug, riep spreekstalmeester Noraly Beyer, want Joan moest met ze op de foto. Maar een fotograaf moest nog worden opgetrommeld.
Toen dat alsnog geregeld was, begon Ferrier aan een eindeloze speech waarin ze niet alleen een terugblik gaf op de herdenking van de afschaffing van de slavernij – die wij allemaal al hadden bijgewoond of op de televisie hadden kunnen volgen – maar ook alle (en dan bedoel ik ALLE) sponsors wilde bedanken. Vermoeide reacties uit de zaal hielpen niet. Wat doe je mensen aan?
Het publiek, dat een kaartje had gekocht om de EERSTE Papiamentstalige opera van Tania Kross, Carel de Haseth en Randal Corsen bij te wonen, had daarvoor al een ruim 20 minuten durend hoogdravend college van de Amerikaanse dichteres Elizabeth Alexander beluisterd.
Toch lukte het de cast het publiek uiteindelijk zodanig te boeien dat hen een ruim 10 minuten durende STAANDE OVATIE te beurt viel. Go Tania go!

[van Facebook]

Katibu di Shon, de eerste Curaçaose opera én een universeel verhaal

door Henri Drost

Zijn betovergrootvader schreef het eerste gedicht in het Papiaments en won zo een weddenschap. Randal Corsen schreef de muziek voor de eerste Curaçaose opera. “Het is een klein eiland,” lacht de componist, maar dan, bewogen: “Verbijsterend om te bedenken hoe kort geleden dit allemaal is.”

Lange tijd werd er buitengewoon neerbuigend over het Papiaments gesproken. De eerste gouvernementsonderwijzer van de kolonie Curaçao schreef in 1818: “Het papiament (van pappiar, spreken) bestaat uit bedorven Spaansch, Indiaansch en Hollandsch, arm in woorden, zonder buiging, voeging of geslacht onderscheiden, maar rijk in hevig door de keel uitgesproken wordende schelle klanken, en vooral in scheldwoorden. Onverdragelijk is dit gekakel voor het fijnere oor van den Europeaan bij zijne eerste aankomst, en moeijelijk kan men aan dit kalkoenen geluid gewennen.”
Tot aan het begin van de twintigste eeuw was dit de gangbare opvatting, zelfs al werd het Papiaments door alle lagen van de bevolking gesproken. “Maar poëzie in het Papiaments, dat zou onmogelijk zijn. Mijn betovergrootvader Joseph Corsen ging een weddenschap aan en schreef in 1905 ‘Atardi’ – nog altijd een beroemd gedicht op Curaçao – en bewees daarmee het tegendeel. Veel later ontdekte ik dat hij ook componeerde en op opmerkelijk hoog niveau. Ik besloot een aantal van zijn pianowerken op te nemen.”
In de mazurka’s en walsen van Randals betovergrootvader worden Zuid-Amerikaanse elementen toegevoegd aan de Europese traditie. Randal zelf vertrok van Curaçao naar Nederland, aanvankelijk om er bouwkunde te studeren, maar verruilde die studie al snel voor het conservatorium. Vooral als jazzmuzikant maakte hij furore, maar hij werkte ook met het Nederlands Blazers Ensemble en mezzosopraan Tania Kross.
Een Curaçaose opera
“Ik ken Tania al heel lang, nog van voor het conservatorium. Het lezen van de novelle Katibu di Shonvan Carel de Haseth bracht haar op het idee voor een Curaçaose opera, in het Papiaments, en gebaseerd op onze eigen muzikale traditie. We waren al een tijd bezig met de opera, toen Tania ontdekte dat haar voorouders op dezelfde plantage woonden als die van Carel – als slaven en meesters. Het is puur toeval, of misschien juist het lot, dat Carel en Tania deze geschiedenis delen.”
De novelle waarop de opera is gebaseerd, vertelt over de vriendschap tussen slaveneigenaar shon (meester) Wilmu en zijn slaaf Luis en hun gemeenschappelijke liefde voor de slavin Anita. Het loopt uit op een dramatische confrontatie, tegen de achtergrond van de slavenopstand die op 17 augustus 1795 op Curaçao uitbrak en die met veel geweld werd neergeslagen. “Daarom hebben we het koor, de slaven, een grote rol in de opera gegeven.”
Van de novelle naar de uiteindelijke opera bleek een lang proces. “Allereerst moest de novelle die uit zes monologen bestaat omgezet worden naar een sprekend verhaal. Carel en ik hebben geen opera-achtergrond, dus dat ging gepaard met veel trial and error. Uiteindelijk moet je gewoon gaan zitten en aftasten. Ik ontdekte gaandeweg dat ik bij het componeren juist veel meer vrijheid had dan in het schrijven voor jazzensemble, waarbij je meestal met vaste vormen en beperkt aantal maten werkt. Omdat ik nu voor klassiek getrainde stemmen schreef, kon ik in mijn notenkeus heel ver gaan met veel complexere harmonieën. Daarbij sturen klank, cadans, kleur en accenten van het Papiaments de muziek.”
Ook liet Corsen zich inspireren door het eiland zelf. “Ik ken het fort in Willemstad waar ooit de slaven werden opgesloten goed. Ze konden niets zien, louter het gebeuk van de golven op de muren horen. Dat heb ik gebruikt voor de prelude van de zee waarmee de vierde akte begint.”
De eerste scène van de opera staat in 12/8e, nou niet bepaald het meest voorkomend in opera’s. “Het is een maatsoort die in veel Curaçaose ritmes terug is te vinden. Maar swing schrijf je niet uit, maar interpreteer je. Het is een ritmische benadering die niet goed vast te leggen is notenschrift.”
Universeel
Corsen koos bewust niet voor een Antilliaanse instrumentatie. “Dat ligt te veel voor de hand. Ik wil de essentie en het bijzondere van de Antilliaanse muziek uitdragen. Die muziek gaat veel dieper dan exotische instrumentatie. Daarom is de opera geschreven voor universele instrumenten: dubbel strijkkwintet, klassiek slagwerk, klarinet, piano en (elektrische) bas.”
Het universele van de opera is zeer duidelijk in het libretto aanwezig. Niet alleen in de opbouw, met grote koorscènes, een liefdesduet en zelfs een heuse aria furioso, maar bovenal door de inhoud. Hoewel de première plaatsvindt in het kader van de herdenking van 150 jaar afschaffing van de slavernij, is de opera geen aanklacht. “Nee, zeker niet. De opera is onlosmakelijk verbonden met Curaçao, maar vertelt tegelijkertijd een universeel verhaal. Er zijn veel meer landen en eilanden met een vergelijkbare geschiedenis. Zoals Carel het zegt: ‘De opera vertelt het verhaal van mensen in een onmenselijke omgeving van slavernij, maar ook dat van de menselijke verhoudingen die dwars door alle sociale tegenstellingen heen lopen. De muziek en de taal laten zien dat juist uit het contact tussen mensen van heel verschillende afkomst iets moois kan ontstaan.’ Dat zou genoeg moeten zijn.”
Randal Corsen en Carel de Haseth – Katibu di Shon, Stadsschouwburg Amsterdam, 30 juni en 1 juli (première).
  • RSS
  • Facebook
  • Twitter